This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61999CC0288
Opinion of Mr Advocate General Geelhoed delivered on 23 January 2001. # VauDe Sport GmbH & Co. KG v Oberfinanzdirektion Koblenz. # Reference for a preliminary ruling: Hessisches Finanzgericht, Kassel - Germany. # Common customs tariffs - Tariff headings - Classification in the Combined Nomenclature - Child carrier. # Case C-288/99.
Conclusie van advocaat-generaal Geelhoed van 23 januari 2001.
VauDe Sport GmbH & Co. KG tegen Oberfinanzdirektion Koblenz.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hessisches Finanzgericht, Kassel - Duitsland.
Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Indeling in gecombineerde nomenclatuur - Kinderdraagzitje.
Zaak C-288/99.
Conclusie van advocaat-generaal Geelhoed van 23 januari 2001.
VauDe Sport GmbH & Co. KG tegen Oberfinanzdirektion Koblenz.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hessisches Finanzgericht, Kassel - Duitsland.
Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Indeling in gecombineerde nomenclatuur - Kinderdraagzitje.
Zaak C-288/99.
Jurisprudentie 2001 I-03683
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:51
Conclusie van advocaat-generaal Geelhoed van 23 januari 2001. - VauDe Sport GmbH & Co. KG tegen Oberfinanzdirektion Koblenz. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hessisches Finanzgericht, Kassel - Duitsland. - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Indeling in gecombineerde nomenclatuur - Kinderdraagzitje. - Zaak C-288/99.
Jurisprudentie 2001 bladzijde I-03683
1. Deze zaak betreft de tariefindeling van een als kinderdraagzitje aangeduid artikel. De nationale rechter wenst in het bijzonder te vernemen of het begrip dergelijke bergingsmiddelen" in GN-code 4202 van het gemeenschappelijk douanetarief zo moet worden uitgelegd dat het als kinderdraagzitje omschreven artikel daaronder valt, dan wel of het overeenkomstig algemene tariefindelingsregel 3 b als andere geconfectioneerde artikelen van textiel" onder GN-code 6307 moet worden ingedeeld, dan wel of het omschreven artikel onder een andere GN-code met name GN-codes 9401 of 7616 zou vallen.
I De toepasselijke bepalingen
2. Volgens de nationale rechter zijn de relevante bepalingen van het gemeenschappelijk douanetarief vervat in verordening (EG) nr. 1359/95 van de Commissie, van 13 juni 1995, tot wijziging van de bijlagen I en II van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (gecombineerde nomenclatuur; hierna: GN") en tot intrekking van verordening (EEG) nr. 802/86 (PB L 142, blz. 1).
3. De door de nationale rechter in het bodemgeding in aanmerking genomen tariefposten luiden, voorzover hier van belang, als volgt:
4. Post 4202 GN
4202 Reiskoffers en valiezen, koffers voor toiletbenodigdheden, documentenkoffertjes, aktetassen, school- en boekentassen, etuis, foedralen en kokers voor kijkers, voor camera's, voor wapens, voor muziekinstrumenten of voor brillen, alsmede dergelijke bergingsmiddelen; reiszakken, toiletzakken, rugzakken, handtassen, boodschappentassen, portefeuilles, portemonnaies, kaartentassen, sigarettenkokers, tabakszakken, gereedschapstassen en -zakken, tassen, etuis, foedralen en kokers voor sportartikelen, etuis, foedralen en kokers voor flacons, juwelendoosjes, poederdozen, etuis, foedralen en kokers voor messenmakerswerk, alsmede dergelijke bergingsmiddelen, van leder, van kunstleder, van kunststof in vellen, van textiel, van vulcanfiber of van karton, of geheel of voor het grootste deel bekleed met deze stoffen of met papier:
reiskoffers en valiezen, koffers voor toiletbenodigdheden, documentenkoffertjes, aktentassen, school- en boekentassen, alsmede dergelijke bergingsmiddelen.
[...]
4202 92 met een buitenkant van kunststof in vellen of van textiel :
[...]
van textiel :
4202 92 91 reiszakken, toiletzakken, rugzakken en sporttassen
4202 92 98 andere
4202 99 00 andere."
5. Post 6307 GN
6307 Andere geconfectioneerde artikelen, patronen voor kleding daaronder begrepen :
6307 10 dweilen, vaatdoeken, stofdoeken, poetsdoeken en dergelijke:
[...]
6307 20 00 zwemgordels en zwemvesten
6307 90 andere :
6307 90 10 van brei- of haakwerk
andere:
6307 90 91 van vilt
6307 90 99 andere."
6. Post 7616 GN
7616 Andere werken van aluminium:
7616 10 00 draadnagels, spijkers, aangepunte krammen, schroeven, bouten, moeren, haken met schroefdraad, klinknagels en klinkbouten, splitpennen, spiebouten, spieën, sluitringen en dergelijke artikelen
7616 90 andere:
7616 90 10 brei- en haaknaalden
7616 90 30 metaaldoek, metaalgaas en traliewerk
andere:
7616 90 91 gegoten
7616 90 99 andere."
7. Post 9401 GN
9401 Stoelen, banken en andere zitmeubelen (andere dan die bedoeld bij post 9402), ook indien zij tot bed kunnen worden omgevormd, alsmede delen daarvan:
9401 10 zitmeubelen van de soort gebruikt in luchtvaartuigen :
[...]
9401 20 00 zitmeubelen van de soort gebruikt in automobielen
9401 30 draaistoelen, in de hoogte verstelbaar:
[...]
9401 40 00 zitmeubelen, andere dan tuin- of campingmeubelen, die tot bed kunnen worden omgevormd
9401 50 00 zitmeubelen van teen, van rotting, van bamboe of van dergelijke stoffen
andere zitmeubelen, met onderstel van hout:
[...]
andere zitmeubelen, met onderstel van metaal:
9401 71 00 opgevuld
9401 79 00 andere
9401 80 00 andere zitmeubelen
9401 90 delen."
8. De in de onderhavige zaak relevante algemene regels van de GN, die in deel I, titel I, sub A, ervan zijn weergegeven, luiden als volgt:
Voor de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur gelden de volgende bepalingen:
1. De tekst van de opschriften van de afdelingen, van de hoofdstukken en van de onderdelen van de hoofdstukken wordt geacht slechts als aanwijzing te gelden; voor de indeling zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van de posten en de aantekeningen op de afdelingen of op de hoofdstukken en voorzover dit niet in strijd is met de bewoordingen van bedoelde posten en aantekeningen de navolgende regels.
2. a) De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet-complete of in niet-afgewerkte staat, voorzover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de vorige volzin als zodanig aan te merken goed, indien het wordt aangeboden in gedemonteerde of niet-gemonteerde staat.
b) Onder een in een post vermelde stof wordt niet alleen verstaan die stof in zuivere staat, doch ook vermengd of verbonden met andere stoffen. Evenzo worden onder werken van een genoemde stof niet alleen verstaan die werken die geheel uit die stof bestaan, doch ook werken die gedeeltelijk uit die stof bestaan. De bovenbedoelde mengsels en samengestelde werken worden ingedeeld met inachtneming van de onder 3 vermelde beginselen.
3. Indien goederen met toepassing van het bepaalde onder 2 b), of om enige andere reden vatbaar zijn voor indeling onder twee of meer posten, geschiedt de indeling als volgt:
a) de post met de meest specifieke omschrijving heeft voorrang boven posten met een meer algemene strekking. Indien echter twee of meer posten elk afzonderlijk slechts betrekking hebben op een gedeelte van de stoffen of bestanddelen waaruit een mengsel of een goed is samengesteld of op een gedeelte van de artikelen, in het geval van goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, worden die posten, met betrekking tot bedoelde mengsels en goederen, aangemerkt als even specifiek, zelfs indien een van de andere posten daarvan een volledigere of nauwkeurigere omschrijving geeft;
b) mengsels, werken die zijn samengesteld uit of met verschillende stoffen dan wel zijn vervaardigd door samenvoeging van verschillende goederen, zomede goederen in stellen of assortimenten opgemaakt voor de verkoop in het klein, waarvan de indeling niet mogelijk is aan de hand van het bepaalde onder 3 a), worden ingedeeld naar de stof of het goed waarvan de mengsels, de werken, de stellen of de assortimenten hun wezenlijk karakter ontlenen, indien dit kan worden bepaald;
c) in de gevallen waarin de indeling aan de hand van het bepaalde onder 3 a) en 3 b) niet mogelijk is, wordt van de verschillende in aanmerking komende posten, de post toegepast die in de volgorde van nummering het laatst is geplaatst.
[...]
6. Voor de indeling van goederen onder de onderverdelingen van een post zijn wettelijk bepalend de bewoordingen van die onderverdelingen en de aanvullende aantekeningen, alsmede ,mutatis mutandis de vorenstaande regels, met dien verstande dat uitsluitend onderverdelingen van gelijke rangorde met elkaar kunnen worden vergeleken. Voor de toepassing van deze regel en voorzover niet anders is bepaald, zijn de aantekeningen op de afdelingen en op de hoofdstukken eveneens van toepassing."
9. Voorts zijn van belang voor de beantwoording van de ons voorgelegde vraag de volgende aantekeningen bij de afdelingen en de hoofdstukken van de GN, in de versie die op de onderhavige zaak van toepassing is:
10. Aantekening 7 bij afdeling XI, met als opschrift Textielstoffen en textielwaren" bepaalt:
Voor de toepassing van deze afdeling worden aangemerkt als ,geconfectioneerd:
[...]
e) artikelen die zijn aaneengenaaid, aaneengelijmd of anderszins aaneengezet (met uitzondering van stukken textiel, die aan de uiteinden zijn aaneengehecht teneinde een stuk van grotere lengte te verkrijgen en met uitzondering van stoffen die bestaan uit twee of meer op elkaar gelegde en daarna aaneengestikte lagen textiel, ook indien met een tussenlaag van watten);
[...]"
11. Aantekening 1 bij hoofdstuk 63, met als opschrift Andere geconfectioneerde artikelen van textiel; stellen of assortimenten; oude kleren en dergelijke; lompen en vodden", dat deel uitmaakt van genoemde afdeling XI van de GN, preciseert:
Onderdeel I omvat uitsluitend geconfectioneerde artikelen van textiel."
12. Aantekening 2 bij hoofdstuk 94 GN, met als opschrift: Meubelen (ook voor medisch of voor chirurgisch gebruik); artikelen voor bedden en dergelijke artikelen; verlichtingstoestellen, elders genoemd noch elders onder begrepen; lichtreclames, verlichte aanwijzingsborden en dergelijke artikelen; geprefabriceerde bouwwerken", dat onderdeel uitmaakt van afdeling XX Diverse goederen en producten" luidt als volgt:
De artikelen (andere dan delen) bedoeld bij de posten 9401 tot en met 9403 worden slechts onder deze posten ingedeeld indien zij zijn gemaakt om op de grond te worden geplaatst.
Onder vorenbedoelde posten blijven evenwel ingedeeld, ook al zijn zij gemaakt om te worden opgehangen, aan de wand te worden bevestigd of op elkaar te worden gezet:
[...]
b) zitmeubelen en bedden."
13. Ook enkele van de toelichtingen bij het geharmoniseerd systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen van de Internationale Douaneraad (hierna: GS-toelichtingen") kunnen bij de beantwoording van de ons voorgelegde vraag in aanmerking worden gebracht. Het gaat daarbij in het bijzonder om de volgende toelichtingen.
14. Algemene regel 3 a, GS-toelichting, punt IV, sub b:
Indien de goederen voldoen aan een beschrijving die ze duidelijker identificeert dan is die beschrijving specifieker dan die waaronder de identificatie minder volledig is."
15. Algemene regel 3 b, GS-toelichting, punt VIII:
Het kenmerk dat het karakter van een goed bepaalt, verschilt per soort goederen. Het karakter van een goed kan, bijvoorbeeld, blijken uit de soort en aard van de stof of van de bestanddelen, uit hun omvang, hoeveelheid, gewicht, waarde of hun belang in verband met het gebruik ervan."
16. Volgens de algemene GS-toelichtingen bij hoofdstuk 42 GN omvat dit hoofdstuk:
in hoofdzaak waren van leder en kunstleder. Echter de posten 42.01 en 42.02 omvatten ook bepaalde artikelen van ander materiaal dan leer en die behoren tot aan de leerindustrie verwante vormen van bedrijvigheid."
17. Volgens punt 17 van de GS-toelichtingen bij post 6307 GN vallen onder deze post:
draagwiegen en vergelijkbare artikelen voor het vervoer van kinderen".
18. Naar luid van de algemene GS-toelichtingen bij hoofdstuk 94 GN moet in dat hoofdstuk onder meubelen of meubilair worden verstaan:
Alle verplaatsbare goederen (voorzover niet vallend onder meer specifieke posten van de Nomenclatuur) die als hoofdkenmerk hebben dat zij bestemd zijn om op de grond te worden geplaatst. [...] en die dienen ter inrichting hoofdzakelijk voor nuttig gebruik van woonhuizen, appartementen, [...], automobielen, [...] en vergelijkbare transportmiddelen [...]"
19. Volgens de GS-toelichtingen bij post 9401 GN vallen daaronder onder andere ook kinderzitjes, waaronder begrepen speciale zitjes van automobielen.
20. Nadat het beroep in het hoofdgeding al aanhangig was gemaakt, is verordening (EG) nr. 1529/1999 van de Commissie van 13 juli 1999 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 178, blz. 10) tot stand gekomen.
21. Deze verordening luidt:
Artikel 1
De goederen omschreven in kolom 1 van de in de bijlage opgenomen tabel worden ingedeeld onder de corresponderende GN-codes vermeld in kolom 2 van voornoemde tabel.
Artikel 2
Onder voorbehoud van de in de Gemeenschap van kracht zijnde maatregelen inzake dubbele controle en communautair toezicht, vooraf en achteraf, op de invoer van textielproducten in de Gemeenschap, kan door de rechthebbende op bindende tariefinlichtingen, betreffende de indeling van goederen in de gecombineerde nomenclatuur, verstrekt door de douaneautoriteiten van de lidstaten, die niet in overeenstemming zijn met deze verordening, verder een beroep worden gedaan ingevolge artikel 12, lid 6, van verordening (EEG) nr. 2913/92 gedurende een periode van 60 dagen.
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de een en twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen."
22. Deze verordening is op 14 juli 1999 gepubliceerd.
23. De bijlage bij de verordening, voorzover hier van belang, kan als volgt worden weergegeven.
>lt>0
II De feitelijke en procedurele context
A De feiten en de prejudiciële vraag
24. Blijkens de stukken heeft verzoekster in het hoofdgeding (VauDe Sport Gmbh & Co. KG; hierna: verzoekster") bij de bevoegde Duitse douaneautoriteiten een bindende tariefinlichting gevraagd over een artikel dat zij als volgt beschrijft:
opvouwbaar comfortkinderzitje met in de hoogte verstelbaar Tergoform-draagstel en met een daarin geïntegreerde rugzak".
25. Bij verbindende tariefinlichting van 20 september 1995 heeft de Oberfinanzdirektion Koblenz, ZuVA-Außenstelle Frankfurt am Main (hierna: Oberfinanzdirektion") het artikel ingedeeld onder GN-post 6307 9099 0990, met de volgende beschrijving ervan:
Andere geconfectioneerde artikelen van textielweefsels, genaamd ,Komfort-Kindertrage
draagstel van staalbuis (dit werd naderhand gecorrigeerd in aluminiumbuis) en weefsels van kunstvezels, aan elkaar vastgenaaid;
in wezen bestaande uit een zitplaats voor een kind, aan de zijkanten en ter hoofdhoogte opgevuld, uitgerust met draagriemen van textiel;
onder het zitje bevindt zich een met ritssluiting te sluiten opbergmogelijkheid voor kleinere voorwerpen;
met opgevulde draagriemen en een buikriem van textiel;
niet met de hand gemaakt;
de geweven delen zij qua omvang en waarde en met het oog op het gebruik van het artikel doorslaggevend."
26. Ter motivering van de indelingsbeslissing wordt verwezen naar diverse aantekeningen en naar algemene tariefindelingsregel 3 b. Verder wordt gezegd dat een indeling onder GN-code 4202 niet mogelijk is, zoals verzoekster had gesteld, omdat het artikel geen rugzak vormt en tot die post enkel de uitdrukkelijk aldaar genoemde artikelen kunnen behoren. Van een kinderdraagzitje is onder GN-post 4202 echter geen sprake. Als een ook nog in aanmerking komende GN-code wordt post 7326 90 97 genoemd.
27. In de tegen deze bindende tariefinlichting gerichte bezwaarschriftprocedure herhaalde verzoekster haar opvatting dat het kinderdraagzitje onder GN-post 4202 moet worden ingedeeld, omdat het gebruik van het kinderdraagzitje en zijn kenmerken vergelijkbaar zijn met die van een rugzak. Het gaat in beide gevallen er om een last zo gemakkelijk en veilig mogelijk op de rug te dragen.
28. De Oberfinanzdirektion handhaafde bij beschikking van 17 juni 1996 haar aanvankelijke standpunt. Een indeling onder GN-post 4202 was niet mogelijk, omdat die tot een ontoelaatbare uitbreiding van de materiële reikwijdte van die post zou leiden.
29. Tegen deze beschikking is verzoekster op 17 juli 1996 in beroep gegaan. In zijn verwijzingsbeschikking geeft het Hessisches Finanzgericht een nauwkeurige uiteenzetting van de standpunten van partijen en van de redenen die dit gerecht aanleiding gaven om het Hof de volgende vraag te stellen:
30. Moet het begrip ,dergelijke bergingsmiddelen in GN-post 4202 van het gemeenschappelijk douanetarief aldus worden uitgelegd, dat daaronder valt een als kinderdraagzitje omschreven artikel, dat in wezen bestaat uit een draagstel van aluminiumbuis en weefsels van kunstvezels geconfectioneerd door vastnaaien waarin een kind in zittende houding, op de rug gedragen, kan worden vervoerd en waarin zich onder de zitplaats een mogelijkheid voor het opbergen van kleinere voorwerpen bevindt,
of
moet het omschreven artikel overeenkomstig algemene tariefindelingsregel 3 b als andere geconfectioneerde artikelen van textiel onder GN-code 6307 9099 0990 worden ingedeeld
of
valt het omschreven artikel onder een andere GN-post?"
B De procedure voor de nationale rechter
31. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat ingevolge algemene regel 3 a de post met de meest specifieke omschrijving voorrang heeft boven de post met een meer algemene strekking. Aangezien de omschrijving van het gebruiksdoel altijd veel specifieker is dan een omschrijving volgens de stof, moet in casu worden onderzocht, of het omstreden artikel de in GN-post 4202 of de in GN-post 9401 vastgestelde objectieve kenmerken bezitten. Pas wanneer dat niet het geval blijkt te zijn, komt een indeling volgens de stoffelijke aard in aanmerking.
32. Naar haar oordeel kan het kinderdraagzitje heel goed als een op een rugzak gelijkend bergingsmiddel worden beschouwd. Het gemeenschappelijk douanetarief bevat geen definitie van het begrip bergingsmiddel". Voor de uitlegging ervan moet dus in casu worden gelet op de mening van de betrokken marktdeelnemers. Het kinderdraagzitje kan zeer wel met een rugzak worden vergeleken, als wordt gelet op het wezenlijke karakter van dat zitje, namelijk het luxueuze draagstel, dat verzoekster ook verwerkt in speciale rugzakken voor trektochten. Eerst een draagstel zou een bergingsmiddel tot rugzak maken, ongeacht of daarin voorwerpen of ook personen kunnen worden vervoerd. Dit indiceert een indeling onder GN-post 4202.
33. Ook kan worden gedacht aan een indeling als kinderzitje, dat zowel op de grond kan worden geplaatst als op iemands rug kan worden gedragen. Daarmee lijkt het kinderdraagzitje op een autokinderzitje, ook al onderscheidt het zich daarvan door de aanwezigheid van een speciaal draagstel en het belangrijkste gebruiksdoel, namelijk het vervoer van kinderen op de rug bij wandelingen en vergelijkbare gelegenheden. Dat het draagstel over een opklapbare beugel beschikt, teneinde het veilig op de grond te kunnen plaatsen, indiceert volgens verzoekster een indeling onder GN-post 9401, als zitmeubel voor kinderen.
34. Wanneer men het omstreden kinderdraagzitje wil indelen volgens de gebruikte stof, is het noodzakelijk te letten op de waarde en functie van die stof. Het aluminium draagstel is daarbij van bijzonder belang, omdat dit het wezenlijke karakter ervan bepaalt. De waardeverhouding van de delen ten opzichte van elkaar zou niet de doorslag moeten geven. Bij indeling volgens de stoffelijke aard moeten het kinderdraagzitje dus worden ingedeeld onder GN-code 7616 (andere werken van aluminium).
35. De Oberfinanzdirektion vordert het beroep te verwerpen. Zij houdt vast aan de door haar gemaakte tariefindeling. In essentie voert zij aan, dat het bij het kinderdraagzitje juist niet om een draagstel voor het vervoer van goederen gaat, maar reeds op het eerste gezicht om het veilige vervoer van kleine kinderen. GN-post 4202 komt niet in aanmerking, omdat kinderdraagzitjes niet onder die post worden genoemd.
36. De behandeling van de zaak werd geschorst, omdat verweerster de indelingsproblematiek van kinderdraagzitjes had voorgelegd aan het comité inzake tarief- en statistieknomenclatuur van de Europese Commissie. Op de 171e vergadering van 12 en 13 november 1998 werd het probleem vervolgens in genoemd comité behandeld. Blijkens de notulen spraken zich toen bij een rondvraag zes van de vertegenwoordigde negen lidstaten uit voor een indeling onder GN-post 6307. Nadat bij beschikking van 17 december 1998 het geding was voortgezet, stelde verweerster de verwijzende rechter ervan in kennis, dat het Comité douanewetboek in zijn 187e vergadering (textielzaken) van 29 en 30 april 1999 in Brussel met 14 tegen 1 stemmen heeft ingestemd met het ontwerp van een raamverordening ter indeling van kinderdraagzitjes. Op grond daarvan moet dat artikel overeenkomstig algemene regels 1 en 6, en op grond van algemene regel 3 b, evenals andere genoemde aantekeningen, worden ingedeeld onder GN-post 6307 9099.
37. De verwijzende rechter stelt vast dat het betrokken artikel niet uitdrukkelijk wordt genoemd onder de goederenomschrijving van post 4202. Het kan derhalve enkel onder deze post worden ingedeeld, wanneer het bij het kinderdraagzitje zou gaan om een uitdrukkelijk op de genoemde goederen gelijkend bergingsmiddel. In de GS-toelichtingen worden goederen genoemd die als dergelijke bergingsmiddelen" in de zin van het tweede deel van deze post moeten worden beschouwd. Die opsomming is, zoals uit de toevoeging enz." blijkt, niet uitputtend.
38. Zich baserend op de gelijkenis en de verschillen tussen de rugzak en het kinderdraagzitje, stelt de verwijzende rechter vast dat de bestaande gelijkenis tussen beide goederen zou kunnen leiden tot een door verzoekster verlangde indeling. Daartegen pleiten echter de niet onaanzienlijke verschillen tussen beide goederen, alsook het feit, dat het volgens de tekst van de post en volgens de in de toelichtingen als soortgelijk" omschreven goederen vrijwel altijd gaat om gesloten of althans afsluitbare voorwerpen, die in elk geval zijn bedoeld voor het opbergen van goederen. Uitbreiding van het begrip dergelijke bergingsmiddelen" tot het omstreden kinderdraagzitje zou derhalve een ongeoorloofde uitbreiding van de tariefpost kunnen vormen.
39. Een indeling van het kinderdraagzitje onder post 9401 zou volgens de verwijzende rechter twijfelachtig zijn. Aantekening 2 bij hoofdstuk 94 en de GS-toelichtingen bij dat hoofdstuk wijzen erop dat het hier gaat om artikelen die bestemd zijn om op de grond te worden geplaatst en die vooral dienen als gebruiksvoorwerpen voor de inrichtingen van woningen, automobielen, en soortgelijke vervoermiddelen.
Deze beschrijving past niet bij het kinderdraagzitje, omdat zij niet bedoeld is om op de grond te worden gezet, noch dient voor de inrichting van een van de aldaar genoemde ruimtes/vervoermiddelen.
40. Als een indeling onder GN-posten 4202 en 9401 niet in aanmerking zou komen, zou het omstreden kinderdraagzitje overeenkomstig algemene regel 2 b moeten worden behandeld, waarbij met het oog op de samenstelling van het goed uit verschillende stoffen overeenkomstig de beginselen van algemene regel 3 zou moeten worden gewerkt.
Algemene regel 3 a is niet op de feiten van toepassing, omdat er geen algemene of specifieke omschrijving voor kinderdraagzitjes bestaat. Derhalve moet worden onderzocht of algemene regel 3 b van toepassing is.
41. Deze algemene regel brengt mee, dat moet worden nagegaan, of meteen duidelijk is, dat de uit textiel bestaande delen van het kinderdraagzitje karakterbepalend zijn, zodat de goederen onder post 6307 als andere geconfectioneerde artikelen" zouden kunnen worden ingedeeld. Bovendien blijkt uit de GS-toelichtingen bij post 6307, dat draagbare wiegen en soortgelijke artikelen daaronder moeten worden ingedeeld.
42. Anderzijds moet volgens de verwijzende rechter worden bedacht dat deze algemene regel voorziet in drie indelingsmethoden voor goederen waarvoor dadelijk meerdere posten in aanmerking komen. In dit verband verwijst hij naar de GS-toelichtingen op algemene regel 3 b.
43. Onder aanhaling van het arrest Sportex gaat de verwijzende rechter vervolgens na aan welke van de stoffen waaruit het is samengesteld het kinderdraagzitje zijn wezenlijk karakter ontleent. Hij stelt vervolgens vast dat noch de uit weefsels bestaande onderdelen, noch het aluminium draagstel de kenmerkende eigenschappen van het kinderdraagzitje bepalen. De daaruit voortvloeiende gelijkwaardigheid van de bestanddelen, zou een indeling overeenkomstig algemene regel 3 c onder GN-post 7616 9099 0900 kunnen indiceren.
III Bij het Hof ingediende opmerkingen
44. Verzoekster in het hoofdgeding en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Ter terechtzitting van 16 november 2000 zijn zij gehoord.
45. Verzoekster herhaalt in essentie haar tegenover de Oberfinanzdirektion en ten overstaan van de verwijzende rechter ingenomen standpunten. Volgens haar vloeit het uit de GS-toelichting bij algemene regel 3 a voort, dat men altijd de post die het duidelijkst en het volledigst het in aanmerking te nemen goed definieert als de meest specifieke bepaling moet aanmerken. Omdat de gebruiksbestemming voor de waar in dit opzicht specifieker is dan die welke voortvloeit uit de samenstelling, zou eerst moeten worden uitgemaakt of het omstreden kinderdraagzitje onder post 4202 of onder post 9401 kan worden ondergebracht, alvorens de mogelijkheid van een indeling naar de samenstelling van het artikel te onderzoeken, overeenkomstig algemene regel 3 b.
46. Verzoekster is het eens met de verwijzende rechter waar deze doelt op de gelijkenis van het kinderdraagzitje met de bergingsmiddelen begrepen onder post 4202. Zij deelt echter niet diens aarzelingen met het oog op het risico van een ongeoorloofde uitbreiding van het bereik van deze post. Verzoekster zet uiteen dat, in overeenstemming met de algemene GS-toelichting bij hoofdstuk 42 zij als fabrikant van rugzakken tot een bedrijfstak behoort die met de leerindustrie verwant is. Verzoekster heeft de omstreden kinderdraagzitjes ontwikkeld in samenhang met de vervaardiging van rugzakken, in het bijzonder op basis van jarenlang beproefde draagsystemen voor rugzakken. Als de hoofdbestemming van het kinderdraagzitje al het vervoer van een jong kind is, het is tevens bestemd voor het op de rug vervoeren van voorwerpen in de aan het zitje verbonden bergruimte.
47. Over post 9401 beklemtoont verzoekster dat, anders dan de verwijzende rechter meent, het omstreden kinderdraagzitje naar objectieve maatstaven ook als een kinderzitje kan worden aangemerkt. Enerzijds zouden volgens aantekening 2, tweede volzin, sub b, bij hoofdstuk 94 GN, zitmeubelen onder de posten 9401 tot en met 9403 kunnen vallen, zelfs als zij ontworpen zijn om te worden opgehangen". Anderzijds indiceert de tekst van de algemene GS-toelichting bij hoofdstuk 94, dit in tegenstelling tot de opvatting van de verwijzende rechter, dat de onder hoofdstuk 94 begrepen zitmeubelen, met inbegrip van de zitmeubelen van post 9402, slechts in hoofdzaak" moeten dienen ter inrichting, hoofdzakelijk voor nuttig gebruik, van appartementen, auto's, en vergelijkbare transportmiddelen.
48. Slechts indien het kinderdraagzitje niet kan worden ingedeeld naar zijn gebruiksbestemming, komt een indeling op grond van het gebruikte materiaal in aanmerking, hetzij onder post 6307, hetzij onder post 7616. Welnu, ingevolge algemene regel 3 b, is het onderdeel dat het kinderdraagzitje als zodanig karakteriseert, het kostbare aluminium draagstel. Daarom komt hier, zo meent verzoekster, alleen een indeling onder post 7616 GN in aanmerking. Omdat de verwijzende rechter hetzelfde resultaat bereikt met toepassing van algemene regel 3 c, steunt verzoekster de daarop betrekking hebbende overwegingen in de verwijzingsbeschikking.
49. Verzoekster merkt nog op dat zij bij brief van 26 juli 1999 de verwijzende rechter heeft verzocht een aanvullende vraag te stellen over de rechtsgeldigheid van verordening nr. 1529/1999 van de Commissie van 13 juli 1999. De verwijzingsbeschikking maakt op bladzijde 11 uitdrukkelijk melding van deze verordening. In het geval dat het Hof van oordeel zou zijn dat het tweede deel van de aan haar voorgelegde vraag negatief zou moeten worden beantwoord, vraagt verzoekster dat de ongeldigheid van bovengenoemde verordening wordt vastgesteld, voorzover het de sub 3 van haar bijlage bedoelde goederen betreft.
50. Volgens de Commissie komen onder principe de vier posten 4202, 9401, 7616 en 6307 in aanmerking voor de indeling van het omstreden product.
51. Een indeling onder post 4202 moet naar het oordeel van de Commissie worden uitgesloten. Om te beginnen noemt post 4202 kinderdraagstellen niet, behalve als men zou beschouwen als dergelijke bergingsmiddelen", in de daar bedoelde betekenis. De Commissie herinnert aan de vaste rechtspraak van het Hof volgens welke, in het belang van de rechtszekerheid en de doelmatigheid van de controle, het bepalende criterium voor de indeling van goederen in het algemeen moet worden gezocht in hun karakteristieken en hun objectieve eigenschappen, zoals zij in de tekst van de desbetreffende post zijn omschreven. Daaraan voldoet het kinderdraagzitje voor wat betreft post 4202 niet. Ook al wordt het, als een rugzak op de rug gedragen, het onderscheidt zich daarvan doordat het een open zitje heeft, met als enige functie het vervoer van een kind. De aanwezigheid van een afsluitbare, voor het vervoer van kleine voorwerpen bestemde, opbergruimte onder het zitje is een bijkomend element en voor de indeling van weinig belang. Post 4202 omvat goederen die bestemd zijn voor het vervoer van voorwerpen. Bovendien, alle bergingsmiddelen waarop deze positie betrekking heeft zouden ofwel gesloten zijn ofwel gesloten kunnen worden. Het kinderdraagzitje beantwoordt aan geen van beide kenmerken.
52. Een indeling onder post 9401 is volgens de Commissie evenzeer uitgesloten. Enerzijds is, in tegenstelling tot wat de eerste volzin van aantekening 2 bij hoofdstuk 94 GN voorschrijft, het kinderdraagzitje ontworpen om uitsluitend op de rug te worden gedragen, zelfs als het ook als ieder ander voorwerp op de grond kan worden neergezet. Het opvouwbare onderstel vervult slechts een zuiver bijkomende functie. Het vergemakkelijkt het plaatsen van het kind in het draagzitje en voorkomt dat het draagzitje omvalt. Overigens voldoet het draagzitje ook niet aan de tweede cumulatieve voorwaarde van genoemde aantekening, omdat het niet dient voor de inrichting van de in deze aantekening genoemde woonruimten en transportmiddelen.
53. Aangezien er geen tariefpost bestaat waarin kinderdraagzitjes als zodanig kunnen worden ingedeeld, moet een indeling plaatsvinden overeenkomstig algemene regel 2 b. Aangezien het onderhavige kinderdraagzitje een samengesteld product is, dat overwegend uit textielweefsel en aluminium buis bestaat, verwijst algemene regel 2 b naar algemene regel 3. Aangezien algemene regel 3 a niet van toepassing is, zal een indeling volgens algemene regel 3 b moeten plaatsvinden aan de hand van de stof en/of van het goed waaraan het artikel in dit geval het kinderdraagzitje zijn wezenlijke karakter ontleent. Als bepalende elementen hierbij komen in aanmerking de soort en aard van de stof of van het goed, zijn omvang, gewicht, waarde of belang in verband met het gebruik van het product. Bovendien moet volgens de rechtspraak van het Hof, bij de beantwoording van de vraag welke van de samenstellende goederen of stoffen het product zijn wezenlijk karakter geeft, worden nagegaan of dit product, zonder het ene of andere bestanddeel wel of niet zijn wezenlijke karakter zou behouden.
54. Volgens de Commissie zou op het eerste gezicht het aluminium draagstel kunnen worden aangemerkt als bepalend voor het wezenlijke karakter van het onderhavige product, omdat het stabiliteit aan het kinderdraagzitje verschaft. Echter, in werkelijkheid kan het vervoer van een baby op de rug uitsluitend met weefsel plaatsvinden. Het draagstel van aluminium geeft stabiliteit, steun en comfort, maar het is niet onmisbaar voor het vervoer van een kind. Voor wat betreft de criteria volume, gewicht en de waarde van de verschillende materialen is volgens de Commissie het weefsel bepalend en niet het draagstel van aluminium.
55. Ofschoon de Commissie zich ervan bewust is dat haar opvatting verschilt van die van de verwijzende rechter, die met toepassing van algemene regel 3 c neigt naar indeling van het kinderdraagzitje in post 7616, meent zij dat het artikel onder post 6307 valt, in overeenstemming met algemene regel 3 b en wel op grond van de overweging dat het geweven materiaal de doorslag geeft gelet op het belang ervan voor het gebruik van het product.
56. Zo'n indeling zou, bovendien, worden ondersteund door punt 17 van de GS-toelichtingen bij post 6307, waar onder deze post draagwiegen en vergelijkbare middelen voor het vervoer van kinderen" worden gebracht.
57. Aan verordening nr. 1529/1999, dat een identiek product als het in het hoofdgeding bedoelde met toepassing van in het bijzonder algemene regel 3 b onder post 6307 indeelt, ligt een vergelijkbare analyse ten grondslag.
58. De Commissie is zich overigens ervan bewust dat een verordening die de voorwaarden voor de indeling van een product in een tariefpost nader omschrijft een constitutief karakter heeft en geen terugwerkende kracht kan hebben.
59. Omdat in de onderhavige zaak alleen de posten 6307 en 7616 in aanmerking kunnen komen, is, zo besluit de Commissie, de kernvraag bij de keuze tussen twee posten of een kind in een kinderdraagzitje dat geen metalen frame heeft kan worden vervoerd. Gelet op verordening nr. 1529/1999, waaraan een analyse ten grondslag ligt waarin veertien lidstaten de redenering van de Commissie hebben gevolgd bij de procedure voorzien in artikel 10, lid 1, van verordening nr. 2658/87, en op punt 17 van de GS-toelichtingen bij post 6307, zou het antwoord bevestigend moeten luiden.
60. De Commissie is zich ervan bewust dat de verwijzende rechter naar een ontkennend antwoord op bovenstaande kernvraag neigt.
61. Zij stelt mitsdien voor de prejudiciële vraag als volgt te beantwoorden:
Voor de indeling van een product dat als kinderdraagzitje wordt aangeduid, en dat in hoofdzaak bestaat uit een draagstel van aluminium buizen en stoffen van kunstweefsel door naaiwerk bijeengehouden , waarin een kind rechtop zittend op de rug kan worden vervoerd, met dien verstande dat zich onder dit zitje een opbergruimte voor kleine voorwerpen bevindt, wordt het verwijzende gerecht uitgenodigd om te bepalen of, gelet op het geheel van de samenstellende bestanddelen, het aluminium draagstel inderdaad onmisbaar is voor het vervoer van baby's.
Indien het verwijzende gerecht tot de conclusie komt dat het aluminium draagstel niet absoluut onmisbaar is voor het gebruik van het kinderdraagzitje, moet dat met toepassing van algemene regel 3 b onder post 6307 worden ingedeeld.
Daarentegen, indien het verwijzende gerecht concludeert dat zulks niet het geval is, zal het kinderzitje moeten worden ingedeeld onder post 7616, met toepassing van algemene regel 3 c."
IV Beoordeling
62. Kan een kinderdraagzitje, zoals dat in de verwijzingsbeschikking van de verwijzende rechter is beschreven worden ingedeeld naar zijn objectieve kenmerken en eigenschappen of moet het worden ingedeeld naar de stof of naar het goed waaraan het zijn wezenlijk karakter ontleent, indien dit kan worden vastgesteld?
63. Deze vraag houdt partijen in het hoofdgeding verdeeld. Verzoekster is van opvatting dat de objectieve kenmerken en eigenschappen van het omstreden artikel een indeling onder post 4202 of, subsidiair, onder post 9401 indiceren. Verweerder daarentegen houdt staande dat de objectieve eigenschappen en kenmerken van het kinderdraagzitje zich tegen zo'n indeling verzetten, omdat deze niet overeenkomen met de goederenbeschrijving die onder post 4202 en post 9401 is gegeven. Een indeling naar de stof of het goed waaraan het goed zijn wezenlijk karakter ontleent zou leiden tot de toepassing van post 6307.
64. In de heldere motivering van de verwijzingsbeschikking zet de verwijzende rechter uitvoerig uiteen waarom zijns inziens gerede twijfel rijst aan de juistheid van een mogelijke indeling van het kinderdraagzitje onder de posten 4202 en 9401. Klaarblijkelijk acht hij de argumenten die tegen een indeling onder post 9401 pleiten zo sterk, dat hij het eerste deel van de u voorgelegde vraag beperkt tot een mogelijke indeling van het omstreden artikel in post 4202.
65. Wanneer men de verwijzende rechter volgt en zich in eerste instantie beperkt tot de mogelijkheid van een indeling onder post 4202, moet men vaststellen dat onder de in de omschrijving van bedoelde post opgesomde goederen het goed kinderdraagzitje" niet uitdrukkelijk wordt vermeld.
66. Vervolgens rijst de vraag of een kinderdraagzitje als het bedoeld in het hoofdgeding kan worden begrepen onder de woorden en dergelijke bergingsmiddelen" aan het slot van de omschrijving. Alleen dan zou het onder post 4202 kunnen worden gebracht, als een op de daar uitdrukkelijk genoemde goederen gelijkend bergingsmiddel.
67. Echter voordat ik toekom aan de vraag of het kinderdraagzitje als zo'n dergelijk bergingsmiddel mag worden aangemerkt, zijn enkele meer algemene kanttekeningen op hun plaats bij de interpretatie van termen die een aspecifieke uitbreiding geven aan een opsomming van een groot aantal heterogene goederen.
68. Indien de term dergelijk" zou worden gerelateerd aan de bijzondere kenmerken van de afzonderlijke goederen of van bepaalde groepen goederen onder de gegeven opsomming, ontstaat het risico dat de objectieve eigenschappen en kenmerken die alle onder die opsomming begrepen goederen in beginsel gemeen hebben, verwateren.
69. Daartegen verzet zich uw vaste rechtspraak, zoals onder meer neergelegd in het arrest Rank Xerox, dat [...] in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de post van het gemeenschappelijk douanetarief en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven".
70. Het komt derhalve er op aan na te gaan welke objectieve eigenschappen en kenmerken de in de tekst van post 4202 genoemde goederen gemeen hebben. Aan de hand daarvan kan vervolgens worden uitgemaakt wat wel en wat niet onder de bewoordingen en dergelijke bergingsmiddelen" mag worden begrepen.
71. De onder post 4202 opgesomde goederen hebben gemeen dat zij vrijwel zonder uitzondering gesloten zijn of gesloten kunnen worden en dat zij bestemd zijn voor het opbergen en/of vervoeren van goederen.
72. De GS-toelichtingen op de term dergelijke bergingsmiddelen" hebben dezelfde strekking. Ook zij zien vrijwel uitsluitend op goederen die gesloten zijn of kunnen worden en bestemd zijn voor het opbergen en/of transport van goederen. Naar de vaste rechtspraak van het Hof vormen zij belangrijke middelen vormen ter verzekering van een uniforme toepassing van dit tarief en kunnen derhalve als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan worden beschouwd.
73. Evenals de Commissie leid ik hieruit af dat kinderzitjes als in het hoofdgeding bedoeld, niet onder post 4202 kunnen worden ingedeeld. Dit goed is naar zijn objectieve kenmerken open en bestemd voor het vervoer van kleine kinderen. Een indeling ervan onder post 4202 leidt dan ook tot een ongeoorloofde uitbreiding van deze post.
74. De redenering van verzoekster volgens welke de overeenkomsten tussen het onderhavige kinderzitje en voor trektochten bestemde rugzakken toch een indeling van het kinderzitje onder post 4202 zouden mogelijk maken, is, gelet op het bovenstaande, dan ook onhoudbaar.
75. In de eerste plaats ziet deze redenering eraan voorbij dat men voor de beoordeling of een goed een dergelijk bergingsmiddel" in de zin van de omschrijving van post 4202 juist geen aansluiting moet zoeken bij de bijzondere kenmerken van de afzonderlijke onder die post genoemde goederen, maar bij de objectieve kenmerken welke alle daar genoemde goederen gemeen hebben.
76. In de tweede plaats voldoet ook in deze redenering het kinderzitje niet aan de eisen die aan een rugzak als een dergelijk bergingsmiddel" moeten worden gesteld: het kan niet worden afgesloten en is niet bestemd voor het vervoer van goederen.
77. Dat zich onder het omstreden kinderdraagzitje nog een bergingsruimte bevindt waarin kleine objecten kunnen worden opgeborgen, speelt voor de kwalificatie en indeling van het goed in casu geen rol. De dominante objectieve kenmerken ervan bestemmen het tot kinderdraagzitje en als zodanig moet het worden ingedeeld.
78. Mijn conclusie is dat het eerste deel van de u voorgelegde vraag als volgt kan worden beantwoord:
Het begrip ,dergelijke bergingsmiddelen in GN-code 4202 van het gemeenschappelijke douanetarief ziet op goederen die als gemeenschappelijke kenmerken hebben dat zij gesloten zijn of kunnen worden gesloten en bestemd zijn voor het opbergen en/of vervoer van voorwerpen. Een als kinderdraagzitje omschreven artikel, dat in wezen bestaat uit een draagstel van aluminiumbuis en weefsels van kunstvezels geconfectioneerd door vastnaaien waarin een kind in zittende houding, op de rug gedragen, kan worden vervoerd en dat onder de zitplaats een mogelijkheid voor het opbergen van voorwerpen heeft, ontbeert de objectieve eigenschappen die een indeling onder GN-code 4202 rechtvaardigen."
79. In het hoofdgeding is de vraag nog aan de orde geweest of het kinderdraagzitje als zitmeubel" kan worden ingedeeld in post 9401.
80. De rechter in het hoofdgeding en de Commissie achten beide op grond van dezelfde argumenten de indeling van het betrokken kinderdraagzitje onder die post respectievelijk zeer twijfelachtig dan wel onmogelijk. Hun zienswijze is juist.
81. Zowel aantekening 2 bij hoofdstuk 94 als de GS-toelichtingen bij dat hoofdstuk verzetten zich expliciet tegen een dergelijke indeling: de bij post 9401 bedoelde goederen moeten in beginsel zijn bestemd om op de grond te worden geplaatst en zij dienen vooral als gebruiksvoorwerpen voor de inrichting van woningen, [...] auto's [...] en soortgelijke vervoermiddelen".
82. Aangezien het kinderdraagzitje juist niet bestemd is om op de grond te worden geplaatst, noch strekt ter inrichting van woningen, auto's en dergelijke vervoermiddelen komt een indeling onder post 9401 niet in aanmerking.
83. De stelling van verzoekster dat het kinderdraagzitje naar zijn objectieve kenmerken een dubbele bestemming zou hebben, en derhalve onder post 9401 kan worden ingedeeld, is dus ook onhoudbaar. Dat het voorzien is van een uitvouwbaar onderstel dat plaatsing op de grond mogelijk maakt doet niet af aan zijn kenmerkende primaire bestemming om op de rug te worden gedragen. Daarnaast staat ook de tweede cumulatieve voorwaarde, namelijk dat de betrokken zitmeubelen in hoofdzaak" moeten dienen ter inrichting van woningen, auto's en soortgelijke vervoermiddelen, aan een indeling van het kinderdraagzitje onder post 9401 in de weg.
84. Aangezien de rechter in het hoofdgeding een indeling onder post 9401 al min of meer heeft uitgesloten en daarnaar ook niet uitdrukkelijk vraagt, zoudt u hieraan voorbij kunnen gaan.
85. Echter de omstandigheid dat voor een indeling van het kinderdraagzitje op grond van zijn objectieve kenmerken en gebruiksbestemming slechts de posten 4202 en 9401 in aanmerking komen en het feit dat zowel de verzoekster in het hoofdgeding als de Commissie in hun schriftelijke en mondelinge opmerkingen uitdrukkelijk de mogelijkheid van een indeling onder post 9401 onder ogen zien, pleiten ervoor hiervan in het dispositief uitdrukkelijk melding te maken.
86. Mijn conclusie luidt hier als volgt:
Het onderhavige kinderdraagzitje mist ook de eigenschappen die een indeling onder GN-code 9401 mogelijk maken, omdat het niet bestemd is om op de grond te worden geplaatst, noch in hoofdzaak dient ter inrichting van woningen, auto's of soortgelijke vervoermiddelen."
87. Aangezien er dus geen specifieke tariefpost bestaat waarin kinderzitjes kunnen worden ondergebracht, moet voor hun indeling verder te rade worden gegaan bij de algemene regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur.
88. Voor uit verschillende elementen samengestelde producten als het onderhavige, verwijst algemene regel 2 b naar algemene regel 3. Daarvan is algemene regel 3 a hier niet van toepassing, omdat zij betrekking heeft op de indeling in posten met specifieke omschrijvingen. Bijgevolg moet nu eerst worden bezien of een indeling met toepassing van algemene regel 3 b mogelijk is.
89. Volgens deze algemene bepaling moet voor de tariefindeling van een product worden vastgesteld, aan welke van de stoffen waaruit het is samengesteld zijn het wezenlijke karakter ontleent; daartoe moet worden nagegaan, of het product ook zonder het een of andere bestanddeel zijn kenmerkende eigenschappen behoudt (vgl. zaak 253/87, aangehaald in voetnoot 2, punt 8).
90. Het antwoord op de vraag welke nu de stof is waaraan het onderhavige kinderdraagzitje zijn wezenlijke karakter ontleent, houdt verzoekster, de Commissie en de verwijzende rechter verdeeld.
91. De Commissie bepleit, stellende dat het textielweefsel het karakter van het kinderzitje bepaalt, een indeling onder post 6307. Verzoekster is van mening dat het aluminium draagstel de doorslag zou moeten geven. Zij opteert derhalve voor post 7616. De verwijzende rechter stelt vast dat nog het textielweefsel, noch het draagstel karakterbepalend zijn. Met toepassing van algemene regel 3 c tendeert hij naar een indeling onder post 7616.
92. Het antwoord op de vraag welke samenstellende stof voor het onderhavige kinderzitje van karakterbepalend is vergt uiteindelijk een feitelijk oordeel zoals de Commissie terecht opmerkt. Niettemin is daarvoor wel in abstracto nader houvast te geven.
93. In hun opmerkingen besteden zowel verzoekster als de Commissie veel aandacht aan de functie die het aluminium draagstel voor het kinderzitje heeft. Verzoekster beoogt aan te tonen dat dit draagstel bepalend is voor de belangrijkste eigenschappen van het zitje. De Commissie daarentegen spant zich in om aan te tonen dat ook zonder zo'n draagstel een klein kind op de rug kan worden vervoerd in een geheel uit geweven materiaal bestaand draagmiddel.
94. Klaarblijkelijk hebben zij daarbij de hierboven aangehaalde overweging van het Hof in het arrest Sportex op het oog: daartoe moet worden nagegaan, of het product ook zonder het een of andere bestanddeel zijn kenmerkende eigenschappen behoudt". Het richtsnoer dat het Hof hier geeft dient echter, zo komt het mij voor, worden toegepast in de context van de bewoordingen en omschrijvingen van de GN.
95. Bij de beoordeling van de vraag of een artikel voor indeling in een van de posten van hoofdstuk 63 GN in aanmerking komt, moet worden gelet op de samenhang tussen enerzijds aantekening 1 bij dit hoofdstuk Onderdeel 1 van dit hoofdstuk omvat uitsluitend geconfectioneerde artikelen van textiel" en anderzijds de omschrijving van de goederen in de posten die onder genoemd onderdeel 1 vallen, te weten de posten 6301 tot en met 6307.
96. In die posten zijn verschillende artikelen omschreven, die aan het geweven materiaal waaruit zij in hoofdzaak bestaan hun belangrijkste eigenschappen ontlenen, maar die bij hun gebruik in de regel een frame van metaal, hout of kunststof nodig hebben, hetzij om het geweven materiaal te ondersteunen hetzij om het te spannen, bijvoorbeeld rolgordijnen, genoemd in post 6303 of zonneschermen, tenten en kampeerartikelen in post 6306.
97. Blijkens de GS-toelichtingen bij post 6307 vallen daaronder ook artikelen die in overwegende mate uit geweven materiaal bestaan en daaraan hun kenmerkende eigenschappen ontlenen, maar waarvan het gebruik in de praktijk vaak wordt vergemakkelijkt door een uit ander materiaal bestaand frame, zoals draagbare wiegen en vergelijkbare artikelen voor het vervoer van kinderen".
98. Indien bij deze artikelen aan het ondersteunende materiaal een ten minste evenwaardige karakterbepalende betekenis wordt toegekend, zou dat tot resultaat hebben dat zij niet onder post 6307 kunnen worden ingedeeld. Zo'n gevolg is echter niet te rijmen met de systematiek en de bewoordingen van hoofdstuk 63 en meer in het bijzonder van post 6307 zoals zij zijn toegelicht in de aangehaalde aantekening en in de GS-toelichting.
99. Ik kom mitsdien tot de volgende conclusie:
Een overwegend uit geweven materiaal bestaand kinderdraagzitje waarvan de karakteristieke eigenschappen ook overwegend door dit materiaal worden bepaald, moet onder GN-code 6307 worden ingedeeld, ook indien bij het gebruik ervan uit ander materiaal bestaande onderdelen ervan nuttig dan wel nodig kunnen zijn."
100. Tot slot nog een enkele opmerking omtrent verordening nr. 1529/99, die door verzoekster en de Commissie ter sprake is gebracht. Deze verordening schrijft in haar bijlage de indeling van kinderdraagzitjes onder GN-code 6307 voor.
101. De Commissie beroept zich op de ontstaansgeschiedenis van deze verordening om daarmee haar zienswijze op de indeling van het litigieuze kinderdraagzitje te adstrueren. Verzoekster verzocht het Hof om de ongeldigheid ervan vast te stellen.
102. Deze verordening is in werking getreden nadat de aan het hoofdgeding ten grondslag liggende feiten zich hebben voorgedaan. In zijn vraagstelling heeft de verwijzende rechter haar niet betrokken.
103. Daarom kunnen aan deze verordening, die zoals de Commissie zelf opmerkt, slechts constitutieve werking heeft en geen terugwerkende kracht, geen argumenten worden ontleend voor de beantwoording van de u voorgelegde prejudiciële vraag.
104. Het verzoek om een oordeel over de geldigheid van de verordening uit te spreken gaat het door de gestelde prejudiciële vraag afgebakende kader te buiten. Naar vaste rechtspraak moet het dan ook worden afgewezen.
V Conclusie
In het licht van voorgaande beschouwingen geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van het Hessische Finanzgericht te beantwoorden als volgt:
a) Het begrip ,dergelijke bergingsmiddelen in GN-code 4202 van het gemeenschappelijke douanetarief ziet op goederen die als gemeenschappelijke kenmerken hebben dat zij gesloten zijn of kunnen worden gesloten en bestemd zijn voor het opbergen en/of vervoer van voorwerpen. Een als kinderdraagzitje omschreven artikel, dat in wezen bestaat uit een draagstel van aluminiumbuis en weefsels van kunstvezel geconfectioneerd door vastnaaien waarin een kind in zittende houding, op de rug gedragen, kan worden vervoerd en dat onder de zitplaats een mogelijkheid voor het opbergen van voorwerpen heeft, ontbeert de objectieve eigenschappen die een indeling onder GN-code 4202 rechtvaardigen. Het artikel mist ook de kenmerken die een indeling onder GN-code 9401 mogelijk maken, omdat het niet bestemd is om op de grond te worden geplaatst, noch in hoofdzaak dient ter inrichting van woningen, auto's of soortgelijke vervoermiddelen.
b) Een overwegend uit geweven materiaal bestaand kinderdraagzitje, waarvan de karakteristieke eigenschappen ook overwegend door dat materiaal worden bepaald moet onder GN-code 6307 worden ingedeeld, ook indien bij het gebruik ervan uit ander materiaal bestaande onderdelen nuttig dan wel nodig zijn."