This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61999CC0261
Opinion of Mr Advocate General Alber delivered on 11 January 2001. # Commission of the European Communities v French Republic. # Failure of a State to fulfil obligations - State aid incompatible with the common market - Recovery - No absolute impossibility of implementation. # Case C-261/99.
Conclusie van advocaat-generaal Alber van 11 januari 2001.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek.
Niet-nakoming - Staatssteun die onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt - Terugvordering - Ontbreken van volstrekte onmogelijkheid tot uitvoering.
Zaak C-261/99.
Conclusie van advocaat-generaal Alber van 11 januari 2001.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek.
Niet-nakoming - Staatssteun die onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt - Terugvordering - Ontbreken van volstrekte onmogelijkheid tot uitvoering.
Zaak C-261/99.
Jurisprudentie 2001 I-02537
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:15
Conclusie van advocaat-generaal Alber van 11 januari 2001. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Franse Republiek. - Niet-nakoming - Staatssteun die onverenigbaar is met gemeenschappelijke markt - Terugvordering - Ontbreken van volstrekte onmogelijkheid tot uitvoering. - Zaak C-261/99.
Jurisprudentie 2001 bladzijde I-02537
1. In het onderhavige beroep wegens niet-nakoming voert de Commissie aan, dat Frankrijk een beschikking betreffende de terugvordering van steun niet heeft uitgevoerd.
2. Op 4 november 1998 gaf de Commissie een beschikking betreffende de steun van Frankrijk ten gunste van Nouvelle Filature Lainière de Roubaix.
3. De beschikking bepaalt onder meer:
Artikel 4
1. Frankrijk treft alle noodzakelijke maatregelen om van de begunstigde, Nouvelle Filature Lainière de Roubaix, de in artikel 2 genoemde steun, die haar reeds op onwettige wijze ter beschikking is gesteld, terug te vorderen.
2. De terugvordering geschiedt overeenkomstig de procedures van het nationale recht. Over de terug te vorderen bedragen wordt rente geheven vanaf de datum waarop zij de begunstigde ter beschikking zijn gesteld tot de feitelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op basis van de referentierentevoet die wordt gehanteerd ter berekening van het subsidie-equivalent bij steunmaatregelen met regionale bestemming.
3. Frankrijk beëindigt onverwijld de in artikel 3 genoemde steun door de normale marktvoorwaarden toe te passen, die minimaal overeenkomen met de ten tijde van de verstrekking van de lening geldende referentierentevoet van 8,28 %.
Artikel 5
Frankrijk stelt de Commissie binnen twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking in kennis van de maatregelen die het heeft getroffen om hieraan te voldoen."
4. Frankrijk heeft tegen deze beschikking op 26 januari 1999 beroep tot nietigverklaring ingesteld. Voor verdere bijzonderheden over de feiten wordt naar de conclusie in die zaak verwezen.
5. Bij brief van 3 februari 1999 heeft de Commissie de Franse autoriteiten verzocht om informatie over de uitvoering van de beschikking, waarbij zij erop wees dat wanneer die uitvoering niet bevestigd werd, zij zich krachtens artikel 93, lid 2, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 2, EG) tot het Hof van Justitie zou wenden. Daar de Commissie op dit schrijven geen antwoord ontving, heeft zij op 13 juli 1999 het onderhavige beroep ingesteld.
6. De Commissie van de Europese Gemeenschappen vordert,
vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen die nodig zijn om de bij de op 17 november 1998 betekende beschikking van de Commissie van 4 november 1998 onwettig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun terug te vorderen van de begunstigde van die steun, Nouvelle Filature Lainière de Roubaix", de krachtens artikel 189, vierde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 249, vierde alinea, EG) en de artikelen 4 en 5 van voormelde beschikking op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen;
de Franse Republiek in de kosten te verwijzen.
Argumenten van partijen
7. De Commissie wijst erop, dat het beroep tot nietigverklaring geen schorsende werking heeft en dat Frankrijk in zaak C-17/99 geen verzoek in kort geding heeft ingediend. Derhalve is Frankrijk verplicht om de beschikking na te komen.
8. Volgens vaste rechtspraak kan een lidstaat tegen de verplichting tot terugvordering van steun enkel aanvoeren, dat terugvordering absoluut onmogelijk is. Haars inziens is er in casu geen aanwijzing, dat dit het geval zou zijn.
9. Voorts is Frankrijk de verplichting tot loyale samenwerking met de Commissie niet nagekomen. De Franse autoriteiten hebben immers niet op de aanmaningsbrief van de Commissie gereageerd en hebben ook niet op andere wijze de aandacht gevestigd op eventuele moeilijkheden bij de terugvordering van de steun dan wel alternatieve maatregelen ter uitvoering van de beschikking voorgesteld. Evenmin is duidelijk, of Frankrijk eigenlijk wel pogingen tot terugvordering van de steun heeft ondernomen.
10. Frankrijk verklaart, dat het zich bewust is van zijn verplichting om de steun terug te vorderen, maar dat het tot nog toe niet de mogelijkheid heeft gehad om aan deze verplichting te voldoen.
11. Frankrijk stelt, dat stappen zijn ondernomen om samen met de betrokken onderneming naar mogelijkheden te zoeken voor terugbetaling van de steun. Hoewel een onmiddellijke en volledige terugvordering het faillissement van de onderneming tot gevolg zou hebben een omstandigheid die volgens de Frankrijk bekende rechtspraak van het Hof geen rechtvaardiging is om af te zien van terugvordering heeft Frankrijk zich tegenover de Commissie niet hierop beroepen.
12. Frankrijk heeft het betrokken beroep tot nietigverklaring aanhangig gemaakt, maar gegeven de vaste rechtspraak van het Hof geen verzoek in kort geding ingediend.
13. Ter terechtzitting van 23 november 2000 in zaak C-17/99 deelde de gemachtigde van de Franse regering mee, dat Nouvelle Filature Lainière de Roubaix inmiddels failliet is gegaan en bij rechterlijke beslissing is ontbonden.
Beoordeling
14. Het is weliswaar niet bevredigend, dat over de vraag of Frankrijk zijn verdragsverplichtingen niet nakomt door althans voorlopig van de terugvordering van steun af te zien, moet worden beslist terwijl nog een beroep tegen de steunbeschikking aanhangig is. Zoals evenwel ook Frankrijk erkent, is de rechtspraak op dit punt duidelijk.
15. Het Hof van Justitie heeft recentelijk geoordeeld:
34 Om te beginnen moet eraan worden herinnerd, dat in het door het Verdrag geschapen stelsel van rechtsmiddelen wordt onderscheiden tussen de beroepen van de artikelen 169 en 170 EG-Verdrag (thans de artikelen 226 en 227 EG), bedoeld om te doen vaststellen dat een lidstaat zijn verplichtingen niet is nagekomen, en die van de artikelen 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) en 175 EG-Verdrag (thans artikel 232 EG), waarin de wettigheid van het handelen of nalaten van de gemeenschapsinstellingen kan worden getoetst. Deze rechtsmiddelen hebben verschillende oogmerken en zijn aan verschillende regels onderworpen. Nu geen enkele verdragsbepaling uitdrukkelijk in die mogelijkheid voorziet, kan een lidstaat zich niet op de onwettigheid van een tot hem gerichte beschikking beroepen als verweer in een procedure wegens niet-nakoming van diezelfde beschikking (arresten van 30 juni 1988, Commissie/Griekenland, 226/87, Jurispr. blz. 3611, punt 14, en 27 oktober 1992, Commissie/Duitsland, C-74/91, Jurispr. blz. I-5437, punt 10).
35 Dit zou slechts anders kunnen zijn, indien de betrokken handeling zulke ernstige en kennelijke gebreken vertoonde, dat zij als non-existent moet worden aangemerkt (arresten van 30 juni 1988, Commissie/Griekenland, reeds aangehaald, punt 16, en 27 oktober 1992, Commissie/Duitsland, reeds aangehaald, punt 11).
36 Deze vaststelling geldt eveneens in het kader van een op artikel 93, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag gebaseerd beroep wegens niet-nakoming."
16. In het onderhavige geval zijn er mijns inziens geen aanwijzingen op grond waarvan de beschikking van de Commissie als non-existent zou moeten worden aangemerkt. Blijkens de conclusie van 11 januari 2001 in zaak C-17/99 is deze integendeel als rechtmatig te beschouwen.
17. In voormeld arrest in zaak C-404/97 heeft het Hof verder geoordeeld:
38 Voorts is het vaste rechtspraak, dat de ongedaanmaking van een onwettige steun door middel van terugvordering het logische gevolg is van de vaststelling dat de steun onwettig is, en dat dit gevolg niet afhankelijk kan zijn van de vorm waarin de steun verleend is (zie, met name, arrest van 10 juni 1993, Commissie/Griekenland, C-183/91, Jurispr. blz. I-3131, punt 16).
39 Het Hof heeft eveneens geoordeeld, dat het enige verweer dat een lidstaat tegen een door de Commissie krachtens artikel 93, lid 2, van het Verdrag ingesteld beroep wegens niet-nakoming kan aanvoeren, de volstrekte onmogelijkheid is om de beschikking correct uit te voeren (arrest van 4 april 1995, Commissie/Italië, C-348/93, Jurispr. blz. I-673, punt 16)."
18. Ten slotte heeft het Hof in het betrokken arrest erop gewezen, dat een [...] beschikking wordt vermoed wettig te zijn en ondanks het beroep tot nietigverklaring [...] verbindend blijft in al haar onderdelen". Dat is ook bepaald in artikel 14, lid 3, van verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag. In deze bepaling wordt uitdrukkelijk erop gewezen, dat de terugvorderingsverplichting tijdens een aanhangig beroep tot nietigverklaring krachtens artikel 185 EG-Verdrag (thans artikel 242 EG) kan worden opgeschort.
19. De Franse Republiek heeft niet verzocht om opschorting van de verplichting tot terugvordering van de steun. Frankrijk stelt weliswaar, dat een dergelijk verzoek geen kans van slagen had gehad gezien de rechtspraak van het Hof, maar deze mening is in het onderhavige geding zonder betekenis. Zonder een opschorting blijft de terugvorderingsverplichting zonder twijfel van kracht. Eventuele bezwaren van de Franse Republiek tegen de rechtspraak van het Hof op dit punt zouden alleen bij een beslissing over de opschorting van een beschikking van de Commissie aan de orde zijn.
20. Ook het feit dat de begunstigde onderneming inmiddels failliet is gegaan en is ontbonden, kan de uitkomst van dit geding niet veranderen. Enerzijds heeft de Franse Republiek nog steeds de verplichting om ook in de faillissementsprocedure de steun terug te vorderen. Anderzijds was de Franse Republiek krachtens artikel 5 van de beschikking van de Commissie ten minste verplicht om binnen twee maanden na ontvangst van de beschikking maatregelen tot terugvordering van de steun te treffen en de Commissie ter zake te informeren. De Franse Republiek is deze verplichting niet nagekomen.
21. Mitsdien geef ik het Hof in overweging:
1) Vast te stellen dat de Franse Republiek, door niet binnen de gestelde termijn de maatregelen te treffen die nodig zijn om de bij de op 17 november 1998 betekende beschikking van de Commissie van 4 november 1998 onwettig en met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar verklaarde steun terug te vorderen van de begunstigde van die steun, Nouvelle Filature Lainière de Roubaix", de krachtens artikel 189, vierde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 249, vierde alinea, EG) en de artikelen 4 en 5 van voormelde beschikking op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.
2) De Franse Republiek in de kosten te verwijzen.