Zaak T-219/99
British Airways plc
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
«Mededinging – Misbruik van machtspositie – Bevoegdheid van Commissie – Discriminatie tussen luchtvaartmaatschappijen – Relevante geografische en productmarkt – Samenhang tussen productmarkten die ongunstig zouden zijn beïnvloed – Rechtsgrondslag van omstreden beschikking – Bestaan van machtspositie – Overmatig gebruik van machtspositie – Evenredigheid van bedrag van geldboete»
|
Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 17 december 2003 |
|
|
|
|
|
|
|
Samenvatting van het arrest
- 1..
- Commissie – Gelijktijdig individueel vrijwillig ontslag van alle leden van Commissie – Niet-toepasselijkheid van artikel 201 EG – Toepassing van artikel 215 EG – Ontslagnemende leden van Commissie blijven in functie met behoud van volledige bevoegdheid totdat in hun vervanging is voorzien
(Art. 201 EG en 215 EG)
- 2..
- Mededinging – Administratieve procedure – Onderzoek van klachten – Vaststelling van prioriteiten door Commissie – Bevoegdheid om aan klachten verschillende mate van prioriteit toe te kennen – Non-discriminatiebeginsel – Schending – Geen
- 3..
- Mededinging – Machtspositie – Relevante markt – Afbakening – Criteria – Diensten door reisagenten aan luchtvaartmaatschappijen verstrekt – Markt die verschilt van markt voor luchtvervoerdiensten
(Art. 82 EG)
- 4..
- Mededinging – Machtspositie – Begrip – Positie van onderneming als afnemer – Daaronder begrepen
(Art. 82 EG)
- 5..
- Mededinging – Machtspositie – Relevante markt – Geografische afbakening – Criteria
(Art. 82 EG)
- 6..
- Mededinging – Machtspositie – Gedraging op gedomineerde markt met gevolgen voor naburige markt – Toepassing van artikel 82 EG – Voorwaarde – Samenhang tussen beide markten
(Art. 82 EG)
- 7..
- Mededinging – Vervoer – Mededingingsregels – Luchtvervoer – Verordening nr. 3975/87 – Werkingssfeer – Activiteiten die rechtstreeks betrekking hebben op luchtvervoerdiensten – Diensten door reisagenten aan luchtvaartmaatschappijen verstrekt – Daarvan uitgesloten
(Verordeningen nrs. 17, 141 en 3975/87 van de Raad)
- 8..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Begrip – Objectief begrip dat ziet op gedragingen die invloed kunnen uitoefenen op structuur van markt en handhaving of ontwikkeling
van mededinging tegengaan – Verplichtingen van onderneming met machtspositie
(Art. 82 EG)
- 9..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Kwantumkorting – Toelaatbaarheid – Voorwaarden – Prestatiepremieregeling door luchtvaartmaatschappij toegepast op provisies aan reisagenten – Onrechtmatigheid van regeling – Beoordelingscriteria
(Art. 82 EG)
- 10..
- Mededinging – Machtspositie – Misbruik – Begrip – Gedragingen die tot gevolg of tot doel hebben, handhaving of ontwikkeling van mededinging tegen te gaan
(Art. 82 EG)
- 11..
- Mededinging – Geldboeten – Bedrag – Vaststelling – Criteria – Nadeel voor consumenten – Niet-relevant voor misbruik van machtspositie
(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)
- 1.
De leden van de Commissie kunnen slechts als
gezamenlijk tot aftreden gedwongen in de zin van artikel 201, tweede alinea, laatste volzin, EG worden beschouwd wanneer het Parlement overeenkomstig dat artikel
een motie van afkeuring heeft aangenomen. Is er geen dergelijke motie, dan vormen de vrijwillige individuele ─ zelfs gelijktijdige ─
ontslagen van alle leden van de Commissie een situatie waarop niet artikel 201 EG, doch alleen artikel 215 EG van toepassing
is. De gelijktijdigheid van deze individuele ontslagen doet immers niet af aan het vrijwillige karakter ervan. Bijgevolg blijven de ontslagnemende leden in een dergelijk geval in functie en behouden zij hun volledige bevoegdheid totdat
in hun vervanging is voorzien, want artikel 215, eerste alinea, EG legt alleen de rechtsgronden voor de beëindiging van de
ambtsvervulling van de leden van de Commissie vast, zonder hun evenwel te verbieden, hun normale bevoegdheden uit te oefenen
totdat hun vrijwillig ontslag effect sorteert op de datum van hun daadwerkelijke vervanging. cf. punten 50-51, 53, 55-56
- 2.
De Commissie kan slechts discriminatie worden verweten wanneer zij vergelijkbare situaties op verschillende wijze heeft behandeld
en daardoor bepaalde ondernemingen in vergelijking met andere heeft benadeeld zonder dat dit onderscheid in behandeling door
het bestaan van objectieve verschillen van een zeker gewicht wordt gerechtvaardigd. Ter zake van de procedures voor toepassing van de mededingingsregels kan met name de omstandigheid dat de Commissie geen inbreuk
heeft vastgesteld ten laste van andere ondernemingen die zich in een vergelijkbare situatie bevonden als een onderneming ten
laste waarvan de Commissie wel een inbreuk heeft vastgesteld, en die dezelfde handelingen hebben gesteld, hoe dan ook geen
reden zijn om de inbreuk die is vastgesteld ten laste van de gestrafte onderneming, niet in aanmerking te nemen wanneer ze
naar behoren is vastgesteld. Bovendien mag de Commissie, om doeltreffend te waken over de toepassing van de communautaire mededingingsregels, verschillende
maten van prioriteit toekennen aan de bij haar ingediende klachten, naar gelang van het communautaire belang ervan gelet op
de omstandigheden van het specifieke geval en in het bijzonder op de feitelijke en juridische elementen die zijn aangevoerd.
Zij dient in elk individueel geval met name de zwaarte van de gestelde inbreuken op de mededinging te beoordelen en rekening
te houden met de tijd die is verstreken sedert de indiening van de klacht. Wanneer zij wordt geconfronteerd met een situatie waarin op grond van vele gegevens de verdenking kan rijzen dat verschillende
grote ondernemingen die tot dezelfde sector behoren, in strijd met het mededingingsrecht handelen, mag de Commissie haar optreden
op een van de betrokken ondernemingen concentreren en daarbij de marktdeelnemers die schade zouden ondervinden van het eventuele
onrechtmatige gedrag van de overige ondernemingen die in overtreding zijn, erop wijzen dat zij zich tot de nationale instanties
dienen te wenden. cf. punten 65-66, 68-70
- 3.
Bij het onderzoek of een onderneming eventueel een machtspositie op een bepaalde productmarkt bezit, moeten de concurrentiemogelijkheden
worden beoordeeld binnen het kader van de markt van alle producten of diensten die door hun eigenschappen bijzonder geschikt
zijn om in een constante behoefte te voorzien, en die slechts in geringe mate door andere producten of diensten kunnen worden
vervangen. Omdat de bepaling van de relevante markt ertoe dient, te beoordelen of de betrokken onderneming in staat is de
instandhouding van een daadwerkelijke mededinging te verhinderen en zich jegens haar concurrenten en jegens haar dienstverrichters
in belangrijke mate onafhankelijk te gedragen, mag men zich hierbij bovendien niet beperken tot een onderzoek van de objectieve
kenmerken van de betrokken diensten, maar moet men eveneens de mededingingsvoorwaarden en de structuur van vraag en aanbod
op de markt in aanmerking nemen. Bijgevolg kan de markt van de diensten die de luchtvaartmaatschappijen van de reisagenten kopen met het oog op de verkoop
en de distributie van hun vliegbiljetten, een productmarkt vormen die te onderscheiden is van de markt voor luchtvervoer.
Ook al handelen de reisagenten voor rekening van de luchtvaartmaatschappijen, die alle risico's en opbrengsten in verband
met het leveren van luchtvervoerdiensten dragen en ontvangen en rechtstreeks vervoerovereenkomsten sluiten met de reizigers,
toch blijven deze reisagenten zelfstandige tussenpersonen die een autonome dienstverleningsactiviteit uitoefenen op een markt
van diensten die te onderscheiden is van de markt voor luchtvervoer. cf. punten 91, 93, 100
- 4.
De in artikel 82 EG bedoelde machtspositie betreft een situatie waarin een onderneming een economische macht bezit die haar
in de gelegenheid stelt, de handhaving van een daadwerkelijke mededinging op de betrokken markt te verhinderen, doordat haar
de mogelijkheid wordt geboden zich in aanzienlijke mate onafhankelijk te gedragen van haar concurrenten, haar afnemers en
ten slotte, de consument. En dergelijke positie kan door een onderneming niet alleen als verkoper, doch ook als afnemer worden ingenomen, want artikel 82
EG geldt zowel voor ondernemingen waarvan is vastgesteld dat zij een machtspositie hebben ten opzichte van hun leveranciers,
als voor ondernemingen die eenzelfde machtspositie innemen ten opzichte van hun cliënten. cf. punten 101, 189
- 5.
De geografische markt die in aanmerking moet worden genomen voor de vaststelling of er eventueel sprake is van een machtspositie,
kan worden gedefinieerd als het grondgebied waarop voor alle marktdeelnemers juist met betrekking tot de relevante producten
of diensten gelijke of voldoende homogene mededingingsvoorwaarden gelden, zonder dat het nodig is dat die voorwaarden volkomen
homogeen zijn. cf. punt 108
- 6.
Een misbruik van machtspositie op de gedomineerde productmarkt waarvan de invloed voelbaar is op een daarvan onderscheiden
markt waarop de betrokken onderneming geen machtspositie bezit, kan binnen de werkingssfeer van artikel 82 EG vallen voorzover
deze onderscheiden markt in voldoende mate samenhangt met de eerste markt. Een dergelijke samenhang kan met name bestaan tussen, enerzijds, de markt van diensten die reisagenten aan luchtvaartmaatschappijen
verstrekken, en, anderzijds, de markt van luchtvervoerdiensten die diezelfde maatschappijen aanbieden met betrekking tot de
via reisagenten aan de reizigers verkochte diensten. cf. punten 127, 130, 132
- 7.
Verordening nr. 3975/87 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector
luchtvervoer, die een bijzondere verordening is, is alleen van toepassing op activiteiten die rechtstreeks betrekking hebben
op de luchtvervoerdiensten en sluit dus de toepassing van verordening nr. 17 slechts met betrekking tot deze activiteiten
uit. In dit verband kunnen de overeenkomsten die een luchtvaartmaatschappij met reisagenten sluit met het oog op het verstrekken
aan deze maatschappij van diensten door deze reisagenten, in het bijzonder de distributie van vervoerbewijzen, niet worden
geacht, rechtstreeks betrekking te hebben op de eigenlijke luchtvervoerdiensten en vallen ze dus niet binnen de werkingssfeer
van verordening nr. 3975/87. cf. punten 164-165
- 8.
Het begrip misbruik van machtspositie is een objectief begrip dat betrekking heeft op de gedragingen van een onderneming met
een machtspositie die invloed kunnen uitoefenen op de structuur van een markt waar, juist door de aanwezigheid van de betrokken
onderneming, de mededinging reeds is verzwakt, en die ertoe leiden dat de handhaving of de ontwikkeling van de nog bestaande
marktconcurrentie wordt tegengegaan met andere dan de gebruikelijke middelen bij een op ondernemersprestaties gebaseerde normale
mededinging met goederen of diensten. Hoewel de vaststelling van het bestaan van een machtspositie op zichzelf dus geen verwijt jegens de betrokken onderneming
inhoudt, is het wel zo dat, los van de oorzaken van die machtspositie, op deze onderneming een bijzondere verantwoordelijkheid
rust om niet door haar gedrag inbreuk te maken op een daadwerkelijke en onvervalste mededinging op de gemeenschappelijke markt.
Ook al verliest een onderneming met een machtspositie op die enkele grond niet het recht haar eigen commerciële belangen tegen
aanvallen te verdedigen, en al is die onderneming in de mate van het redelijke bevoegd te handelen zoals zij ter verdediging
van haar belangen wenselijk acht, toch zijn dergelijke gedragingen niet toelaatbaar wanneer zij juist dienen ter versterking
van die machtspositie en tot misbruik ervan leiden. cf. punten 241-243
- 9.
Kortingsystemen die klanten ervan afhouden zich bij de concurrenten op de markt te bevoorraden, zijn in strijd met artikel 82
EG wanneer ze worden toegepast door een onderneming met een machtspositie. Kwantumkortingen die uitsluitend aan de omvang van de bij een dominante fabrikant gedane aankopen zijn gerelateerd, ook al
houden ze doorgaans klanten niet ervan af zich bij de concurrenten op de markt te bevoorraden, doch laten ze de klanten op
een wettige wijze profiteren van de verlaging van de productiekosten, zijn in strijd met hetzelfde artikel 82 EG wanneer uit
de criteria en de modaliteiten van de korting blijkt dat het systeem niet berust op een uit economisch oogpunt gerechtvaardigde
tegenprestatie, doch, net als een getrouwheidskorting en een streefcijferkorting, ertoe strekt, klanten ervan af te houden
zich bij concurrerende fabrikanten te bevoorraden. Dat is het geval voor een prestatiepremieregeling die een dominerende luchtvaartmaatschappij toepast op de provisies die zij
aan de reisagenten betaalt voor de verkoop van haar vliegbiljetten, wanneer de premies, wegens de progressiviteit van het
tarief, exponentieel kunnen stijgen naarmate van de toename van het aantal verkochte vliegbiljetten en niet alleen worden
toegepast op de provisies voor de vliegbiljetten die worden verkocht nadat een bepaald verkoopcijfer is bereikt, doch op de
provisies voor alle tijdens een referentieperiode verkochte vliegbiljetten. Een dergelijk kortingsysteem berust immers op
geen enkele economisch gerechtvaardigde tegenprestatie en heeft tot gevolg dat zowel de vrijheid van de reisagenten om hun
diensten aan de luchtvaartmaatschappijen van hun keuze aan te bieden, als de toegang van deze laatsten tot de markt van diensten
van reisagenten wordt beperkt. cf. punten 245-247, 272, 282
- 10.
Om een inbreuk op artikel 82 EG vast te stellen behoeft niet te worden aangetoond dat de onrechtmatige gedraging van de onderneming
met een marktpositie concrete mededingingsverstorende gevolgen voor de betrokken markten heeft gehad. Het bewijs dat deze
gedraging erop gericht is de mededinging te beperken of, met andere woorden, een dergelijk effect heeft of kan hebben, volstaat.
Wanneer een onderneming met een machtspositie daadwerkelijk een praktijk toepast die tot gevolg heeft dat haar concurrenten
van de markt worden uitgesloten, is de omstandigheid dat het verhoopte resultaat niet wordt bereikt, bijgevolg niet voldoende
om de kwalificatie misbruik van machtspositie in de zin van artikel 82 EG terzijde te stellen. cf. punten 293-294, 297
- 11.
Aangezien artikel 82 EG alleen de objectieve aantasting van de structuur zelf van de mededinging beteugelt, kan een onderneming
het bedrag van de opgelegde geldboete niet betwisten op grond dat niet is aangetoond dat de consumenten nadeel is berokkend.
cf. punt 311