This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62000CC0383
Opinion of Mr Advocate General Ruiz-Jarabo Colomer delivered on 21 March 2002. # Commission of the European Communities v Federal Republic of Germany. # Failure by a Member State to fulfil its obligations - Directive 96/82/EC - Failure to implement within the prescribed period # Case C-383/00.
Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 21 maart 2002.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.
Niet-nakoming - Richtlijn 96/82/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn.
Zaak C-383/00.
Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 21 maart 2002.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland.
Niet-nakoming - Richtlijn 96/82/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn.
Zaak C-383/00.
Jurisprudentie 2002 I-04219
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2002:208
Conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer van 21 maart 2002. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Bondsrepubliek Duitsland. - Niet-nakoming - Richtlijn 96/82/EG - Niet-uitvoering binnen gestelde termijn. - Zaak C-383/00.
Jurisprudentie 2002 bladzijde I-04219
1. De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof om vast te stellen dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de gestelde termijn de nodige maatregelen te treffen, de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens artikel 11 van richtlijn 96/82/EEG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (hierna: richtlijn").
2. Deze bepaling verplicht de lidstaten ervoor te zorgen dat de inrichtingen waar gevaarlijke stoffen in bepaalde hoeveelheden aanwezig zijn, interne noodplannen uitwerken en de noodzakelijke gegevens verstrekken zodat de bevoegde autoriteiten externe noodplannen kunnen opstellen.
3. De lidstaten waren verplicht om de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking te doen treden teneinde hun nationale recht vóór 4 februari 1999 met de vereisten van de richtlijn in overeenstemming te brengen.
4. De Bondsrepubliek Duitsland heeft zowel tijdens de precontentieuze als tijdens de gerechtelijke procedure erkend, dat bij het verstrijken van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn in de deelstaten Mecklenburg-Voorpommeren, Nedersaksen, Rijnland-Palts, Saksen, Saksen-Anhalt en Sleeswijk-Holstein de voor omzetting van artikel 11 van de richtlijn in nationaal recht noodzakelijke maatregelen nog niet hadden genomen.
5. Door deze erkenning staat de niet-nakoming ondubbelzinnig vast, zodat de stand van de procedures voor de uitwerking van de voor de omzetting noodzakelijke maatregelen niet relevant is, aangezien de niet-nakoming moet worden beoordeeld naar de situatie aan het eind van de in het met redenen omkleed advies gestelde termijn.
6. De argumenten waarmee de Bondsrepubliek Duitsland zich verweert, doen niet af aan dit oordeel.
7. Dat de door de richtlijn verlangde uitvoeringsmaatregelen complex zijn - zowel op federaal als op deelstaatniveau - en dat de Duitse regering bij de autoriteiten van de deelstaten herhaaldelijk op spoed heeft aangedrongen, doet niet ter zake.
8. Enerzijds heeft de gemeenschapswetgever bij de vaststelling van de termijn waarbinnen de richtlijn in nationaal recht moest worden omgezet reeds rekening gehouden met die moeilijkheden. Bovendien was de Bondsrepubliek Duitsland bij de opstelling van de richtlijn betrokken en wist zij dus precies binnen welke termijn zij de richtlijn in nationaal recht moest omzetten.
9. Anderzijds kan een lidstaat zich niet eenzijdig onttrekken aan de nakoming van zijn verplichtingen door zich te beroepen op de bij de uitvoering van een communautaire handeling aan de dag getreden moeilijkheden, of op zijn institutionele bijzonderheden.
10. De bijzonderheden" van het geval, waarop de Duitse regering zich beroept, kunnen dus geen rechtvaardiging vormen voor toepassing van artikel 10 EG en van het daaraan ten grondslag liggende beginsel van loyale samenwerking, op de wijze die in het verweerschrift wordt bepleit. De Commissie en de lidstaten moeten te goeder trouw samenwerken, met volledige inachtneming van de bepalingen van het EG-Verdrag en het afgeleide recht, die individuele afwijzingen ten gunste van een lidstaat van de aan alle lidstaten opgelegde verplichtingen verbieden. Het Hof heeft dit beginsel toegepast toen het ging om de uitvoering van individuele beschikkingen van de Commissie die tot één enkele adressaat waren gericht, echter bij mijn weten nog nooit wanneer het gaat om één van meerdere adressaten van dezelfde handeling of bepaling.
11. Uit het voorgaande volgt dat de Bondsrepubliek Duitsland haar verplichtingen niet is nagekomen en dat het beroep derhalve moet worden toegewezen.
12. Deze lidstaat moet ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement van de procesvoering in de kosten worden verwezen.
Conclusie
13. Ik geef het Hof in overweging, het beroep toe te wijzen en
1) te verklaren dat de Bondsrepubliek Duitsland, door niet binnen de in artikel 24 van de richtlijn gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen te treffen die noodzakelijk zijn voor de juiste omzetting in nationaal recht van artikel 11 van richtlijn 96/82/EEG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken, de op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;
2) de Bondsrepubliek Duitsland in de kosten te verwijzen.