EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999TO0124

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 17 januari 2001.
Autosalone Ispra dei Fratelli Rossi Snc tegen Europese Gemeenschap voor Atoomenergie.
Beroep tot schadevergoeding - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Overstroming - Verstopt-zijn van afvalwaterpijp - Verjaringstermijn - Geen stuiting van verjaring.
Zaak T-124/99.

Jurisprudentie 2001 II-00053

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2001:11

61999B0124

Beschikking van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 17 januari 2001. - Autosalone Ispra dei Fratelli Rossi Snc tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Beroep tot schadevergoeding - Niet-contractuele aansprakelijkheid - Overstroming - Verstopt-zijn van afvalwaterpijp - Verjaringstermijn - Geen stuiting van verjaring. - Zaak T-124/99.

Jurisprudentie 2001 bladzijde II-00053


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Beroep tot schadevergoeding - Verjaringstermijn - Aanvang - Verzoeker die ten tijde van indiening van zijn vordering meent niet over voldoende bewijsmateriaal te beschikken om aansprakelijkheid van Gemeenschap te kunnen aantonen - Geen invloed

(Statuut-EGA van het Hof van Justitie, art. 44)

2. Beroep tot schadevergoeding - Verjaringstermijn - Stuiting - Voorwaarden

[EG-Verdrag, art. 173 (thans, na wijziging, art. 230 EG) en art. 175 (thans art. 232 EG); EGA-Verdrag art. 146 en 148; Statuut-EGA van het Hof van Justitie, art. 44]

Samenvatting


1. De rechtspraak volgens welke de verjaringstermijn van een aansprakelijkheidsactie niet kan aanvangen voordat alle voorwaarden voor het ontstaan van een schadevergoedingsplicht zijn vervuld, beoogt de invoering van een criterium volgens hetwelk, wanneer de aansprakelijkheid van de Gemeenschap haar oorsprong vindt in een normatieve handeling, de schade die het voorwerp vormt van een vordering tot schadevergoeding, moet zijn geconcretiseerd. In dit geval kan de verjaringstermijn derhalve niet aanvangen voordat de schadelijke gevolgen van de handeling zijn ingetreden. Deze rechtspraak betekent dus niet dat wordt afgestapt van het in artikel 44 van het Statuut-EGA van het Hof genoemde doorslaggevende criterium van het schadeveroorzakende feit, doch bevat in wezen slechts een precisering van dit criterium voor het geval waarin een beroep wordt ingesteld tot vergoeding van schade als gevolg van de inwerkingtreding van een op communautair niveau vastgestelde normatieve handeling. Het feit dat een verzoeker ten tijde van de indiening van zijn schadevordering meende nog niet over voldoende bewijsmateriaal te beschikken om de aansprakelijkheid van de Gemeenschap in het kader van een procedure in rechte te kunnen aantonen, kan derhalve de verjaring niet stuiten. Zou dit wel het geval zijn, dan zou er verwarring worden gecreëerd tussen het formele criterium betreffende de aanvang van de verjaringstermijn en de vaststelling dat is voldaan aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid, iets waarover uiteindelijk alleen kan worden beslist door de rechter die wordt verzocht om een eindoordeel in de zaak ten principale.

( cf. punten 23-24 )

2. De verjaringstermijn voor de aansprakelijkheidsactie tegen de Gemeenschap wordt volgens artikel 44 van het Statuut-EGA van het Hof van Justitie gestuit, hetzij door een bij de gemeenschapsrechter ingesteld beroep, hetzij door een eerder gedaan verzoek, gericht tot de bevoegde instelling van de Gemeenschap, met dien verstande evenwel dat in het laatste geval de stuiting alleen intreedt indien na dit verzoek binnen de in artikel 173 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) en artikel 175 van het Verdrag (thans artikel 232 EG) - die overeenkomen met de artikelen 146 en 148 EGA-Verdrag - gestelde termijnen beroep wordt ingesteld.

( cf. punt 25 )

Partijen


In zaak T-124/99,

Autosalone Ispra dei Fratelli Rossi Snc, gevestigd te Ispra (Italië), vertegenwoordigd door F. Venuti, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, vertegenwoordigd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, op haar beurt vertegenwoordigd door H. Speyart en P. Stancanelli als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek om vast te stellen dat de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aansprakelijk is voor de schade die verzoekster heeft geleden ten gevolge van de overstroming die in de nacht van 1 op 2 juni 1992 te Ispra heeft plaatsgevonden, en deze Gemeenschap te veroordelen tot vergoeding van deze schade,

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: A. W. H. Meij, kamerpresident, A. Potocki en J. Pirrung, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


Rechtskader

1 Artikel 44 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (hierna: Statuut-EGA"), dat krachtens artikel 47 van dit statuut van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, bepaalt:

De vorderingen tegen de Gemeenschap inzake niet-contractuele aansprakelijkheid verjaren vijf jaar na het feit, dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven. De verjaring wordt gestuit, hetzij door een bij het Hof ingesteld beroep, hetzij door een eerder gedaan verzoek, hetwelk de benadeelde kan richten tot de bevoegde instelling van de Gemeenschap. In het laatste geval moet het beroep worden ingesteld binnen de termijn van twee maanden bepaald in artikel 146; de tweede alinea van artikel 148 is van overeenkomstige toepassing."

De feiten

2 In de nacht van 1 op 2 juni 1992 werd de gemeente Ispra getroffen door een hevig noodweer, dat zware overstromingen veroorzaakte die met name schade veroorzaakten aan het eigendom van verzoekster.

3 De overstroming van verzoeksters eigendom vond plaats na het overlopen van een afvoerkanaal in het stadsdeel van Ispra waarin het eigendom van verzoekster is gelegen. Dit afvoerkanaal loopt langs verzoeksters eigendom, volgt dan een kort onoverdekt traject, waarna het eerst uitmondt in een tunnel die onder een spoorlijn doorloopt, en vervolgens in een afvoerpijp onder het terrein dat toebehoort aan het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (hierna: GCO") van de EGA.

4 Door deze overstroming heeft verzoekster een aanzienlijke schade geleden, die door de door haar ingeschakelde deskundige in diens rapport van 14 oktober 1993 wordt geraamd op 1 245 000 000 Italiaanse lire (ITL).

5 Bij aangetekende brief van 17 juni 1992 eiste verzoekster van het GCO vergoeding van de schade die zij had geleden als gevolg van het feit dat het afvoerkanaal waarvan de afvoerpijp onder het GCO doorliep het afval- en regenwater niet had kunnen afvoeren, doordat een door het GCO in de monding van het afvoerkanaal aangebracht rooster verstopt was geraakt door het met het afgevoerde water meegevoerde afval.

6 Op 20 juli 1992 antwoordde het GCO dat zijn diensten de nodige verificaties uitvoerden om het bestaan van aansprakelijkheid als gevolg van de betrokken overstroming te kunnen vaststellen.

7 Op 22 februari 1993 stelde de verzekeringsmaatschappij van het GCO, de Cigna Insurance Company of Europe SA, beroep in bij het Tribunale di Varese, strekkende tot het gelasten van een technische expertise betreffende de situatie ter plaatse en de toestand en de staat van de door de overstroming getroffen goederen, met het oog op de vaststelling van aansprakelijkheid van het GCO jegens de omwonenden. Bij beschikking van het Tribunale di Varese van 27 maart 1993 werd deze expertise opgedragen aan de deskundige Speroni, die binnen 90 dagen zijn rapport moest uitbrengen.

8 Het door Speroni opgestelde deskundigenrapport werd op 10 mei 1995 neergelegd ter griffie van het Tribunale di Varese. In dit rapport wordt onder meer verklaard:

Uit de op de betrokken plaats verzamelde informatie blijkt dat op het tijdstip van de overstroming de instijgschacht stroomafwaarts van de spoorlijn voorzien was van een stevig metalen rooster, dat diverse door het water meegevoerde materialen (planken, boomstammen) tegenhield, waardoor de afvoer verstopt raakte en stroomopwaarts overstromingen ontstonden."

9 Bij akte van 28 februari 1996 stelde verzoekster krachtens het nationale recht voor het Tribunale di Varese beroep tot schadevergoeding in tegen de Commissie. Die zaak, in het kader waarvan de Commissie de niet-ontvankelijkheid van de betrokken vordering heeft aangevoerd, was op het moment van indiening van het verweerschrift van de Commissie in de onderhavige zaak nog aanhangig.

Procesverloop en conclusies van partijen

10 Bij op 21 mei 1999 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster onderhavig beroep ingesteld.

11 Na de indiening van het verweerschrift heeft het Gerecht partijen verzocht zich te concentreren op de in dit verweerschrift aangevoerde ontvankelijkheidsvragen, en met name te preciseren welke handelingen huns inziens de vijfjarige verjaringstermijn van artikel 44 van het Statuut-EGA hadden kunnen stuiten.

12 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

- vast te stellen dat de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie aansprakelijk is voor de opgelopen schade;

- dientengevolge deze Gemeenschap te veroordelen haar een bedrag van 1 245 000 000 ITL te betalen vermeerderd met compenserende interessen en rente over dit bedrag;

- voor recht te verklaren dat het te wijzen arrest bij voorraad uitvoerbaar zal zijn;

- de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie te verwijzen in de kosten.

13 De Commissie concludeert dat het het Hof behage:

- het beroep te verwerpen;

- verzoeker te verwijzen in de kosten.

De ontvankelijkheid

14 Volgens artikel 111 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan het Gerecht, wanneer het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking. Het Gerecht acht zich, gelet op de schriftelijke stukken van partijen, met name die welke na het door het Gerecht geformuleerde verzoek om inlichtingen werden ingediend, in staat om zonder mondelinge behandeling te beslissen over de ontvankelijkheid.

Argumenten van partijen

15 De Commissie stelt in wezen dat het beroep niet-ontvankelijk is, aangezien de handeling waarop het is gebaseerd, is verjaard. Artikel 44 van het Statuut-EGA bepaalt immers dat vorderingen die op niet-contractuele aansprakelijkheid zijn gebaseerd vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven, verjaren (arrest Hof van 27 januari 1982, Birra Wührer e.a./Raad en Commissie, 256/80, 257/80, 265/80, 267/80 en 5/81, Jurispr. blz. 85, punt 10). In casu ving de verjaring dus aan op 1 juni 1992.

16 Verzoeksters brief van 17 juni 1992 ontkracht volgens de Commissie de stelling dat verzoekster pas op 10 mei 1995 kennis heeft gekregen van de geleden schade. In deze brief heeft zij immers duidelijk de vermoedelijke oorzaak van de schade genoemd. Bovendien heeft het beroep dat zij naar nationaal recht heeft ingesteld, geen stuitende werking.

17 Verzoekster verklaart in de eerste plaats dat zij pas na ontvangst, op 10 mei 1995, van het door Speroni opgestelde deskundigenrapport kennis heeft genomen van de oorzaken van de door haar geleden schade. Vóór deze datum had zij onmogelijk op de hoogte kunnen zijn van de aan die schade ten grondslag liggende feiten of van het causale verband hiertussen, aangezien zij enerzijds te goeder trouw de uitkomst van de door verweerster aangevraagde expertise heeft afgewacht en anderzijds geen toegang had tot het complex van het GCO.

18 Voorts wijst zij er in dit verband op dat in de door verweerster aangehaalde rechtspraak wordt gepreciseerd dat de verjaringstermijn voor de aansprakelijkheidsactie tegen de Gemeenschap niet kan ingaan voordat aan alle vereisten voor het ontstaan van de schadevergoedingsplicht is voldaan" (arrest Birra Wührer e.a./Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 10). Welnu, de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap vloeit voort uit de combinatie van drie factoren: een onrechtmatige handeling, schade en een causaal verband. Zij vloeit dus niet voort uit het loutere bestaan van een onrechtmatige handeling. Derhalve vangt de verjaringstermijn niet aan door het plaatsvinden van deze enkele gebeurtenis.

19 Ten slotte betoogt verzoekster dat de brief van het GCO van 20 juli 1992 en de door het verzoek van de Cigna Insurance Company of Europe SA van 10 maart 1993 geëntameerde procedure van expertise, die eindigde met de indiening van het rapport van Speroni op 10 mei 1995, moeten worden beschouwd als handelingen die de verjaring stuiten.

Beoordeling door het Gerecht

20 Zoals blijkt uit artikel 215 EG-Verdrag (thans artikel 288 EG) en artikel 43 van 's Hofs Statuut-EG, waarvan de formulering overeenkomt met die van artikel 44 van het Statuut-EGA, hangen de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschap en het daaruit voortvloeiende recht op schadevergoeding af van de vervulling van een reeks van voorwaarden betreffende het bestaan van een onrechtmatige handeling van de communautaire instellingen, reële schade en een causaal verband tussen beide (arrest Birra Wührer e.a./Raad en Commissie, reeds aangehaald, punt 9).

21 Volgens artikel 44 van het Statuut-EGA van het Hof verjaart de vordering inzake niet-contractuele aansprakelijkheid tegen de Gemeenschap vijf jaar na het feit dat tot deze vordering aanleiding heeft gegeven.

22 De overstroming die de door verzoekster geleden schade heeft veroorzaakt, vond plaats in de nacht van 1 op 2 juni 1992.

23 De door verzoekster aangehaalde rechtspraak, volgens welke de verjaringstermijn van een aansprakelijkheidsactie niet kan aanvangen voordat alle voorwaarden voor het ontstaan van een schadevergoedingsplicht zijn vervuld, beoogt de invoering van een criterium volgens hetwelk, wanneer de aansprakelijkheid van de Gemeenschap haar oorsprong vindt in een normatieve handeling, de schade die het voorwerp vormt van een vordering tot schadevergoeding, moet zijn geconcretiseerd. In dit geval kan de verjaringstermijn derhalve niet aanvangen voordat de schadelijke gevolgen van de handeling zijn ingetreden. Deze rechtspraak betekent dus niet dat wordt afgestapt van het in artikel 44 van het Statuut-EGA genoemde doorslaggevende criterium van het schadeveroorzakende feit - in casu de overstromingen van 1 en 2 juni - doch bevat in wezen slechts een precisering van dit criterium voor het, van het onderhavige geval fundamenteel verschillende geval waarin een beroep wordt ingesteld tot vergoeding van schade die verzoekers kunnen lijden als gevolg van de inwerkingtreding van een op communautair niveau vastgestelde normatieve handeling.

24 Zelfs wanneer deze rechtspraak op het onderhavige geval van toepassing zou zijn, moet in de eerste plaats worden vastgesteld dat niet wordt betwist dat de overstroming die de oorzaak vormt van de door verzoekster geleden schade, zich heeft voorgedaan in de nacht van 1 op 2 juni 1992, en dat de schade onmiddellijk is ingetreden. Verder moet erop worden gewezen, dat uit de brief van verzoekster van 17 juni 1992 aan het GCO blijkt dat zij op dat moment al over voldoende kennis over de omstandigheden in verband met de drie voorwaarden voor aansprakelijkheid beschikte om reeds terstond schadevergoeding te eisen van de Gemeenschap. Het feit dat verzoekster ten tijde van de verzending van deze brief meende nog niet over voldoende bewijsmateriaal te beschikken om de aansprakelijkheid van de Gemeenschap in het kader van een procedure in rechte te kunnen aantonen, kan derhalve de verjaring niet stuiten. Zou dit wel het geval zijn, dan zou er verwarring worden gecreëerd tussen het formele criterium betreffende de aanvang van de verjaringstermijn en de vaststelling dat is voldaan aan de voorwaarden voor aansprakelijkheid, iets waarover uiteindelijk alleen kan worden beslist door de rechter die wordt verzocht om een eindoordeel in de zaak ten principale.

25 Wat verzoekers stelling aangaande de stuiting van de verjaring betreft, zij opgemerkt dat deze verjaring volgens artikel 44 van het Statuut-EGA wordt gestuit, hetzij door een bij de gemeenschapsrechter ingesteld beroep, hetzij door een eerder gedaan verzoek, gericht tot de bevoegde instelling van de Gemeenschap, met dien verstande evenwel dat in het laatste geval de stuiting alleen intreedt indien na dit verzoek binnen de in artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) en artikel 175 EG-Verdrag (thans artikel 232 EG) - die overeenkomen met de artikelen 146 en 148 EGA-Verdrag, waarnaar bovengenoemd artikel van het Statuut-EGA verwijst - gestelde termijnen beroep wordt ingesteld (arrest Hof van 5 april 1973, Giordano/Commissie, 11/72, Jurispr. blz. 417, punt 6, en beschikking Gerecht van 4 augustus 1999, Fratelli Murri/Commissie, T-106/98, Jurispr. blz. II-2553, punt 29).

26 De brieven en procedures waarvan verzoekster melding maakt, kunnen duidelijk niet worden beschouwd als een bij het Hof of het Gerecht ingesteld beroep. Bovendien is na geen van de tot de Commissie gerichte handelingen binnen de gestelde termijnen beroep ingesteld. De op 2 juni 1992 aangevangen verjaringstermijn is derhalve op geen enkel moment gestuit overeenkomstig de vereisten van artikel 44 van het Statuut-EGA (zie, in die zin, beschikking Fratelli Murri/Commissie, reeds aangehaald, punt 30).

27 Bovendien had verzoekster in casu binnen de bij artikel 44 van het Statuut-EGA gestelde termijnen ook nog een beroep tot schadevergoeding kunnen instellen na de ontvangst van het rapport van de deskundige Speroni op 10 mei 1995. Zij achtte dit op dat moment echter niet opportuun, aangezien zij ervoor had gekozen beroep in te stellen bij de nationale rechterlijke instanties.

28 Uit een en ander volgt dat het onderhavige beroep van 21 mei 1999 duidelijk is ingesteld na het verstrijken van de verjaringstermijn, die afliep op 2 juni 1997. Het beroep moet dus worden verworpen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

29 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in haar eigen kosten, alsook in de kosten van de Commissie.

Dictum


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer)

beschikt:

1) Het beroep wordt verworpen wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid.

2) Verzoekster wordt verwezen in haar eigen kosten, alsook in de kosten van de Commissie.

Top