Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CC0221

    Conclusie van advocaat-generaal Léger van 12 juli 2001.
    Giuseppe Conte tegen Stefania Rossi.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Giudice di pace di Genova - Italië.
    Honorarium van architect - Summiere procedure tot verkrijging van rechterlijk bevel tot betaling - Advies van beroepsorganisatie - Artikelen 5 en 85 EG-Verdrag (thans artikelen 10 EG en 81 EG).
    Zaak C-221/99.

    Jurisprudentie 2001 I-09359

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:405

    61999C0221

    Conclusie van advocaat-generaal Léger van 12 juli 2001. - Giuseppe Conte tegen Stefania Rossi. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Giudice di pace di Genova - Italië. - Honorarium van architect - Summiere procedure tot verkrijging van rechterlijk bevel tot betaling - Advies van beroepsorganisatie - Artikelen 5 en 85 EG-Verdrag (thans artikelen 10 EG en 81 EG). - Zaak C-221/99.

    Jurisprudentie 2001 bladzijde I-09359


    Conclusie van de advocaat generaal


    1. Het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing heeft betrekking op de artikelen 5 en 85 EG-Verdrag (thans artikelen 10 EG en 81 EG)

    2. Bij de Giudice di pace di Genova (Italië) is een geschil aanhangig met betrekking tot een Italiaanse regeling waarbij de honorariumtarieven voor de werkzaamheden van architecten en ingenieurs zijn vastgesteld. Dit geschil is opgekomen in het kader van een summiere procedure tot verkrijging van een rechterlijk bevel tot betaling, als geregeld in de artikelen 633 e.v. van het Italiaanse wetboek van burgerlijke rechtsvordering (hierna: CPC").

    I - Het nationale recht

    A - De summiere procedure tot verkrijging van een rechterlijk betalingsbevel

    3. De procedimiento d'ingiunzione" (rechterlijk bevel) is een summiere procedure die de schuldeiser de mogelijkheid geeft om, op een aanvankelijk niet aan de wederpartij medegedeeld verzoekschrift, een executoriale titel tegen de debiteur te verkrijgen.

    4. De schuldeiser vraagt de rechter op basis van bewijsstukken om tegen zijn debiteur een bevel uit te vaardigen tot betaling van het geëiste bedrag binnen een bepaalde termijn (in principe 20 dagen).

    5. Als de schuldvordering betrekking heeft op honoraria, rechten of kosten van personen die een vrij beroep uitoefenen, moet bij het verzoek de honorariumnota van de belanghebbende worden gevoegd. Die nota moet voorzien zijn van de handtekening van de verzoeker en van het advies van de bevoegde beroepsorganisatie (artikel 636 CPC)

    6. De rechter is wat betreft de gevorderde bedragen gebonden aan het advies van de beroepsorganisatie, tenzij hij het verzoek als ongegrond afwijst (artikel 636, lid 3, CPC).

    7. Een kopie van het bevelschrift en een kopie van het verzoekschrift worden aan de verweerder betekend (artikel 643 CPC). Die dubbele betekening vormt de aanvang van de procedure (artikel 643, derde alinea, CPC). Vanaf die betekening en tot aan de einde van de termijn die hem verleend is voor vrijwillige nakoming kan de verweerder in verzet komen. Indien de debiteur binnen die termijn verzet doet tegen het bevel tot betaling, volgt de gewone civiele procedure op tegenspraak (artikel 645 CPC). In het andere geval verklaart de rechter het bevel op verzoek van de schuldeiser uitvoerbaar.

    B - Wettelijke regelingen met betrekking tot honoraria

    8. De Italiaanse regelgeving voorziet in minimumtarieven voor de werkzaamheden verricht door ingenieurs en architecten.

    9. Aanvankelijk waren die tarieven vastgesteld in wet n° 143 van 2 maart 1949 houdende goedkeuring van het beroepstarief van ingenieurs en architecten.

    10. Artikel 2 van de bij die wet gevoegde tarieflijst kent vier typen van honoraria: (1) de honoraria naar percentage", dat wil zeggen de honoraria die bepaald worden op basis van het bedrag van het werk; (2) de honoraria per hoeveelheid", dat wil zeggen de honoraria die bepaald worden op basis van het bedrag van de meeteenheid; (3) de honoraria per vacatie", die gebaseerd zijn op de bestede tijd, en (4) de discretionaire honoraria" die de beroepsbeoefenaar vrij bepaalt.

    11. Artikel 5 van het bovenbedoelde tarief geeft een opsomming van de werkzaamheden waarvoor de beroepsbeoefenaar het honorarium vrij kan bepalen.

    12. Later is de procedure voor de vaststelling van de honoraria gewijzigd bij wet nr. 143 van 4 maart 1958 houdende regeling van de tarieven van ingenieurs en architecten. Die wet bepaalt dat de tarieven van honoraria en onkosten worden vastgesteld bij decreet van de minister van Justitie, in overleg met de minister van Openbare Werken, op voorstel van de nationale raden van de orde van ingenieurs en de orde van architecten.

    13. De volgens die nieuwe procedure opgestelde tarieven zijn evenwel niet van toepassing op de werkzaamheden bedoeld in artikel 5 van de tarieflijst bij wet nr. 143/49. Voor die werkzaamheden blijft de architect volledig vrij in de vaststelling van zijn honorarium.

    C - De nationale raad van de orde van architecten

    14. Wet nr. 1395 van 24 juni 1923 bepaalt in artikel 5 met betrekking tot de nationale raad van de orde van architecten, dat de op het tableau ingeschreven architecten hun eigen raad van de orde kiezen. Deze heeft met name tot taak om op verzoek advies uit te brengen in beroepsgeschillen en ten aanzien van de vaststelling van honoraria en kosten.

    II - De feiten en de procedure

    15. Rossi is werkzaam als architecte in Italië.

    16. Bij op 29 oktober 1998 ingediend verzoekschrift heeft zij de Giudice di pace di Genova verzocht om tegen Conte een bevel uit te vaardigen tot betaling van 2 550 000 ITL ter zake van bepaalde verrichtte werkzaamheden. Overeenkomstig artikel 636 CPC heeft Rossi bij haar verzoekschrift een honorariumnota gevoegd; het betrof een discretionair honorarium" als bedoeld in de artikelen 2 en 5 van de tarieflijst bij wet 143/49. Ook heeft zij een verklaring van de raad van de orde van architecten van Genua over de juistheid van haar vordering overgelegd.

    17. Op 30 oktober 1998 heeft de Giudice di pace di Genova een bevel uitgevaardigd waarbij het verzoek van belanghebbende werd toegewezen.

    18. Conte heeft tegen dat bevel tot betaling verzet aangetekend op 18 december 1998. Hij heeft de nietigheid van het betalingsbevel aangevoerd, daartoe stellend dat het advies van de raad van de orde van architecten van Genua een met artikel 85 EG-Verdrag strijdig besluit van een ondernemersvereniging was. Conte heeft de nationale rechter verzocht om het Hof prejudiciële vragen voor te leggen over de verenigbaarheid van het Italiaanse stelsel met het gemeenschapsrecht.

    19. In zijn verwijzingsbeschikking geeft de Giudice di pace di Genova aan dat uitleg van de artikelen 5 en 85 EG-Verdrag nodig is om hem in staat te stellen een beslissing te nemen met betrekking tot de gestelde nietigheid alsmede over het verzoek ten gronde.

    20. Hij preciseert te dien aanzien dat de bevoegdheid tot het vaststellen van tarieven in het verleden berustte bij iedere beroepsorganisatie. Bij een in 1944 doorgevoerde hervorming is deze bevoegdheid overgedragen aan de bij het ministerie van justitie ingestelde nationale raden van de beroepsorganisaties.

    21. Bij de bespreking van het litigieuze tarief in de hoofdzaak onderstreept de verwijzende rechter dat de nationale raden, die gekozen worden door de vergadering van op het tableau ingeschreven personen en die derhalve op nationaal niveau de beroepen van ingenieurs en architecten vertegenwoordigen, een uniforme tariefregeling hebben opgesteld, die eenvoudig tarief voor gezien is getekend door de minister van Openbare Werken en integraal is overgenomen in wet nr. 143 van 2 maart 1949".

    22. De Giudice di pace di Genova voegt daaraan toe dat artikel 636 van het [CPC] bepaalt [...] dat het advies van de bevoegde beroepsorganisatie bindend is voor de rechter die is geadieerd met een verzoek tot een betalingsbevel, zodat de rechter niet de bevoegdheid heeft over te gaan tot een beoordeling van de redelijkheid van het bedrag van de door de tariefcommissie van de raad van de orde geadviseerde honoraria".

    III - De prejudiciële vragen

    23. Dientengevolge heeft het Italiaanse gerecht besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de navolgende vragen voor te leggen:

    1) Vallen beoefenaars van het beroep van architect onder het begrip ,onderneming zoals dat in de beschikkingen van de Commissie en in de rechtspraak het Hof van Justitie is ontwikkeld en, zo ja, zijn de beroepsorganisaties waarvan de architecten lid zijn, aan te merken als ,ondernemersverenigingen in de zin van artikel 85, lid 1 van het Verdrag?

    2) Is een nationale wettelijk bepaling die alleen maar kracht van wet verleent aan een tarief dat door de nationale raden van de orden van ingenieurs en architecten is vastgesteld, verenigbaar met artikel 5 juncto artikel 85 van het Verdrag, wanneer:

    a) de definitieve regeling door de overheid geschiedt in de vorm van een bevestiging van de autonome wil van de Nationale raden van de betrokken orden: of

    b) de definitieve regeling hierin bestaat, dat aan de leden van de betrokken orden de bevoegdheid wordt gelaten hun honorarium vrijelijk vast te stellen, ook na de uitvoering van de hun opgedragen werkzaamheden; of

    c) de definitieve regeling door de overheid geen verwijzing naar het openbaar belang bevat, noch minima en maxima vermeldt voor het vrijelijk door de beroepsbeoefenaars te bepalen honorarium; of

    d) de definitieve regeling door de overheid de beroepsbeoefenaars niet verplicht het tarief dat zij voor de hun toevertrouwde opdrachten zullen toepassen, op voorhand mee te delen en/of bekend te maken?

    3) Is het verenigbaar met de artikelen 5 en 85 van het Verdrag wanneer een nationale regelgeving, zonder de inachtneming van criteria van openbaar belang voor te schrijven, een tariefcommissie van de raad van de orde, die uitsluitend uit leden van die orde bestaat, de bevoegdheid verleent vrijelijk een beslissing over de berekening van honoraria te nemen, welke beslissing ook kan bestaan in een bevestiging van het door de beroepsbeoefenaar vrijelijk vastgestelde honorarium, en die de rechter verplicht een betalingsbevel te geven voor het bedrag van het door de raad van de orde berekende honorarium?"

    IV - Versterking van de werking van een mededingingsregeling (eerste en tweede vraag)

    24. De eerste prejudiciële vraag heeft betrekking op de uitlegging van artikel 85, lid 1, van het Verdrag. De verwijzende rechter wenst te vernemen of in Italië werkzame architecten en beroepsorganisaties van Italiaanse architecten onder de werkingssfeer van deze bepaling vallen.

    25. De tweede prejudiciële vraag heeft betrekking op de verenigbaarheid van wet nr. 143/49 met het gemeenschapsrecht. De Giudice di pace di Genova wenst te vernemen of de Italiaanse autoriteiten de artikelen 5 en 85 van het Verdrag hebben geschonden door met de vaststelling van wet nr. 143/49 de gevolgen van een kartel in de zin van artikel 85 van het Verdrag te versterken. In dat opzicht wijst de verwijzende rechter erop dat nationale beroepsraden [...] van ingenieurs en architecten een uniforme tariefregeling hebben uitgewerkt die [...] volledig in wet nr. 143 van 2 maart 1949 is overgenomen".

    26. Deze twee vragen moeten tezamen worden onderzocht. Zij strekken er in wezen toe vast te stellen of de artikelen 5 en 85 van het Verdrag zich ertegen verzetten dat een lidstaat op grond van een door een beroepsorganisatie van architecten vastgestelde regeling bij wettelijke maatregel bepaalt dat de leden van de beroepsgroep het honorarium voor de door hen verrichte diensten vrij kunnen vaststellen.

    27. Volgens de rechtspraak van het Hof tot dusver is voor de vaststelling dat een wetgevende of bestuursrechtelijke maatregel onverenigbaar is met de artikelen 5 en 85 van het Verdrag, vereist dat aan de overheidsmaatregel een kartel voorafgaat dat op zichzelf in strijd is met artikel 85, lid 1, van het Verdrag. Voor de vaststelling of de Italiaanse autoriteiten de artikelen 5 en 85 van het Verdrag hebben geschonden, moet derhalve eerst worden onderzocht of aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag is voldaan.

    28. Artikel 85, lid 1, van het Verdrag verbiedt alle overeenkomsten tussen ondernemingen, alle besluiten van ondernemersverenigingen en alle onderling afgestemde feitelijke gedragingen, welke de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en er toe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst".

    29. Evenals de Commissie ben ik van mening dat het in dit artikel neergelegde verbod in casu niet van toepassing is.

    30. Het staat immers vast dat de onderhavige zaak betrekking heeft op de bepalingen van wet nr. 143/49 inzake de berekening van het discretionaire honorarium door de beroepsbeoefenaar.

    31. Uit de processtukken blijkt dat in geval van een discretionair honorarium" de architect vrij is in de honorariumberekening voor een groot deel van zijn diensten [...] waaronder [...] de litigieuze diensten". Voor de in artikel 5 van de litigieuze tariefregeling bedoelde diensten bepaalt de wet evenmin minimum- en maximumlimieten waarbinnen de waarderingsvrijheid van de beroepsbeoefenaar moet worden uitgeoefend". De beroepsbeoefenaar en zijn cliënt zijn dus vrij, honoraria overeen te komen zonder aan minimum- of maximumlimieten gebonden te zijn".

    32. Rekening houdende met deze factoren valt niet in te zien in welk opzicht de voorschriften van de regeling van de nationale raad van de orde van architecten met betrekking tot de discretionaire honoraria" zouden kunnen leiden tot een beperking van de mededinging in de zin van artikel 85, lid 1. Indien, zoals de Commissie heeft onderstreept, de beroepsbeoefenaar volkomen vrij is om de prijs voor zijn verrichtingen te bepalen en indien eveneens de cliënt vrij is die prijs te accepteren, daarover te onderhandelen of zich tot een andere beroepsbeoefenaar te wenden, verzekert de litigieuze regeling de vrije mededinging bij de bedoelde verrichtingen.

    33. Indien een overeenkomst, een besluit van een ondernemersvereniging of een onderling afgestemde feitelijke gedraging niet in strijd is met artikel 85, lid 1, van het Verdrag, dan is volgens de huidige rechtspraak van het Hof ook de overheidsmaatregel die de werking daarvan versterkt automatisch verenigbaar met de bepalingen van de artikelen 5 en 85 van het Verdrag.

    34. Gezien deze rechtspraak dient derhalve geconcludeerd te worden dat de artikelen 5 en 85 van het Verdrag zich niet verzetten tegen de toepassing van de bepalingen van wet nr. 143/49 met betrekking tot discretionaire honoraria". De litigieuze bepalingen zijn verenigbaar met de artikelen 5 en 85 van het Verdrag omdat de door de nationale raad van de orde van architecten vastgestelde voorschriften niet in strijd zijn met artikel 85, lid 1, van het Verdrag.

    35. Onder deze omstandigheden behoeft niet te worden onderzocht of de architecten bij de uitoefening van hun beroep in Italië ondernemingen" in de zin van het communautaire mededingingsrecht vormen. Evenmin is het nodig na te gaan of het begrip ondernemersvereniging in de zin van artikel 85, lid 1, van toepassing is op de nationale raad van de orde van architecten. Het Hof kan, zonder zich over die vragen uit te spreken, vaststellen dat de artikelen 5 en 85 van het Verdrag zich niet verzetten tegen de toepassing van de bepalingen van wet nr. 143/49 met betrekking tot discretionaire honoraria" voor de door architecten uitgevoerde verrichtingen.

    V - Het advies van de raad van de orde inzake de honoraria [derde vraag]

    36. De derde prejudiciële vraag heeft betrekking op de verenigbaarheid van artikel 636 CPC met het gemeenschapsrecht. De verwijzende rechter wenst te vernemen of de artikelen 5 en 85 van het Verdrag zich verzetten tegen de toepassing van een wettelijke maatregel die - in het kader van een summiere procedure tot incasso van architectenhonorarium - de nationale rechter verplicht zich te conformeren aan het advies van de bevoegde beroepsorganisatie met betrekking tot de honorariumberekening.

    37. De Giudice di pace di Genova wenst aldus te vernemen of hij in de verzetprocedure tegen het betalingsbevel het advies van de raad van de orde van architecten van Genua over de berekening van het honorarium van Rossi buiten beschouwing kan laten.

    38. Ik wil in herinnering brengen dat naar vaste rechtspraak de procedure van artikel 234 EG een instrument is van samenwerking tussen het Hof van Justitie en de nationale gerechten. In het kader van die samenwerking is het uitsluitend de zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het hof voorlegt. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van het gemeenschapsrecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden.

    Het Hof heeft evenwel ook aangegeven, dat het ter toetsing van zijn eigen bevoegdheid in uitzonderingsgevallen een onderzoek kan instellen naar de omstandigheden waaronder het door de nationale rechter is geadieerd. Het kan weigeren om uitspraak te doen op een prejudiciële vraag wanneer duidelijk blijkt dat de door de rechter gestelde vraag over de uitlegging of de geldigheid van een communautair voorschrift geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of het Hof niet beschikt over de feitelijke of juridische gegevens die noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen.

    39. Ofschoon de derde prejudiciële vraag betrekking heeft op de uitlegging van het gemeenschapsrecht (de artikelen 5 en 85 van het Verdrag) ben ik van mening dat het verzoek gezien de hiervoor aangehaalde jurisprudentie niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

    40. Het staat vast dat in casu de verwijzende rechter uitspraak moet doen in de tweede fase van de summiere procedure als geregeld in de artikelen 633 e.v. van de CPC, te weten de contradictoire fase die is aangevangen door het verzet van Conte tegen het betalingsbevel. Het staat evenzeer vast dat de verwijzende rechter wenst te vernemen of hij in het kader van die fase van de procedure het advies van de raad van de orde van architecten van Genua buiten beschouwing mag laten bij de bepaling van de hoogte van het honorarium van Rossi.

    41. Uit de processtukken blijkt echter dat naar Italiaans recht de nationale rechter in de tweede fase van de summiere procedure niet verplicht is om zich te conformeren aan het advies van de raad van de orde.

    Op dat punt heeft de Italiaanse regering duidelijk aangegeven dat in die fase van de procedure de debiteur de mogelijkheid heeft om zowel de verschuldigdheid als de hoogte van de vordering te bestrijden zonder dat de rechter in de verzetprocedure zich ook maar in enig opzicht zou moeten conformeren aan het advies van de beroepsorganisatie". Evenzo heeft de Commissie gepreciseerd dat de rechter in de verzetprocedure tegen het betalingsbevel niet gebonden is [door het advies]".

    In feite bevestigen de beschikbare gegevens dat volgens vaste rechtspraak van het Corte suprema di cassazione (Italië) de adviezen van de beroepsorganisatie uitsluitend in de eerste, eenzijdige fase van de summiere procedure bindend zijn voor de rechter. Daarentegen verliezen zij hun bindende kracht wanneer de debiteur oppositie doet teneinde het bestaan en de hoogte van de vordering van de beroepsbeoefenaar te bestrijden.

    42. Onder die omstandigheden ben ik van mening dat de laatste prejudiciële vraag de Giudice di pace di Genova een volstrekt hypothetisch karakter heeft. Ik stel het Hof daarom voor, deze op grond van de hiervoor aangehaalde jurisprudentie niet-ontvankelijk te verklaren.

    VI - Conclusie

    43. Op grond van de voorgaande overwegingen stel ik het Hof voor om de twee eerste vragen van de Giudice di pace di Genova als volgt te beantwoorden:

    De artikelen 5 en 85 EG-Verdrag (thans artikelen 10 EG en 81 EG) verzetten zich er niet tegen dat een lidstaat op basis van een door een beroepsorganisatie van architecten opgesteld document bij wettelijke maatregel bepaalt dat de beroepsgenoten het bedrag van hun honorarium voor de door hen geleverde diensten vrij kunnen vaststellen."

    Top