Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0176

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 oktober 2003.
ARBED SA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Hogere voorziening - Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen - Europese balkenproducenten - Mededeling van punten van bezwaar.
Zaak C-176/99 P.

Jurisprudentie 2003 I-10687

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:524

Arrêt de la Cour

Zaak C-176/99 P


ARBED SA
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen


«Hogere voorziening – Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen – Europese balkenproducenten – Mededeling van punten van bezwaar»

Conclusie van advocaat-generaal C. Stix-Hackl van 26 september 2002
    
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 oktober 2003
    

Samenvatting van het arrest

EGKS – Mededingingsregelingen – Verbod – Beschikking waarbij geldboete wordt opgelegd aan vennootschap waaraan mededeling van punten van bezwaar niet was gericht, aan einde van procedure die uitsluitend tegen een van haar dochtermaatschappijen was gevoerd – Schending van rechten van verdediging – Nietigverklaring

(EGKS-Verdrag, art. 36 en 65, leden 1 en 5)

Het beginsel van de rechten van de verdediging, dat van toepassing is in een administratieve procedure, eist met name dat de mededeling van punten van bezwaar die de Commissie richt aan een onderneming waaraan zij wegens schending van de mededingingsregels een sanctie wil opleggen, de voornaamste tegen deze onderneming in aanmerking genomen elementen bevat, zoals de verweten feiten, de kwalificatie daarvan en de bewijselementen waarop de Commissie zich baseert, zodat deze onderneming in de gelegenheid is om nuttig haar argumenten aan te voeren in het kader van de tegen haar gevoerde administratieve procedure.Gelet op het belang van de mededeling van de punten van bezwaar, dient hierin op ondubbelzinnige wijze de rechtspersoon te worden vermeld waaraan eventueel een geldboete zal worden opgelegd, en dient deze mededeling aan hem te worden toegezonden.Een beschikking waarbij een geldboete aan een vennootschap wordt opgelegd, dient dan ook wegens schending van de rechten van de verdediging nietig te worden verklaard wanneer vaststaat dat de mededeling van punten van bezwaar niet aan haar, maar aan een van haar dochtermaatschappijen was gericht, dat in deze mededeling niet was gepreciseerd dat haar een geldboete kon worden opgelegd, dat haar toegang tot het dossier is geweigerd omdat de mededeling niet aan haar was gericht, en dat er tot het einde van de procedure twijfel bleef bestaan over de vraag aan welke rechtspersoon de geldboete zou worden opgelegd, ook al had deze vennootschap kennis van de aan haar dochtermaatschappij gerichte mededeling van punten van bezwaar en van het verloop van de procedure tegen deze laatste.cf. punten 19-23




ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
2 oktober 2003 (1)


„Hogere voorziening – Overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen – Europese balkenproducenten – Mededeling van punten van bezwaar”

In zaak C-176/99 P,

ARBED SA, gevestigd te Luxemburg (Luxemburg), vertegenwoordigd door A. Vandencasteele, advocaat,

rekwirante,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Tweede kamer ─ uitgebreid) van 11 maart 1999, ARBED/Commissie (T-137/94, Jurispr. blz. II-303), strekkende tot vernietiging van dat arrest,

andere partij bij de procedure:

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Currall en W. Wils als gemachtigden, bijgestaan door J.-Y. Art, avocat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,verweerster in eerste aanleg, wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),,



samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, D. A. O. Edward, A. La Pergola, P. Jann (rapporteur) en S. von Bahr, rechters,

advocaat-generaal: C. Stix-Hackl,
griffier: M.-F. Contet, hoofdadministrateur,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de pleidooien van partijen ter terechtzitting van 31 januari 2002,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 september 2002,

het navolgende



Arrest



1
Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 11 mei 1999, heeft ARBED SA krachtens artikel 49 van het Statuut-EGKS van het Hof van Justitie hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 maart 1999, ARBED/Commissie (T-137/94, Jurispr. blz. II-303; hierna: bestreden arrest), waarbij haar beroep dat met name strekte tot nietigverklaring van beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten (PB L 116, blz. 1; hierna: litigieuze beschikking), gedeeltelijk is verworpen. Bij deze beschikking had de Commissie rekwirante krachtens artikel 65 EGKS-Verdrag een geldboete opgelegd.

Feiten en litigieuze beschikking

2
Volgens het bestreden arrest heeft de Europese staalsector vanaf 1974 een crisis doorgemaakt, gekenmerkt door een scherpe daling van de vraag die problemen van overproductie, overcapaciteit en lage prijzen teweegbracht.

3
Eerst heeft de Commissie gepoogd de crisis te beheersen door middel van eenzijdige, vrijwillige verbintenissen van de ondernemingen betreffende de op de markt aangeboden hoeveelheden staal en betreffende minimumprijzen ( plan Simonet), of door richt- en minimumprijzen vast te stellen ( plan Davignon, Eurofer I-akkoord). In 1980 stelde zij vast dat er sprake was van een uitgesproken crisis in de zin van artikel 58 EGKS-Verdrag, en legde zij bindende productiequota op, met name voor balken. Deze communautaire regeling is geëindigd op 30 juni 1988.

4
Reeds lang voor deze datum had de Commissie in verschillende mededelingen en beschikkingen aangekondigd dat de quotaregeling zou worden afgeschaft, en erop gewezen dat het einde van dit systeem de terugkeer zou betekenen naar een markt van vrije mededinging tussen de ondernemingen. In de sector bleef evenwel een overtollige productiecapaciteit bestaan, die volgens de deskundigen voldoende en snel diende te worden ingekrompen om de ondernemingen in staat te stellen stand te houden tegen de mondiale concurrentie.

5
Zodra de quotaregeling een einde had genomen, heeft de Commissie een toezichtsysteem opgezet, waarbij statistieken over productie en leveringen werden bijgehouden, de ontwikkeling van de markten werd gevolgd, en de ondernemingen regelmatig werden geraadpleegd over de marktsituatie en -tendensen. In het kader van overlegbijeenkomsten hebben de ondernemingen van de sector, waarvan een aantal lid waren van de ondernemersvereniging Eurofer, dus regelmatige contacten onderhouden met DG III (directoraat-generaal Interne markt en industrie) van de Commissie. Het toezichtsysteem werd op 30 juni 1990 beëindigd en vervangen door een individueel en vrijwillig informatiesysteem.

6
Begin 1991 heeft de Commissie verschillende inspecties uitgevoerd bij een aantal staalondernemingen en ondernemersverenigingen in die sector. Op 6 mei 1992 heeft zij hun een mededeling van punten van bezwaar gezonden. Begin 1993 hebben er hoorzittingen plaatsgevonden.

7
In de litigieuze beschikking van 16 februari 1994 heeft de Commissie vastgesteld, dat zeventien Europese staalondernemingen en een van hun ondernemersverenigingen in strijd met artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag hadden deelgenomen aan een reeks overeenkomsten, besluiten en onderling samenhangende gedragingen tot vaststelling van prijzen, verdeling van markten en uitwisseling van vertrouwelijke informatie op de markt van balken in de Gemeenschap. Bij deze beschikking heeft zij aan veertien ondernemingen geldboeten opgelegd voor inbreuken die tussen 1 juli 1988 en 31 december 1990 waren gepleegd.

Procesverloop voor het Gerecht en bestreden arrest

8
Op 8 april 1994 heeft rekwirante in de onderhavige zaak bij het Gerecht beroep ingesteld tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking.

9
Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht het beroep van rekwirante gedeeltelijk toegewezen en de haar opgelegde geldboete verlaagd.

Conclusies van partijen

10
Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:

het bestreden arrest te vernietigen;

voorzover de zaak in staat van wijzen is, de litigieuze beschikking nietig te verklaren, en de Commissie te verwijzen in de op de twee instanties gevallen kosten, dan wel, subsidiair, de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht en de beslissing omtrent de kosten aan te houden.

11
De Commissie concludeert dat het den Hove behage:

alle middelen van rekwirante te verwerpen;

het bestreden arrest in zijn geheel te bevestigen;

rekwirante in de kosten van deze aanleg te verwijzen.

Middelen in hogere voorziening

12
Tot staving van haar hogere voorziening voert rekwirante vijf middelen aan:

1)
schending van de rechten van de verdediging tijdens de administratieve procedure, doordat het Gerecht geen negatieve gevolgen heeft verbonden aan het feit dat rekwirante geen mededeling van punten van bezwaar had ontvangen;

2)
onjuiste beoordeling, wat het bestaan van het quorum betreft, van de notulen van de vergadering van de Commissie waarop de litigieuze beschikking is vastgesteld;

3)
schending van het recht op eerbiediging van wezenlijke vormvoorschriften, doordat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld dat de litigieuze beschikking naar behoren was gewaarmerkt;

4)
schending van de rechten van de verdediging tijdens de procedure voor het Gerecht;

5)
schending van artikel 65 EGKS-Verdrag.

De hogere voorziening

Het eerste middel

13
Het eerste middel is gebaseerd op schending van de rechten van de verdediging tijdens de administratieve procedure. Het is gericht tegen de punten 94 tot en met 102 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht zich over punt 322 van de litigieuze beschikking heeft uitgesproken.

14
Punt 322 luidt als volgt: Enkel TradeARBED [SA (hierna: TradeARBED)] heeft aan de verschillende regelingen en overeenkomsten deelgenomen. TradeARBED is echter een handelsonderneming die onder meer op commissiebasis balken voor haar moedermaatschappij ARBED SA verkoopt. TradeARBED ontvangt voor deze dienstverlening een klein percentage van de verkoopprijs. Met het oog op gelijke behandeling is deze beschikking tot ARBED SA, de balkenproducerende onderneming van het ARBED-concern, gericht en is de in aanmerking genomen omzet op het gebied van de relevante producten die van ARBED SA en niet die van TradeARBED.

15
De punten 94 en 95 van het bestreden arrest luiden als volgt:

94
Wat in de tweede plaats de vraag betreft, of de Commissie de rechten van de verdediging van verzoekster heeft geschonden door een beschikking tot haar te richten waarbij haar een geldboete wordt opgelegd, berekend op basis van haar omzet, zonder haar eerst formeel de punten van bezwaar te hebben meegedeeld of zelfs maar haar intentie om haar aansprakelijk te stellen voor de door haar dochtermaatschappij gepleegde inbreuken, herinnert het Gerecht eraan, dat de procedurele rechten waarop verzoekster zich beroept, in casu worden gewaarborgd door artikel 36, eerste alinea, EGKS-Verdrag, volgens hetwelk de Commissie verplicht is de belanghebbenden in staat te stellen opmerkingen te maken vóórdat zij de geldstraffen oplegt, welke in dit Verdrag zijn voorzien.

95
Aangaande de vraag, of ARBED de kans heeft gekregen om opmerkingen te maken alvorens de [bestreden] beschikking werd gegeven, moet worden vastgesteld, dat de Commissie verzoekster tijdens de administratieve procedure op geen enkel ogenblik formeel heeft meegedeeld, dat zij voornemens was haar aansprakelijk te stellen voor het in de mededeling van de punten van bezwaar gelaakte gedrag van TradeARBED en haar ter zake een geldboete op te leggen, berekend op basis van haar eigen omzet. Naar het oordeel van het Gerecht kan een dergelijk verzuim een vormfout opleveren, waardoor de rechten van de verdediging van de betrokkene kunnen worden geschonden.

16
In punt 96 van het bestreden arrest heeft het Gerecht een reeks feiten aangehaald die zich tijdens de administratieve procedure hebben voorgedaan. Verder heeft het Gerecht het volgende vastgesteld:

97
Uit het voorgaande blijkt dat: a) naar gelang van het geval nu eens ARBED dan weer TradeARBED heeft geantwoord op de door de Commissie aan TradeARBED gerichte inlichtingenverzoeken; b) ARBED TradeARBED eenvoudigweg beschouwde als haar verkoopmaatschappij of verkooporganisatie; c) ARBED zichzelf spontaan heeft beschouwd als de geadresseerde van de formeel aan TradeARBED betekende mededeling van de punten van bezwaar, waarvan zij ten volle kennis had, en een advocaat met de behartiging van haar belangen heeft belast; d) de advocaat van verzoekster zich heeft voorgesteld als de advocaat van ARBED evenzeer als van TradeARBED, en e) ARBED verzocht is, de Commissie een aantal inlichtingen te verstrekken over haar omzet voor de producten en tijdens de inbreukperiode, bedoeld in de mededeling van de punten van bezwaar.

98
Tijdens de gehele administratieve procedure bestond derhalve naar het oordeel van het Gerecht onzekerheid over de respectieve rol en verantwoordelijkheid van de vennootschappen ARBED en TradeARBED, zowel wat de materiële punten betreft (zie ook de talloze stukken in het dossier van de Commissie, waarin nu eens naar ARBED dan weer naar TradeARBED of naar beide wordt verwezen), als wat de procedurele aspecten betreft. Deze verwarring heeft tot de schriftelijke behandeling voor het Gerecht geduurd, aangezien verzoekster in punt 1 van het verzoekschrift (blz. 3) heeft uiteengezet, dat zijzelf (en niet TradeARBED) op 3 augustus 1992 had geantwoord op de mededeling van de punten van bezwaar (deze verklaring, die als een verschrijving werd afgedaan, is op 8 april 1994 door de advocaat van verzoekster rechtgezet).

99
Gelet op deze verwarring is het Gerecht voorts van oordeel, dat de mededeling van de punten van bezwaar noodzakelijkerwijs binnen het bereik van ARBED is gekomen, dat zij vanaf het begin ervan is uitgegaan, dat de Commissie haar aansprakelijk zou stellen voor de handelingen van haar dochtermaatschappij TradeARBED en dat zij dus niet serieus kon menen, dat de geldboete die zij uiteindelijk als onder het verbod van artikel 65 van het Verdrag vallende onderneming verschuldigd zou kunnen zijn, alleen zou worden berekend over de omzet van TradeARBED (zie ook punt 12 van de mededeling van de punten van bezwaar, waarin wordt verwezen naar de omzet van de ARBED-groep). Hiervan heeft zij overigens bevestiging gekregen, toen haar om inlichtingen over haar eigen omzet werd verzocht.

100
Verder heeft ARBED de kans gekregen om stelling te nemen tegen de bezwaren die de Commissie voornemens was tegen TradeARBED te maken, zowel via haar dochtermaatschappij als via twee leden van haar juridische dienst die deelnamen aan de administratieve hoorzitting en hierbij werden bijgestaan door een advocaat die blijkens voormelde stukken zowel ARBED als TradeARBED vertegenwoordigde. Zij heeft ook de gelegenheid gehad, opmerkingen te maken over de door de Commissie voorgenomen toerekening van aansprakelijkheid, namelijk toen deze haar om inlichtingen over haar omzetcijfer verzocht. Dienaangaande heeft het Gerecht reeds vastgesteld, dat ARBED dit verzoek niet anders heeft kunnen interpreteren dan als uitdrukking van het voornemen van de Commissie om haar aansprakelijk te stellen voor de handelingen van TradeARBED.

101
Verder is het Gerecht, gelet op alle omstandigheden van het geval, van oordeel, dat de brief van de heer Temple Lang van 30 juni 1992, waarin wordt onderstreept dat de mededeling van de punten van bezwaar niet aan ARBED was gericht, en de indruk wordt gewekt dat haar op die grond de toegang tot het dossier wordt geweigerd, hoezeer deze brief ook te betreuren valt, de rechten van de verdediging van verzoekster niet echt heeft geschonden, hetgeen overigens ook niet specifiek door haar is aangevoerd.

102
Gelet op al deze specifieke omstandigheden van de zaak is het Gerecht dan ook van oordeel, dat wat verzoekster betreft, deze onregelmatigheid niet kan leiden tot nietigverklaring van de [bestreden] beschikking.

17
Met haar eerste middel stelt rekwirante, dat het Gerecht ten onrechte haar middel tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking heeft verworpen, waarmee zij had aangevoerd dat de Commissie, na een mededeling van de punten van bezwaar aan TradeARBED te hebben toegezonden waarin haar alle gestelde onregelmatigheden werden toegerekend, deze beschikking tot rekwirante heeft gericht, zonder haar vooraf in te lichten over dit voornemen en over de redenen die volgens haar een dergelijke handelwijze rechtvaardigden, en zonder haar de mogelijkheid te bieden haar standpunt over dit voornemen en de formele rechtvaardiging ervan kenbaar te maken.

18
De Commissie vordert de bevestiging van het bestreden arrest. Zij merkt op dat het Gerecht heeft onderzocht of het feit dat rekwirante niet formeel en uitdrukkelijk is ingelicht over het voornemen van de Commissie om haar aansprakelijk te stellen voor het gedrag van TradeARBED, een schending van de rechten van de verdediging uitmaakte. Na een omstandige redenering heeft het Gerecht geoordeeld, dat rekwirante haar standpunt over deze toerekening van de aansprakelijkheid voor het gedrag van TradeARBED, tijdens de procedure voor de Commissie kenbaar heeft kunnen maken.

Beoordeling door het Hof

19
De eerbiediging van de rechten van de verdediging in elke procedure die tot de oplegging van sancties, met name geldboeten of dwangsommen, kan leiden, is een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht, dat zelfs in een administratieve procedure in acht moet worden genomen (arrest van 13 februari 1979, Hoffmann-La Roche/Commissie, 85/76, Jurispr. blz. 461, punt 9).

20
Dit beginsel vereist met name, dat de mededeling van punten van bezwaar die de Commissie richt aan een onderneming waaraan zij wegens schending van de mededingingsregels een sanctie wil opleggen, de voornaamste tegen deze onderneming in aanmerking genomen elementen bevat, zoals de verweten feiten, de kwalificatie daarvan en de bewijselementen waarop de Commissie zich baseert, zodat deze onderneming in de gelegenheid is om nuttig haar argumenten aan te voeren in het kader van de tegen haar gevoerde administratieve procedure (zie in die zin arresten van 15 juli 1970, ACF Chemiefarma/Commissie, 41/69, Jurispr. blz. 661, punt 26; 3 juli 1991, AKZO/Commissie, C-62/86, Jurispr. blz. I-3359, punt 29, en 31 maart 1993, Ahlström Osakeyhtiö e.a./Commissie, C-89/85, C-104/85, C-114/85, C-116/85, C-117/85 en C-125/85─C-129/85, Jurispr. blz. I-1307, punt 135).

21
Gelet op het belang van de mededeling van de punten van bezwaar, dient hierin op ondubbelzinnige wijze de rechtspersoon te worden vermeld waaraan eventueel een geldboete zal worden opgelegd, en dient deze mededeling aan hem te worden toegezonden (zie arrest van 16 maart 2000, Compagnie maritime belge transports e.a./Commissie, C-395/96 P en C-396/96 P, Jurispr. blz. I-1365, punten 143 en 146).

22
Vaststaat dat in casu in de mededeling van punten van bezwaar niet was gepreciseerd, dat aan rekwirante geldboeten konden worden opgelegd. Bovendien was de mededeling van punten van bezwaar, zoals het Gerecht in punt 101 van het bestreden arrest heeft opgemerkt, niet aan rekwirante gericht, en is haar op die grond de toegang tot het dossier geweigerd.

23
Hoewel niet wordt betwist dat rekwirante kennis had van de aan haar dochtermaatschappij TradeARBED gerichte mededeling van punten van bezwaar en van het verloop van de procedure tegen deze laatste, kan hier niet uit worden afgeleid dat de rechten van verdediging van rekwirante niet zijn geschonden. Tot het einde van de administratieve procedure bleef er immers twijfel bestaan ─ die slechts door een nieuwe, regelmatig aan rekwirante gerichte mededeling van punten van bezwaar had kunnen worden weggenomen ─ over de vraag aan welke rechtspersoon de geldboeten zouden worden opgelegd.

24
Bijgevolg heeft het Gerecht in punt 102 van het bestreden arrest ten onrechte uit de omstandigheden van de zaak afgeleid, dat de niet-toezending van de mededeling van punten van bezwaar aan rekwirante in haar geval niet kon leiden tot nietigverklaring van de beschikking wegens schending van de rechten van de verdediging.

25
Aangezien het eerste middel gegrond is, dient het bestreden arrest te worden vernietigd, zonder dat de andere middelen behoeven te worden onderzocht.

Het geding ten gronde

26
Volgens artikel 61 van 's Hofs Statuut kan het Hof, wanneer het de beslissing van het Gerecht vernietigt in geval van gegrondheid van de hogere voorziening, de zaak zelf afdoen wanneer deze in staat van wijzen is. Dat is in casu het geval.

27
Uit de punten 19 tot en met 23 van het onderhavige arrest volgt, dat het beroep gegrond is, en dat de litigieuze beschikking, wat rekwirante betreft, nietig dient te worden verklaard.


Kosten

28
Volgens artikel 122, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Hof ten aanzien van de proceskosten, wanneer de hogere voorziening gegrond is en het zelf de zaak afdoet. Volgens artikel 69, lid 2, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voorzover dit is gevorderd.

29
Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van rekwirante te worden verwezen in de kosten van beide instanties.

HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

rechtdoende:

1)
Vernietigt het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 maart 1999, ARBED/Commissie (T-137/94).

2)
Verklaart nietig beschikking 94/215/EGKS van de Commissie van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten, voorzover zij betrekking heeft op ARBED SA.

3)
Verwijst de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten van beide instanties.

Wathelet

Edward

La Pergola

Jann

von Bahr

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 oktober 2003.

De griffier

De president van de Vijfde kamer

R. Grass

M. Wathelet


1
Procestaal: Frans.

Top