Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999TJ0057

    Arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 december 2008.
    Albert Nardone tegen Europese Commissie.
    Zaak T-57/99.

    Jurisprudentie – Ambtenarenrecht 2008 I-A-2-00083; II-A-2-00505

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:2008:555

    ARREST VAN HET GERECHT (Zevende kamer)

    10 december 2008

    Zaak T‑57/99

    Albert Nardone

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Openbare dienst – Ambtenaren – Beroep tot schadevergoeding – Beroepsziekte – Blootstelling aan asbest en aan andere stoffen”

    Betreft: Vordering tot vergoeding van de schade die verzoeker zou hebben geleden door het onrechtmatig handelen van de Commissie, die hem heeft blootgesteld aan een stoffige en met asbest besmette omgeving.

    Beslissing: De Commissie wordt veroordeeld tot betaling van een vergoeding van 66 000 EUR aan Nardone. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

    Samenvatting

    1.      Ambtenaren – Sociale zekerheid – Verzekering tegen ongevallen en beroepsziekten – Forfaitaire vergoeding krachtens statutaire regeling – Vordering tot vergoeding van aanvullende schade op grond van onrechtmatig handelen waarvoor instelling aansprakelijk kan worden gesteld

    (Ambtenarenstatuut, art. 73)

    2.      Ambtenaren – Invaliditeit – Verplichting van administratie tot controleren van arbeidsgeschiktheid van ambtenaar die ontslag neemt – Geen

    (Ambtenarenstatuut, art. 78)

    3.      Procedure – Kosten – Begroting – Invorderbare kosten – Begrip – Kosten gemaakt in het kader van de precontentieuze procedure – Daarvan uitgesloten

    (Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

    4.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die particulieren rechten toekent

    (Art. 288, tweede alinea, EG)

    1.      De ambtenaar die een beroepsziekte heeft opgelopen kan slechts naar gemeen recht een aanvullende schadevergoeding vorderen indien hij volgens de regeling van artikel 73 van het Statuut geen passende schadevergoeding kan krijgen. Deze rechtsregel, die wil vermijden dat ambtenaren een dubbele vergoeding krijgen, geldt systematisch en staat in beginsel geen uitzondering of afwijking toe. Voor de raming van de vergoedbare schade moet dus rekening worden gehouden met eventuele statutaire uitkeringen, voor zover deze dezelfde schade vergoeden als die waarvan in het kader van het beroep tot schadevergoeding vergoeding wordt gevraagd.

    Een beroep tot schadevergoeding is prematuur wanneer het nog niet mogelijk is om te beoordelen of de statutaire vergoeding waarop de verzoeker aanspraak zou kunnen maken, passend is. Ook al is het voor een ambtenaar normaliter sneller en goedkoper om vast te stellen of hij recht heeft op een forfaitaire vergoeding krachtens artikel 73 van het Statuut dan vast te stellen of is voldaan aan de noodzakelijke voorwaarden om de Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk te stellen, dit is niet altijd het geval. Om redenen van proceseconomie, een beginsel dat in elk specifiek geval een afweging van de verschillende factoren vereist, stelt de gemeenschapsrechter de ontvankelijkheid van het beroep tot schadevergoeding naar gemeen recht afhankelijk van de uitputting van het rechtsmiddel van de statutaire vergoeding, voorzien in artikel 73 van het Statuut. Een dergelijk beroep kan dus ontvankelijk worden verklaard, wanneer de procedure tot verkrijging van een statutaire vergoeding buitensporig lang duurt. Wanneer een in het kader van een dergelijk beroep toegekende vergoeding eveneens de schade vergoedt waarvan vergoeding wordt gevraagd in het kader van de regeling van de in artikel 73 van het Statuut voorziene statutaire vergoeding, moet het bedrag van deze vergoeding op grond van de anticumulatieregel overigens worden afgetrokken van de statutaire uitkeringen die de verzoeker eventueel worden toegekend.

    (cf. punten 53‑58)

    Referentie: Hof 9 september 1999, Lucaccioni/Commissie, C‑257/98 P, Jurispr. blz. I‑5251, punt 23; Gerecht 14 mei 1998, Lucaccioni/Commissie, T‑165/95, JurAmbt. blz. I‑A‑203 en II‑627, punt 72; Gerecht 15 december 1999, Latino/Commissie, T‑300/97, JurAmbt. blz. I‑A‑259 en II‑1263, punten 94 en 95

    2.      Uit de rechtspraak van het Hof noch uit enig andere gemeenschapsrechtelijke bron volgt dat er voor een gemeenschapsinstelling een algemene verplichting bestaat om in geval van vrijwillig vertrek de arbeidsgeschiktheid van een ambtenaar te controleren.

    Indien een ambtenaar van mening is dat hij zijn werkzaamheden wegens zijn gezondheidstoestand moet opgeven dient hij vóór zijn vertrek overeenkomstig artikel 90 van het Statuut een aanvraag om toekenning van een invaliditeitspensioen uit hoofde van artikel 78 in te dienen. Doet hij dit niet, dan is hij als enige verantwoordelijk voor het feit dat hem geen invaliditeitspensioen is uitgekeerd, ervan uitgaande dat een dergelijk pensioen hem toekwam.

    (cf. punten 130 en 131)

    Referentie: Gerecht 26 februari 2003, Nardone/Commissie, T‑59/01, JurAmbt. blz. I‑A‑55 en II‑323, punten 38 en 40

    3.      De honoraria die verschuldigd zijn voor de werkzaamheden die een advocaat heeft verricht in het stadium van de precontentieuze procedure bedoeld in de artikelen 90 en 91 van het Statuut, vormen geen invorderbare kosten. De logica van het systeem van de in het Statuut voorziene precontentieuze procedure wil dus dat een ambtenaar in dit stadium niet wordt vertegenwoordigd, en de tegenhanger van deze situatie is dat de administratie klachten niet eng mag uitleggen, maar deze juist met een openheid van geest moet onderzoeken. Behoudens bijzondere omstandigheden, kan een ambtenaar in het kader van een beroep tot schadevergoeding dus geen vergoeding van kosten en honoraria van zijn raadslieden krijgen.

    (cf. punten 139 en 140)

    Referentie: Gerecht 5 juli 1993, Meskens/Parlement, T‑84/91 DEP, Jurispr. blz. II‑757, punt 14; Gerecht 6 mei 2004, Hecq/Commissie, T‑34/03, JurAmbt. blz. I‑A‑143 en II‑639, punt 21, en de aangehaalde rechtspraak; Gerecht 13 december 2005, Cwik/Commissie, T‑155/03, T‑157/03 en T‑331/03, JurAmbt. blz. I‑A‑411 en II‑1865, punt 199, en de aangehaalde rechtspraak

    4.      Een eerste voorwaarde om de Europese Gemeenschap niet-contractueel aansprakelijk te kunnen stellen is de vaststelling van een voldoende gekwalificeerde schending van rechtsregel die particulieren rechten toekent. Het beslissende criterium voor de vaststelling dat de schending voldoende gekwalificeerd is, met name wanneer de betrokken instelling over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, is de kennelijke en ernstige overschrijding door die instelling van de grenzen waarbinnen haar beoordelingsvrijheid dient te blijven. Wanneer die instelling slechts een zeer beperkte of in het geheel geen beoordelingsmarge heeft, kan de enkele inbreuk op het gemeenschapsrecht volstaan voor het bewijs van een voldoende gekwalificeerde schending.

    De voorwaarden om de Gemeenschap aansprakelijk te kunnen stellen voor schade die haar (voormalige) ambtenaren hebben ondervonden door de schending van het gemeenschapsrecht mogen bij gebreke van een bijzondere rechtvaardiging niet verschillen van de regels voor de aansprakelijkheid van de Gemeenschap ten opzichte van andere particulieren.

    De medische dienst van een gemeenschapsinstelling dient de ambtenaar op grond van de zorgplicht in te lichten over het bestaan van ziekten waarvan uit zijn dossier blijkt, en hem te waarschuwen voor gedragingen die zijn gezondheid kunnen bedreigen. Dit vereist dat alle daarvoor relevante gegevens en aanwijzingen hem worden meegedeeld. De medische dienst dient de ambtenaar ook in te lichten over het bestaan van risicofactoren die tot het ontstaan van een ziekte kunnen leiden. Een eventuele niet-nakoming van die verplichtingen kan tot de aansprakelijkheidstelling van de betrokken instelling leiden. De zorgplicht is dus een rechtsregel waarvan de schending tot de aansprakelijkheidstelling van de Europese Gemeenschap kan leiden.

    De Commissie begaat een fout die een gekwalificeerde schending van haar zorgplicht oplevert wanneer zij een ambtenaar verplicht om onder ongezonde omstandigheden te werken en geen maatregelen treft waardoor die omstandigheden kunnen worden verbeterd, ofschoon de raadgevend arts haar herhaaldelijk op deze situatie heeft gewezen.

    (cf. punten 162, 164, 166 en 171‑173)

    Referentie: Hof 4 juli 2000, Bergaderm en Goupil/Commissie, C‑352/98 P, Jurispr. blz. I‑5291, punten 41, 43 en 44; Gerecht 25 september 1991, Nijman/Commissie, T‑36/89, Jurispr. blz. II‑699, punten 36 en 37; Gerecht 18 december 1997, Gill/Commissie, T‑90/95, JurAmbt. blz. I‑A‑471 en II‑1231, punt 34; Gerecht 12 juli 2001, Comafrica en Dole Fresh Fruit Europe/Commissie, T‑198/95, T‑171/96, T‑230/97, T‑174/98 en T‑225/99, Jurispr. blz. II‑1975, punt 134

    Top