Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CC0197

    Conclusie van advocaat-generaal Léger van 6 december 2001.
    Koninkrijk België tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Hogere voorziening - EGKS-Verdrag - Staatssteun - Vijfde staalsteuncode - Beschikking 97/271/EGKS van de Commissie houdende verbod van bepaalde financiële maatregelen ten gunste van ijzer- en staalonderneming - Artikel 33 EGKS-Verdrag - Schending.
    Zaak C-197/99 P.

    Jurisprudentie 2003 I-08461

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:658

    Conclusions

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
    P. LÉGER
    van 6 december 2001 (1)



    Zaak C-197/99 P



    Koninkrijk België
    tegen
    Commissie van de Europese Gemeenschappen


    „Hogere voorziening – EGKS-Verdrag – Staatssteun – Beschikking 97/721/EGKS van de Commissie houdende verbod van bepaalde financiële maatregelen ten gunste van ijzer- en staalonderneming – Artikel 33 EGKS-Verdrag – Schending”






    1. In 1996 hebben de Belgische autoriteiten een reeks financiële maatregelen getroffen ten behoeve van de ijzer- en staalonderneming Forges de Clabecq SA (hierna: Forges de Clabecq). Bij beschikking van 18 december 1996 (2) stelde de Commissie vast dat de litigieuze maatregelen met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormden en beval zij de terugbetaling van de uitgekeerde onrechtmatige steun.

    2. Tegen deze beschikking zijn verscheidene beroepen tot nietigverklaring voor het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen aanhangig gemaakt. (3) Het Koninkrijk België verzoekt thans om vernietiging van het arrest van het Gerecht van 25 maart 1999 (4) voorzover daarbij het beroep van Forges de Clabecq werd verworpen.

    I ─ Communautair rechtskader

    3. Het EGKS-Verdrag verbiedt in beginsel steun van de staat aan ijzer- en staalondernemingen. Het bepaalt in artikel 4, sub c, dat onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal en overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag verboden zijn, de door de staten verleende subsidies of hulp, of door deze opgelegde bijzondere lasten, in welke vorm ook.

    4. Artikel 95, eerste alinea, EGKS-Verdrag luidt als volgt:In de gevallen, niet in dit Verdrag voorzien, waarin een beschikking of aanbeveling van de Hoge Autoriteit noodzakelijk blijkt tot het verwerkelijken, in de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal en overeenkomstig de bepalingen van artikel 5, van een der doelstellingen van de Gemeenschap zoals deze zijn omschreven in de artikelen 2, 3 en 4, kan zij een dergelijke beschikking geven of aanbeveling doen met instemming van de Raad, bij eenstemmigheid bepaald en na raadpleging van het Raadgevend comité.

    5. Om aan de eisen van de herstructurering van de ijzer- en staalindustrie te voldoen, voerde de Commissie op basis van voornoemde bepalingen van artikel 95 vanaf het begin van de jaren tachtig een communautaire regeling in, op grond waarvan in limitatief opgesomde gevallen staatssteun aan de ijzer- en staalindustrie was toegestaan. De communautaire regeling die in het onderhavige geval van toepassing is, werd vastgesteld bij beschikking nr. 3855/91/EGKS van de Commissie van 27 november 1991 tot invoering van communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie (5) (de zogenoemde vijfde code voor steun aan de ijzer- en staalindustrie).

    6. Volgens artikel 1, lid 1, van die code, kan [a]lle steun aan de ijzer- en staalindustrie, die wordt gefinancierd door een lidstaat, door territoriale collectiviteiten of met staatsmiddelen, [...] alleen als verenigbaar met de goede werking van de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt, indien hij voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5 van genoemde code. (6)

    7. Op het procedurele vlak bepaalt artikel 6, lid 2, van de code, dat de Commissie tijdig in kennis wordt gesteld van ieder voornemen tot het treffen van financiële maatregelen van de lidstaten, territoriale collectiviteiten of lichamen die gebruik maken van staatsmiddelen ten gunste van staalondernemingen. Krachtens artikel 6, lid 4, van de code kan de betrokken lidstaat de beoogde maatregelen alleen tot uitvoering brengen met instemming van de Commissie.

    II ─ De aan het geschil ten grondslag liggende feiten

    8. Op 25 juni 1996 hebben de Belgische autoriteiten de Commissie overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de code in kennis gesteld van een herstructureringsplan dat het behoud van de activiteiten van Forges de Clabecq tot doel had. Het plan omvatte verschillende maatregelen en met name een kapitaalinbreng van 1,5 miljard BEF en een herschikking van de schulden van de onderneming. Alleen deze laatste financiële maatregel speelt in de onderhavige procedure een rol.

    9. De schulden van Forges de Clabecq waren het gevolg van verscheidene kredieten die haar waren verleend door twee Belgische vennootschappen, de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (hierna: NMKN) en de Compagnie belge pour le financement de l'industrie SA (hierna: Belfin).

    10. Tijdens de eerste helft van de jaren tachtig had de NMKN aan Forges de Clabecq vier kredieten verleend. (7) Het eerste krediet, voor een bedrag van 1,5 miljard BEF, omvatte twee elkaar opvolgende tranches: een eerste tranche van 820 miljoen BEF en een tweede tranche van 680 miljoen BEF. Het tweede krediet bedroeg 850 miljoen BEF. Het derde krediet beliep 1,5 miljard BEF en het vierde, in 1985 verleende krediet bedroeg 650 miljoen BEF.

    11. Bij twee beschikkingen van 16 december 1982 en 31 juli 1985 (8) , had de Commissie onder bepaalde voorwaarden goedkeuring voor een deel van deze NMKN-kredieten verleend.

    12. Belfin had eveneens verscheidene kredieten aan Forges de Clabecq verleend (9) , met gebruik van kapitalen die zij van financiële instellingen had geleend. Een eerste, in 1991 verleend krediet beliep 300 miljoen BEF (10) en een tweede, in 1994 toegekend krediet bedroeg 200 miljoen BEF. (11)

    13. Bij brief van 5 juli 1996 verzocht de Commissie de Belgische autoriteiten, haar mee te delen of er nog andere dan de aangemelde financiële maatregelen waren genomen. Zij beklemtoonde eveneens dat de aanmelding geen enkel gegeven bevatte over de voorwaarden van de herschikking van de schulden van Forges de Clabecq.

    14. De Belgische autoriteiten antwoordden de Commissie bij brief van 23 juli 1996, waarbij enkele documenten waren gevoegd die gewag maakten van een principeakkoord van de NMKN en Belfin om de terugbetalingstermijn van de leningen met drie jaar te verlengen.

    15. Bij mededeling uit hoofde van artikel 6, lid 4, van de steuncode, bekendgemaakt op 11 oktober 1996 (12) , maande de Commissie de Belgische regering alsmede alle belanghebbende derden aan, hun opmerkingen in te dienen. Bij brief van 23 oktober 1996 reageerde het Koninkrijk België op deze aanmaning.

    16. Op 18 december 1996 stelde de Commissie de bestreden beschikking vast. Zij bevond dat alle interventiemaatregelen van het Koninkrijk België ten behoeve van Forges de Clabecq (13) met de gemeenschappelijke markt onverenigbare staatssteun vormden.

    17. Wat de herschikking van de schulden van de onderneming betreft, wees de Commissie erop, dat de NMKN- en Belfin-leningen staatsgarantie genoten. Volgens haar vormden deze garanties staatssteun die overeenkomstig artikel 6, lid 2, van de code had moeten worden aangemeld. Bovendien stelde de Commissie dat de verlenging van de staatsgarantie met nog eens drie jaren een verhoging inhield van de in de garantie vervatte steun. Zij kwam daarom tot de conclusie dat [d]e garanties bij de leningen van Belfin en van de NMKN en de verlenging van de looptijd ervan tot de nieuwe vervaltermijnen [...] als staatssteun [dienen] te worden aangemerkt en dat deze steun onrechtmatig [is] aangezien deze is toegekend zonder [haar] voorafgaande goedkeuring. (14)

    18. Bijgevolg gelastte de Commissie de Belgische overheid alle financiële steunmaatregelen op te heffen en terugbetaling van de onrechtmatig uitgekeerde steun te eisen.

    19. Op 19 december 1996, derhalve de dag na de vaststelling van de bestreden beschikking, deden de bestuurders van Forges de Clabecq aangifte van het faillissement van de onderneming bij de Rechtbank van koophandel te Nijvel (België).

    III ─ De procedure voor het Gerecht

    20. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 25 februari 1997, heeft Forges de Clabecq beroep tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ingesteld. Het Koninkrijk België is toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van verzoekster. (15)

    21. Het specifieke argument van de Belgische regering was gericht tegen het oordeel van de Commissie dat [d]e garanties [van de staat] bij de leningen van Belfin en van de NMKN en de verlenging van de looptijd ervan [...] als staatssteun [dienen] te worden aangemerkt. Bovendien is deze steun onrechtmatig [...]. (16)

    22. Het Koninkrijk België heeft voor de nietigverklaring vier middelen aangevoerd, gebaseerd op (1) schending van de motiveringsplicht; (2) schending van de beschikkingen van de Commissie van 16 december 1982 en 31 juli 1985; (3) schending van artikel 6 van de steuncode, en (4) het bestaan van een kennelijke beoordelingsfout alsmede schending van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag.

    IV ─ Het bestreden arrest

    23. Met zijn eerste middel stelde het Koninkrijk België dat de bestreden beschikking, gelet op artikel 15 EGKS-Verdrag, ontoereikend was gemotiveerd. (17) Het beklemtoonde (18) dat de Commissie de leningen van de NMKN en Belfin heeft afgekeurd zonder aan te duiden welke leningen zij precies bedoelde. De Belgische regering is van mening dat het, bij gebreke van deze precisering, onmogelijk is om de draagwijdte te begrijpen van het dispositief van de beschikking, dat bepaalt: België dient de [...] genoemde steunmaatregelen op te heffen en terugbetaling van de reeds uitgekeerde onrechtmatige steun te eisen [...].

    24. Het Gerecht wees dit middel af omdat:110 [...] de Belgische regering niet [kan] beweren dat zij onmogelijk kan weten over welke leningen het gaat. Uit de bestreden beschikking blijkt duidelijk, dat alle staatsgaranties verbonden met alle leningen van NMKN en Belfin bedoeld worden.

    25. Het tweede middel tot nietigverklaring betrof de staatsgaranties die aan de NMKN-leningen waren verbonden. (19) Het Koninkrijk België beklemtoonde dat de in de bestreden beschikking ter discussie gestelde staatsgaranties enerzijds betrekking hadden op de tweede tranche van 680 miljoen BEF van het eerste NMKN-krediet, en anderzijds op het vierde NMKN-krediet van 650 miljoen BEF.Het wees er evenwel op, dat de staatsgarantie voor het eerste NMKN-krediet ─ waarin begrepen de tweede tranche van 680 miljoen BEF ─ uitdrukkelijk bij beschikking van de Commissie van 16 december 1982 (hierna: beschikking van 1982) was goedgekeurd. Evenzeer was de aan het vierde NMKN-krediet van 650 miljoen BEF verbonden staatsgarantie goedgekeurd bij beschikking van 31 juli 1985 (hierna: beschikking van 1985).In deze omstandigheden kon de Commissie niet, zonder voorbij te gaan aan haar vorige beschikkingen, diezelfde interventiemaatregelen toetsen aan de tegenwoordig van kracht zijnde steuncode, de onwettigheid ervan vaststellen en de terugbetaling van de ontvangen steun gelasten. De Belgische regering voegde hieraan toe, dat zij de voorwaarden die de Commissie in 1982 en 1985 voor de goedkeuring had gesteld, heeft nageleefd.

    26. Het Gerecht wees dit tweede middel op de volgende gronden af:

    97
    Volgens vaste rechtspraak dient het beginsel van rechtszekerheid te waarborgen, dat door het gemeenschapsrecht beheerste rechtssituaties en -betrekkingen voorzienbaar zijn [...]. Hiertoe is essentieel, dat de gemeenschapsinstellingen de onaantastbaarheid respecteren van door hen vastgestelde handelingen die de juridische en materiële situatie van rechtssubjecten beïnvloeden, zodat zij deze handelingen slechts zullen kunnen wijzigen met inachtneming van de bevoegdheids- en vormvoorschriften [...].

    98
    Een schending van dat beginsel kan evenwel niet met vrucht worden ingeroepen, wanneer het rechtssubject, wiens juridische en materiële situatie door de betrokken handeling ongunstig werd beïnvloed, de voorwaarden van die handeling niet in acht heeft genomen [...].

    99
    In casu moet worden vastgesteld, dat in 1996 geen van de staatsgaranties voor de leningen van NMKN en Belfin nog viel onder de goedkeuring die de Commissie in de beschikkingen van 1982 en 1985 had gegeven. In de jaren volgend op die beschikking hadden de Belgische autoriteiten immers enkele belangrijke wijzigingen aangebracht in de voorwaarden voor terugbetaling van die leningen, die voor verzoekster bijzonder gunstig waren. Blijkens de ter zake door de Belgische regering verstrekte inlichtingen (memorie van interventie, punt 12) had de Belgische Staat een bedrag van 198 miljoen [BEF] van het krediet van 680 miljoen [BEF] overgenomen, en het uitstel met verschillende jaren van de vervaldagen van de verschillende kredieten van de NMKN en de ter zake gegeven staatsgaranties toegestaan.

    100
    Deze wijzigingen zijn niet ter kennis van de Commissie gebracht en kunnen niet worden aangemerkt als verenigbaar met de voorwaarden waaraan de goedkeuringen van 1982 en 1985 onderworpen waren. In haar beschikking van 1982 had de Commissie de Belgische regering meegedeeld, dat de goedkeuring van de aangemelde maatregel tot gevolg had, dat verzoeksters mogelijkheden om haar problemen verder op te lossen door middel van financiële bijstand van de Staat, uitgeput waren; deze voorwaarde van de goedkeuring is duidelijk miskend door de wijzigingen die de Belgische autoriteiten vervolgens aan de toegestane maatregel hebben aangebracht. In de beschikking van 1985 preciseerde de Commissie, dat de toegestane steunmaatregelen voor 31 december 1985 dienden te worden uitgevoerd, welke voorwaarde uitsloot, dat de goedgekeurde lening achteraf aanzienlijke wijzigingen ten gunste van verzoekster zou ondergaan. Duidelijk is, dat de goedkeuringen van de Commissie inzake staatssteun hoe dan ook enkel betrekking kunnen hebben op de maatregelen zoals zij zijn aangemeld, en niet kunnen worden geacht gevolgen te hebben na de periode die oorspronkelijk voor de tenuitvoerlegging van de maatregelen was voorzien.

    27. Het derde middel tot nietigverklaring was gebaseerd op schending van artikel 6 van de steuncode. (20) Het Koninkrijk België herinnerde eraan, dat de Commissie in de bestreden beschikking had gesteld dat de verlenging met nog eens drie jaar van de staatsgaranties bij de NMKN- en de Belfin-leningen een onwettige steun vormde omdat zij zonder haar voorafgaande goedkeuring was toegekend. Volgens hem was deze beoordeling onjuist, aangezien die verlenging overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van de code op 25 juni 1996 naar behoren bij de Commissie was aangemeld en nooit ten uitvoer was gebracht.

    28. Het Gerecht sprak zich over dit middel niet uit.

    29. Met zijn vierde middel (21) betoogde het Koninkrijk België dat de Commissie een klaarblijkelijke beoordelingsfout had gemaakt door te overwegen dat de Belfin-leningen staatsgarantie genoten. Het merkte op, dat alleen de leningen die Belfin bij de banken was aangegaan , een dergelijke garantie hadden verkregen, en niet de leningen die Belfin aan de begunstigde ondernemingen had toegestaan .

    30. Het Gerecht wees dit vierde middel af als volgt:

    70. Wat de leningen van NKMN en Belfin betreft, moet om te beginnen worden opgemerkt, dat de Commissie niet de leningen zelf als steunmaatregelen heeft aangemerkt, maar de betrokken staatsgaranties. Vervolgens zij vastgesteld, dat het argument van de Belgische regering dat de leningen van Belfin niet door een staatsgarantie waren gedekt, wordt tegengesproken door een brief die Belfin op 25 juni 1996 aan [Clabecq] heeft gezonden en die door SWS bij haar brief van 23 juli 1996 aan de Commissie is gevoegd. Volgens die brief was de principiële instemming met het uitstel van drie kalenderjaren voor de terugbetaling van het kapitaal van de door Belfin aan [Clabecq] toegekende kredieten afhankelijk van de voorwaarde, dat de staat (openbaar krediet) zou instemmen met een uitbreiding van haar garantie tot de uitgestelde vervaldagen. Het overheidskarakter van die staatsgaranties kan evenmin rechtsgeldig worden weerlegd.

    31. Het Gerecht was van oordeel dat de door Forges de Clabecq en de overige interveniënten aangevoerde middelen evenmin gegrond waren. Het heeft derhalve het beroep in zijn geheel verworpen.

    V ─ De hogere voorziening

    32. Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 26 mei 1999, heeft het Koninkrijk België de onderhavige hogere voorziening ingesteld. Bij beschikking van 24 januari 2000 (22) werd Belfin toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van rekwirant. De twee partijen vorderen vernietiging van het bestreden arrest alsmede nietigverklaring van de bestreden beschikking.

    33. Tot staving van hun conclusies voeren zij zes middelen aan. Twee middelen betreffen zowel de NMKN-leningen als de Belfin-leningen (punt A); twee middelen betreffen specifiek de NMKN-leningen (punt B), en twee andere middelen betreffen specifiek de Belfin-leningen (punt C).

    A ─
    De middelen betreffende de NMKN-leningen en de Belfin-leningen

    1. Eerste middel: schending van de motiveringsplicht

    a) Argumenten van rekwirant

    34. In het kader van zijn eerste middel bekritiseert het Koninkrijk België de punten 70 en 110 van het bestreden arrest. Het ontwikkelt de volgende argumenten (23) :

    4
    Uit het voorafgaande blijkt dat [...] het Gerecht [...] niet heeft gepreciseerd op welke NMKN- en Belfin-leningen de Commissie doelt, wat in het bijzonder geldt voor de betrokken NMKN-leningen, ofschoon rekwirant juist op dit punt de ontoereikende motivering van de [bestreden] beschikking ter discussie had gesteld (vergelijk punt 21 van de memorie in interventie). Evenals de Commissie, heeft het Gerecht het in verband met deze leningen over de NMKN- en de Belfin-leningen , zonder te preciseren om welke leningen het gaat. Deze specificatie is nochtans noodzakelijk aangezien aan Forges de Clabecq meerdere leningen zijn verstrekt, zoals het Gerecht heeft vermeld [...].

    5
    Nu een behoorlijke motivering in de [bestreden] beschikking ontbreekt, heeft rekwirant aangenomen dat het bij de betrokken leningen gaat om, wat de NMKN-leningen betreft, de tweede tranche groot 680 [miljoen BEF] van het eerste investeringskrediet van 1 500 [miljoen BEF] en het laatste investeringskrediet van 650 [miljoen BEF]. Wat de Belfin-leningen betreft, heeft rekwirant rekening gehouden met twee kredieten, een van 300 [miljoen BEF] en het andere van 200 [miljoen BEF].

    6
    Het stond aan het Gerecht zich uit te spreken over het gebrek aan specificatie van de in de beschikking van de Commissie bedoelde leningen. De vaststelling van het Gerecht van eerste aanleg dat de Commissie de leningen voldoende had gespecificeerd, vindt geen afdoende steun in de motivering van het arrest. Mitsdien is het bestreden arrest behept met een motiveringsgebrek.

    b) Beoordeling

    35. De redenering van het Koninkrijk België is mijns inziens verward en dubbelzinnig. Het is niet duidelijk of zij betrekking heeft op de motiveringsplicht van het Gerecht of op de motiveringsplicht van de Commissie.

    36. Enerzijds heeft de Belgische regering een gebrekkige of ontoereikende motivering van het bestreden arrest op het oog. Zij stelt dat het bestreden arrest is behept met een motiveringsgebrek (24) , omdat het Gerecht [...] niet heeft gepreciseerd op welke NMKN- en Belfin-leningen de Commissie doelt. (25)

    37. Anderzijds bekritiseert de Belgische regering ook de conclusie van het Gerecht, dat de bestreden beschikking toereikend is gemotiveerd. Zij beklemtoont dat [d]e vaststelling van het Gerecht van eerste aanleg dat de Commissie de leningen voldoende had gespecificeerd, [...] geen afdoende steun [vindt]. (26)

    38. Aldus maakt het Koninkrijk België niet het nodige onderscheid tussen twee verschillende middelen tot vernietiging. (27)

    39. Het eerste middel betreft het formele motiveringsvereiste. Het beoogt een gebrekkige of ontoereikende motivering van het bestreden arrest te doen afkeuren en berust in de onderhavige zaak op schending van de artikelen 30 en 46 van 's Hofs Statuut-EGKS. (28) Artikel 30 van dit Statuut ─ dat krachtens artikel 46 op het Gerecht van toepassing is ─ bepaalt dat [d]e vonnissen [...] met redenen [worden] omkleed. (29)

    40. Het tweede middel heeft daarentegen betrekking op de materiële wettigheid van het bestreden arrest. Het is gebaseerd op het bestaan van een onjuiste rechtsopvatting en beoogt te doen vaststellen dat het Gerecht de strekking van de op de Commissie rustende motiveringsplicht onjuist heeft verstaan. (30) In dit geval betoogt het Koninkrijk België dat het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de motivering van de bestreden beschikking betreffende de specificatie van de NMKN- en Belfin-leningen aan de vereisten van artikel 15 EGKS-Verdrag voldeed.

    41. Aangezien niet precies kan worden vastgesteld wat het voorwerp is van het door het Koninkrijk België aangevoerde middel, zal ik achtereenvolgens de twee bovengenoemde hypotheses onderzoeken.

    i) Eerste hypothese: het middel berust op schending van de artikelen 30 en 46 van het Statuut-EGKS

    42. In de eerste hypothese betoogt het Koninkrijk België, dat het bestreden arrest is behept met een motiveringsgebrek aangezien het Gerecht de in de bestreden beschikking bedoelde NMKN- en Belfin-leningen niet heeft gespecificeerd.

    43. De motivering van het bestreden arrest is op dit punt inderdaad zeer beknopt. Het Gerecht beperkt zich ertoe te vermelden dat de Belgische regering niet [kan] beweren dat zij onmogelijk kan weten over welke leningen het gaat. Uit de bestreden beschikking blijkt duidelijk, dat alle staatsgaranties verbonden met alle leningen van NMKN en Belfin bedoeld worden. (31)

    44. Anders dan het Koninkrijk België ben ik evenwel van mening, dat het Gerecht niet kan worden verweten, de in de bestreden beschikking bedoelde NMKN- en Belfin-leningen niet te hebben gespecificeerd.

    45. Ik herinner eraan, dat het Gerecht de NMKN-leningen in punt 8 van het bestreden arrest immers als volgt heeft beschreven: Tijdens de eerste helft van de jaren tachtig werd voor [Forges de Clabecq] een herstelplan opgesteld en in dat kader werden haar verschillende investeringskredieten verleend [...]. Het eerste krediet bedroeg 1,5 miljard [BEF], het tweede 850 miljoen [BEF] en het derde 1,5 miljard [BEF]. Het vierde en laatste krediet van die reeks werd in 1985 toegekend en bedroeg 650 miljoen [BEF]. Deze kredieten [...] worden gewoonlijk de NMKN-leningen genoemd (leningen van de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid).

    46. Voorts beschrijft het Gerecht in punt 9 van het bestreden arrest de Belfin-leningen als volgt: De Compagnie belge pour le financement de l'industrie (hierna: Belfin) [...] heeft [Forges de Clabecq] eveneens verschillende leningen toegekend met van financiële instellingen geleende kapitalen: 104 miljoen [BEF] in 1988 en 196 miljoen [BEF] in 1989, in 1991 beide vervangen door een krediet van 300 miljoen [BEF], en een lening van 200 miljoen [BEF] in 1994 ter vervanging van een in 1987 gesloten lening.

    47. Hieruit volgt, dat uit het bestreden arrest kan worden opgemaakt welke NMKN- en Belfin-leningen in de bestreden beschikking worden bedoeld. Het Gerecht heeft geoordeeld dat de Commissie de staatsgaranties bij de vier NMKN-leningen (32) had afgekeurd, evenals de garanties bij de twee Belfin-leningen ─ te weten de lening van 300 miljoen BEF (33) en de lening van 200 miljoen BEF. (34)

    48. In die omstandigheden ben ik van mening dat het Gerecht aan de krachtens de artikelen 30 en 46 van het Statuut-EGKS op hem rustende motiveringsplicht heeft voldaan. Het eerste middel moet derhalve worden afgewezen, voorzover het gebaseerd zou zijn op schending van deze artikelen.

    ii) Tweede hypothese: het middel berust op het bestaan van een onjuiste rechtsopvatting

    49. In de tweede hypothese is het Koninkrijk België van mening dat het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de motivering van de bestreden beschikking beantwoordde aan de in artikel 15 EGKS-Verdrag gestelde vereisten. Volgens hem kon het Gerecht niet rechtsgeldig oordelen dat de bestreden beschikking toereikend was gemotiveerd ter zake van de specificatie van de NMKN- en Belfin-leningen.

    50. Er zij op gewezen dat de vraag naar de draagwijdte van de motiveringsplicht een rechtsvraag is die in het kader van een hogere voorziening vatbaar is voor toetsing door het Hof. (35) Een middel gebaseerd op miskenning van de draagwijdte van die verplichting is ontvankelijk, ook al brengt het noodzakelijk mee dat rekening wordt gehouden met de feiten die het Gerecht aan zijn oordeel ten grondslag heeft gelegd. (36)

    51. Aangaande de in artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG) vereiste motivering heeft het Hof de volgende beginselen geformuleerd. (37)

    52. De motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en moet de redenering van de instelling duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen. De aan de motivering te stellen eisen moeten worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling en het belang dat de adressaten of andere personen die door de handeling worden geraakt, bij een verklaring kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk, dat alle relevante gegevens feitelijk of rechtens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de vraag of de motivering van een handeling aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag voldoet, niet alleen moet worden gelet op de bewoordingen ervan, doch ook op de context en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

    53. Volgens de rechtspraak (38) gelden dezelfde beginselen voor de motiveringsplicht van de Commissie krachtens artikel 15 EGKS-Verdrag.

    54. In casu specificeert de bestreden beschikking de NMKN- en Belfin-leningen waarvan de staatsgarantie ter discussie wordt gesteld, niet met naam en toenaam. In deze beschikking beperkte de Commissie zich ertoe, aan te geven dat de garanties van de NMKN- en Belfin-leningen en de verlenging daarvan onwettige steun vormen, zonder te preciseren welke leningen zij op het oog had.

    55. Anders dan de Belgische regering ben ik evenwel van mening dat deze omstandigheid niet tot gevolg heeft dat de bestreden beschikking met een motiveringsfout is behept.

    56. Overeenkomstig de supra aangehaalde rechtspraak moet de motivering van een rechtshandeling worden beoordeeld aan de hand van haar context en het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen. Zo heeft het Hof op het gebied van de staatssteun gepreciseerd dat rekening moet worden gehouden met eventuele eerdere beschikkingen van de Commissie en met de inhoud van de mededeling waarbij zij de onderzoeksprocedure opende. (39)

    57. In casu specificeert de beschikking tot opening van het onderzoek met zoveel woorden de NMKN- en Belfin-leningen waartegen bezwaren zijn gerezen. In haar mededeling 96/C 301/03 uit hoofde van artikel 6, lid 4, van de code (40) , beklemtoonde de Commissie dat zij de Belgische autoriteiten had uitgenodigd, haar nadere inlichtingen te verschaffen over de herschikking van de schulden van Forges de Clabecq en dat:In hun antwoord van 26 juli 1996 [...] de Belgische autoriteiten erop hebben gewezen dat [...] alle vervaldagen van de leningen van de NMKN (680 miljoen BEF en 650 miljoen BEF) en van Belfin (onder meer een lening van 200 miljoen BEF) met drie jaar zijn uitgesteld.

    58. De beschikking tot opening van het onderzoek geeft derhalve aan, dat de bestreden leningen de twee NMKN-leningen zijn ─ een lening van 680 miljoen BEF en een lening van 650 miljoen BEF ─ alsmede de Belfin-leningen, waaronder een lening van 200 miljoen BEF.

    59. Aldus heeft de Commissie de inlichtingen overgenomen die voorkomen in de documenten welke de Belgische autoriteiten bij hun brief van 23 juli 1996 hadden gevoegd. (41) Onder deze documenten bevonden zich een brief die Belfin op 25 juni 1996 aan Forges de Clabecq had gezonden (42) , een op 3 mei 1996 door Belfin en Forges de Clabecq ondertekend aanhangsel (43) en een brief die op 23 mei 1996 door het Belgische ministerie van Financiën aan de NMKN was gezonden. (44) Het eerstgenoemde document gaf aan, dat Belfin aan Forges de Clabecq twee kredieten had toegestaan. Uit het tweede document kon het bedrag van een van die twee kredieten worden opgemaakt, te weten 200 miljoen BEF. Uit het derde document bleek dat de NMKN twee kredieten aan Forges de Clabecq had verleend, te weten een lening van 680 miljoen BEF en een andere lening van 650 miljoen BEF.

    60. Hieruit volgt, dat uit de bestreden beschikking ─ opnieuw in haar context geplaatst en gelezen tegen de achtergrond van de mededeling inzake de opening van het onderzoek ─ kon worden opgemaakt over welke leningen van de NMKN en Belfin het gaat. De Commissie heeft de staatsgaranties bij de tweede tranche van de eerste lening van NMKN (680 miljoen BEF), de vierde lening van NMKN (650 miljoen BEF) alsmede de twee Belfin-leningen (300 miljoen BEF en 200 miljoen BEF) ter discussie gesteld.

    61. De argumenten van het Koninkrijk België bevestigen trouwens dat de bestreden beschikking op dit punt afdoende was gemotiveerd. Blijkens de hogere voorziening (45) hebben de Belgische autoriteiten immers de door de Commissie bedoelde leningen correct gespecificeerd.

    62. In deze omstandigheden heeft het Gerecht niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de motivering van de litigieuze beschikking voldeed aan de eisen van artikel 15 EGKS-Verdrag. Het eerste middel moet daarom worden afgewezen, voorzover het gebaseerd zou zijn op het bestaan van een dergelijke onjuiste opvatting. (46)

    2. Tweede middel: schending van artikelen 30 en 46 Statuut-EGKS

    a) Argumenten van rekwirant

    63. Met zijn tweede middel betoogt het Koninkrijk België dat het bestreden arrest behept is met een motiveringsgebrek.Het herinnert eraan, dat het voor het Gerecht de wettigheid van de bestreden beschikking heeft betwist voorzover daarin de verlenging van de staatsgaranties bij de NMKN- en de Belfin-leningen als onrechtmatige steun is aangemerkt. Het Koninkrijk België wijst erop, dat het Gerecht heeft verzuimd zich over dit middel uit te spreken.

    b) Beoordeling

    64. Het staat vast, dat het Gerecht zich niet over dit door het Koninkrijk België in eerste aanleg aangevoerde middel heeft uitgesproken. Derhalve moet de vraag worden beantwoord, of het Gerecht gehouden was op dit argument in te gaan.

    65. Het Hof heeft zelden de gelegenheden benut om de inhoud van de op het Gerecht rustende motiveringsplicht te definiëren. Onderzoek van de op dit punt gewezen arresten toont aan dat het Hof er de voorkeur aan geeft, aan de hand van de merites van elk individueel geval te beoordelen of het Gerecht de conclusie waartoe het is gekomen, afdoende heeft gemotiveerd. Aan de huidige rechtspraak kunnen evenwel enige beginselen worden ontleend.

    66. Er kan van worden uitgegaan dat de motivering van een arrest de redenering van het Gerecht zo duidelijk en ondubbelzinnig moet weergeven, dat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de gegeven beslissing kunnen kennen en het Hof zijn rechterlijk toezicht kan uitoefenen. (47) Wanneer het een beroep gebaseerd op artikel 173 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG) betreft, impliceert het motiveringsvereiste uiteraard dat het Gerecht de door de verzoeker aangevoerde middelen tot nietigverklaring onderzoekt en de redenen uiteenzet die leiden tot afwijzing van het middel of tot nietigverklaring van de bestreden rechtshandeling.

    67. In het arrest Connolly/Commissie (48) heeft het Hof evenwel grenzen gesteld aan deze verplichting om op de aangevoerde middelen in te gaan. Het was van mening dat de motivering van een arrest moet worden beoordeeld met inachtneming van de omstandigheden van het betrokken geval (49) , en niet kan betekenen dat het Gerecht in detail moet antwoorden op elk door de verzoeker aangevoerd middel. (50) In navolging van de conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer (51) , heeft het gepreciseerd dat het Gerecht niet was gehouden in te gaan op argumenten die niet voldoende duidelijk en nauwkeurig waren en niet werden gestaafd door een omstandig bewijs. (52)

    68. Wanneer men zich baseert op de rechtspraak betreffende artikel 190 van het Verdrag kan men er eveneens van uitgaan dat het Gerecht geen standpunt behoeft in te nemen over argumenten die kennelijk niet ter zake doende of duidelijk bijkomstig zijn. (53)

    69. Gezien deze beginselen ben ik van mening dat het Gerecht was gehouden in te gaan op het in de onderhavige zaak door het Koninkrijk België aangevoerde middel.

    70. Enerzijds was het argument van rekwirant voldoende duidelijk en nauwkeurig in de zin van het arrest Connolly/Commissie. (54) De Belgische regering betoogde dat de verlenging met een periode van nog eens drie jaar, van de staatsgaranties bij de NMKN- en Belfin-leningen, geen onwettige steun vormde omdat zij aan de Commissie was bekendgemaakt krachtens artikel 6, lid 2, van de steuncode. (55) Het argument werd bovendien gestaafd door een omstandig bewijs omdat het dossier de bekendmaking van de Belgische autoriteiten aan de Commissie van 25 juni 1996 bevatte. (56)

    71. Anderzijds kan bezwaarlijk worden gesteld dat het argument van het Koninkrijk België kennelijk niet ter zake doende dan wel duidelijk bijkomstig was.

    72. Er zij namelijk aan herinnerd dat artikel 6, lid 4, van de steuncode de lidstaten verbiedt hun voorgenomen financiële tussenkomst tot uitvoering te brengen alvorens zij de goedkeuring van de Commissie hebben verkregen. Het moge duidelijk zijn dat, ook al heeft het Hof zulks nog niet met zoveel woorden vastgesteld, dit voorschrift rechtstreekse werking heeft en ten behoeve van de justitiabelen rechten creëert die door de rechterlijke instanties van de lidstaten moeten worden beschermd. (57)

    73. De justitiabelen kunnen zich derhalve voor de nationale rechterlijke instanties beroepen op schending van het verbod van artikel 6, lid 4, van de steuncode. Krachtens de rechtspraak (58) zijn deze instanties gehouden, te waarborgen dat alle consequenties uit een dergelijke schending zullen worden getrokken overeenkomstig hun nationale recht.

    74. Op nationaal niveau kan de vaststelling van het onwettige karakter van een staatssteun verschillende belangrijke consequenties hebben.In de eerste plaats kunnen de particulieren die een rechtmatig belang aantonen, de nationale rechter verzoeken de terugbetaling te bevelen van in strijd met het verbod van artikel 6, lid 4, van de steuncode verleende steun. Het Hof heeft geoordeeld dat, in tegenstelling tot de Commissie, de nationale rechterlijke instanties de terugbetaling van steun kunnen bevelen op de enkele grond dat hij niet is aangemeld. (59) Vervolgens kan de nationale rechter, ongeacht de inhoud van de definitieve beschikking van de Commissie, de onwettigheid van de steunmaatregel alsmede de onwettigheid van de uitvoeringsmaatregelen vaststellen. (60) Bijgevolg kan daardoor de geldigheid van alle maatregelen tot uitvoering van de steun op losse schroeven worden gesteld. Deze consequentie schept bijzondere problemen wanneer steun is verleend in de vorm van staatsgaranties, omdat in een dergelijk geval de onrechtmatigheid van de steun gevolgen kan hebben voor de rechtsverhouding tussen de staat en de uitlener. De Commissie is overigens van mening dat de vraag, of het onrechtmatige karakter van de steun gevolgen heeft voor de rechtsverhouding tussen de staat en derden, aan het nationale recht dient te worden getoetst. (61) Ten slotte kan de schending van het verbod om tot uitvoering over te gaan, worden beschouwd als een schending die, in de zin van het arrest Brasserie du pêcheur (62) , voldoende gekwalificeerd is om de staat aansprakelijk te achten. (63) Het is dus mogelijk dat de vaststelling van het onrechtmatige karakter van de steun, voor de nationale rechter aanleiding is om de staat te veroordelen tot vergoeding van de schade die is veroorzaakt door de vroegtijdige betaling van de steun. (64) De aansprakelijkheidsvordering kan niet alleen worden ingesteld door de ontvanger van de steun (65) , doch eveneens door zijn concurrenten, wanneer de terugbetaling van de steun niet van dien aard is dat zij in dezelfde toestand worden geplaatst als vóór de betaling bestond. (66)

    75. Hieruit blijkt, dat het door het Koninkrijk België in eerste aanleg aangevoerde middel kennelijk van belang was. Door het onrechtmatige karakter van de verlenging van de staatsgaranties te betwisten, wilde de Belgische regering ontkomen aan de gevolgen van de rechtstreekse werking van artikel 6, lid 2, van de steuncode en inzonderheid aan de mogelijkheid dat zij aansprakelijk zou worden gesteld voor de schending van het gemeenschapsrecht en de nietigheid van de openbare en particuliere handelingen in verband met de uitvoering van de bestreden verlenging.

    76. Bijgevolg ben ik van mening dat het Gerecht, door niet in te gaan op het door het Koninkrijk België aangevoerde middel, zijn motiveringsplicht niet is nagekomen. Ik geef het Hof derhalve in overweging het bestreden arrest op dit punt te vernietigen.

    B ─
    De middelen die specifiek betrekking hebben op de NMKN-leningen

    77. Gezien de door mij bereikte conclusie, is het onderzoek van de andere middelen in hogere voorziening overbodig geworden. Wanneer immers, zoals ik meen, het bestreden arrest moet worden vernietigd omdat het Gerecht zijn motiveringsplicht niet is nagekomen, zouden de andere door het Koninkrijk België aangevoerde middelen zonder uitwerking blijven. Het is derhalve subsidiair dat ik mijn onderzoek zal voortzetten.

    78. Het Koninkrijk België voert ter zake van de NMKN-leningen twee middelen in hogere voorziening aan. Het eerste middel berust op schending van het rechtszekerheidsbeginsel en het tweede op een motiveringsgebrek van het bestreden arrest.

    1. Het eerste middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel

    a) Argumenten van rekwirant

    79. Met zijn eerste middel verwijt rekwirant het Gerecht, te hebben geoordeeld dat de Belgische autoriteiten zich niet konden beroepen op de beschikkingen van 1982 en 1985. (67) Hij betoogt dat de redenering van het Gerecht blijk geeft van twee onjuiste rechtsopvattingen.

    80. In de eerste plaats zou het Gerecht de feiten juridisch onjuist hebben gekwalificeerd. Het heeft geoordeeld dat ingevolge de beschikking van 1982, de goedkeuring van de staatsgarantie bij de eerste NMKN-lening afhing van de voorwaarde dat Forges de Clabecq geen verdere financiële steun van de Belgische Staat zou ontvangen. Deze voorwaarde zou echter niet worden vermeld onder de voorwaarden die de Commissie aan de goedkeuring van de bestreden garantie heeft verbonden. Deze onjuiste kwalificatie zou hebben geleid tot schending van het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien het Gerecht hierdoor de Belgische overheid de mogelijkheid ontzegde om zich op de beschikking van 1982 te beroepen.

    81. In de tweede plaats zou het Gerecht er ten onrechte van zijn uitgegaan dat de wijzigingen in de vierde NMKN-lening in strijd waren met de door de beschikking van 1985 gestelde voorwaarden. De litigieuze wijzigingen zouden er immers enkel in hebben bestaan dat bepaalde vervaldagen van de lening werden verschoven, zonder dat de datum waarop het krediet verstreek werd gewijzigd.

    b) Beoordeling

    82. In de punten 97 tot en met 101 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat de Belgische overheid zich niet kon beroepen op de beschikkingen van 1982 en 1985, omdat zij door het aanbrengen van belangrijke wijzigingen in de terugbetalingsmodaliteiten van de NMKN-leningen, de in die beschikkingen vervatte goedkeuringsvoorwaarden niet had gerespecteerd.

    83. Mijns inziens geeft het bestreden arrest op dit punt blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Volgens mij heeft het Gerecht verzuimd om vast te stellen dat de bestreden beschikking, gezien artikel 15 EGKS-Verdrag, ontoereikend was gemotiveerd.

    84. Uit vaste rechtspraak blijkt, dat het middel schending van de plicht tot motivering van een handeling van een instelling, een middel van openbare orde vormt dat ambtshalve door de communautaire rechter moet worden onderzocht. (68) Wanneer het Gerecht verzuimt dit middel ambtshalve op te werpen, ofschoon de bestreden beschikking niet voldoet aan de motiveringseisen, geeft het blijk van een onjuiste rechtsopvatting die door het Hof moet worden afgekeurd. (69)

    85. In casu werd de Belgische regering door de beschikking van 1982 gemachtigd een staatsgarantie te stellen voor de eerste NMKN-lening van 1,5 miljard BEF. De beschikking van 1985 volgde op de kennisgeving van de Belgische autoriteiten van 31 mei 1985 (70) en machtigde hen een garantie te stellen voor de vierde NMKN-lening van 650 miljoen BEF. Bij deze twee beschikkingen had de Commissie derhalve verklaard dat de staatsgaranties wettige steunmaatregelen vormden en verenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt.

    86. Het staat vast, dat de Commissie in de bestreden beschikking op deze beoordeling is teruggekomen. Zij was van mening: Een staatsgarantie bij leningen is in beginsel een steunmaatregel waarvan de Commissie in kennis had moeten worden gesteld en welke niet zonder haar goedkeuring ten uitvoer mag worden gelegd [...]. Dit is niet geschied met betrekking tot de aan Forges de Clabecq toegekende leningen [...].De garanties bij de leningen van Belfin en van de NMKN-SNCI [...] dienen als staatssteun te worden aangemerkt. Bovendien is deze steun onrechtmatig aangezien deze is toegekend zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie [...]. (71)

    87. In strijd met de in de rechtspraak gestelde vereisten (72) , blijkt uit de bestreden beschikking niet waarom de Commissie haar beschikkingen van 1982 en 1985 heeft ingetrokken. Zij bevat geen enkele aanwijzing waaruit kan worden opgemaakt waarom de Commissie de in 1982 en 1985 voor de staatsgaranties verleende goedkeuring, met terugwerkende kracht heeft ingetrokken. De motivering van de bestreden beschikking verschaft derhalve niet de mogelijkheid aan de belanghebbenden om de rechtvaardigingsgronden voor de genomen maatregel te kennen, noch aan de communautaire rechter om zijn rechterlijk toezicht uit te oefenen.

    88. In die omstandigheden ben ik van mening dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het middel schending van de motiveringsplicht niet ambtshalve op te werpen. Bovendien heeft het Gerecht ─ door de redenen uiteen te zetten waarom volgens hem de Belgische autoriteiten zich niet op de beschikkingen van 1982 en 1985 konden beroepen ─ zijn eigen motivering in de plaats gesteld van die van de Commissie. Het heeft dus eveneens de grenzen overschreden van de bevoegdheid die artikel 33 EGKS-Verdrag hem toekent in het kader van het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de Commissie. (73) Op grond van al deze redenen geef ik derhalve het Hof in overweging het bestreden arrest te vernietigen.

    89. Voor het geval het Hof deze suggestie niet zou willen volgen, zal ik subsidiair de door het Koninkrijk België aangevoerde argumenten beknopt onderzoeken.

    90. De beschikking van 1982 is in de volgende context vastgesteld. Op 4 november 1980 stelden de Belgische autoriteiten de Commissie in kennis van hun voornemen om een staatsgarantie te stellen voor de eerste tranche van de eerste NMKN-lening (820 miljoen BEF). (74) Op 11 augustus 1982 brachten die autoriteiten de Commissie op de hoogte van hun beslissing om de garantie te verhogen tot het volledige bedrag van de lening. (75) Deze kennisgeving had eveneens betrekking op andere voorgenomen maatregelen van de Belgische Staat ten behoeve van de ijzer- en staalindustrie.

    91. Bij mededeling van 11 oktober 1982, vastgesteld op grond van artikel 8, lid 3, van beschikking nr. 2320/81/EGKS (76) , besloot de Commissie de onderzoeksprocedure te openen en de belanghebbenden aan te manen hun opmerkingen in te dienen. (77)

    92. Op 16 december 1982 gaf zij haar beschikking betreffende vier procedures die tussen 19 december 1980 en 25 november 1982 waren ingeleid en betrekking hadden op investeringssteun, urgentiesteun en bedrijfssteun ten behoeve van Forges de Clabecq. De Commissie verleende haar goedkeuring aan de toekenning van een bedrag van 1,985 miljard BEF bij wijze van garantie, waarvan 1,5 miljard BEF voor de eerste fase van het investeringsprogramma. Haar beschikking luidde als volgt: In deze omstandigheden, en voor het ogenblik, verleent de Commissie enkel goedkeuring aan het stellen van een waarborg van 1,985 miljard (waarvan 1,5 miljard voor de eerste fase van het investeringsprogramma en 485 miljoen bedrijfssteun). Voor deze goedkeuring gelden evenwel de volgende voorwaarden:

    i) Uw regering ziet af van de andere steunmaatregelen die oorspronkelijk ten behoeve van de investeringen waren voorzien (korting en fiscale steun voor de eerste fase en garantie voor de tweede).

    ii) De garantie voor de laatste maatregel (SID/B/18) mag het bedrag van 820 miljoen BEF niet overschrijden.

    iii) Forges de Clabecq zal zich houden aan de voorschriften die de Commissie zal vaststellen om te voorkomen dat de aldus toegelaten steun door Forges de Clabecq wordt gebruikt ter dekking van de verliezen die ontstaan door het niet in acht nemen van de prijsvoorschriften. De Commissie gaat er bovendien van uit, dat de Belgische regering haar medewerking verleent om te verzekeren dat Forges de Clabecq haar verplichtingen op het gebied van de productiequota vervult. De Commissie zal over de garanties die nog het voorwerp zijn van de procedure van artikel 8, lid 3, beslissen zodra zij de opmerkingen van de belanghebbenden in het kader van genoemde procedure heeft ontvangen. Zij zal daarbij rekening houden met de aangeboden tegenprestaties op grond waarvan de onderhavige beschikking kon worden vastgesteld.De Commissie vestigt de aandacht van de Belgische regering op het feit, dat met de goedkeuring van een dergelijk steunbedrag de mogelijkheden voor Clabecq om overheidssteun te genieten, zijn uitgeput, ongeacht op welke wijze de markt zich ontwikkelt. Ook al bevestigen de aan de Commissie verstrekte gegevens de rentabiliteit van de onderneming, toch moet worden vastgesteld dat Clabecq buitengewoon kwetsbaar zal blijven voor marktfluctuaties. Zij dient zich derhalve zo spoedig mogelijk toe te leggen op specialisaties waardoor haar rentabiliteit een bredere basis krijgt, aangezien de problemen waarmee de onderneming eventueel nog te kampen krijgt, niet meer kunnen worden opgelost door financiële assistentie van de staat.

    93. In de beschikking van 1982 worden derhalve aan de goedkeuring van de staatsgarantie bij de eerste NMKN-lening drie voorwaarden gesteld.In de eerste plaats moeten de Belgische autoriteiten zich onthouden van het verlenen van bepaalde steunmaatregelen die oorspronkelijk waren voorzien. (78) In de tweede plaats moeten de Belgische autoriteiten de staatsgarantie bij de derde NMKN-lening van 1,5 miljard BEF beperken tot een bedrag van 820 miljoen BEF, in de derde plaats mag Forges de Clabecq de steun niet gebruiken ter dekking van de verliezen die het gevolg zouden zijn van de niet-inachtneming van de prijsvoorschriften van de Commissie. Bovendien moet zij haar verplichtingen op het gebied van de productiequota vervullen.

    94. Hieruit volgt dat, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, de Commissie geen enkele voorwaarde heeft gesteld volgens welke de goedkeuring van de aangemelde maatregel tot gevolg had dat de mogelijkheden van [Forges de Clabecq] om haar problemen verder op te lossen door middel van financiële bijstand van de staat, uitgeput waren. (79)

    95. Een dergelijke bepaling komt in de beschikking van 1982 alleen voor als slotopmerking, en niet bij wijze van voorwaarde voor de goedkeuring van de staatsgarantie. Had de Commissie haar goedkeuring inderdaad willen doen afhangen van een dergelijke voorwaarde, dan zou zij deze bepaling hebben opgenomen waar de voorwaarden voor de goedkeuring worden opgesomd. (80) Aangezien dit niet is gebeurd, kan de opmerking van de Commissie hoogstens worden beschouwd als een eenvoudige waarschuwing dat zij afwijzend staat tegenover een nieuwe interventie van de Belgische overheid ten gunste van Forges de Clabecq.

    96. Het dossier bevestigt, dat de onderhavige bepaling geen voorwaarde voor de goedkeuring van de staatsgarantie kon zijn. Bij de beschikking van 1985 heeft de Commissie de Belgische regering immers toegestaan, aan Forges de Clabecq een nieuwe steun van 2 253 miljoen BEF te verlenen, waarvan 650 miljoen uit hoofde van een staatsgarantie voor de vierde NMKN-lening. Bezwaarlijk kan worden aangenomen dat de beschikking van 1982 een voorwaarde bevatte die elke verdere steun van de Belgische Staat verbood, wanneer drie jaar later de Commissie zelf een nieuwe steun ten gunste van Forges de Clabecq heeft goedgekeurd. (81)

    97. Bijgevolg ben ik van mening dat het Gerecht een onjuiste juridische kwalificatie heeft gegeven door te oordelen dat de beschikking van 1982 een voorwaarde bevatte die elke verdere steun van de Belgische Staat ten gunste van Forges de Clabecq verbood. Voorzover het Gerecht zich voor zijn beslissing dat de Belgische autoriteiten zich niet op de beschikking van 1982 kunnen beroepen, heeft gebaseerd op de niet-nakoming van deze voorwaarde, heeft het ook het rechtszekerheidsbeginsel miskend.

    98. Zonder dat het nodig is de andere door rekwirant aangevoerde argumenten te onderzoeken, geef ik het Hof dus in overweging het bestreden arrest te vernietigen.

    2. Tweede middel: schending van de motiveringsplicht

    99. Met zijn tweede middel betoogt het Koninkrijk België, dat het bestreden arrest behept is met een motiveringsgebrek. Gezien de voorafgaande overwegingen is het onderzoek van dit middel zonder voorwerp geraakt.

    C ─
    De middelen die specifiek de Belfin-leningen betreffen

    100. Het Koninkrijk België en Belfin voeren met betrekking tot de Belfin-leningen twee middelen aan. Het eerste middel is ontleend aan een onjuiste opvatting van de aan het Gerecht voorgelegde bewijselementen. Het tweede middel is ontleend aan een gebrekkige motivering van het bestreden arrest.

    1. Eerste middel: onjuiste opvatting van de bewijselementen

    a) Argumenten van Belfin

    101. Met haar eerste middel verwijt Belfin het Gerecht, te hebben geoordeeld dat de staatsgarantie betrekking had op de leningen die zij aan Forges de Clabecq had toegekend.

    102. In punt 70 van het bestreden arrest heeft het Gerecht geoordeeld dat het argument van de Belgische regering dat de leningen van Belfin niet door een staatsgarantie waren gedekt, wordt tegengesproken door een brief die Belfin op 25 juni 1996 aan [Forges de Clabecq] heeft gezonden [...]. Volgens die brief was de principiële instemming met het uitstel van drie kalenderjaren voor de terugbetaling van het kapitaal van de door Belfin aan [Forges de Clabecq] toegekende kredieten afhankelijk van de voorwaarde, dat de staat (openbaar krediet) zou instemmen met een uitbreiding van haar garantie tot de uitgestelde vervaldagen.

    103. Volgens Belfin toont de brief van 25 juni 1996 op geen enkele manier aan, dat de garantie van de Belgische Staat gold voor de kredieten die zij aan Forges de Clabecq had toegekend. Die brief bevestigde enkel dat de instemming van de staat was vereist om de vervaldagen van de door Belfin bij haar eigen kredietverstrekkers aangegane leningen uit te stellen.

    104. Belfin voegt hieraan toe, dat de Belgische regering voor het Gerecht omstandige bewijselementen heeft aangebracht waaruit blijkt dat enkel de door Belfin zelf aangegane leningen door een garantie van de Belgische Staat waren gedekt. In die omstandigheden zou het Gerecht blijk hebben gegeven van een onjuiste opvatting van de bij hem aangebrachte bewijselementen. Bovendien zou het bestreden arrest een klaarblijkelijke onjuistheid bevatten.

    b) Beoordeling

    105. Overeenkomstig artikel 32, sub 5, EGKS-Verdrag, dat gelijkluidend is met artikel 168 A EG-Verdrag (thans artikel 225 EG), moet de hogere voorziening worden beperkt tot rechtsvragen. Een hogere voorziening kan derhalve slechts worden gebaseerd op middelen inzake schending van rechtsregels, met uitsluiting van iedere feitelijke beoordeling. (82)

    106. Evenwel volgt uit vaste rechtspraak, dat het Hof bevoegd is de vaststelling van de feiten door het Gerecht te onderzoeken, voorzover de feitelijke onjuistheid van hetgeen het heeft vastgesteld, voortvloeit uit de processtukken. (83) Het Hof heeft gepreciseerd dat in dat geval de feitelijke onjuistheid duidelijk uit de processtukken moet blijken, zonder dat daartoe de feiten opnieuw behoeven te worden beoordeeld. (84)

    107. Bovendien heeft het Hof herhaaldelijk geoordeeld dat, ofschoon alleen het Gerecht bevoegd is de bewijswaarde van de bewijsmiddelen te beoordelen (85) , de vraag van de onjuiste opvatting van die middelen een rechtsvraag is die in het kader van een hogere voorziening aan het Hof kan worden voorgelegd. (86)

    108. Aangezien het eerste middel op dergelijke grieven is gebaseerd, moet het krachtens deze rechtspraak geacht worden ontvankelijk te zijn.

    109. Voor het Gerecht heeft het Koninkrijk België gesteld dat de Commissie een klaarblijkelijke misslag had begaan door te oordelen dat de Belfin-leningen staatsgarantie genoten. (87) Herhaaldelijk heeft het aangevoerd dat een dergelijke garantie alleen was gesteld voor de leningen die Belfin zelf bij kredietinstellingen had opgenomen. (88)

    110. Ten bewijze hiervan heeft de Belgische regering diverse stukken aan het Gerecht voorgelegd. Zij heeft zich gebaseerd op het koninklijk besluit van 29 juni 1981 inzake de oprichting van een Belgische maatschappij voor de financiering van de nijverheid (89) , op de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin van 31 juli 1981 (90) en op aanhangsel 3 bij deze op 25 april 1994 ondertekende overeenkomst. (91)

    111. Anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, ben ik van mening dat al deze bewijsmiddelen aantonen dat de garantie van de Belgische Staat betrekking had op de door Belfin aangegane leningen en niet op de aan Forges de Clabecq toegestane leningen.

    112. Volgens artikel 2 van het koninklijk besluit van 29 juni 1981 bestaat de taak van Belfin erin, bij te dragen tot de [...] financiering van de herstructurering en de ontwikkeling van de diverse [...] sectoren van de Belgische economie.Artikel 5, § 1, van dit besluit bepaalt dat [b]ij dezen de staatswaarborg [wordt] verleend voor het volledige bedrag van hoofdsom, interesten en premies van de obligaties en leningen die Belfin uitgeeft respectievelijk aangaat in het kader van haar opdracht als bepaald in artikel 2.Artikel 5, § 2, voegt hieraan toe dat [h]et gezamenlijk bedrag van de obligaties en de leningen die met de staatswaarborg zijn uitgegeven respectievelijk aangegaan, [...] op geen enkel ogenblik het plafond van 30 miljard Belgische frank [mag] overschrijden.

    113. In de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin worden de bepalingen van het koninklijk besluit van 29 juni 1981 gepreciseerd en uitgewerkt. Artikel 8 bepaalt dat Belfin [...] tot taak [zal] hebben om, voornamelijk in de vorm van leningen, verplichtingen aan te gaan ter waarde van drie opeenvolgende tranches van elk 10 miljard Belgische frank [...]. Zij zal deze bedragen uitlenen aan kredietnemers [die] de uiteindelijke ontvangers [worden] genoemd.Artikel 9 van de overeenkomst bepaalt: De Staat verbindt zich vanaf het begin, 100 % van alle leningen, hoofdsom, interesten en premies, die door Belfin binnen 10 jaar worden aangegaan [...] te garanderen, waarbij alle kredietgevers van Belfin gelijkelijk worden behandeld. Diezelfde bepaling preciseert: De Staat verplicht zich om, binnen vijf werkdagen na het desbetreffende verzoek van Belfin, aan Belfin een garantiecertificaat af te geven overeenkomstig het verzoek van de kredietgever, voor elke lening die door Belfin is aangegaan.

    114. Aanhangsel 3 bij de overeenkomst van de aandeelhouders werd op 25 april 1994 ondertekend teneinde de herschikking van bepaalde schulden van Forges de Clabecq mogelijk te maken. Het bepaalt het volgende: In het kader van een gemeenschappelijk streven van de geldschieters op lange termijn van Forges de Clabecq [...] werd de vennootschap Belfin verzocht een krediet van 200 miljoen BEF dat op 8 mei 1994 zou vervallen, te verlengen. Teneinde deze consolidatie te realiseren, wordt de vennootschap Belfin gemachtigd om, in afwijking van artikel 9 van de overeenkomst, met garantie van de Belgische Staat een lening van 200 miljoen BEF voor de duur van 7 jaar aan te gaan en genoemde som back to back aan Forges de Clabecq voor dezelfde duur en volgens dezelfde condities te leen te verstrekken.

    115. De brief van 25 juni 1996 (92) heeft op zijn beurt gediend als grondslag voor het Gerecht om vast te stellen dat de Belfin-leningen waren gedekt door een staatsgarantie. Die brief luidt als volgt: Na overleg machtigt de Raad [van bestuur van Belfin] unaniem de heer P. Gérardin te onderhandelen over een uitstel met drie jaar van het tijdschema voor de terugbetaling van het kapitaal van de kredieten die Belfin aan Forges de Clabecq heeft verleend, waarbij overeenstemming over dit onderwerp alleen mogelijk is wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:1. [...]2. [...]3. [...]4. Instemming van de staat (openbaar krediet) om zijn garantie uit te breiden tot de uitgestelde vervaldata.

    116. Anders dan het Gerecht ben ik van mening dat genoemde brief niet in tegenspraak is met de andere door rekwirant aangedragen bewijselementen.

    117. Het is juist dat die brief, uit zijn context gelicht , tot de gedachte kan leiden dat de garantie van de staat betrekking heeft op de Belfin-leningen. De inleidende paragraaf en punt 4 van die brief bevatten begrippen die op hetzelfde feitencomplex schijnen te wijzen. Aangezien in de inleidende paragraaf wordt gesproken van een uitstel van de terugbetaling van de aan Forges de Clabecq verleende kredieten, laat punt 4, door dat uitstel te doen afhangen van de voorwaarde dat de staat zijn garantie uitbreidt tot de uitgestelde vervaldata, vermoeden dat de staatsgarantie geldt voor de kredieten die door Belfin zijn toegekend.

    118. Evenwel volstaat het, bedoelde brief te vergelijken met de andere bewijselementen die door het Koninkrijk België zijn geleverd, om vast te stellen dat punt 4 betrekking heeft op de vervaldata van de leningen die door Belfin zijn aangegaan.Uit de door rekwirant overgelegde documenten (93) blijkt dat Belfin tot wettelijke taak had, te voorzien in de financiering van investeringen in verschillende economische sectoren. Daartoe nam Belfin leningen op bij financiële instellingen en leende zij deze bedragen op haar beurt uit aan begunstigde ondernemingen. Krachtens het Belgische recht wordt de garantie van de staat automatisch verleend voor de door Belfin opgenomen leningen.Hieruit volgt dat de door Belfin toegekende leningen overeenkomen met de leningen die door haar zijn aangegaan teneinde de financiering ervan te verzekeren. Aanhangsel 3 bij de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin, ondertekend op 25 april 1994, bevestigt dat wanneer Belfin wordt verzocht een krediet te verlengen, zij tegelijkertijd wordt gemachtigd [...] om met garantie van de Belgische Staat, een lening aan te gaan voor hetzelfde bedrag.

    119. Uit de symmetrie tussen de Belfin-leningen en de door Belfin aangegane leningen kan derhalve de betekenis van punt 4 van de brief van 25 juni 1996 worden afgeleid. Aangezien Belfin, om te kunnen overgaan tot uitstel van de vervaldata van de door haar aan Forges de Clabecq toegekende leningen, moet onderhandelen over een uitstel van de vervaldata van de door haar bij de financiële instellingen opgenomen leningen, heeft Belfin voor haar instemming als voorwaarde gesteld, dat de Belgische Staat zijn garantie verlengt tot de uitgestelde vervaldata. Hieruit volgt dat punt 4 van de brief van 25 juni 1996, gezien in zijn context en in het licht van de andere door rekwirant aangedragen bewijselementen, doelt op de vervaldata van de door Belfin aangegane leningen en niet op de vervaldata van de aan Forges de Clabecq toegestane leningen.

    120. In die omstandigheden ben ik van mening dat het Gerecht zich niet mocht verlaten op die ene brief van 25 juni 1996 om te concluderen dat de garantie van de staat betrekking had op de Belfin-leningen. Door zijn conclusie op dit document te baseren, terwijl drie andere documenten met deze uitlegging in strijd waren, heeft het Gerecht blijk gegeven van een onjuiste opvatting van de andere bewijselementen die de Belgische regering bij hem had aangedragen. Op deze vierde grond geef ik het Hof derhalve in overweging het bestreden arrest te vernietigen.

    2. Tweede middel: schending van de artikelen 30 en 46 van het Statuut-EGKS

    a) Argumenten van partijen

    121. Met het tweede middel betogen het Koninkrijk België en Belfin, dat het bestreden arrest behept is met een motiveringsgebrek.

    122. Zij herinneren eraan, dat de Belgische regering voor het Gerecht de bestreden beschikking had betwist omdat daarin werd gesteld dat de staatsgaranties betreffende de door Belfin opgenomen leningen staatssteun vormden. (94) Rekwirant had uiteengezet dat de staatsgarantie voor de door Belfin opgenomen bedragen steeds door een tegengarantie van de uiteindelijke ontvangers van de lening werd gedekt. Volgens artikel 11 van de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin moesten de uiteindelijke ontvangers immers bijdragen aan een bij Belfin opgericht waarborgfonds. Volgens artikel 10 van de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin worden de vorderingen van de staat, wanneer de garantie voor de geleende bedragen wordt aangesproken, uitgeoefend ten belope van de bedragen die het waarborgfonds vormen. In die omstandigheden is rekwirant van mening dat, zelfs gesteld dat de Belfin-leningen waren gewaarborgd, deze garantie van particuliere aard was en geen staatssteun kon vormen.

    123. Nochtans heeft het Gerecht in punt 70 van het bestreden arrest ermee volstaan te bevestigen dat [h]et overheidskarakter van de staatsgaranties [...] evenmin rechtsgeldig [kan] worden weerlegd. Rekwirant en interveniënten zijn van mening dat deze beoordeling ontoereikend is gemotiveerd.

    b) Beoordeling

    124. In de punten 66 tot en met 68 van deze conclusie heb ik de beginselen uiteengezet, aan de hand waarvan mijns inziens de inhoud van de motiveringsplicht van het Gerecht kan worden gedefinieerd.

    125. Ik heb aangegeven dat de motivering van een arrest de redenering van het Gerecht zo duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking moet brengen, dat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de gegeven beslissing kunnen kennen en het Hof zijn rechterlijk toezicht kan uitoefenen. De motiveringsplicht moet evenwel worden beoordeeld met het oog op de omstandigheden van het betrokken geval. Zij vereist niet dat het Gerecht ingaat op argumenten die niet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn of op argumenten die duidelijk bijkomstig zijn.

    126. In casu ben ik van mening dat punt 70 van het bestreden arrest aan deze motiveringseisen niet voldoet.

    127. Er zij namelijk aan herinnerd dat het in artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag bedoelde begrip hulp een algemenere strekking dan het begrip subsidie [heeft], daar het niet alleen positieve prestaties omvat zoals de subsidie zelf, maar ook maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op de begroting van een onderneming drukken. (95)

    128. Het Hof heeft eveneens verklaard (96) dat het begrip hulp noodzakelijkerwijze voordelen in[houdt], die rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen worden bekostigd of die een extra last voor de staat of voor daartoe aangewezen of ingestelde instellingen meebrengen. (97) Hieruit volgt, dat niet alle door een staat verleende voordelen noodzakelijkerwijze staatssteun vormen. Alleen de rechtstreeks of zijdelings met staatsmiddelen bekostigde voordelen moeten als hulp in de zin van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag worden beschouwd.

    129. In casu heeft het Gerecht evenwel niet de concrete redenen uiteengezet, op grond waarvan de garanties van de staat voor de door Belfin opgenomen leningen rechtstreeks of zijdelings uit middelen van de staat gefinancierde voordelen waren. Het heeft slechts in het algemeen vastgesteld dat het overheidskarakter van een staatsgarantie niet kan worden betwist.

    130. Het Koninkrijk België heeft echter de bestreden beschikking op dit punt formeel betwist. (98) Het heeft betoogd dat, wegens de betalingen van de uiteindelijke ontvangers van de Belfin-leningen aan het waarborgfonds, de garanties van de Belgische Staat voor de door Belfin opgenomen leningen niet werden gefinancierd uit middelen van de staat, maar uit particuliere middelen. De schriftelijke opmerkingen van de Commissie bevestigen bovendien, dat voor het onderzoek van dit argument bepaalde toelichtingen nodig waren. De Commissie heeft namelijk de opvatting van de Belgische regering geruime tijd tegengesproken met de stelling dat het stelsel van de tegengarantie, ingevoerd bij de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin, een rookgordijn vormde. (99)

    131. Mitsdien ben ik van mening dat het Gerecht de op hem rustende motiveringsplicht niet is nagekomen. Op deze vijfde grond geef ik het Hof derhalve in overweging het bestreden arrest te vernietigen.

    VI ─ De beslechting van het geding na de vernietiging

    132. Artikel 54, eerste alinea, van het Statuut-EGKS bepaalt dat wanneer de hogere voorziening gegrond is, het Hof de beslissing van het Gerecht vernietigt. In dat geval kan het Hof zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht.

    133. In casu komt het mij voor, dat de zaak in staat van wijzen is. Ik geef het Hof daarom in overweging de zaak onder zich te houden en daarin definitief uitspraak te doen.

    VII ─ De kern van het geschil

    134. Het Koninkrijk België vordert de nietigverklaring van de bestreden beschikking omdat zij betrekking heeft op [d]e garanties [van de Staat] bij de leningen van Belfin en van de NMKN en de verlenging van de looptijd ervan. (100)

    135. Ter onderbouwing van zijn conclusies voert het vier middelen aan. Deze middelen berusten op: (1) schending van de motiveringsplicht; (2) schending van de beschikkingen van 1982 en 1985; (3) schending van artikel 6 van de steuncode, en (4) een klaarblijkelijke beoordelingsfout en schending van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag.1. Eerste middel: schending van artikel 15 EGKS-Verdrag

    136. Het Koninkrijk België stelt dat de bestreden beschikking, gezien het bepaalde in artikel 15 EGKS-Verdrag, ontoereikend is gemotiveerd. (101) De Commissie zou namelijk de NMKN- en Belfin-leningen hebben afgekeurd, zonder te preciseren om welke leningen het juist gaat. Het Koninkrijk België is van mening dat, nu deze precisering ontbreekt, het dispositief van de bestreden beschikking, luidende België dient de in artikel 1 genoemde steunmaatregelen op te heffen en terugbetaling van de reeds uitgekeerde onrechtmatige steun te eisen, onbegrijpelijk is.

    137. In de punten 51 tot en met 62 van deze conclusie heb ik de redenen uiteengezet waarom de bestreden beschikking op dit punt voldoende is gemotiveerd. Zij geeft te verstaan dat de Commissie de staatsgaranties bij de tweede tranche van de eerste NMKN-lening (680 miljoen BEF), de vierde NMKN-lening (650 miljoen BEF) en de twee Belfin-leningen (300 miljoen BEF en 200 miljoen BEF) ter discussie heeft gesteld. Bijgevolg geef ik het Hof in overweging het eerste middel af te wijzen.2. Tweede middel: schending van de beschikkingen van 1982 en 1985

    138. Het Koninkrijk België herinnert eraan, dat de staatsgaranties bij de eerste en de vierde NMKN-lening bij de beschikkingen van 1982 en 1985 waren goedgekeurd. (102) De Commissie had verklaard dat deze maatregelen wettig en verenigbaar met de gemeenschappelijke markt waren.

    139. In de bestreden beschikking heeft de Commissie echter diezelfde maatregelen met het oog op de bepalingen van de steuncode opnieuw onderzocht. Zij heeft ze gekwalificeerd als onwettige en met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregelen. Het Koninkrijk België is van mening dat de Commissie daarmee aan haar eerdere beschikkingen is voorbijgegaan.

    140. Bij het onderzoek van de hogere voorziening ben ik tot de conclusie gekomen, dat de bestreden beschikking op dit punt ontoereikend was gemotiveerd. (103)

    141. Ik heb vastgesteld dat de Belgische regering bij de beschikking van 1982 werd gemachtigd een staatsgarantie te stellen voor de eerste NMKN-lening van 1,5 miljard BEF. De beschikking van 1985 was het gevolg van een kennisgeving van de Belgische autoriteiten van 31 mei 1985 (104) en machtigde hen een staatsgarantie te stellen voor de vierde NMKN-lening van 650 miljoen BEF.

    142. Het staat vast dat de Commissie in de bestreden beschikking op deze beoordeling is teruggekomen. Zij was van mening dat: [e]en staatsgarantie bij leningen [...] in beginsel een steunmaatregel [is] waarvan de Commissie in kennis had moeten worden gesteld en welke niet zonder haar goedkeuring ten uitvoer mag worden gelegd [...]. Dit is niet geschied met betrekking tot de aan Forges de Clabecq toegekende leningen. (105)

    143. In tegenstelling evenwel met de in de rechtspraak gestelde vereisten (106) , blijken uit de bestreden beschikking niet de redenen waarom de Commissie op haar beschikkingen van 1982 en 1985 is teruggekomen. Zij bevat geen enkele aanwijzing, op grond waarvan kan worden vastgesteld waarom de Commissie met terugwerkende kracht de in 1982 en 1985 verleende goedkeuring van de staatsgaranties heeft ingetrokken.

    144. Aangezien de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregelen niet kunnen kennen en het Hof zijn rechterlijke controle niet kan uitoefenen, is de bestreden beschikking gelet op artikel 15 EGKS-Verdrag ontoereikend gemotiveerd.

    145. De redenen waarom de Commissie op haar vroegere beschikkingen is teruggekomen, zijn eigenlijk eerst gebleken in het stadium van de hogere voorziening. In haar memorie van antwoord (107) heeft de Commissie aangevoerd dat de Belgische autoriteiten geen beroep konden doen op de beschikkingen van 1982 en 1985 omdat zij aanzienlijke wijzigingen hadden aangebracht in de terugbetalingsmodaliteiten van de NMKN-leningen. Het moge duidelijk zijn dat een dergelijke verklaring ─ al aangenomen dat zij juist is ─ tardief is en niet op rechtsgeldige wijze het motiveringsgebrek van de bestreden beschikking kan dekken. Ik geef derhalve het Hof in overweging, deze beschikking wegens ontoereikende motivering nietig te verklaren.

    146. Overeenkomstig artikel 34 EGKS-Verdrag zal de Commissie de maatregelen moeten treffen die de tenuitvoerlegging van het te wijzen arrest met zich brengt. Bijgevolg zal zij met name moeten nagaan of de Belgische autoriteiten de bij de beschikkingen van 1982 en 1985 gestelde voorwaarden voor de goedkeuring van de genoemde garanties hebben gerespecteerd. Is dit niet het geval, kan de Commissie besluiten die beschikkingen in te trekken. Die intrekking moet evenwel plaatsvinden met inachtneming van de in het EGKS-Verdrag en de steuncodes voor de ijzer- en staalindustrie gestelde procedureregels. (108) 3. Derde middel: schending van artikel 6 van de steuncode

    147. Gezien de door mij bereikte conclusie, zou er geen aanleiding meer bestaan voor het onderzoek van de andere middelen. Indien, zoals ik meen, de bestreden beschikking moet worden nietig verklaard op grond dat de Commissie artikel 15 EGKS-Verdrag heeft geschonden, zouden de andere middelen waarop het Koninkrijk België zich heeft beroepen, immers geen werking hebben. Het is dus subsidiair dat ik mijn onderzoek voortzet.

    148. Het Koninkrijk België verwijt de Commissie, de verlenging met een periode van nog eens drie jaar van de staatsgaranties bij de NMKN- en Belfin-leningen te hebben gekwalificeerd als onwettige steun. Het is van mening dat die kwalificatie onjuist is, omdat de betrokken verlenging op 25 juni 1996 aan de Commissie is bekendgemaakt en overeenkomstig artikel 6, leden 2 en 4, van de steuncode (109) nimmer in werking is getreden.

    149. Dienaangaande zij eraan herinnerd dat de wettigheid van een beschikking inzake steunmaatregelen moet worden beoordeeld aan de hand van de gegevens waarover de Commissie kon beschikken op het ogenblik waarop zij haar beschikking gaf. (110) Het Hof heeft geoordeeld dat een lidstaat zich, voor de betwisting van de wettigheid van een beschikking inzake staatssteun, niet kan beroepen op elementen die hij gedurende de administratieve procedure heeft verzuimd ter kennis van de Commissie te brengen. (111) Dit is klaarblijkelijk het geval wanneer de lidstaat heeft geweigerd te reageren op een uitdrukkelijk verzoek van de Commissie om inlichtingen te verstrekken. (112)

    150. Er dient eveneens aan te worden herinnerd, dat krachtens artikel 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG), de lidstaten verplicht zijn loyaal samen te werken bij de tenuitvoerlegging van artikel 93 van het Verdrag. (113) Deze samenwerkingsplicht impliceert dat de lidstaten de Commissie alle inlichtingen verschaffen die zij behoeft om haar taken te kunnen vervullen (114) , en met name om haar in staat te stellen de verenigbaarheid van de betrokken steun te beoordelen. (115) Een lidstaat die zijn samenwerkingsplicht in de administratieve fase niet vervult, kan later niet de Commissie verwijten, een klaarblijkelijke beoordelingsfout te hebben gemaakt of haar beschikking ontoereikend te hebben gemotiveerd. (116)

    151. Dezelfde beginselen zijn van toepassing op de steunmaatregelen voor de kolen- en staalindustrie, aangezien artikel 86 EGKS-Verdrag de lidstaten verplicht tot loyale samenwerking, vergelijkbaar met de bij artikel 5 EG-Verdrag opgelegde verplichting.

    152. Ik zal derhalve onderzoeken of de Commissie, gezien de door de Belgische autoriteiten in de loop van de administratieve procedure verstrekte inlichtingen, een klaarblijkelijke fout heeft gemaakt door te overwegen dat de staatsgaranties bij de NMKN- en Belfin-leningen (117) zonder haar voorafgaande goedkeuring zijn verlengd.

    153. Het door de Belgische autoriteiten in de loop van de administratieve fase overgelegde dossier bevatte diverse gegevens.Een eerste reeks documenten (118) betrof de overeenkomst van NMKN en Belfin om de vervaldata van de leningen die zij aan Forges de Clabecq hadden toegekend, met drie jaar uit te stellen. Daaruit bleek dat de toestemming van de financiële instellingen werd gegeven onder de voorwaarde dat de Belgische autoriteiten ermee akkoord gingen, de staatsgaranties te handhaven en te verlengen tot de uitgestelde vervaldata. Evenwel kon uit geen enkel document worden opgemaakt dat de Belgische autoriteiten de genoemde garanties al hadden verlengd.Uit een tweede reeks documenten (119) bleek daarentegen, dat het Belgische Ministerie van Financiën het voorstel van de financiële instellingen had aanvaard. (120) Zij toonden aan dat de bevoegde minister een aanhangsel bij de kredietovereenkomst tussen Belfin en Forges de Clabecq had ondertekend (121) teneinde het uitstel van de vervaldata tot 16 december 1996 mogelijk te maken.

    154. Op grond van deze gegevens is de Commissie ervan uitgegaan, dat de Belgische autoriteiten de bedoelde garanties al hadden verlengd op het moment van de kennisgeving van 25 juni 1996. Zij heeft dit feitelijk gegeven dus overgenomen in de beschikking tot opening van de onderzoeksprocedure, met de opmerking dat de heronderhandeling van de lange-termijnschulden (de vervaldagen worden met drie jaar uitgesteld en de rentevoeten worden verlaagd) en de handhaving van de korte-termijnkredieten op het huidige niveau [...] reeds ten uitvoer [was] gelegd. (122)

    155. De Belgische autoriteiten hebben echter in de loop van de administratieve procedure nimmer de beoordeling van de Commissie betwist. Ofschoon zij opmerkingen hebben ingediend over de aanmaningsbrief (123) , hebben de Belgische autoriteiten nimmer bestreden dat de bedoelde garanties vóór de kennisgeving van 25 juni 1996 waren verlengd.

    156. Hieruit volgt dat, gezien de inlichtingen die de Belgische autoriteiten in de loop van de administratieve procedure hebben verstrekt, de Commissie er op goede gronden van mocht uitgaan dat de staatsgaranties waren verlengd zonder haar voorafgaande goedkeuring.

    157. In die omstandigheden heeft de Commissie geen klaarblijkelijk beoordelingsfout gemaakt door de bedoelde steunmaatregel als onwettig te kwalificeren. Het derde middel van het Koninkrijk België moet derhalve worden afgewezen.4. Vierde middel: klaarblijkelijke beoordelingsfout en schending van artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag en artikel 1, lid 2, van de steuncode

    158. Het Koninkrijk België stelt dat de Commissie een klaarblijkelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door vast te stellen dat de Belfin-leningen staatsgarantie genoten. (124) Het betoogt dat een dergelijke garantie alleen was verbonden aan de door Belfin bij de banken aangegane leningen en niet aan de door Belfin aan de ondernemingen toegestane leningen . De fout van de Commissie is des te minder verklaarbaar, omdat zij op de hoogte was van de manier waarop Belfin intervenieerde, aangezien zij een eerdere kennisgeving had ontvangen die betrekking had op een aan de onderneming Cockerill-Sambre verleende steun. (125) Subsidiair meent de Belgische regering dat de Commissie artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag heeft miskend door te oordelen dat de betrokken garanties staatssteun vormden. Zij zet uiteen dat de garantie van de staat voor de door Belfin opgenomen bedragen steeds werd gedekt door een tegengarantie van de uiteindelijke ontvangers van de leningen. Volgens artikel 11 van de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin zijn de ontvangers immers gehouden bijdragen te betalen aan een bij Belfin opgericht waarborgfonds. Bovendien zouden volgens artikel 10 van die overeenkomst de vorderingen van de staat op Belfin, wanneer de garantie voor de geleende bedragen wordt aangesproken, worden uitgeoefend ten belope van de bedragen die in het waarborgfonds zijn gestort. Bijgevolg was deze garantie, zelfs aangenomen dat de Belfin-leningen door de staat waren gegarandeerd, van particuliere aard, en kon van staatssteun geen sprake zijn.

    159. Bij het onderzoek van de hogere voorziening heb ik geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest omdat het Gerecht had blijk gegeven van een onjuiste opvatting van de door het Koninkrijk België overgelegde bewijselementen. (126) Deze elementen tonen mijns inziens aan, dat de garantie van de staat betrekking had op de door Belfin aangegane leningen en niet op de door Belfin toegestane leningen.

    160. Die conclusie kan echter niet worden getransponeerd op de beoordeling van de Commissie in de bestreden beschikking.

    161. Zoals ik immers heb aangetoond, moet de wettigheid van een beschikking op het gebied van staatssteun worden beoordeeld aan de hand van de gegevens waarover de Commissie kon beschikken toen zij die beschikking vaststelde. (127) Ik heb eveneens uiteengezet (128) dat de verplichting tot loyale samenwerking, voorzien in artikel 86 EGKS-Verdrag, vereist dat de lidstaten aan de Commissie alle noodzakelijke gegevens verschaffen om haar in staat te stellen, het bestaan en de verenigbaarheid van een steun te beoordelen. Een lidstaat die zijn samenwerkingsverplichting in de loop van de administratieve procedure niet in acht neemt, kan de Commissie later niet verwijten een klaarblijkelijke beoordelingsfout te hebben gemaakt.

    162. In casu hebben de Belgische autoriteiten echter geen enkel gegeven verschaft op grond waarvan de Commissie kon bevroeden dat alleen de door Belfin aangegane leningen door een staatsgarantie waren gedekt. Uit het door de Belgische autoriteiten in de loop van de administratieve procedure overgelegde dossier blijkt, dat de Commissie er op goede gronden van mocht uitgaan dat de staatsgarantie betrekking had op de door Belfin toegestane leningen.

    163. Dit dossier bevatte de volgende gegevens.

    164. Enerzijds gaf de op 19 juni 1996 door de Belgische minister van Financiën aan Belfin gezonden brief (129) te kennen:Betreffende Forges de Clabecq kan ik u reeds meedelen dat een uitstel van de terugbetaling van de bedragen met drie jaar, voor de administratie in beginsel aanvaardbaar is, wanneer dit deel uitmaakt van een algemeen herstructureringsplan dat aan de onderneming een overlevingskans biedt. Dit geldt zowel voor de Belfin-kredieten als voor de [NMKN] kredieten met staatsgarantie. (130)

    165. Anderzijds preciseerde de brief van 25 juni 1996 van Belfin aan Forges de Clabecq (131) : Na overleg machtigt de Raad [van bestuur van Belfin] unaniem de heer P. Gérardin te onderhandelen over een uitstel met drie jaar van het tijdschema voor de terugbetaling van het kapitaal van de kredieten die Belfin aan Forges de Clabecq heeft verleend, waarbij overeenstemming over dit onderwerp alleen mogelijk is wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:1. [...]2. [...]3. [...]4. Instemming van de staat (openbaar krediet) om zijn garantie uit te breiden tot de uitgestelde vervaldata.

    166. Ten slotte luidde de op 25 juni 1996 door de minister van Financiën aan de minister-president van de Waalse regering gezonden brief (132) : In aansluiting aan ons telefoongesprek van heden, bevestig ik dat

    1. de vervaldata van 15/12/95 van de door de staat gegarandeerde NMKN-kredieten worden uitgesteld tot 16 december 1996 (zie bijgaande kopie);

    2. dit geldt eveneens voor de vervaldatum van 9 mei 1996 van het Belfin-krediet (zie bijlage). Tot 16 december 1996 ontstaan er derhalve geen problemen voor de staatsgarantie [...].Betreffende het uitstel met drie jaar van de vervaldata van de kredieten op lange termijn [...], heeft Belfin al in beginsel een beslissing genomen. Wat de positie van de staat betreft: de Administratie is van mening dat de verlenging gerechtvaardigd is [...] mits alle elementen van het herstructureringsplan worden uitgevoerd [...]. Zodra dit het geval is zal de Administratie het dossier met een positief advies aan de minister van Financiën aanbieden.

    167. Ik ben van mening dat deze verschillende elementen, gelicht uit de context die ik in deze procedure heb weergegeven, de Commissie op goede gronden tot het oordeel hebben kunnen brengen, dat de garantie van de Belgische Staat betrekking had op de door Belfin toegestane leningen.

    168. Anders dan de Belgische regering betoogt, kan bovendien uit het dossier niet worden opgemaakt dat de Commissie het interventiestelsel van Belfin vóór de kennisgeving van 25 juni 1996 kende. Het is juist, dat de tekst van de beschikking van 29 juni 1983 (133) aantoont dat de Commissie de verenigbaarheid van de investeringssteun ten behoeve van de ijzer- en staalonderneming Cockerill-Sambre moest beoordelen. Evenwel wijst niets erop, dat het herstructureringsplan voor een deel werd gefinancierd door het Belgische Fonds voor de financiering van de nijverheid, het latere Belfin.

    169. Onder deze omstandigheden ben ik van mening dat de Commissie, gelet op de inlichtingen waarover zij kon beschikken, geen klaarblijkelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door te overwegen dat de Belfin-leningen door een garantie van de Belgische Staat waren gedekt.

    170. Het subsidiaire argument van het Koninkrijk België moet om dezelfde redenen worden afgewezen. Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt immers, dat de Belgische autoriteiten op geen enkel moment gedurende de administratieve procedure het bestaan en het functioneren van het door de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin gecreëerde stelsel van de tegengarantie aan de orde hebben gesteld. Het Koninkrijk België kan de Commissie dus niet verwijten, artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag te hebben geschonden door vast te stellen dat de staatsgaranties overheidssteun vormden.

    171. Ik geef derhalve het Hof in overweging het vierde middel af te wijzen.

    VIII ─ Kosten

    172. Artikel 122 van het Reglement voor de procesvoering bepaalt, dat wanneer de hogere voorziening gegrond is en het Hof zelf de zaak afdoet, het ten aanzien van de proceskosten beslist.

    173. Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Overeenkomstig artikel 69, lid 3, van dit Reglement kan het Hof de kosten over de partijen verdelen indien zij onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk zijn gesteld. Volgens artikel 69, lid 4, kan het Hof bepalen dat een tussengekomen partij haar eigen kosten draagt.

    174. In casu heb ik vastgesteld dat bijkans alle middelen in hogere voorziening gegrond zijn. Daarentegen is bij het onderzoek van de vier in eerste aanleg aangevoerde middelen gebleken dat slechts bij één daarvan redenen tot nietigverklaring van de bestreden beschikking bestaan. Het komt mij daarom passend voor, te beslissen dat de Commissie naast haar eigen kosten, de kosten van het Koninkrijk België en Belfin in hogere voorziening draagt. Voor het overige zie ik geen redenen om het dispositief van het bestreden arrest te wijzigen en evenmin om af te wijken van het Reglement voor de procesvoering.

    IX ─ Conclusie

    175. Mitsdien geef ik het Hof in overweging te beslissen als volgt:

    1) Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 25 maart 1999, Forges de Clabecq/Commissie (T-37/97), wordt vernietigd.

    2) Beschikking 97/271/EGKS van de Commissie van 18 december 1996, Staal EGKS ─ Forges de Clabecq, wordt nietig verklaard voorzover zij betrekking heeft op de garanties van de staat voor de door de Nationale Maatschappij voor Krediet aan de Nijverheid (NMKN) aan Forges de Clabecq SA toegekende leningen.

    3) De Commissie van de Europese Gemeenschappen draagt, naast haar eigen kosten, de kosten van het Koninkrijk België en de Compagnie belge pour le financement de l'industrie SA (Belfin), gemaakt in het kader van de hogere voorziening.

    4) Het Koninkrijk België draagt de kosten die het heeft gemaakt in het kader van de procedure voor het Gerecht van eerste aanleg.

    5) Forges de Clabecq SA, het Waalse Gewest en de Société wallonne pour la sidérurgie SA (SWS) dragen hun eigen kosten.


    1
    Oorspronkelijke taal: Frans.


    2
    Beschikking 97/271/EGKS, Staal EGKS ─ Forges de Clabecq (PB 1997, L 106, blz. 30; hierna: bestreden beschikking).


    3
    In totaal zijn vier beroepen bij het Gerecht aanhangig gemaakt. Het eerste beroep werd ingesteld door de Fédération générale des travailleurs de Belgique, Centrale professionnelle des métallurgistes du Brabant (CMB), en door het Syndicat des employés techniciens et cadres du Brabant-wallon (SETCA). Het werd bij beschikking van de president van het Gerecht van 6 maart 1997, CMB en SETCA/Commissie (T-2/97, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), geroyeerd wegens afstand van instantie door de verzoekende partijen. Het tweede beroep, ingesteld door twee vakbondsafgevaardigden van Forges de Clabecq, is bij beschikking van 29 september 1997, D'Orazio en Hublau/Commissie (T-4/97, Jurispr. blz. II-1505), niet-ontvankelijk verklaard. Het derde beroep werd door het Waalse Gewest ingesteld voor het Hof, dat zich onbevoegd heeft verklaard en de zaak naar het Gerecht heeft verwezen bij beschikking van 21 maart 1997, Waals Gewest/Commissie (C-95/97, Jurispr. blz. I-1787). Vervolgens heeft het Gerecht het beroep ontvankelijk verklaard bij beschikking van 29 september 1997, Région wallonne/Commissie (T-70/97, Jurispr. blz. II-1513). Ten slotte werd het vierde beroep ingesteld door Forges de Clabecq, in haar conclusies ondersteund door het Koninkrijk België, het Waalse Gewest en de Société wallonne pour la sidérurgie SA (SWS). Het werd verworpen bij het arrest van het Gerecht dat het onderwerp van de onderhavige hogere voorziening vormt.


    4
    Forges de Clabecq/Commissie (T-37/97, Jurispr. blz. II-859; hierna: bestreden arrest).


    5
    PB L 362, blz. 57 (hierna: code of steuncode).


    6
    Op grond van de artikelen 2-5 van de code kunnen als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden aangemerkt steun voor onderzoek en ontwikkeling, steun ten behoeve van de milieubescherming, steun bij sluiting alsmede bepaalde regionale investeringssteunmaatregelen.


    7
    Ook wel genoemd de NMKN-leningen of de NMKN-kredieten.


    8
    Deze beschikkingen zijn niet in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Zij zijn overgelegd als bijlagen 12 en 15 bij de memorie in interventie die het Koninkrijk België bij het Gerecht in de zaak T-37/97 heeft genomen (hierna: memorie in interventie).


    9
    Ook wel genoemd de Belfin-leningen of de Belfin-kredieten.


    10
    Dit krediet trok twee eerder in 1988 en 1989 verleende kredieten in en kwam in de plaats daarvan.


    11
    Dit krediet trok een eerder in 1987 verleend krediet in en kwam in de plaats daarvan.


    12
    Mededeling 96/C 301/03 (PB 1996, C 301, blz. 4).


    13
    Te weten een kapitaalinbreng van 1,5 miljard BEF, kwijtschelding van schulden voor een bedrag van 802,3 miljoen BEF, de toekenning van overbruggingskredieten voor een bedrag van 700 miljoen BEF en de herschikking van de schulden van Forges de Clabecq.


    14
    Punt V van de bestreden beschikking, onder het hoofdje De herschikking van de schulden, laatste alinea.


    15
    Beschikking van het Gerecht van 31 oktober 1997, Forges de Clabecq/Commissie (T-37/97, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).


    16
    Punt V van de bestreden beschikking, onder het hoofdje De herschikking van schulden, laatste alinea.


    17
    Artikel 15, eerste alinea, EGKS-Verdrag bepaalt: De beschikkingen, aanbevelingen en adviezen van de Hoge Autoriteit worden met redenen omkleed en vermelden de adviezen welke zij verplicht heeft ingewonnen.


    18
    Punt 104 van het bestreden arrest.


    19
    Punten 84-86 van het bestreden arrest.


    20
    Memorie in interventie (punten 30-32).


    21
    Punten 51 en 52 van het bestreden arrest.


    22
    Beschikking België/Commissie (C-197/99 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie).


    23
    Hogere voorziening.


    24
    Hogere voorziening, punt 6.


    25
    Ibidem, punt 4.


    26
    Ibidem, punt 6.


    27
    Zie, naar analogie, arrest van 2 april 1998, Commissie/Systraval en Brink's France (C-367/095 P, Jurispr. blz. I-1719, punten 65-72).


    28
    Hierna: Statuut-EGKS.


    29
    Zie, aangaande de motiveringsplicht als voorzien in artikel 33 Statuut-EGKS, inzonderheid arrest van 29 mei 1997, De Rijk/Commissie (C-153/96 P, Jurispr. blz. I-2901, punten 35-38).


    30
    Zie arresten van 20 februari 1997, Commissie/Daffix (C-166/95 P, Jurispr. blz. I-983, punten 27-38); 20 november 1997, Commissie/V (C-188/96 P, Jurispr. blz. I-6561, punten 26-30), en 3 mei 2001, Ajinomoto en NutraSweet/Raad en Commissie (C-76/98 P en C-77/98 P, Jurispr. blz. I-3223, punten 48-51).


    31
    Punt 110 van het bestreden arrest.


    32
    Te weten de eerste lening van 1,5 miljard BEF, de tweede lening van 850 miljoen BEF, de derde lening van 1,5 miljard BEF en de vierde lening van 650 miljoen BEF.


    33
    Die de eerder verleende kredieten van 104 miljoen BEF en 196 miljoen BEF ophief en verving.


    34
    Die de eerder in 1987 gesloten lening ophief en verving.


    35
    Reeds aangehaalde arresten Commissie/Daffix (punten 19-39), en Ajinomoto en NutraSweet/Raad en Commissie (punt 48).


    36
    Arrest Commissie/V, reeds aangehaald (punt 24).


    37
    Arresten van 13 maart 1985, Nederland en Leeuwarder Papierwarenfabriek/Commissie (296/82 en 318/82, Jurispr. blz. 809, punt 19), en 14 februari 1990, Delacre e.a./Commissie (C-350/88, Jurispr. blz. I-395, punten 15 en 16); arrest Commissie/Sytraval en Brink's France, reeds aangehaald (punt 63), en arrest van 30 maart 2000, VBA/Florimex e.a. (C-265/97 P, Jurispr. blz. I-2061, punt 93).


    38
    Zie inzonderheid arrest van 19 september 1985, Hoogovens Groep/Commissie (172/83 en 226/83, Jurispr. blz. 2831, punt 24), alsmede arresten van het Gerecht van 24 september 1996, NALOO/Commissie (T-57/91, Jurispr. blz. II-1019, punten 298-300), en 24 oktober 1997, British Steel/Commissie (T-243/94, Jurispr. blz. II-1887, punt 160).


    39
    Arrest van 29 februari 1996, België/Commissie (C-56/93, Jurispr. blz. I-723, punt 87).


    40
    Reeds aangehaald, vierde alinea.


    41
    Bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in zaak T-37/97.


    42
    Bijlage 12 bij de brief van 23 juli 1996, reeds aangehaald.


    43
    Idem.


    44
    Idem


    45
    Punt 5, weergegeven in punt 34 van deze conclusie.


    46
    Uit de voorafgaande overwegingen blijkt evenwel, dat het bestreden arrest getuigt van een onjuiste rechtsopvatting waarop het Koninkrijk België zich niet heeft beroepen. Ik heb immers geconstateerd dat, volgens het Gerecht, de Commissie bezwaar had tegen de staatsgaranties voor alle leningen van NMKN en Belfin. Wij hebben evenwel gezien dat de bestreden beschikking een beperktere draagwijdte had. Zij betreft re vera immers alleen de staatsgaranties voor de tweede tranche van de eerste NMKN-lening, de vierde NMKN-lening alsmede de twee Belfin-leningen. Het Gerecht heeft derhalve blijk gegeven van een kennelijke misvatting bij de specificatie van de in de bestreden beschikking bedoelde NMKN- en Belfin-leningen. Deze misvatting kan aanleiding geven tot praktische problemen bij de uitvoering van de bestreden beschikking. Terwijl, wat de Commissie betreft, de Belgische autoriteiten slechts zijn gehouden het bedrag van de in de vier garanties vervatte steun terug te vorderen, kan punt 110 van het bestreden arrest ertoe leiden dat de steun in verband met alle garanties wordt teruggevorderd. De juridische kwalificatie van de door het Gerecht begane vergissing komt neer op schending van artikel 33 EGKS-Verdrag. Door zijn eigen motivering in de plaats te stellen van die van de Commissie, heeft het Gerecht de inhoud van de bestreden beschikking onjuist weergegeven. Het is derhalve getreden buiten de grenzen van zijn bevoegdheid krachtens artikel 33 EGKS-Verdrag in het kader van het toezicht op de wettigheid van de beschikkingen van de Commissie (zie in deze zin arrest van 27 januari 2000, DIR International Film e.a./Commissie, C-164/98 P, Jurispr. blz. I-447, punten 38-49). Aangezien het een middel ter zake van de bevoegdheid van de steller van de bestreden handeling betreft, kan het Hof ambtshalve de fout van het Gerecht aan de orde stellen en veroordelen (zie, naar analogie, arresten van 10 mei 1960, Duitsland/Hoge Autoriteit, 19/58, Jurispr. blz. 469, 481, en 13 juli 2000, Salzgitter/Commissie, C-210/98 P, Jurispr. blz. I-5843, punt 56). Aangezien ik evenwel het Hof in overweging zal geven, het bestreden arrest op andere gronden (zie punten 64 e.v. van deze conclusie) te vernietigen, is het onnodig mijn opvatting op dit punt verder uit te werken.


    47
    Zie in deze zin arresten van 14 mei 1998, Raad/De Nil en Impens (C-259/96 P, Jurispr. blz. I-2915, punten 32-34), en 17 mei 2001, IECC/Commissie (C-449/98 P, Jurispr. blz. I-3875, punt 70), alsmede beschikkingen van 19 juli 1995, Commissie/Atlantic Container Line e.a. [C-149/95 P(R), Jurispr. blz. I-2165, punt 58]; 14 oktober 1996, SCK en FNK/Commissie [C-268/96 P(R), Jurispr. blz. I-4971, punt 52], en 25 juni 1998, Nederlandse Antillen/Raad [C-159/98 P(R), Jurispr. blz. I-4147, punt 70].


    48
    Arrest van 6 maart 2001 (C-274/99 P, Jurispr. blz. I-1611).


    49
    Ibidem, punt 120.


    50
    Ibidem, punt 121.


    51
    Conclusie in de zaak Connolly/Commissie, reeds aangehaald (punt 61).


    52
    Arrest Connolly/Commissie, reeds aangehaald (punt 121).


    53
    Zie, naar analogie, arrest Commissie/Sytraval en Brink's Frankrijk, reeds aangehaald (punt 64).


    54
    Aangehaald arrest.


    55
    Memorie in interventie (punten 32 en 45).


    56
    Bijlage 3 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in zaak T-37/97.


    57
    Zie aangaande het verbod van artikel 93, lid 3, EG-Verdrag (thans artikel 88, lid 3, EG) arresten van 15 juli 1964, Costa (6/64, Jurispr. blz. 1141, 1162), en 11 december 1973, Lorenz (120/73, Jurispr. blz. 1471, punt 8). Zie aangaande het verbod voorzien in de huidige steuncode voor de kolenindustrie [beschikking nr. 3632/93/EGKS van de Commissie van 28 december 1993 tot vaststelling van een communautaire regeling voor de steunmaatregelen van de lidstaten ten behoeve van de kolenindustrie (PB L 329, blz. 12)], arrest van 20 september 2001, Banks (C-390/98, Jurispr. blz. I-06117).


    58
    Arrest van 21 november 1991, Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires et Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon (C-354/90, Jurispr. blz. I-5505, punt 12); arrest van 11 juli 1996, SFEI e.a. (C-39/94, Jurispr. blz. I-3547, punt 40), en arrest Banks, reeds aangehaald (punt 73).


    59
    Reeds aangehaalde arresten Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires et Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon (punten 12 en 13), en SFEI e.a. (punten 40 en 43).


    60
    Reeds aangehaalde arresten Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires et Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon (punt 12), en SFEI e.a. (punt 40).


    61
    Mededeling 2000/C 71/07 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun in de vorm van garanties (PB C 71, blz. 14, punten 6.4 en 6.5).


    62
    Arrest van 5 maart 1996, Brasserie du pêcheur en Factortame (C-46/93 en C-48/93, Jurispr. blz. I-1029, punt 51).


    63
    Zie in deze zin J.-P. Keppenne, Guide des aides d'État en droit communautaire , Bruylant, Brussel, 1999 (punt 408).


    64
    Zie eveneens in deze zin M. Waelbroeck en A. Frignani, Commentaire J. Megret, Le droit de la CE, volume 4, Concurrence , uitgaven van de universiteit van Brussel, Brussel, 1997, 2e uitgave (punt 319).


    65
    Zie de conclusie van advocaat-generaal Tesauro in de zaak België/Commissie, genoemd Tubemeuse (arrest van 21 maart 1990, C-142/87, Jurispr. blz. I-959, I-985).


    66
    Zie de conclusie van advocaat-generaal Jacobs in de zaak SFEI e.a., reeds aangehaald (punt 77). Advocaat-generaal Jacobs noemt het voorbeeld van concurrenten die uit hoofde van de terstond betaalde steun winsten of marktaandelen zouden hebben verloren.


    67
    Punten 97-101 van het bestreden arrest.


    68
    Zie met name arresten van 20 maart 1959, Nold/Hoge Autoriteit (18/57, Jurispr. blz. 89), en 1 juli 1986, Usinor/Commissie (185/85, Jurispr. blz. 2079, punt 19), arrest Commissie/Daffix, reeds aangehaald (punt 24), alsmede arresten van het Gerecht van 27 februari 1997, FFSA e.a./Commissie (T-106/95, Jurispr. blz. II-229, punt 62), en 9 juli 1997, S/Hof van Justitie (T-4/96, Jurispr. blz. II-1125, punt 53).


    69
    Zie in deze zin arrest Salzgitter/Commissie, reeds aangehaald (punten 56 en 57).


    70
    Bijlage 13 bij de memorie in interventie (punt 1.2.2).


    71
    Punt V van de bestreden beschikking, onder het hoofdje De herschikking van schulden, derde en vierde alinea.


    72
    Zie punten 51-53 van deze conclusie.


    73
    Zie in deze zin het arrest DIR International Film e.a./Commissie, reeds aangehaald (punten 38-49), en de beschikking van 11 mei 2000, Deutsche Post/IECC en Commissie (C-428/98 P, Jurispr. blz. I-3061, punt 28). Zie eveneens arrest van 15 juni 1993, Matra/Commissie (C-225/91, Jurispr. blz. I-3203, punt 23), alsmede het arrest Gerecht FFSA e.a./Commissie, reeds aangehaald (punt 101), en het arrest Gerecht van 15 juni 2000, Alzetta e.a./Commissie (T-298/97, T-312/97, T-313/97, T-315/97, T-600/97─T-607/97, T-1/98, T-3/98─T-6/98 en T-23/98, Jurispr. blz. II-2319, punt 42).


    74
    Bijlage 9 bij de memorie in interventie.


    75
    Bijlage 10 bij de memorie in interventie.


    76
    Beschikking van de Commissie van 7 augustus 1981 tot invoering van communautaire regels voor steun aan de ijzer- en staalindustrie, genoemd tweede steuncode (PB L 228, blz. 14).


    77
    Bijlage 11 bij de memorie in interventie.


    78
    Het betrof een rentevergoeding van 7% gedurende vijf jaar op een bedrag van 783 miljoen BEF, fiscale steun zoals de ontheffing van de onroerende voorheffing gedurende drie jaar en de mogelijkheid om versnelde afschrijvingen toe te passen, alsmede de staatsgarantie voor een deel van de tweede NMKN-lening van 850 miljoen BEF (zie de beschikking van 1982, blz. 2).


    79
    Punt 100 van het bestreden arrest.


    80
    Men zou zich overigens kunnen afvragen of een dergelijke voorwaarde of een formeel verbod op dit punt wettig is. Ofschoon artikel 4, sub c, EGKS-Verdrag staatssteun verbiedt, verleent het stelsel dat op grond van de verschillende steuncodes voor de ijzer- en staalbranche geldt, de lidstaten het recht om de Commissie te verzoeken een verklaring af te geven dat een maatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal. De Commissie is in dit verband bij uitsluiting bevoegd en beoordeelt elk geval op zich, rekening houdende met de in casu bestaande omstandigheden. Het is derhalve onwaarschijnlijk ─ zo al niet onrechtmatig ─ dat de Commissie in het kader van een goedkeuringsbeschikking haar beoordeling van alle latere interventies van een lidstaat ten opzichte van een onderneming zou kunnen vastleggen, zonder zelfs te onderzoeken waarom de betrokken staat een nieuw goedkeuringsverzoek indient.


    81
    De beschikking van 1985 bevat overigens geen enkele verwijzing naar de beschikking van 1982.


    82
    Zie inzonderheid arresten van 1 oktober 1991, Vidrányi/Commissie (C-283/90 P, Jurispr. blz. I-4339, punt 12), en 2 maart 1994, Hilti/Commissie (C-53/92 P, Jurispr. blz. I-667, punt 10).


    83
    Arrest van 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a. (C-136/92 P, Jurispr. blz. I-1981, punt 49), en arrest VBA/Florimex e.a., reeds aangehaald (punt 139); beschikkingen van 16 september 1997, Koelman/Commissie (C-59/96 P, Jurispr. blz. I-4809, punt 33), en 6 oktober 1997, AIUFFASS en AKT/Commissie (C-55/97 P, Jurispr. blz. I-5383, punt 24).


    84
    Arrest van 28 mei 1998, New Holland Ford/Commissie (C-8/95 P, Jurispr. blz. I-3175, punt 72); arrest VBA/Florimex e.a., reeds aangehaald (punt 139), en beschikking van 27 januari 2000, Proderec/Commissie (C-341/98 P, PB C 122, blz. 5, punt 27).


    85
    Zie inzonderheid arrest Commissie/Brazzelli Lualdi e.a., reeds aangehaald (punt 66); arrest van 7 mei 1998, Somaco/Commissie (C-401/96 P, Jurispr. blz. I-2587, punt 54), en arrest van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie (C-185/95 P, Jurispr. blz. I-8417, punt 24).


    86
    Arrest Hilti/Commissie, reeds aangehaald (punt 42); arrest van 16 september 1997, Blackspur DIY e.a./Raad en Commissie (C-362/95 P, Jurispr. blz. I-4775, punt 29); arresten New Holland Ford/Commissie, reeds aangehaald (punt 26), en Baustahlgewebe/Commissie, reeds aangehaald (punt 24); arrest van 9 september 1999, Lucaccioni/Commissie (C-257/98 P, Jurispr. blz. I-5251, punten 45-47), beschikking AIUFASS en AKT/Commissie, reeds aangehaald (punt 25); beschikking van 16 oktober 1997, Dimitriadis/Rekenkamer (C-140/96 P, Jurispr. blz. I-5635, punt 35), en beschikking Proderec/Commissie, reeds aangehaald (punt 28).


    87
    Memorie in interventie (punten 34-37).


    88
    Ibidem (punten 16, 18, 35, 36, 37, 38 en 39).


    89
    . Belgisch Staatsblad van 10 juli 1981 (bijlage 17 bij de memorie in interventie).


    90
    Bijlage 18 bij de memorie in interventie.


    91
    Bijlage 18 bij de memorie in interventie.


    92
    Bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97.


    93
    Namelijk het koninklijk besluit van 29 juni 1981 inzake de oprichting van een Belgische maatschappij voor de financiering van de nijverheid, de overeenkomst van de aandeelhouders van Belfin van 31 juli 1981 en bijlage nr. 3 bij die overeenkomst, gedateerd 25 april 1994 (genoemd in de punten 110-114 van deze conclusie).


    94
    Punt 52 van het bestreden arrest.


    95
    Arrest van 23 februari 1961, De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit (30/59, Jurispr. blz. I, 39). Zie eveneens arrest Banks, reeds aangehaald (punt 30).


    96
    Arrest van 1 december 1998, Ecotrade (C-200/97, Jurispr. blz. I-7907, punt 35). Zie eveneens arresten van 24 januari 1978, Van Tiggele (82/77, Jurispr. blz. 25, punten 23-25); 13 oktober 1982, Norddeutsches Vieh- und Fleischkontor Will e.a. (213/81-215/81, Jurispr. blz. 3583, punt 22); 17 maart 1993, Sloman Neptun (C-72/91 en C-73/91, Jurispr. blz. I-887, punten 19 en 21); 30 november 1993, Kirsammer-Hack (C-189/91), Jurispr. blz. I-6185, punt 16), en 7 mei 1998, Viscido e.a. (C-52/97-C-54/97, Jurispr. blz. I-2629, punt 13).


    97
    Zie voor een analyse en beoordeling van de rechtspraak op dit punt, conclusie van advocaat-generaal Jacobs in de zaak PreussenElektra (arrest van 13 maart 2001, C-379/98, Jurispr. blz. I-2099, punten 114-159).


    98
    Memorie in interventie (punt 39).


    99
    Memorie van antwoord van de Commissie (punten 76 en 77) en opmerkingen van de Commissie bij de memorie in interventie van Belfin (punten 34-41).


    100
    Punt V van de bestreden beschikking, onder het hoofdje De herschikking van schulden, vierde alinea.


    101
    Memorie in interventie (punt 21).


    102
    Ibidem (punten 23-29).


    103
    Zie de punten 85-87 van deze conclusie.


    104
    Bijlage 13 bij de memorie in interventie (punt 1.2.2).


    105
    Punt V van de bestreden beschikking, onder het hoofdje De herschikking van schulden, derde alinea.


    106
    Zie de punten 51-53 van deze conclusie.


    107
    Memorie van antwoord van de Commissie (punten 54-63 en 67-70).


    108
    Zie in deze zin arrest van 4 februari 1992, British Aerospace en Rover/Commissie (C-294/90, Jurispr. blz. I-493, punt 14).


    109
    Memorie in interventie (punten 32 en 45).


    110
    Arresten van 10 juli 1986, België/Commissie (234/84, Jurispr. blz. 2263, punt 16); 26 september 1996, Frankrijk/Commissie (C-241/94, Jurispr. blz. I-4551, punt 33), en 5 oktober 2000, Duitsland/Commissie (C-288/96, Jurispr. blz. I-8237, punt 34).


    111
    Arrest van 14 september 1994, Spanje/Commissie (C-278/92 ─ C/280/92, Jurispr. blz. I-4103, punt 31).


    112
    Arrest Frankrijk/Commissie, reeds aangehaald (punten 36 en 37).


    113
    Arrest van het Gerecht van 27 januari 1998, Ladbroke Racing/Commissie (T-67/94, Jurispr. blz. II-1, punt 189 en de genoemde verwijzingen).


    114
    Zie in deze zin verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 EG-Verdrag (PB L 83, blz. 1, zesde overweging van de considerans).


    115
    Arrest van 28 april 1993, Italië/Commissie (C-364/90, Jurispr. blz. I-2097, punt 20).


    116
    Ibidem (punt 22). Zie eveneens conclusie van advocaat-generaal Tesauro in de zaak Tubemeuse, reeds aangehaald: [...] de draagwijdte van de motivering die van de Commissie verlangd mag worden, [kan] slechts evenredig [...] zijn aan de inlichtingen die zij van de lidstaten heeft verkregen (punt 13, laatste alinea).


    117
    De vraag of de Belfin-leningen staatsgarantie genoten, wordt besproken in de punten 158 e.v. van deze conclusie.


    118
    Het betreft de kennisgeving van de Belgische autoriteiten aan de Commissie van 25 juni 1996 (bijlage 3 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97, punt 5.2.3); de brief van Société wallonne pour la sidérurgie SA (SWS) aan de Commissie van 23 juli 1996 (bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97, blz. 2); de brief van het Belgische Ministerie van Financiën aan Belfin van 19 juni 1996 (bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97); de brief van Belfin aan Forges de Clabecq van 25 juni 1996 (bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97), en de brief van NMKN aan Forges de Clabecq van 1 juli 1996 (bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97).


    119
    Het betreft het aanhangsel bij twee eerdere overeenkomsten, door Belfin en Forges de Clabecq op 3 mei 1996 ondertekend (bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97); de fax die op 25 juni 1996 door het Belgische ministerie van Financiën is gezonden aan de minister-president van de Waalse regering (bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97); de brief van de Belgische minister van Financiën aan NMKN van 23 mei 1996 (bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97), en aanhangsel nr. 1 van de kredietovereenkomst van 4 mei 1994 die op 29 april 1996 door Belfin, Bank Brussel Lambert NV en het Belgische Ministerie van Financiën is ondertekend (bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97).


    120
    Brief van de Belgische minister van Financiën aan NMKN van 23 mei 1996, reeds genoemd.


    121
    Aanhangsel nr. 1 bij de reeds genoemde kredietovereenkomst van 4 mei 1994.


    122
    In de beschikking waarbij het onderzoek werd geopend, heeft de Commissie eveneens gepreciseerd dat: uit de ingewonnen inlichtingen [blijkt] dat het leningen betreft met staatsgarantie en dat deze [financiële] instellingen aan het uitstellen van de vervaldatum de voorwaarde hebben gehecht dat de aan de leningen gekoppelde garantie moet worden verhoogd (mededeling 96/C 301/03, reeds aangehaald, blz. 7).


    123
    Zie de brief van Société wallonne pour la sidérurgie SA (SWS) van 23 oktober 1996 (bijlage 12 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in zaak T-37/97).


    124
    Memorie in interventie (punten 34-45).


    125
    Bijlage 21 bij de memorie in interventie.


    126
    Zie de punten 109-120 van deze conclusie.


    127
    Punt 149 van deze conclusie.


    128
    Punt 150 van deze conclusie.


    129
    Bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97.


    130
    Vertaling van de Commissie in haar memorie van antwoord (punt 20.1).


    131
    Bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97.


    132
    Bijlage 11 bij het verzoekschrift van Forges de Clabecq in de zaak T-37/97.


    133
    Bijlage 21 bij de memorie in interventie.
    Top