Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62000CC0256

Conclusie van advocaat-generaal Alber van 27 september 2001.
Besix SA tegen Wasserreinigungsbau Alfred Kretzschmar GmbH & Co. KG (WABAG) en Planungs- und Forschungsgesellschaft Dipl. Ing. W. Kretzschmar GmbH & KG (Plafog).
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Bruxelles - België.
Executieverdrag - Artikel 5, sub 1 - Bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst - Plaats van uitvoering van verbintenis uit overeenkomst - Verbintenis om niet te doen, van toepassing zonder geografische beperking - Verbintenis van twee ondernemingen om geen verbintenis met andere partner aan te gaan in kader van openbare aanbesteding - Toepassing van artikel 2.
Zaak C-256/00.

Jurisprudentie 2002 I-01699

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:500

62000C0256

Conclusie van advocaat-generaal Alber van 27 september 2001. - Besix SA tegen Wasserreinigungsbau Alfred Kretzschmar GmbH & Co. KG (WABAG) en Planungs- und Forschungsgesellschaft Dipl. Ing. W. Kretzschmar GmbH & KG (Plafog). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Bruxelles - België. - Executieverdrag - Artikel 5, sub 1 - Bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst - Plaats van uitvoering van verbintenis uit overeenkomst - Verbintenis om niet te doen, van toepassing zonder geografische beperking - Verbintenis van twee ondernemingen om geen verbintenis met andere partner aan te gaan in kader van openbare aanbesteding - Toepassing van artikel 2. - Zaak C-256/00.

Jurisprudentie 2002 bladzijde I-01699


Conclusie van de advocaat generaal


I - Inleiding

1. Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de vaststelling van het gerecht van de plaats van uitvoering van een verbintenis uit overeenkomst zoals bedoeld in artikel 5, sub 1, Executieverdrag. Eiseres, de Belgische vennootschap BESIX, rechtsopvolgster van Six International Ltd en Six Construct International SA (hierna: BESIX"), enerzijds, en verweerster, de - tot de groep Deutsche Babcock behorende - Wasserreinigungsbau Alfred Kretzschmar GmbH & Co. KG (WABAG) (hierna: WABAG"), anderzijds, waren overeengekomen een gezamenlijke offerte voor een openbare aanbesteding in Kameroen in te dienen. Thans zijn zij voor Belgische gerechten in een procedure verwikkeld met als inzet de vraag, of WABAG inbreuk heeft gemaakt op een in die overeenkomst opgenomen exclusiviteitsbeding doordat de eveneens verwerende Planungs- und Forschungsgesellschaft Dipl. Ing. W. Kretzschmar & Co. (hierna: PLAFOG"), die tot dezelfde groep van ondernemingen als verweerster WABAG behoort, heeft deelgenomen aan de offerte van een andere onderneming. In casu moet worden vastgesteld, of de Belgische gerechten bevoegd zijn om van het geschil kennis te nemen.

II - Rechtskader

2. De relevante bepalingen van het Executieverdrag luiden, in de op de onderhavige feiten van toepassing zijnde versie, als volgt:

Artikel 2

Onverminderd de bepalingen van dit Verdrag worden zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een verdragsluitende staat, ongeacht hun nationaliteit, opgeroepen voor de gerechten van die staat.

[...]

Artikelen 3-4 [...]

Artikel 5

De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, kan in een andere verdragsluitende staat voor de navolgende gerechten worden opgeroepen:

1) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd; [...]

2) - 5) [...]"

III - Feiten

3. Het verwijzende gerecht geeft de feiten als volgt weer:

- Op 20 december 1983 hebben Deutsche Babcock Anlagen AG, de voornaamste vennootschap van de groep Deutsche Babcock, enerzijds, en de vennootschappen Six International Ltd en Six Construct International SA, in wier rechten SA BESIX is getreden [...], anderzijds, zich ertoe verbonden, gezamenlijk een offerte op te stellen voor een project van het Ministerie van Mijnbouw en Energie van Kameroen, getiteld ,Watervoorziening in elf steden van Kameroen, en, ingeval de opdracht aan hen zou worden gegund, de met de cliënt gesloten overeenkomst gezamenlijk, als groep, uit te voeren.

Blijkens de op die dag opgestelde verklaring hebben partijen zich ertoe verbonden, ,uitsluitend met elkaar samen te werken en geen verbintenissen met andere partners aan te gaan, onder voorbehoud van het concurrerend karakter van de offertes van elke partner.

- Op 24 januari 1984 hebben WABAG Wasserreinigungsbau Alfred Kretzschmar GmbH & Co., die tot de groep Deutsche Babcock behoort, en BESIX een overeenkomst ondertekend met dezelfde inhoud als de verklaring van 20 december 1983. Het hierin vervatte exclusiviteitsbeding werd overgenomen, doch niet het voorbehoud met betrekking tot het concurrerend karakter van de offertes.

- De groep WABAG-BESIX heeft op 30 januari 1984 op de aanbesteding ingeschreven.

- Bij de opening van de inschrijvingen stelde BESIX vast, dat Planungs- und Forschungsgesellschaft Dipl. Ing. W. Kretzschmar GmbH & Co. KG, die eveneens tot de groep Deutsche Babcock behoort, had deelgenomen aan de offerte ingediend door Perusythyma (hierna: ,POY), een vennootschap naar Fins recht. Zij heeft zich hierover onmiddellijk bij WABAG beklaagd. Deze antwoordde bij telex van 8 februari 1984, dat het een vergissing betrof die was te wijten aan slechte informatie-uitwisseling binnen de groep, waarvoor zij zich verontschuldigde.

- De offerte van de groep WABAG-BESIX werd als zesde van zes offertes gerangschikt, aangezien zij aanzienlijk duurder was dan de offertes van de concurrentie. De Finse offerte kwam op de vijfde plaats.

Vervolgens werd de opdracht gesplitst en werden de onderdelen aan verschillende ondernemingen gegund.

De delen 1, 3, 4 en 5 werden gegund aan de Finse inschrijver, aan de offerte waarvan PLAFOG had deelgenomen.[]

De rangschikking voor dit deel was als volgt:

1. vennootschap ,X

2. vennootschap ,Y

3. Finse vennootschap en PLAFOG

4. vennootschap ,Z

5. vennootschappen WABAG-BESIX."

4. Op grond hiervan vorderde BESIX van de groep Deutsche Babcock schadevergoeding wegens schending van het exclusiviteitsbeding.

IV - Procedure voor de nationale gerechten

5. Vervolgens stelde BESIX bij de Rechtbank van Koophandel te Brussel tegen Deutsche Babcock, WABAG en PLAFOG een vordering in tot betaling van 80 000 000 BEF. Met betrekking tot Deutsche Babcock werd de zaak naar de rol verwezen en voor het overige werd de vordering afgewezen. BESIX heeft zich van dat vonnis in hoger beroep voorzien. WABAG en PLAFOG appelleerden incidenteel, in het kader waarvan zij concludeerden tot onbevoegdverklaring van de Belgische gerechten.

V - Juridisch standpunt van het verwijzende gerecht

6. Het Hof van Beroep stelt om te beginnen vast, dat de litigieuze contractuele verbintenis in de zin van artikel 5, sub 1, Executieverdrag de hierboven genoemde non-concurrentieverplichting is.

7. Voorts gaat het onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof van Justitie ervan uit, dat de plaats van uitvoering van deze verbintenis moet worden vastgesteld overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter de litigieuze verbintenis beheerst". Volgens het Belgische collisierecht dient in casu Belgisch recht te worden toegepast.

8. Wat de plaats van uitvoering betreft stelt het Hof van Beroep ten slotte vast, dat hoe dan ook niet de woonplaats van de schuldenaar als zodanig in aanmerking komt, omdat partijen duidelijk de impliciete, maar stellige bedoeling hadden om een algemene en wereldwijde exclusiviteitsverplichting jegens elkaar aan te gaan".

9. Bijgevolg vraagt het Hof van Beroep zich af, of het volstaat dat de non-concurrentieverplichting ook voor België gold om overeenkomstig artikel 5, sub 1, Executieverdrag aan de Belgische gerechten rechtsmacht toe te kennen.

10. De doelstelling van het Executieverdrag is het scheppen van rechtszekerheid en inzonderheid de mogelijkheid om te voorzien, welk het bevoegd gerecht zal zijn. Juist daartoe strekt de bevoegdverklaring van het gerecht van de plaats van uitvoering. In casu zijn er echter talrijke plaatsen van uitvoering.

11. Soortgelijke problemen zijn door het Hof van Justitie bij geschillen op grond van arbeidsovereenkomsten die verband houden met verschillende rechtsstelsels aldus opgelost, dat het de plaats van uitvoering heeft gedefinieerd als de plaats waar of van waaruit de werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult [...] of de plaats waar de werknemer het werkelijke centrum van zijn beroepswerkzaamheden heeft gevestigd".

12. In casu kan ervan worden uitgegaan, dat België de plaats is waar de partijen het grootste belang hadden bij de naleving van hun exclusiviteitsverplichting, aangezien zij daar een gezamenlijke offerte moesten opstellen".

VI - Prejudiciële vragen

13. Het Hof van Beroep legt daarom aan het Hof de volgende prejudiciële vragen voor:

Moet artikel 5, sub 1, van het [Executie]verdrag [...] aldus worden uitgelegd, dat ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst de verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een verdragsluitende staat, in een andere verdragsluitende staat kan worden opgeroepen voor het gerecht van eender welke van de plaatsen waar de verbintenis is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, met name wanneer het gaat om een verbintenis om niet te doen - zoals in casu een verbintenis om uitsluitend met de medecontractant samen te werken teneinde een gezamenlijke offerte in te dienen in het kader van een openbare aanbesteding en geen verbintenis met een andere partner aan te gaan -, die in de gehele wereld moet worden uitgevoerd?

Zo neen, kan de verweerder dan worden opgeroepen voor het gerecht van één bepaalde plaats waar de verbintenis is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, en volgens welk criterium moet die plaats dan worden vastgesteld?"

VII - Juridische beoordeling

Argumenten van partijen

14. BESIX, eiseres in het hoofdgeding, WABAG en PLAFOG, verweersters in dit geding, en de Commissie baseren zich alle op de rechtspraak van het Hof, op grond waarvan voor de toepassing van artikel 5, sub 1, Executieverdrag steeds als criterium moet worden genomen de verbintenis die concreet moet worden uitgevoerd en niet de volledige overeenkomst.

15. WABAG en PLAFOG verwijzen naar het arrest Tessili, krachtens hetwelk de aangezochte rechter volgens zijn eigen collisieregels moet bepalen welk recht van toepassing is, en overeenkomstig dat recht de plaats van uitvoering moet vaststellen. In casu is Duits recht van toepassing, volgens hetwelk de woonplaats van de schuldenaar in beginsel de plaats is waar de verbintenis moet worden uitgevoerd. Hetzelfde resultaat zou overigens worden bereikt wanneer Belgisch recht werd toegepast.

16. Volgens hen gaat het in dit geding alleen om de non-concurrentieverplichting. De andere verbintenissen uit de overeenkomst met BESIX zijn voor de bepaling van het bevoegde gerecht niet van belang. In het arrest Leathertex heeft het Hof zelfs erkend dat deze methode tot de bevoegdverklaring van meerdere rechterlijke instanties kan leiden, afhankelijk van de verbintenis die moet worden uitgevoerd. Zoals al vastgesteld, is de plaats van uitvoering van de non-concurrentieverplichting de woonplaats van de schuldenaar.

17. De erkenning van de bevoegdheid van een Belgische rechter zou leiden tot een algemene bevoegdheid van de gerechten die het eerst werden geadieerd, zonder onderzoek naar een bijzondere band tussen het gerecht en de litigieuze overeenkomst. In casu staat de Duitse rechter het dichtst bij de litigieuze contractuele verbintenis. De onderhandelingen met het Finse POY zijn in het kantoor van PLAFOG gevoerd. Bijgevolg zou ook een eventuele inbreuk op de non-concurrentieverplichting daar hebben plaatsgehad.

18. Ook BESIX is van mening dat de verbintenis die voor de vaststelling van de plaats van uitvoering bepalend is, de non-concurrentieverplichting is. Volgens haar kan echter aan deze verbintenis geen zelfstandige betekenis worden toegekend, omdat zij volledig afhankelijk is van de voornaamste contractuele verbintenis, bestaande in de aanbieding van een gezamenlijke offerte. BESIX beroept zich hiervoor op het arrest Shenavai, volgens hetwelk bij verschillende in geding zijnde verbintenissen de bijzaken de hoofdzaken volgen. De plaats van uitvoering moet daarom op grond van de contractuele hoofdverbintenis worden vastgesteld. Volgens het van toepassing zijnde Belgische recht is deze in België gesitueerd.

19. Slechts subsidiair - voor het geval het Hof de non-concurrentieverplichting afzonderlijk zou beschouwen - erkent BESIX dat voor de non-concurrentieverplichting niet slechts één plaats van uitvoering in aanmerking komt, aangezien zij voor alle lidstaten geldt. Daarom moet voor de vaststelling van het gerecht van de plaats van uitvoering een keuze worden gemaakt. Daarbij ligt het voor de hand te kijken naar de rechtspraak inzake de bepaling van de plaats van uitvoering bij arbeidsovereenkomsten. Wanneer een werknemer in meerdere lidstaten werkzaamheden verricht, neemt het Hof het werkelijke centrum daarvan in aanmerking. Met die plaats heeft het geschil de nauwste band. Ook in casu is België de plaats van uitvoering.

20. Volgens BESIX beantwoordt deze oplossing aan het doel dat aan alle in titel II, afdeling 2, van het Executieverdrag geregelde bijzondere bevoegdheden ten grondslag ligt en op grond waarvan een gerecht kan worden geadieerd dat een bijzonder nauwe band met het geschil vertoont. Daardoor wordt ook voorkomen dat een veelvoud van gerechten ten aanzien van een bepaalde overeenkomst bevoegd is, waardoor het gevaar van tegenstrijdige uitspraken wordt beperkt en de erkenning en uitvoering van vonnissen vergemakkelijkt.

21. Evenals BESIX wijst de Commissie erop, dat volgens het arrest Shenavai bijzaken de hoofdzaken volgen wanneer meerdere verbintenissen in geding zijn. In casu gaat het echter om slechts één verbintenis.

22. Wanneer de klassieke uitlegging van artikel 5, sub 1, Executieverdrag op het onderhavige geval wordt toegepast, zou men - zo voegt de Commissie hieraan toe - tot het inzicht komen, dat men in dergelijke gevallen in iedere lidstaat een vordering zou kunnen instellen. Dit is echter juist wat het Executieverdrag volgens het Hof moet voorkomen. Daarom is het begrijpelijk dat de verwijzende rechter vraagt of de oplossing van het Hof voor arbeidsovereenkomsten kan worden getransponeerd naar de onderhavige zaak. Het Hof heeft echter een uitbreiding van deze rechtspraak herhaaldelijk geweigerd. Daarom kan in het onderhavige geval geen hoofdverbintenis worden vastgesteld, op grond waarvan voor de gehele overeenkomst één plaats van uitvoering geldt.

23. Artikel 5, sub 1, Executieverdrag kan op vier verschillende manieren worden uitgelegd:

- de klassieke manier, zonder rekening te houden met de bijzonderheden van een wereldwijde verbintenis om niet te doen;

- de vaststelling, dat de woonplaats van de schuldenaar de plaats van uitvoering is;

- de vaststelling, dat de plaats waar de verbintenis niet is nagekomen, de plaats van uitvoering is, dan wel

- de vaststelling, dat de plaats van uitvoering de plaats van de hoofdverbintenis is, ten aanzien waarvan de verbintenis om niet te doen accessoir is.

24. Volgens de Commissie zou de klassieke uitlegging leiden tot de bevoegdheid van rechterlijke instanties in alle lidstaten. Dit zou echter indruisen tegen het doel van de rechtszekerheid, dat hierin bestaat dat een verweerder moet kunnen voorzien waar hij kan worden gedagvaard. Ook houdt een wereldwijde verbintenis om niet te doen qua aard geen bijzonder verband met een bepaalde rechtsorde.

25. Aangezien het volgens de inlichtingen van de verwijzende rechter in geval van een wereldwijde verbintenis om niet te doen krachtens het Belgische recht uitgesloten is, dat als plaats van uitvoering de woonplaats van de schuldenaar wordt aangemerkt, is deze uitlegging in casu onverenigbaar met het arrest GIE Groupe Concorde e.a. (Vermoedelijk is de Commissie van mening dat deze uitlegging evenmin verenigbaar is met het doel van de voorzienbaarheid.)

26. Wanneer als plaats van uitvoering zou worden beschouwd de plaats van de daadwerkelijke inbreuk op de verbintenis om niet te doen, zou alleen de schuldenaar het in de hand hebben de plaats van uitvoering te bepalen. De plaats van uitvoering moet echter stroken met de wil van beide partijen en bij de sluiting van de overeenkomst voor hen voorzienbaar zijn.

27. In casu is de kern van de problemen dat de verbintenis om niet te doen naar haar aard niet kan worden gelokaliseerd. Daarom zullen ook de pogingen om een plaats van uitvoering vast te stellen, niet tot een bevredigend resultaat leiden. Bijgevolg bestaat de passende oplossing erin, dat deze verbintenis enkel gezien wordt als een bijkomende verbintenis bij een andere verbintenis die wel kan worden gelokaliseerd. Het betreft dan de verbintenis om gezamenlijk een offerte voor de openbare aanbesteding op te stellen. Het enige doel van de verbintenis om niet te doen bestaat in de bevordering van een betere samenwerking. Zonder die samenwerking is ook een verbintenis om niet te doen zinloos.

28. De tegenwerping dat de verbintenis om samen te werken in dit geding niet aan de orde is, staat - aldus nog steeds de Commissie - aan dit resultaat niet in de weg. Wanneer een geschil aanhangig wordt gemaakt wegens schending van de twee verbintenissen, zou volgens het arrest Shenavai alleen het gerecht van de plaats van uitvoering van de hoofdverbintenis bevoegd zijn.

Standpuntbepaling

29. Om te beginnen moet worden opgemerkt dat, anders dan WABAG en PLAFOG menen, de vaststelling van het Hof van Beroep dat Belgisch en niet Duits recht van toepassing is, in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Artikel 5, sub 1, Executieverdrag, dat in casu moet worden uitgelegd, bevat geen regeling voor de keuze van het toepasselijke recht.

30. Gelet op de doelstellingen van het Executieverdrag dient de uitlegging van artikel 5, sub 1, ertoe zoveel mogelijk te voorkomen, dat met betrekking tot eenzelfde overeenkomst meerdere rechterlijke instanties bevoegd zijn". Wanneer echter de constatering van de verwijzende rechter juist is, te weten dat in casu een vordering wordt gebaseerd op een verbintenis om niet te doen, waarvan volgens het toepasselijke Belgische recht als plaats van uitvoering de gehele wereld moet worden aangemerkt, dan zou de toepassing van artikel 5, lid 1, Executieverdrag tot gevolg hebben dat alle ter zake jurisdictie hebbende gerechten in alle lidstaten bevoegd zijn.

31. Bijgevolg moet worden nagegaan, of artikel 5, sub 1, Executieverdrag aldus kan worden uitgelegd dat het dit resultaat uitsluit. De verwijzende rechter, BESIX en de Commissie stellen voor het begrip plaats van uitvoering te bepalen aan de hand van de contractuele hoofdverbintenis. Deze hoofdverbintenis bestaat in casu in de opstelling en indiening van een offerte.

A - Rechtspraak inzake de vaststelling van de plaats van uitvoering

32. Voor de vaststelling in casu van de plaats van uitvoering in de zin van artikel 5, sub 1, Executieverdrag komt het niet aan op de gehele overeenkomst, maar alleen op de telkens litigieuze verbintenis. Enkel hierdoor kan worden verklaard dat twee verschillende gerechten bevoegd kunnen zijn voor een geschil over twee verbintenissen uit dezelfde overeenkomst. Alleen dit beginsel verzet zich al tegen de gemeenschapsrechtelijke subsumptie van afzonderlijke contractuele verbintenissen onder een zogenoemde hoofdverbintenis.

33. Volgens vaste rechtspraak moet de plaats van uitvoering van deze contractuele verbintenis bovendien worden vastgesteld overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter op de betrokken verbintenis van toepassing is". Het betreft daarom niet een op eenvormig autonome wijze in te vullen begrip van het gemeenschapsrecht, dat voor de gehele Gemeenschap een uniforme, door het Hof vast te stellen betekenis heeft, doch louter een verwijzing naar nationale bepalingen, te weten de bepalingen die op de gegeven overeenkomst van toepassing zijn, de zogenoemde lex causae. Bij zuiver nationale geschillen - waarop het Executieverdrag niet van toepassing is - wordt de lex causae gevormd door het toepasselijke nationale recht. Bij geschillen over overeenkomsten met grensoverschrijdende elementen komen daarentegen verschillende nationale rechtsstelsels die voor toepassing in aanmerking komen - in casu het Duitse en het Belgische recht - tot op zekere hoogte met elkaar in aanvaring. In die gevallen moet nadrukkelijk worden nagegaan welk recht op de betrokken overeenkomst van toepassing is. Indien de overeenkomst dienaangaande - zoals in casu - geen effectieve regeling voor het toe te passen nationale recht (rechtskeuze) bevat, dan bepaalt het geadieerde gerecht op grond van de voor hem geldende collisieregels welk recht van toepassing is. Volgens de inlichtingen van de verwijzende rechter bepalen de in casu toegepaste Belgische collisieregels, dat van toepassing is het recht van het land waarmee de overeenkomst het nauwst verband houdt. Volgens de verwijzende rechter en de Rechtbank van Koophandel is dat land in casu België en passen zij daarom Belgisch recht toe. Aangezien het niet de taak van het Hof is nationale bepalingen uit te leggen, kan het op grond van deze rechtspraak aan de verwijzende rechter geen aanwijzingen geven over de uitlegging van het begrip plaats van uitvoering.

34. Deze rechtspraak onderging echter een beperking: Op het gebied van arbeidsovereenkomsten heeft het Hof geoordeeld, dat de plaats van uitvoering van de relevante verbintenis niet moet worden vastgesteld overeenkomstig het nationale recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter van toepassing is, maar aan de hand van eenvormige criteria die het dient vast te stellen op basis van de opzet en de doelstellingen van het Executieverdrag [...], welke criteria ertoe leiden dat de plaats waar de werknemer in feite de met zijn werkgever overeengekomen werkzaamheden verricht, in aanmerking wordt genomen".

35. Daarentegen heeft het Hof tot dusverre geweigerd zijn rechtspraak aangaande een eenvormig autonome uitlegging van het begrip plaats van uitvoering uit te breiden, ofschoon verscheidene advocaten-generaal met een beroep op het doel van artikel 5, sub 1, Executieverdrag - te weten de aanwijzing als bevoegd gerecht van een gerecht dat met de zaak bijzonder nauw verband houdt - andere oplossingen hebben voorgesteld.

36. In de zaak Shenavai werd het Hof geroepen te onderzoeken, of de bevoegdheid ter zake van een vordering tot betaling van architectenhonoraria moet worden bepaald aan de hand van de plaats waar de prestatie van de architect is gesitueerd dan wel van de plaats van uitvoering van de vordering. Laatstgenoemde oplossing was de uitkomst van het beginsel dat de vaststelling dat het gerecht van de plaats van uitvoering bevoegd is, steeds moet worden gebaseerd op de telkens litigieuze contractuele verbintenis. Destijds stelden de verwijzende rechter en de Britse regering echter voor om, zoals bij geschillen over arbeidsovereenkomsten, als de plaats van uitvoering te beschouwen die waar de prestatie moest plaatsvinden die de overeenkomst karakteriseert. Het Hof beklemtoonde echter dat arbeidsovereenkomsten ertoe leiden dat de werknemer een duurzame plaats in het bedrijf van de werkgever krijgt, wat doorgaans een geografisch aanknopingspunt oplevert. Bijgevolg kan ook bij een geschil over andere contractuele verbintenissen die uit de arbeidsverhouding voortvloeien, de karakteristieke contractuele verbintenis als criterium worden genomen. Dit geldt echter niet bij andere overeenkomsten zoals, inzonderheid, architectenovereenkomsten.

37. In de zaak Custom Made Commercial moest worden onderzocht of de lex causae eveneens van toepassing is wanneer de litigieuze overeenkomst op grond van eenvormig kooprecht moet worden beoordeeld. Volgens eenvormig kooprecht komt als plaats van uitvoering van de vordering tot betaling van de koopprijs in beginsel de woonplaats van de schuldeiser in aanmerking.

38. Naar aanleiding hiervan onderzocht advocaat-generaal Lenz de destijds bestaande rechtspraak en kwam hij tot de conclusie, dat het Hof weliswaar bij voorkeur de plaats van uitvoering vaststelt aan de hand van de lex causae, maar van die oplossing afwijkt wanneer zij kennelijk niet aan het doel van artikel 5, sub 1, Executieverdrag beantwoordt. Bovendien stelde hij vast, dat de keuze van de voor de bepaling van de plaats van uitvoering relevante verbintenis van doorslaggevende betekenis is voor de bepaling van de plaats van uitvoering. Ten slotte oordeelde hij, dat de stelselmatige verwijzing in de Eenvormige koopwet naar de woonplaats van de schuldeiser, niet ertoe leidt dat het gerecht dat het nauwst met de zaak verbonden is, het geding behandelt. Hij verklaarde dit door erop te wijzen, dat de vaststelling van de plaats van uitvoering op grond van het materiële recht andere doeleinden dient dan het hanteren van de plaats van uitvoering ten behoeve van de vaststelling van de bevoegdheid van een nauw met de zaak verbonden gerecht. Bijgevolg stelde hij voor dat als plaats van uitvoering van kooptransacties in beginsel moet worden beschouwd de plaats waar de verkoper moet presteren.

39. Het Hof beklemtoonde evenwel, dat artikel 5, sub 1, Executieverdrag weliswaar berust op het vermoeden dat ter plekke van de uitvoering van de contractuele verbintenis doorgaans de nauwste band tussen het geschil en het bevoegde gerecht bestaat, doch dat de doorslaggevende reden is gelegen in het feit, dat het criterium van de plaats van uitvoering nauwkeurig en duidelijk bepaalbaar is. De aldus bereikte rechtszekerheid zou op het spel worden gezet wanneer van het criterium van de plaats van uitvoering zou worden afgeweken in gevallen waarin dit niet tot de bevoegdheid van het gerecht zou leiden dat nauw met de zaak verbonden is.

40. In 1999 werd het Hof in twee zaken nogmaals met de vraag geconfronteerd, of het van zijn rechtspraak inzake de bepaling van de plaats van uitvoering afstand moest nemen dan wel deze minstgenomen moest wijzigen.

41. De zaak Leathertex betrof twee gelijkwaardige betalingsverbintenissen op grond van een agentuurovereenkomst, die op verschillende plaatsen moesten worden uitgevoerd. Advocaat-generaal Léger stelde vast dat het beroep op de lex causae niet meer rechtszekerheid zou verschaffen dan een autonome uitlegging, terwijl een autonome bepaling van de plaats van uitvoering voor de verschillende soorten verbintenissen althans op den duur de meeste gevallen die zich kunnen voordoen zou dekken, omdat deze geleidelijk voor een prejudiciële beslissing aan het Hof zouden worden voorgelegd. Hij stelde voor om bij verbintenissen tot betaling de plaats van de contractuele tegenprestatie als criterium te nemen. Bij agentuurcontracten moet de plaats van uitvoering van de materiële prestatie worden vastgesteld op grond van de daarbij noodzakelijkerwijs te maken geografische begrenzing van de vertegenwoordigingsopdracht en eventueel door bepaling van het centrum van de werkzaamheden. Aldus zou voor alle verbintenissen uit een agentuurovereenkomst één enkel bevoegd gerecht, dat van de plaats van uitvoering, worden vastgesteld.

42. De zaak GIE Groupe Concorde e.a. ten slotte betrof een vordering tot schadevergoeding tegen een rederij en haar kapitein uit hoofde van een transport van Le Havre naar Santos in Brazilië. Advocaat-generaal Ruiz-Jarabo zette allereerst abstract en vervolgens met betrekking tot het hoofdgeding de aanzienlijke problemen uiteen waarmee een gerecht te kampen krijgt bij de toepassing van de bestaande rechtspraak van het Hof inzake de bepaling van de plaats van uitvoering. In de praktijk wordt daarom de plaats van uitvoering meestal niet op grond van de lex causea vastgesteld, doch krachtens het recht van het geadieerde gerecht, de zogenoemde lex fori, omdat dit gemakkelijker kan worden toegepast. Op grond hiervan stelde hij vast dat de opvatting van het Hof niet tot grotere rechtszekerheid leidt dan een autonome gemeenschapsrechtelijke uitlegging van het begrip plaats van uitvoering. Evenmin wordt op deze wijze de bevoegdheid van een nauw met de zaak verbonden gerecht verzekerd. Hij stelde daarom voor de plaats van uitvoering te bepalen aan de hand van de bijzondere omstandigheden van het concrete geval, gelet op de betrokken verbintenis.

43. Het Hof beklemtoonde echter ook in deze zaak wederom de noodzaak, de rechtszekerheid te waarborgen. Bovendien wees het erop dat het materiële recht, waarnaar artikel 5, sub 1, Executieverdrag verwijst, en de wil van partijen zich doorgaans beter lenen voor de bepaling van de plaats van uitvoering dan een abstract-autonome uitlegging door het Hof.

44. Bijgevolg verklaarde het Hof:

Het staat aan de nationale wetgever - de enige die op dit gebied bevoegd is - een plaats van uitvoering te bepalen die op billijke wijze rekening houdt zowel met de belangen van een goede rechtsbedeling als met die van een voldoende bescherming van de particulieren. Voorzover het nationale recht hem daartoe machtigt, kan de rechter dus genoodzaakt zijn, de plaats van uitvoering te bepalen aan de hand van de door de verwijzende rechter in overweging gegeven criteria, dat wil zeggen door aan de hand van de aard van de verbintenis en de omstandigheden van het concrete geval te bepalen, waar de prestatie feitelijk is verricht of had moeten worden verricht."

45. In het arrest Leathertex zag het Hof ervan af deze uitspraak te herhalen, maar weigerde het wel een gemeenschappelijk gerecht te erkennen voor vorderingen die betrekking hadden op gelijkwaardige, doch op verschillende plaatsen uit te voeren verbintenissen.

46. Uit deze rechtspraak volgt derhalve dat het bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht aan de nationale wetgever staat om regels te geven voor de plaats van uitvoering van contractuele verbintenissen, en aan de nationale gerechten om deze regels uit te leggen en toe te passen.

47. Ook het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst, dat in casu niet van toepassing is, zou niet tot een ander resultaat leiden. Dit Verdrag maakt het gemakkelijker de lex causae vast te stellen, doch bepaalt in artikel 10, lid 1, sub b, uitdrukkelijk dat de plaats van uitvoering overeenkomstig die lex causae moet worden bepaald.

48. Tot slot kan ook aan de recentelijk vastgestelde verordening (EG) nr. 44/2001 van de Raad van 22 december 2000 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, geen argument worden ontleend voor een andere uitlegging van artikel 5, sub 1, Executieverdrag. Weliswaar wordt bij deze verordening in artikel 5, aanhef en lid 1, sub b, een uitdrukkelijke regeling geïntroduceerd voor de plaats van uitvoering van koopovereenkomsten - de plaats van levering - en voor overeenkomsten inzake het verlenen van diensten - de plaats van verstrekking. Zij bevat echter geen enkel aanknopingspunt dat ervoor pleit dat het Hof in casu een plaats van uitvoering zou moeten vaststellen. In de eerste plaats is deze verordening alleen al temporeel niet van toepassing, omdat zij alleen geldt voor gedingen die na 1 maart 2002 aanhangig worden gemaakt. Ook materieel valt de onderhavige verbintenis onder geen van de uitdrukkelijk geregelde categorieën van plaatsen van uitvoering. Het gaat noch om een koopovereenkomst noch om een overeenkomst inzake het verlenen van diensten. Dit is ook de reden waarom de verordening voor de onderhavige verbintenis geen plaats van uitvoering definieert. Bijgevolg is er evenmin aanleiding voor een analoge toepassing.

49. Derhalve dient ook voor het onderhavige geval te worden vastgesteld dat de plaats van uitvoering moet worden bepaald overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter de litigieuze verbintenis beheerst (lex causae).

B - Uitlegging van de lex causae

50. In beginsel is het niet de taak van het Hof - of van de advocaat-generaal - de lex causae te onderzoeken. Evenwel dient te worden opgemerkt dat [h]et [...] aan de nationale rechter [staat] om de nationale bepalingen die hij moet toepassen, zoveel mogelijk in overeenstemming met de eisen van het gemeenschapsrecht uit te leggen".

51. Wanneer uit de lex causae geen duidelijke oplossing kan worden afgeleid, zodat het nationale gerecht over een uitleggingsmarge beschikt, dient dit gerecht bij de uitlegging acht te slaan op het gemeenschapsrecht. Inzonderheid dient in casu het doel van artikel 5, sub 1, Executieverdrag, te weten de aanwijzing van één bevoegd gerecht dat in nauw verband staat met de zaak, voor ogen te worden gehouden.

52. Ten behoeve van de toepassing van deze overwegingen op het onderhavige geschil maak ik hier twee korte opmerkingen.

53. Enerzijds zal de verwijzende rechter zeker onderzoeken, of een soortgelijke vraag naar de plaats van uitvoering bij verbintenissen om niet te doen, al is behandeld in procedures die alleen op grond van het nationale recht moesten worden beslist. De aldaar toegepaste oplossing zou naar de onderhavige zaak dienen te worden getransponeerd.

54. Anderzijds dient te worden overwogen, of volgens de onderhavige overeenkomst als plaats van uitvoering niet in aanmerking komt de plaats waar de offerte, die het voorwerp van de overeenkomst was, moest worden ingediend. Concurrentie was slechts mogelijk wanneer ook een concurrerende offerte aldaar zou worden ingediend. Wanneer de plaats van de indiening van de offerte in Kameroen is gelegen, zou volgens deze oplossing artikel 5, sub 1, Executieverdrag niet kunnen worden toegepast, omdat Kameroen buiten de Europese Gemeenschap ligt. Het alsdan bevoegde forum zou volgens artikel 2 Executieverdrag dat van de woonplaats van de verweerder zijn.

C - Beperking van de werkingssfeer van artikel 5, sub 1, Executieverdrag

55. Wanneer de verwijzende rechter geen enkele van de genoemde oplossingen volgens Belgisch recht toelaatbaar zou achten, zodat één enkele plaats van uitvoering niet kan worden vastgesteld, rijst tot slot de vraag of artikel 5, sub 1, Executieverdrag eigenlijk wel voor toepassing in aanmerking komt.

56. In casu zou analogische toepassing van de rechtspraak met betrekking tot het bevoegde forum bij verbintenissen uit onrechtmatige daad krachtens artikel 5, sub 3, Executieverdrag kunnen worden overwogen. Dienaangaande heeft het Hof vastgesteld dat de uitdrukking plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan, in geval van belediging door middel van een in verschillende Verdragsluitende Staten verspreid artikel in de pers, aldus moet worden uitgelegd dat de gelaedeerde tegen de uitgever een rechtsvordering tot schadevergoeding kan instellen voor ofwel de gerechten van de Verdragsluitende Staat van de plaats van vestiging van de uitgever van de beledigende publicatie, die bevoegd zijn de vordering betreffende de volledige schade als gevolg van de belediging toe te wijzen, ofwel de gerechten van elke Verdragsluitende Staat waar de publicatie is verspreid en waar de gelaedeerde stelt in zijn goede naam te zijn aangetast, welke gerechten enkel bevoegd zijn kennis te nemen van de geschillen betreffende de in de staat van het geadieerde gerecht toegebrachte schade".

57. Een uitlegging van artikel 5, sub 1, Executieverdrag in deze zin zou echter tot het onbevredigende resultaat leiden, dat in gevallen als het onderhavige een groot aantal bevoegde gerechten in aanmerking zou komen.

58. Een veelheid van bevoegde gerechten zou uitgesloten zijn wanneer het Hof de toepassing van artikel 5, lid 1, Executieverdrag zou beperken tot die gevallen waarin de lex causae voor de litigieuze verbintenis één enkel bevoegd gerecht aanwijst.

59. Het Hof heeft al gepreciseerd dat de fora van artikel 5 Executieverdrag restrictief moeten worden uitgelegd, omdat zij uitzonderingen vormen op de algemene bevoegdheid van het gerecht van de woonplaats van de verweerder krachtens artikel 2 Executieverdrag.

60. Ook advocaat-generaal Léger heeft in de zaak Leathertex al de zienswijze onderzocht dat artikel 5, sub 1, Executieverdrag niet moet worden toegepast wanneer die toepassing in strijd zou komen met de doelstellingen van het verdrag. Hij heeft gelijk wanneer hij vaststelt, dat de toepassing van artikel 5, sub 1, Executieverdrag niet kan worden belet om andere redenen dan die welke zijn ingegeven door het eigen toepassingsgebied ervan, zelfs wanneer het gebruik dat de eiser overweegt ervan te maken, leidt tot een bepaling van de rechterlijke bevoegdheden die niet overeenstemt met de beginselen van het Executieverdrag, indien dat de keuze van de eiser is". Een dergelijke beperking van het toepassingsgebied is in dit artikel niet voorzien.

61. In casu volgt echter niet alleen uit de doelstellingen van het Executieverdrag, doch eveneens uit de tekst van artikel 5, sub 1, in alle toepasselijke taalversies, dat het bevoegde gerecht van de plaats van uitvoering betrekking heeft op één enkele plaats. Daarin wordt immers alleen van één plaats gesproken, niet van meerdere.

62. Dienovereenkomstig voldoet in dit geval een strikt letterlijke uitlegging aan de doelstellingen van het Executieverdrag. Wanneer een contractuele verbintenis tegelijkertijd meerdere plaatsen van uitvoering zou hebben, zou het voor de partijen niet meer voorzienbaar zijn voor welk gerecht zij zouden kunnen worden opgeroepen. Bovendien zouden onvermijdelijk gerechten bevoegd geraken die niet langer geacht kunnen worden nauw met de zaak verband te houden.

63. Bijgevolg is de toepassing van artikel 5, sub 1, Executieverdrag uitgesloten wanneer krachtens het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter de litigieuze verbintenis beheerst, voor die verbintenis niet één enkele plaats van uitvoering bestaat, doch een keuze kan worden gemaakt uit meerdere gelijkwaardige plaatsen van uitvoering.

VIII - Conclusie

64. Mitsdien geef ik in overweging, de prejudiciële vragen te beantwoorden als volgt:

1) Bij de toepassing van artikel 5, sub 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (Executieverdrag), dient de plaats van uitvoering te worden vastgesteld overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter de litigieuze verbintenis beheerst.

2) De nationale rechter moet de op grond daarvan toepasselijke regelingen inzake de plaats van uitvoering zoveel mogelijk uitleggen in overeenstemming met de vereisten van het gemeenschapsrecht en inzonderheid met de doelstellingen van het Executieverdrag - in casu de doelstelling van aanwijzing van één bevoegd gerecht dat een nauwe band met de zaak heeft.

3) De toepassing van artikel 5, sub 1, Executieverdrag is uitgesloten wanneer krachtens het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter de litigieuze verbintenis beheerst, voor die verbintenis niet één enkele plaats van uitvoering bestaat, doch een keuze kan worden gemaakt uit meerdere gelijkwaardige plaatsen van uitvoering.

Top