Conclusions
CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL
C. STIX-HACKL
van 26 september 2002 (1)
Zaak C-196/99 P
Siderúrgica Aristrain Madrid SL
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen
„Hogere voorziening – Mededinging – Artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag – Normale werking van de mededinging – Systeem van informatie-uitwisseling – Misbruik van bevoegdheid – Hoofdelijke aansprakelijkheid – Besluitvorming door de Commissie – Samenstelling van de kamer – Beslissing omtrent de kosten – Duur van de procedure”
I ─ Inleiding
1. De onderhavige hogere voorziening betreft het arrest van het Gerecht van eerste aanleg (hierna:
Gerecht) van 11 maart 1999, Aristrain/Commissie
(2)
(hierna:
bestreden arrest).
2. Met betrekking tot het verloop van de contacten tussen de ijzer- en staalindustrie en de Commissie vanaf de zeventiger tot
en met de negentiger jaren, met name betreffende de regelingen in verband met de uitgesproken crisis en beschikking nr. 2448/88/EGKS
van de Commissie van 19 juli 1988 tot invoering van een stelsel van toezicht voor bepaalde producten van de ondernemingen
van de ijzer- en staalindustrie
(3)
(hierna:
beschikking nr. 2448/88), wordt naar het bestreden arrest verwezen. Het stelsel van toezicht op grond van genoemde beschikking is op 30 juni 1990
beëindigd en door een individuele en vrijwillige informatieregeling
(4)
vervangen.
3. Op 16 februari 1994 heeft de Commissie tegen zeventien Europese staalondernemingen en een van hun ondernemersverenigingen
beschikking nr. 94/215/EGKS vastgesteld inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten
en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten
(5)
(hierna:
beschikking). De adressaten van de beschikking hadden volgens haar het mededingingsrecht van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal
geschonden aangezien zij systemen van informatie-uitwisseling hadden opgezet, prijzen hadden vastgesteld en markten hadden
verdeeld, waardoor zij de mededinging hadden verstoord. De Commissie heeft aan veertien ondernemingen geldboeten opgelegd.
Zij heeft aan Siderúrgica Aristrain Madrid SL (hierna:
rekwirante) een geldboete van 10 600 000 ECU opgelegd.
4. Tegen de beschikking hebben meerdere betrokken ondernemingen, waaronder rekwirante, en de ondernemersvereniging bij het Gerecht
beroep ingesteld. Het Gerecht heeft de geldboete naar 7 100 000 euro verlaagd en het beroep voor het overige afgewezen.
5. Rekwirante heeft bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 25 mei 1999, hogere voorziening tegen dit arrest
ingesteld.
II ─ Conclusies en middelen
6. Rekwirante concludeert dat het den Hove behage:
1. het bestreden arrest wegens alle of bepaalde van de aangegeven gebreken te vernietigen en hieruit, ongeacht of het Hof zelf
de zaak afdoet of verwijst naar het Gerecht, alle gevolgen rechtens te trekken, en in het bijzonder:
─
het bestreden arrest te vernietigen voorzover het Gerecht de beschikking niet wegens onjuiste toepassing en uitlegging van
artikel 65 EGKS-Verdrag in strijd met het gemeenschapsrecht heeft geacht, en op deze grond de beschikking nietig te verklaren;
─
de zaak af te doen wanneer deze in staat van wijzen is, of anders te verwijzen naar het Gerecht, zodat op de onderstaande
gronden wordt beslist en bijgevolg de beschikking nietig wordt verklaard voorzover zij op deze gronden berust, of, subsidiair,
de aan rekwirante opgelegde boete wordt verlaagd:
─
hoofdelijke aansprakelijkheid;
─
motiveringsgebreken;
─
tegenstrijdigheden;
─
schending van het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel, doordat de geldboetes zijn uitgedrukt in ecu;
─
verzuim om de Commissie in eerste aanleg te veroordelen tot betaling van de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling
voor de gehele geldboete of een deel daarvan of met de eventuele betaling daarvan; het Gerecht behoort te beslissen, dat eerst
rente over de geldboete verschuldigd is nadat zijn arrest uitvoerbaar is geworden, en bijgevolg de Commissie te veroordelen
tot vergoeding van de ter zake van de zekerheidstelling of betaling van de geldboete ontstane kosten en rente;
─
eveneens in verband met het achtste en het negende middel;
─
voorzover de zaak niet in staat van wijzen is, haar te verwijzen naar het Gerecht ter beslissing op het middel
─
misbruik van bevoegdheid;
2. verweerster in de kosten te verwijzen en tevens, voorzover de hogere voorziening geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen,
in de kosten gevallen op de procedure in eerste aanleg.
De Commissie concludeert dat het den Hove behage:
1. de hogere voorziening af te wijzen;
2. rekwirante in de kosten te verwijzen.
7. In haar verzoekschrift voert rekwirante tot staving van de hogere voorziening de volgende
middelen aan:
Eerste middel: Schending van het gemeenschapsrecht door onjuiste toepassing en uitlegging van artikel 65 van het Verdrag tot oprichting van
de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (hierna:
EGKS-Verdrag) bij de beoordeling van de vermeende, in het kader van dit Verdrag en de EGKS-markt gepleegde inbreuken, voorzover de motivering
van het bestreden arrest op dit punt tegenstrijdig is.
Tweede middel:Schending van het gemeenschapsrecht bij de toepassing van het begrip misbruik van bevoegdheid, doordat het Gerecht de door
rekwirante ter zake aangevoerde argumenten en aanwijzingen niet naar behoren heeft onderzocht.
Derde middel:Schending van het gemeenschapsrecht door onjuiste toepassing en uitlegging van artikel 15 EGKS-Verdrag, gezien de ontoereikende
motivering van de beschikking met betrekking tot de geldboete.
Vierde middel: Schending van het gemeenschapsrecht, doordat het arrest van het Gerecht niet naar behoren is gemotiveerd ten aanzien van:
a) een wezenlijk punt in de argumentatie van rekwirante, dat bij de vaststelling van de bestreden beschikking het quorum niet
was bereikt;
b) de hoogte van de opgelegde boete, die zonder nadere toelichting niet is vergeleken met die van de geldboeten die zijn opgelegd
in andere kartelzaken in het kader van het EEG-Verdrag.
Vijfde middel: Schending van het gemeenschapsrecht, doordat het arrest van het Gerecht een reeks tegenstrijdigheden bevat in de beoordeling
van een aantal argumenten met betrekking tot:
a) de hoofdelijke aansprakelijkheid, aangezien Siderúrgica Aristrain Madrid eveneens moet opdraaien voor het gedrag van haar
zustervennootschap, doordat de geldboete alleen aan haar is opgelegd;
b) de verzwarende omstandigheid dat zij kennis had van de onrechtmatigheid van de gelaakte gedragingen, en ten slotte
c) het in het dispositief van de beschikking van de Commissie genoemde tijdstip vanaf hetwelk de vermeende inbreuken aan Siderúrgica
Aristrain Madrid worden toegerekend.
Zesde middel:Schending van het gemeenschapsrecht door onjuiste uitlegging en toepassing van het gelijkheids- en het evenredigheidsbeginsel,
aangezien in het arrest van het Gerecht de waardedaling van de Spaanse peseta niet naar behoren in aanmerking is genomen,
met als gevolg dat de door Siderúrgica Aristrain Madrid te betalen geldboete hoger uitkomt dan de geldboeten die andere ondernemingen
met niet gedevalueerde, of zelfs gerevalueerde, valuta dienden te betalen.
Zevende middel:Schending van het gemeenschapsrecht en de fundamentele rechten door tegenstrijdigheden in de motivering van het arrest van
het Gerecht, aangezien het de Commissie niet heeft verwezen in de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling
of de betaling van de geldboete.
Achtste middel:Schending van het gemeenschapsrecht door niet-inachtneming van artikel 33 van het Reglement voor de procesvoering van het
Gerecht en van de procedurele waarborgen, omdat slechts drie van de vijf rechters waaruit de kamer tijdens de terechtzitting
was samengesteld, aan de beraadslagingen van het Gerecht hebben deelgenomen.
Negende middel:Schending van het gemeenschapsrecht, aangezien in strijd met artikel 6 EVRM is voorbijgegaan aan het recht van verzoekster
op een billijke uitspraak binnen een redelijke termijn.
Samenvatting van de belangrijkste juridische punten van de middelen en onderdelen daarvan
8. Uit de toelichtingen bij de afzonderlijke middelen en onderdelen daarvan blijkt dat rekwirante klaagt over meerdere schendingen
van het EGKS-Verdrag. De belangrijkste juridische punten kunnen worden samengevat als volgt:
het Gerecht heeft in het bestreden arrest procedurefouten gemaakt doordat
─
het bestreden arrest door een
onjuist samengestelde kamer is gewezen (
achtste middel), en
het Gerecht heeft in het bestreden arrest het gemeenschapsrecht geschonden doordat het
─
ten onrechte is uitgegaan van de
formele rechtmatigheid van de beschikking, hoewel de beschikking niet regelmatig is vastgesteld (
vierde middel);
─
ten onrechte is uitgegaan van de
materiële rechtmatigheid van de beschikking, hoewel het in de beschikking verweten gedrag geen nadelige invloed op de
normale werking van de mededinging in de zin van artikel 65 EGKS-Verdrag kon hebben (
eerste middel) en er geen sprake is geweest van schending van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag, aangezien de deelneming aan het systeem van informatie-uitwisseling
geen zelfstandige inbreuk op de mededinging vormt (
eerste middel) en de Commissie misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid (
tweede middel);
─
de
geldboete , de motivatie ervan en haar adressaten rechtens onjuist heeft beoordeeld (
derde, vierde, vijfde en
zesde middel);
─
bij de
beslissing omtrent de kosten heeft nagelaten de Commissie te verwijzen in de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele
betaling van de geldboete (
zevende middel);
─
in strijd met
artikel 6 EVRM geen rechtsbescherming binnen een redelijke termijn heeft geboden (
negende middel).
9. De hiernavolgende bespreking volgt deze samenvatting. De door rekwirante aangevoerde middelen of onderdelen daarvan en de
daarin uiteengezette argumenten alsmede de argumentatie van de Commissie worden in deze volgorde behandeld.
10. De middelen in deze procedure komen inhoudelijk deels overeen met de in de zaak Thyssen Stahl/Commissie (C-194/99 P) of de
in de zaak Salzgitter/Commissie (C-182/99 P)
(6)
aangevoerde middelen of onderdelen daarvan. Ik concludeer heden eveneens in genoemde zaken. Voorzover er inhoudelijke overeenstemming
is, verwijs ik in de onderhavige conclusie naar de standpunten die ik in mijn conclusie in zaak C-194/99 P of zaak C-182/99 P
heb uiteengezet.
III ─ Bespreking van de zaak
A ─
Onjuiste samenstelling van de kamer (achtste middel)Argumenten van partijenBeoordeling
11.
Rekwirante komt op tegen punt 77 van het bestreden arrest.
12. Zij voert aan dat het bestreden arrest slechts door drie rechters is ondertekend. Het is noch ondertekend door de rechter
die in ieder geval tot de sluiting van de mondelinge behandeling kamerpresident was, noch door een andere rechter die eveneens
aan de mondelinge behandeling heeft deelgenomen.
13. Voorzover het Gerecht zijn handelwijze motiveert met een beroep op artikel 32, lid 1, van zijn Reglement voor de procesvoering
(hierna:
Reglement), heeft het volgens rekwirante over het hoofd gezien dat het verstrijken van de ambtstermijn van een rechter geen van de
in artikel 32, lid 1, van het Reglement genoemde gevallen vormt. Het Gerecht had kunnen voorzien dat bepaalde rechters wegens
het verstrijken van hun ambtstermijn niet aan de beraadslagingen zouden kunnen deelnemen; het had derhalve de samenstelling
van de kamer moeten wijzigen.
14. Zij stelt verder dat, aangezien twee rechters wel aan de mondelinge behandeling, maar niet aan de eindberaadslaging hebben
deelgenomen, het arrest niet alleen in strijd is met artikel 33, lid 5, van het Reglement, maar ook een schending inhoudt
van de door het gemeenschapsrecht en artikel 6, lid 1, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
en de fundamentele vrijheden (hierna:
EVRM) beschermde fundamentele procedurele waarborgen, aangezien de beraadslaging een wezenlijk onderdeel van de activiteit van
rechtscolleges vormt, die dient om subjectieve beoordelingen te vermijden.
15.
De
Commissie stelt dat het in punt 77 van het arrest genoemde artikel 32 van het Reglement in zoverre van belang is dat in de kamers het
vereiste quorum van drie rechters moet zijn bereikt, wat in casu het geval was.
16. Verder stelt zij dat rekwirante artikel 33 van het Reglement verkeerd interpreteert. Deze bepaling is niet geschonden wanneer
niet alle rechters die aan de mondelinge behandeling hebben deelgenomen, aan de beraadslaging kunnen deelnemen, maar wel wanneer
aan de beraadslaging wordt deelgenomen door rechters die niet aan de mondelinge behandeling hebben deelgenomen.
17. Ten slotte merkt de Commissie op dat wanneer het zo voorzienbaar was dat twee rechters niet bij de beraadslaging tegenwoordig
zouden kunnen zijn, daartegen bezwaar had kunnen worden gemaakt tijdens de mondelinge behandeling of ter terechtzitting van
januari 1998.
18. Daarenboven verwijst de Commissie naar punt 323 van het arrest PVC II
(7)
, waarin het Gerecht een overeenkomstige stelling reeds heeft afgewezen.
19. Aangezien de grieven met betrekking tot de samenstelling van de kamer in wezen overeenkomen met de argumentatie van Salzgitter
AG, rekwirante in de zaak C-182/99 P, verwijs ik voor de redenen waarom het
achtste middel ongegrond dient te worden verklaard, naar de punten 21 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde zaak.
Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.
20. Met betrekking tot het beroep op artikel 6, lid 1, EVRM volstaat de vaststelling dat rekwirante ter zake geen overtuigende
argumenten heeft aangevoerd en dat uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de rechten van de mens (hierna:
EHRM) niet valt op te maken dat deze vraag binnen het toepassingsgebied van deze bepaling valt.
(8)
21. Het
achtste middel, waarmee wordt geklaagd over een onjuiste samenstelling van de kamer, dient derhalve
ongegrond te worden verklaard.
B ─
Onjuiste beoordeling van de vraag of het vereiste quorum was bereikt bij de vaststelling van de beschikking door de Commissie
(vierde middel)Argumenten van partijenBeoordeling
22. Met het
vierde middel keert rekwirante zich tegen de volgens haar op twee punten onjuiste motivering van het bestreden arrest. Met het eerste
onderdeel van het
vierde middel klaagt zij dat het Gerecht ervan is uitgegaan dat bij de vaststelling van de beschikking het quorum was bereikt. Het
tweede onderdeel betreft de motivering van de hoogte van de geldboete en zal hieronder
(9)
worden besproken.
23.
Rekwirante komt op tegen de punten 186 en volgende van het bestreden arrest. Het Gerecht heeft de notulen van de 1 189e zitting van
de Commissie van 16 februari 1994 verkeerd geïnterpreteerd en is dientengevolge tot de ─ onjuiste ─ conclusie gekomen dat
bij de vaststelling van de beschikking het vereiste quorum van leden van de Commissie was bereikt. Aldus heeft het Gerecht
artikel 13 van het EGKS-Verdrag en artikel 5 en 8 van het reglement van orde van de Commissie geschonden.
24. Aangezien de notulen volgens rekwirante niet ondubbelzinnig waren met betrekking tot de aanwezigheid van bepaalde commissarissen
bij de besluitvorming, had het Gerecht ambtshalve een aanvullend onderzoek moeten verrichten, of althans zijn weigering om
de door rekwirante gevorderde aanvullende instructiemaatregelen te gelasten, moeten motiveren.
25. Volgens de
Commissie is het eerste onderdeel van het
vierde middel niet-ontvankelijk, aangezien het betrekking heeft op de beoordeling van feiten door het Gerecht.
26. Het is in elk geval ongegrond, aangezien de redenering van het Gerecht in de betwiste punten van het bestreden arrest juridisch
correct is. Het is veeleer rekwirante die de notulen van de zitting verkeerd interpreteert.
27. Aangezien de grieven in wezen overeenkomen met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P, verwijs
ik voor de redenen waarom het eerste onderdeel van het
vierde middel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, naar de punten 52 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde
zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.
28. Aangezien de notulen derhalve volgens de interpretatie van het Gerecht, die in hogere voorziening niet kan worden betwist,
niet
dubbelzinnig waren, behoeft niet meer te worden ingegaan op de vraag of de weigering van het Gerecht om aanvullende instructiemaatregelen
te gelasten voor het bewijs dat het vereiste quorum was bereikt, onrechtmatig was.
29. Het eerste onderdeel van het
vierde middel, dat klaagt over de beoordeling van de vraag of het vereiste quorum was bereikt bij de vaststelling van de beschikking
door de Commissie, dient bijgevolg
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
C ─
Onjuiste beoordeling van de materiële rechtmatigheid van de beschikking (eerste en tweede middel)Argumenten van partijenZij stelt dat het Gerecht zijn standpunt omtrent het verbod van prijsvaststelling in de zin van artikel 65 EGKS-Verdrag en
het feit dat artikel 60 EGKS-Verdrag niet aan de toepassing van artikel 65 EGKS-Verdrag in de weg staat, naar behoren heeft
gemotiveerd.BeoordelingArgumenten van partijenBeoordelingArgumenten van partijenBeoordeling
30. Met het
eerste en
tweede middel klaagt rekwirante dat het Gerecht de materiële rechtmatigheid van de beschikking onjuist beoordeelt.
31. Het
eerste middel bestaat uit twee onderdelen. Met het eerste onderdeel verwijt zij het Gerecht dat het heeft miskend dat de in de beschikking
verweten gedragingen geen beperkende werking hebben gehad op de
normale werking van de mededinging in de zin van artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag. Met het tweede onderdeel komt rekwirante op tegen de vaststelling van het
Gerecht dat de deelneming aan het systeem van informatie-uitwisseling een zelfstandige inbreuk op het mededingingsrecht vormt.
32. Met het
tweede middel klaagt rekwirante dat het Gerecht heeft miskend dat de Commissie misbruik heeft gemaakt van haar bevoegdheid door
een geldboete op te leggen wegens een inbreuk op de mededinging (artikel 65, lid 5, EGKS-Verdrag).
1. Verstoring van de
normale werking van de mededinging in de zin van artikel 65 EGKS-Verdrag ten gevolge van de in de beschikking verweten gedragingen (eerste middel)
33. Met het eerste onderdeel van het eerste middel verwijt
rekwirante het Gerecht te hebben miskend dat artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) en artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag een verschillende
strekking hebben. Zij bestrijdt niet dat het verbod op
overeenkomsten [...] en [...] onderling afgestemde feitelijke gedragingen in het EG-Verdrag en het verbod op
overeenkomsten [...] en [...] onderling samenhangende gedragingen in het EGKS-Verdrag in het algemeen dezelfde betekenis hebben en uiteindelijk hetzelfde doel nastreven.
34. De economische en normatieve context van de twee verdragen is volgens rekwirante echter niet dezelfde. Een schending van artikel 65,
lid 1, EGKS-Verdrag vereist een verstoring van de
normale werking van de mededinging. Deze mededinging onderscheidt zich echter van de mededinging die door artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) wordt
beschermd, zodat de uitlegging van het EG-Verdrag niet zonder meer geldt voor het EGKS-Verdrag.
35. Dit probleem komt volgens rekwirante in het onderhavige geval tot uitdrukking in het feit dat de bijeenkomsten in het kader
van het Poutrelles Committee, waarop de vaststelling van verscheidene inbreuken op de mededinging in de beschikking is gebaseerd,
hebben plaatsgevonden op verzoek en onder toezicht van de Commissie.
36. Rekwirante stelt dat, zoals met name uit de getuigenverklaringen van de medewerkers van DG III blijkt, de Commissie op de
hoogte was van het feit dat de deelnemers aan deze bijeenkomsten hun indrukken en meningen over de ontwikkeling van de prijzen
en toekomstige tendensen op de betrokken productmarkten zouden uitwisselen en zelfs hun individuele voornemens ter zake hadden
bekendgemaakt. Wat werd aangemoedigd, komt overeen met wat de Commissie onder een
kartel verstaat, dat wil zeggen een permanente overeenkomst tussen de partijen, waarvan het belangrijkste doel is een evenwicht
te bereiken tussen vraag en aanbod en de prijzen te harmoniseren.
37. Het Gerecht heeft artikel 65 EGKS-Verdrag bovendien ook verkeerd toegepast en uitgelegd door ten onrechte de toepassingscriteria
van artikel 85 EG-Verdrag te hanteren, hoewel de in casu relevante staalmarkt specifieke kenmerken bezit. Deze markt onderscheidt
zich volgens rekwirante door een grote transparantie, gelet op de grote hoeveelheid algemeen toegankelijke informatie; bij
een gunstige conjunctuur is er op deze markt als vanzelf sprake van parallelle prijzen. Dit is eveneens door de getuigenverhoren
bevestigd.
38. Het oordeel van het Gerecht dat parallelle prijzen noodzakelijkerwijs inhouden dat er sprake is van mededingingsverstorende
overeenkomsten of onderling samenhangende gedragingen, is in het kader van het EGKS-Verdrag derhalve onjuist. Volgens rekwirante
heeft het Gerecht deze rechtsopvatting overigens zelf erkend, aangezien het, zoals in de punten 606 tot en met 623 is uiteengezet,
de geldboete die wegens de verschillende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen aan rekwirante was opgelegd,
om deze reden met 15 % heeft verminderd.
39. Volgens de
Commissie mist het argument dat een schending van artikel 65 EGKS-Verdrag (bescherming van de
normale werking van de mededinging) zich onderscheidt van een schending van artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) wegens de in het EGKS-Verdrag bedoelde
maatregelen van de Commissie, iedere grond. De Commissie wijst op de uiteenzetting van het Gerecht in de punten 316 tot en
met 320 en 323 tot en met 331.
40. Met betrekking tot de stelling van rekwirante dat DG III kennis had van de aan haar verweten mededingingsverstorende praktijken
en deze heeft aangemoedigd, voert de Commissie, onder verwijzing naar de punten 510 en 511 van het bestreden arrest, aan dat
deze niet juist is. Het gaat overigens om feitelijke vaststellingen, die niet door het Hof kunnen worden getoetst.
41. Aangaande de deelneming aan de zittingen van het Poutrelles Committee is de Commissie van mening, dat rekwirante de in punt 232
van het bestreden arrest bedoelde
geoorloofde vergadering en de geheime vergaderingen met een ongeoorloofd doel (die in de punten 510 en 511 van het arrest zijn beschreven)
door elkaar haalt. Wat aan rekwirante verweten wordt, is de deelneming aan deze laatste vergaderingen.
42. De Commissie beklemtoont dat het algemene doel van de bijzondere maatregelen van het EGKS-Verdrag, namelijk een evenwicht
tussen vraag en aanbod te handhaven en daarmee de stabiliteit van het algemene prijsniveau te waarborgen, niets te maken heeft
met de mededingingsverstorende praktijken die in de beschikking aan rekwirante worden verweten: vaststelling van prijzen,
harmonisering van toeslagen, verdeling van de markten en een systeem van informatie-uitwisseling over orders en leveringen.
43. Aangezien de grieven in wezen overeenkomen met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P, verwijs
ik voor de redenen waarom het eerste onderdeel van het
eerste middel ongegrond dient te worden verklaard, naar de punten 135 en volgende en de punten 158 en volgende van mijn conclusie
van heden in bovengenoemde zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.
44. Het eerste onderdeel van het
eerste middel, dat klaagt over de uitlegging en toepassing van het begrip
normale werking van de mededinging in de zin van artikel 65 van het EGKS-Verdrag, dient derhalve
ongegrond te worden verklaard.
2. Zelfstandig karakter van de inbreuk op de mededinging bestaande in de deelneming aan het systeem van informatie-uitwisseling
(
eerste middel)
45.
Rekwirante is van mening dat het Gerecht ten onrechte ervan is uitgegaan dat de beschikking rechtmatig is, voorzover erin wordt gesteld
dat de deelneming aan het systeem van informatie-uitwisseling een van de andere inbreuken onafhankelijke, zelfstandige inbreuk
op het mededingingsrecht vormt.
46. Zij geeft toe dat de afbakening tussen systemen van informatie-uitwisseling die de mededinging verstoren en systemen die dat
niet doen, bijzonder moeilijk is, wanneer men in aanmerking neemt dat de ondernemingen op grond van de artikelen 47, 60, 64
en 70 EGKS-Verdrag toch al verplicht zijn hun prijzen en overige voorwaarden in ruime mate openbaar te maken.
47. Rekwirante verwijt het Gerecht echter, dat het in punt 420 van het bestreden arrest het door de Commissie tijdens de procedure
voor het Gerecht ingenomen standpunt heeft verworpen, dat de informatie-uitwisseling in de beschikking niet als een zelfstandige
inbreuk is beschouwd. Daardoor heeft het Gerecht zijn eigen beoordeling in de plaats gesteld van die van de Commissie en aldus
de grenzen van zijn bevoegdheid overschreden.
48.
De
Commissie is van mening dat deze grief niet-ontvankelijk is, aangezien zij voor het eerst voor het Hof is opgeworpen.
49. De grief mist volgens de Commissie verder iedere grond, aangezien het Gerecht de beschikking van de Commissie uitlegt en niet
het betoog van haar gemachtigden ter terechtzitting.
50. Rekwirante voert nauwelijks redenen aan waarom het oordeel van het Gerecht, dat de deelneming aan het systeem van informatie-uitwisseling
een zelfstandige inbreuk op artikel 65, lid 1, EGKS Verdrag vormt, rechtens onjuist zou zijn. Zij beperkt zich integendeel
tot de klacht dat het Gerecht de door de gemachtigden van de Commissie tijdens de procedure voor het Gerecht naar voren gebrachte
tegengestelde opvatting (
geen zelfstandige inbreuk) niet in aanmerking heeft genomen en het in de beschikking van de Commissie ingenomen standpunt heeft
gevolgd (zelfstandige inbreuk).
51. Aldus klaagt rekwirante duidelijk niet zozeer over de miskenning van de materieelrechtelijke inhoud van artikel 65, lid 1,
EGKS-Verdrag bij de waardering van het systeem van informatie-uitwisseling, maar veeleer over een bevoegdheidsoverschrijding
door het Gerecht, wat een schending van artikel 33 EGKS-Verdrag zou vormen.
52. Aangezien de grieven, aldus beschouwd, in wezen overeenkomen met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak
C-194/99 P, verwijs ik voor de redenen waarom het tweede onderdeel van het
eerste middel ongegrond dient te worden verklaard, naar de punten 89 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde zaak.
Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.
53. Het tweede onderdeel van het
eerste middel dient derhalve ongegrond te worden verklaard, voorzover daarmee wordt geklaagd over een bevoegdheidsoverschrijding
door het Gerecht.
54. Indien het Hof uit de argumentatie van rekwirante zou concluderen dat zij ook de juridische beoordeling van het systeem van
informatie-uitwisseling betwist, komen de grieven van rekwirante, aldus beschouwd, eveneens in wezen overeen met de argumentatie
van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P.
55. Voor de redenen waarom het tweede onderdeel van het
eerste middel ook op dit punt ongegrond dient te worden verklaard, verwijs ik derhalve naar de punten 109 en volgende
(10)
van mijn conclusie van heden in bovengenoemde zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.
56. Het tweede onderdeel van het
eerste middel dient derhalve eveneens ongegrond te worden verklaard voorzover daarmee in het algemeen, dat wil zeggen los van de
verklaringen van de gemachtigden van de Commissie tijdens de procedure voor het Gerecht, wordt geklaagd dat het Gerecht heeft
miskend dat het systeem van informatie-uitwisseling geen zelfstandige inbreuk op de mededinging vormt.
3. Vermeend misbruik van bevoegdheid door de Commissie (
tweede middel)
57. Rekwirante verwijst naar de punten 526 en volgende van het bestreden arrest en klaagt dat het Gerecht er niet in is geslaagd
om de twijfel weg te nemen die voortvloeit uit de in casu aan het licht gekomen duidelijke aanwijzingen van misbruik van bevoegdheid
door de Europese Commissie.
58. Zo heeft volgens rekwirante het Gerecht in het bestreden arrest geen rekening gehouden met het feit dat naast de procedure
die tot de beschikking heeft geleid, de Commissie een parallel onderzoek heeft verricht naar mogelijke verstoringen van de
mededinging op de markten voor breedbandstaal. Dit onderzoek is echter van belang met betrekking tot het verwijt van misbruik
van bevoegdheid omdat het is geschorst, terwijl de procedure betreffende de markten voor stalen balken is voortgezet, hoewel
de markten voor breedbandstaal voor de meeste van de door de beschikking geraakte staalproducenten aanmerkelijk belangrijker
waren.
59. Tijdens de persconferentie van 16 februari 1994 heeft de heer Van Miert, lid van de Commissie, verklaard dat de opgelegde
geldboete diende om een
voorbeeld te stellen, en daarmee laten doorschemeren dat bij de vaststelling van de geldboete niet enkel omstandigheden in aanmerking
zijn genomen die rechtstreeks verband hielden met de procedure betreffende de markten voor stalen balken. Dit is volgens rekwirante
een aanwijzing dat de geldboete mogelijkerwijs hoger is uitgevallen om redenen verband houdend met het geschorste onderzoek
betreffende de markten voor breedbandstaal.
60. Rekwirante wordt hierdoor bijzonder geraakt, aangezien zij ─ zoals het Gerecht in punt 4 van het bestreden arrest zelf heeft
vastgesteld ─ uitsluitend stalen balken produceert.
61. Ten slotte heeft het Gerecht in het bestreden arrest de omstandigheid dat deze beschikking is vastgesteld één dag na het afspringen
van de onderhandelingen die de Commissie en de ondernemingen van de communautaire staalsector voerden om hun geschillen over
een economische herstructurering van de staalmarkten bij te leggen, als een onvoldoende aanwijzing afgedaan, zonder dit overtuigend
te motiveren.
62. Onder verwijzing naar het arrest van het Hof in de zaak Ufex e.a./Commissie
(11)
verwijt rekwirante het Gerecht dat het, gelet op de genoemde talrijke aanwijzingen, zijn onderzoek van de gronden waarop
de grief inzake misbruik van bevoegdheid is gebaseerd, ten onrechte heeft beperkt tot de ─ door de Commissie aan het Gerecht
overgelegde ─ stukken van het dossier, zonder het nodig te achten een aanvullend onderzoek naar de juistheid van deze aanwijzingen
te verrichten, hoewel het dossier volgens rekwirante stukken bevatte die minstens een redelijke twijfel konden doen rijzen.
63. Volgens de
Commissie is dit middel niet-ontvankelijk, aangezien rekwirante enkel argumenten herhaalt die zij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd.
64. Het middel is volgens haar ook ongegrond, aangezien het Gerecht zijn beslissing uitvoerig heeft gemotiveerd in de punten 529
en volgende van het bestreden arrest.
65. Rekwirante verwijst volgens de Commissie ten onrechte naar het arrest van het Hof in de zaak Ufex e.a./Commissie. Wat het
onderzoek van de feiten door het Gerecht betreft, is die zaak niet vergelijkbaar met de onderhavige omdat het Gerecht in die
zaak heeft geweigerd andere documenten te onderzoeken, hoewel de verzoekende partij in die zaak ─ anders dan rekwirante in
het onderhavige geval ─ concrete bewijsstukken had genoemd en had aangegeven welke andere feiten deze naar haar mening aan
het licht konden brengen.
66. Wat om te beginnen de algemene grief van rekwirante betreft, dat het Gerecht zich wegens de talrijke aanwijzingen niet had
mogen beperken tot het onderzoek van het door de Commissie overgelegde dossier, ben ik met de Commissie van mening dat de
verwijzing naar het arrest in de zaak Ufex e.a./Commissie
(12)
onjuist is. De problematiek was daar immers anders: het Gerecht heeft in die zaak de grief inzake misbruik van bevoegdheid
afgewezen met de motivering dat geen misbruik was bewezen, hoewel de verzoekende partij te dien einde had verzocht om overlegging
van een specifieke brief, met opgave van de auteur, de geadresseerde en de datum ervan, welk verzoek het Gerecht evenwel niet
had ingewilligd.
67. In het onderhavige geval heeft het Gerecht echter wel bewijsstukken laten overleggen en deze, zoals blijkt uit punt 530, beoordeeld.
Rekwirante klaagt bijgevolg in feite over de waardering van het bewijs door het Gerecht. Deze waardering kan echter in hogere
voorziening, behoudens de grief dat de bewijselementen door het Gerecht zijn verdraaid, niet worden getoetst en het
tweede middel dient derhalve op dit punt
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
68. Met de Commissie ben ik eveneens van mening dat rekwirante reeds tijdens de procedure voor het Gerecht heeft geklaagd over
misbruik van bevoegdheid en daartoe dezelfde argumenten heeft aangevoerd als in de onderhavige procedure.
69. Zowel de opmerking van de heer Van Miert, lid van de Commissie, over de
voorbeeld-functie van de geldboete, als het bijna gelijktijdig afspringen van de onderhandelingen over de herstructurering van de communautaire
staalsector, alsook het verband met de schorsing van het onderzoek naar eventuele verstoringen van de mededinging op de markten
voor breedbandstaal zijn reeds tijdens de procedure voor het Gerecht aangevoerd als aanwijzingen van misbruik van bevoegdheid.
Rekwirante heeft tot staving van haar tweede middel op dit punt geen aanvullende argumenten aangevoerd.
70. Het
tweede middel dient derhalve eveneens
niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat rekwirante met dit middel, zonder aanvullende argumenten te verschaffen, enkel streeft naar een
nieuw onderzoek van de argumenten die reeds zijn aangevoerd tijdens de procedure voor het Gerecht.
(13)
71. Ik ben het wel eens met rekwirante, dat het Gerecht in de punten 526 en volgende van het bestreden arrest niet alle naar voren
gebrachte argumenten heeft onderzocht. Het Gerecht gaat enkel in op het feit dat de onderhandelingen over de herstructurering
van de communautaire staalsector bijna gelijktijdig zijn afgesprongen. Dit gold voor alle door de beschikking geraakte ondernemingen.
72. Het vermeende verband tussen de hoogte van de geldboete van de beschikking en het geschorste onderzoek naar eventuele verstoringen
van de mededinging op de markten voor breedbandstaal is echter een aspect dat op de eerste plaats rekwirante betrof, aangezien
zij uitsluitend stalen balken en geen breedbandstaal produceert. Rekwirante betwist derhalve terecht dat in de overwegingen
van het arrest niet wordt gesproken over haar afzonderlijke grief ter zake van misbruik van bevoegdheid.
73. Het Hof heeft echter herhaaldelijk geoordeeld dat een middel ook moet worden afgewezen
wanneer blijkt dat door de rechtsoverwegingen van een arrest van het Gerecht het gemeenschapsrecht is geschonden, maar het
dictum ervan op andere rechtsgronden gerechtvaardigd voorkomt.
(14)
74. In het onderhavige geval zijn de gronden die het Gerecht heeft aangevoerd om de grief ter zake van misbruik van bevoegdheid
af te wijzen, eveneens van toepassing op de specifieke grief van rekwirante.
75. Het feit dat het bevoegde lid van de Commissie tijdens een persconferentie heeft verklaard dat de hoogte van de in de beschikking
opgelegde geldboete diende om een
voorbeeld te stellen, levert immers op zich evenmin een vermoeden van misbruik van bevoegdheid door de Commissie op, zelfs wanneer
de gelijktijdige schorsing van andere mededingingsrechtelijke onderzoeken in aanmerking wordt genomen, aangezien de term
voorbeeld ruimte biedt voor meerdere interpretaties en niet enkel voor de interpretatie dat deze boete eveneens diende om mogelijke
verstoringen van de mededinging op andere staalmarkten te bestraffen.
76. Het
tweede middel dient derhalve op dit punt
ongegrond te worden verklaard.
77. Het
tweede middel dient derhalve, alles bijeengenomen, deels
niet-ontvankelijk en deels
ongegrond te worden verklaard.
D ─
De geldboete
78. Rekwirante klaagt met het
derde , met het tweede onderdeel van het
vierde , met het
vijfde en met het
zesde middel, over verscheidene schendingen van het EGKS-Verdrag bij de vaststelling van de geldboete.
1. Ontoereikende motivering van de beschikking met betrekking tot de hoogte van de geldboete (
derde en
vierde middel)
79. Rekwirante klaagt met het
derde middel en het tweede onderdeel van het
vierde middel dat het Gerecht geen motiveringsgebrek heeft vastgesteld.
Argumenten van partijen
80. Met het
derde middel keert
rekwirante zich tegen de punten 553 en volgende van het bestreden arrest. Zij klaagt dat het Gerecht het juridisch niet bezwaarlijk
heeft geacht dat de Commissie de precieze wijze van berekening van het bedrag van de geldboete niet reeds in de beschikking
bekend heeft gemaakt, maar pas nadat het Gerecht dat had gelast. Daardoor heeft het Gerecht het gemeenschapsrecht geschonden,
aangezien het artikel 15 EGKS-Verdrag onjuist heeft toegepast en uitgelegd.
81. Rekwirante verwijst met name naar de rechtspraak van het Gerecht in de zaak Tréfilunion/Commissie.
(15)
In punt 557 van het bestreden arrest heeft het Gerecht ernaar verwezen en vastgesteld dat het wenselijk is dat de ondernemingen
gedetailleerd (
detalladamente) kennis kunnen nemen van de wijze van berekening,
zonder daarvoor de beschikking in rechte te hoeven aanvechten. Het Gerecht heeft in punt 558 van het bestreden arrest uiteengezet dat dit
temeer [geldt], wanneer de Commissie ─ zoals in casu ─ precieze wiskundige formules heeft gebruikt ter berekening van de geldboeten.
82. Nochtans heeft het Gerecht in punt 555 van het bestreden arrest geoordeeld dat de beschikking van de Commissie op dat punt
naar behoren was gemotiveerd, hoewel de precieze wijze van berekening pas bekend is gemaakt tijdens de procedure voor het
Gerecht, nadat het Gerecht dat had gelast.
83. Indien de conclusie van het Gerecht op dit gebied zou worden bevestigd, zou dat volgens rekwirante erop neerkomen dat de Commissie
de motivering van een beschikking mag aanvullen tot aan de mondelinge behandeling voor het Gerecht.
84. Met het tweede onderdeel van het
vierde middel keert rekwirante zich tegen de punten 647 en volgende van het bestreden arrest. Zij klaagt dat het Gerecht ontoereikend
motiveert waarom het de hoogte van de geldboete in de beschikking niet heeft vergeleken met de geldboeten die de Commissie
heeft opgelegd in twee andere, door rekwirante tijdens de procedure voor het Gerecht genoemde beschikkingen.
85. Volgens rekwirante zou uit een vergelijking met de hoogte van de geldboeten in de andere beschikkingen zijn gebleken, dat
de geldboete in de onderhavige beschikking te hoog was in vergelijking met die in de beide andere beschikkingen, die betrekking
hadden op veel zwaardere inbreuken.
86. Aangaande de bekendmaking van de wijze van berekening van de geldboete is de
Commissie van mening dat rekwirante het arrest Tréfilunion/Commissie
(16)
van het Hof verkeerd interpreteert. Het Gerecht heeft terecht geoordeeld dat de hoogte van de geldboete toereikend was gemotiveerd;
het heeft er echter in een obiter dictum op gewezen dat het wenselijk was dat de Commissie meer details over de berekeningswijze
verstrekte.
87. De Commissie heeft inmiddels
richtsnoeren voor de berekening van geldboeten
(17)
vastgesteld, waarin zij haar algemene wijze van berekening van geldboeten bekend heeft gemaakt en die zij ook in aanmerking
neemt bij de motivering van beschikkingen. Van deze richtsnoeren was ten tijde van de beschikking echter nog geen sprake.
88. Met betrekking tot het verzuim van het Gerecht om de hoogte van de geldboete in het onderhavige geval te vergelijken met de
hoogte van de geldboete in vergelijkbare gevallen, stelt de Commissie dat het betoog van rekwirante om twee redenen niet-ontvankelijk
is: ten eerste gaat het om een loutere herhaling van argumenten die reeds voor het Gerecht zijn aangevoerd, en ten tweede
heeft het betoog betrekking op de beoordeling van feiten, waarvoor het Gerecht bij uitsluiting bevoegd is.
89. Overigens is dit middel volgens de Commissie ongegrond, aangezien de redenering van het Gerecht in dit opzicht in overeenstemming
is met het gemeenschapsrecht.
Beoordeling
90. Aangezien de grieven betreffende de bekendmaking van de precieze wijze van berekening van de geldboete in wezen overeenkomen
met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P, verwijs ik voor de redenen waarom het
derde middel ongegrond dient te worden verklaard, naar de punten 218 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde
zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.
91. Met betrekking tot de tot staving van de in het tweede onderdeel van het
vierde middel naar voren gebrachte opvatting, dat de motivering van de beschikking onvolledig is aangezien geen vergelijking van
de hoogte van de geldboete heeft plaatsgevonden, dient te worden vastgesteld dat het Gerecht volgens punt 649 van het bestreden
arrest ervan uitgaat dat de drie beschikkingen van de Commissie niet met elkaar zijn te vergelijken en dit ─ anders dan rekwirante
beweert ─ in de punten 650 en volgende ook motiveert.
92. Derhalve is de motivering niet onvolledig en is het Gerecht terecht ervan uitgegaan dat er geen sprake is van een schending
van artikel 15 EGKS-Verdrag. Het tweede onderdeel van het
vierde middel dient derhalve eveneens
ongegrond te worden verklaard.
93. Het
derde middel en het tweede onderdeel van het
vierde middel, waarmee wordt geklaagd dat het Gerecht de beschikking niet gebrekkig gemotiveerd acht, dienen derhalve beide
ongegrond te worden verklaard.
2. Hoofdelijke aansprakelijkheid met Siderúrgica Aristrain Olaberría SL (
vijfde middel)
94. Met het eerste onderdeel van het
vijfde middel klaagt rekwirante over de onjuiste beoordeling van het feit dat de Commissie enkel rekwirante heeft aangesproken op
grond van haar hoofdelijke aansprakelijkheid.
Argumenten van partijen
95.
Rekwirante komt op tegen de punten 131 en volgende van het bestreden arrest. Zij klaagt dat het Gerecht geen onregelmatigheid ziet in
het feit dat in de beschikking rekwirante is aangesproken op basis van haar hoofdelijke aansprakelijkheid met haar zustervennootschap
Siderúrgica Aristrain Olaberría SL (hierna:
Aristrain Olaberría).
96. In de beschikking wordt volgens rekwirante noch gemotiveerd waarom de Commissie rekwirante en Aristrain Olaberría hoofdelijk
aansprakelijk stelt voor de geldboete, noch waarom zij van de twee ondernemingen enkel rekwirante aanspreekt.
97. In plaats daarvan heeft het Gerecht in de punten 141 en 143 van het bestreden arrest achteraf een motivering gegeven voor
de hoofdelijke aansprakelijkheid, alsook een rechtvaardiging voor het feit dat de Commissie enkel rekwirante heeft aangesproken.
Daarmee heeft het Gerecht getracht een fout of een nalatigheid van de Commissie te herstellen, door zijn eigen beoordeling
in de plaats te stellen van die van de Commissie. Het Gerecht overschrijdt derhalve de grenzen van zijn bevoegdheid, aangezien
het alleen bevoegd is een beschikking van de Commissie nietig te verklaren, echter niet om deze te herstellen.
98. Rekwirante keert zich bovendien tegen het oordeel van het Gerecht, dat de Commissie rechtmatig heeft gehandeld voorzover zij
willekeurig de op de twee zustermaatschappijen betrekking hebbende geldboete heeft opgelegd aan een van beide op grond dat
zij een economische eenheid vormen en aldus onder het begrip
onderneming vallen.
99. Het Gerecht heeft hier volgens rekwirante op ongeoorloofde wijze de rechtspraak van het Hof betreffende de aansprakelijkheid
van de moedermaatschappij van een groep voor het mededingingsverstorende gedrag van een dochtermaatschappij toegepast op de
feiten van het onderhavige geding.
100.
De
Commissie is van mening dat het Gerecht met de vaststelling dat de twee zustermaatschappijen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor het
optreden van de groep, niets heeft toegevoegd aan de verklaring van de Commissie dat de twee ondernemingen tot dezelfde groep
behoren en een
economische eenheid vormen. De Commissie heeft deze rechtsopvatting steeds verdedigd en het Gerecht heeft haar slechts gevolgd.
101. Voor het overige verzet het gemeenschapsrecht zich volgens haar niet tegen de redenering van het Gerecht in de punten 135
tot en met 143 van het bestreden arrest. Het Gerecht heeft terecht de rechtspraak van het Hof betreffende het begrip
onderneming in de zin van artikel 65 EGKS-Verdrag aangehaald en de specifieke omstandigheid in aanmerking genomen dat in het onderhavige
geval geen
traditionele rechtspersoon aan het hoofd van de groep was te identificeren.
102. Volgens de Commissie heeft het Gerecht voor het feit dat enkel rekwirante is aangesproken, terecht als reden genoemd dat de
Commissie er daarmee enkel van heeft afgezien een van de hoofdelijke schuldenaars van de geldboete aan te spreken.
Beoordeling
103. Om te beginnen moet op grond van rekwirantes argumentatie betreffende het eerste onderdeel van het
vijfde middel worden vastgesteld, dat zij kennelijk van mening is dat het Gerecht in plaats van de Commissie heeft beslist dat rekwirante
en Aristrain Olaberría hoofdelijk aansprakelijk zijn, en hiervoor een motivering achteraf heeft gegeven. Het zou daarmee artikel 33
EGKS-Verdrag hebben geschonden, omdat het zijn bevoegdheid om beschikkingen te toetsen heeft overschreden door een beschikking
aan te vullen.
104. Het is weliswaar juist dat in de beschikking de hoofdelijke aansprakelijkheid nergens uitdrukkelijk wordt genoemd. Dit betekent
echter niet dat het Gerecht dit begrip aan de beschikking heeft toegevoegd. Het Gerecht heeft integendeel in de punten 131
en volgende van het bestreden arrest de beschikking uitvoerig geanalyseerd voorzover daarin sprake is van rekwirante, van
Aristrain Olaberría en van de twee ondernemingen samen onder de verzamelnaam
Aristrain. Het komt op grond van deze analyse tot de conclusie dat de Commissie in de beschikking uitgaat van de hoofdelijke aansprakelijkheid
van beide ondernemingen. Het Gerecht stelt bovendien vast dat de Commissie hen aansprakelijk stelt voor een geldboete waarvan
de hoogte is berekend op basis van de gezamenlijke omzet van de twee ondernemingen. Ten slotte leidt het Gerecht uit zijn
analyse af dat de Commissie een van beide hoofdelijke schuldenaars, namelijk rekwirante, wilde aanspreken, wat blijkt uit
het feit dat van de twee zustermaatschappijen enkel rekwirante adressaat van de beschikking is.
105. Daarmee heeft het Gerecht duidelijk de beschikking uitgelegd en niet aangevuld, zodat het eerste onderdeel van het
vijfde middel in ieder geval
ongegrond dient te worden verklaard, voorzover daarmee wordt geklaagd over een schending van artikel 33 EGKS-Verdrag.
106. Rekwirante levert echter eveneens inhoudelijke kritiek op de redenering van het Gerecht betreffende de rechtmatigheid van
de vaststelling van hoofdelijke aansprakelijkheid van de twee zustermaatschappijen, alsmede tegen de keuze van rekwirante
als enige adressaat van de beschikking.
107. Naar mijn mening heeft het Gerecht om te beginnen terecht de door de rechtspraak ontwikkelde beginselen met betrekking tot
het begrip
onderneming in de zin van het mededingingsrecht van de Gemeenschappen (hier artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag) eveneens toegepast op een
situatie waarin het niet gaat om een moeder-dochter-verhouding in een groep, maar om het specifieke geval dat twee zustermaatschappijen
van een groep gezamenlijk en enkel in onderlinge afstemming bepaalde inbreuken op de mededinging hebben gepleegd, zonder dat
er een moedermaatschappij kan worden geïdentificeerd die het gedrag van beide op enigerlei wijze heeft gecoördineerd of beïnvloed.
108. Zoals onder andere eveneens blijkt uit het door het Gerecht in punt 136 van het bestreden arrest aangehaalde arrest van het
Hof in de zaak ICI/Commissie
(18)
, moeten juridisch onafhankelijke vennootschappen worden beschouwd als
onderneming in de zin van het communautaire mededingingsrecht (in casu artikel 65, lid 1, EGKS-Verdrag) wanneer zij een
economische eenheid vormen. Rekwirante heeft niet betwist dat dit in casu het geval is.
109. Rekwirante keert zich veeleer tegen het daaraan verbonden rechtsgevolg, dat zij en Aristrain Olaberría wegens de economische
eenheid die zij vormen hoofdelijk aansprakelijk zijn voor een geldboete die wordt berekend op grond van de gezamenlijke omzet
van de zustermaatschappijen. Het Gerecht heeft dienaangaande verwezen naar de rechtspraak van het Hof in de zaak ICI/Commissie
(19)
, en de daarin opgenomen beginselen toegepast op de onderhavige situatie.
110. In de aangehaalde zaak ging het echter ─ zoals rekwirante terecht vaststelt ─ over het feit dat alleen de moedervennootschap
werd aangesproken voor het mededingingsverstorende gedrag van een dochteronderneming binnen de groep en niet om de hoofdelijke
aansprakelijkheid van twee vennootschappen.
111. In het arrest Metsä Serla e.a./Commissie
(20)
heeft het Hof uitdrukkelijk vastgesteld dat in gevallen waar meerdere vennootschappen als
economische eenheid de mededinging hebben verstoord, het in principe ook mogelijk is hen hoofdelijk aansprakelijk te stellen, wanneer een onderneming
voor [...] rekening en in [het] belang van de medeaansprakelijke ondernemingen is opgetreden.
112. In het onderhavige geval zijn rekwirante en Aristrain Olaberría ─ zoals het Gerecht in de punten 134 en volgende van het bestreden
arrest uiteenzet ─ bij de ten laste gelegde inbreuken op de mededinging in elkaars belang, dus
voor [...] rekening en in [het] belang van de andere vennootschap, opgetreden. Dat er geen moedermaatschappij is te identificeren die het gedrag van de twee op
enigerlei wijze heeft gecoördineerd of beïnvloed, kan niet van invloed zijn op de juridische beoordeling. Uit de rechtspraak
van het Hof kan immers noch worden afgeleid dat een verticale beïnvloeding van belang is, noch dat een eenzijdige beïnvloeding
noodzakelijk is. Het komt er integendeel enkel op aan
dat er sprake is geweest van beïnvloeding en dat die plaatsvond in het belang van de vennootschap die invloed uitoefende. Dat
was hier het geval, zij het dan in een bijzondere situatie van wederzijdse beïnvloeding op hetzelfde niveau.
113. Het eerste onderdeel van het
vijfde middel dient derhalve eveneens ongegrond te worden verklaard, voorzover rekwirante klaagt over de onjuiste beoordeling van
de hoofdelijke aansprakelijkheid.
114. De vraag
wie wordt aangesproken op grond van de hoofdelijke aansprakelijkheid, staat los van de vraag van die aansprakelijkheid als zodanig. Eerstgenoemde
vraag raakt volgens de beschikking immers alleen rekwirante.
115. Het Gerecht zet dienaangaande in punt 143 van het bestreden arrest enkel uiteen dat de Commissie
geen rechtsfout heeft begaan, aangezien de Commissie
enkel ervan [heeft] afgezien, laatstgenoemde vennootschap als hoofdelijke medeschuldenaar aan te spreken.
116. Deze motivering miskent volgens mij het wezen van de hoofdelijke aansprakelijkheid en neemt eenzijdig enkel het belang van
de Commissie in aanmerking.
117. De hoofdelijke aansprakelijkheid heeft weliswaar tot gevolg dat twee vennootschappen aansprakelijk zijn voor de betaling van
de (op basis van de gezamenlijke omzet berekende) gezamenlijke geldboete. Daar komt bij dat de Commissie in principe kan kiezen
welke van de twee schuldenaars zij aanspreekt. De vraag wie wordt aangesproken dient echter te worden gescheiden van de vraag
wie de schuldenaar is, aangezien eerstgenoemde vraag pas een antwoord krijgt wanneer de Commissie een van beide medeschuldenaars
aanspreekt. Tot dat moment kunnen beide medeschuldenaars onafhankelijk van de Commissie beslissen wie van beide welk deel
van de geldboete betaalt dan wel of een van hen de betaling verricht. Deze beslissingsvrijheid heeft de Commissie rekwirante
ontnomen, doordat zij in artikel 6 van de beschikking alleen rekwirante heeft aangemerkt als adressaat van de beschikking.
118. Bovendien wordt rekwirante, omdat alleen zij in artikel 6 van de beschikking wordt genoemd als adressaat, enige schuldenaar.
De beschikking kan derhalve als executoriale titel in de zin van artikel 92 EGKS-Verdrag slechts jegens rekwirante ten uitvoer
worden gelegd. Zou rekwirante in dat geval verhaal willen nemen op Aristrain Olaberría
(21)
, dan zou het gevaar bestaan dat verweerster ─ terecht ─ aan zou voeren dat in artikel 6 van de beschikking rekwirante als
enige schuldenaar wordt genoemd, zodat deze de geldboete heeft betaald uit hoofde van een zelfstandige aansprakelijkheid en
niet op grond van een hoofdelijke aansprakelijkheid.
119. Alles bij elkaar kunnen dus voor de betrokkene(n) ernstige nadelen ontstaan doordat de Commissie reeds in de beschikking,
en niet pas in de fase van de tenuitvoerlegging, kiest uit meerdere hoofdelijk aansprakelijken. Dit heeft het Gerecht niet
in aanmerking genomen, wat des te ernstiger is omdat evenmin duidelijk is welke voordelen een dergelijke handelwijze de Commissie
eigenlijk diende op te leveren.
(22)
120. Het eerste onderdeel van het
vijfde middel is derhalve, voorzover rekwirante zich daarmee keert tegen het feit dat de beschikking enkel tot haar is gericht en
niet eveneens tot Aristrain Olaberría,
gegrond .
121. Ingevolge artikel 54, eerste zin, van 's Hofs Statuut-EGKS dient het bestreden arrest derhalve te worden vernietigd, voorzover
daarin van twee hoofdelijk aansprakelijke ondernemingen enkel rekwirante wordt genoemd. Aangezien alle relevante feiten door
het Gerecht zijn vastgesteld, is de zaak in staat van wijzen en kan het Hof overeenkomstig artikel 54, tweede zin, van 's Hofs
Statuut-EGKS de zaak zelf afdoen.
122. De artikelen 4 en 6 van de beschikking dienen derhalve
nietig te worden verklaard , voorzover daarin van twee hoofdelijk aansprakelijke ondernemingen enkel rekwirante wordt genoemd.
3. Het schuldbeginsel is niet naar behoren in aanmerking genomen (
vijfde middel)
123. Met het tweede onderdeel van het
vijfde middel klaagt rekwirante dat volgens haar het schuldbeginsel niet naar behoren in aanmerking is genomen.
Argumenten van partijen
124.
Rekwirante keert zich tegen de punten 627 en volgende van het bestreden arrest, waarin de vaststelling in de punten 305 en volgende
van de beschikking wordt bevestigd, dat alle adressaten van de beschikking zich op grond van de informatie over de onderzoeken
van de Commissie in mei 1988 en de daarop in 1990 vastgestelde beschikking in de zaak
roestvrij staal
(23)
bewust hadden moeten zijn dat hun gedragingen de mededinging verstoorden.
125. Volgens rekwirante is er sprake van een schending van het gemeenschapsrecht, aangezien het Gerecht ten onrechte heeft bevestigd
dat kennis van een bepaalde kwestie een verzwarende omstandigheid vormt, hoewel deze kennis enkel is afgeleid uit tegen andere
ondernemingen aangevoerde bewijzen, zonder dat het Gerecht afzonderlijk heeft nagegaan of de betrokken bewering wel opgaat
voor rekwirante.
126. Volgens de
Commissie is dit onderdeel van het middel niet-ontvankelijk, aangezien het betrekking heeft op feitelijke beoordelingen.
127. Het is ook ongegrond, aangezien rekwirante de duidelijke redenering van het Gerecht in de betwiste punten van het bestreden
arrest heeft verdraaid.
Beoordeling
128. De door het Gerecht beoordeelde punten 305 en volgende van de beschikking hebben betrekking op de algemene bekendheid van
het persbericht van de Commissie van 2 mei 1988 betreffende de onderzoeken in de zaak
roestvrij staal en de daarop volgende beschikking van 18 juli 1990. Zij betreffen verder de specifieke kennis van de onrechtmatigheid van
de daar bekritiseerde verstoringen van de mededinging, die in ieder geval kunnen worden verweten aan die ondernemingen die
zowel hebben deelgenomen aan de verweten gedragingen op de markt voor
roestvrij staal,
als aan de inbreuken op de mededinging die in de beschikking ten laste zijn gelegd. Dit is een categorie waartoe rekwirante echter
ontegenzeggelijk niet behoort.
129. De Commissie en het Gerecht, dat haar in het bestreden arrest volgt, baseren hun conclusie, dat alle adressaten van de beschikking
zich bewust hadden moeten zijn van de onrechtmatigheid van hun gedragingen op de markt voor stalen balken, op een
totaalbeoordeling van de algemene en de bijzondere omstandigheden. Dat is een feitelijke beoordeling die, behoudens in het geval van een verdraaiing
van de feiten, als zodanig in hogere voorziening niet kan worden getoetst.
130. Het tweede onderdeel van het
vijfde middel dient derhalve
niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4. De vaststelling van de datum vanaf welke de inbreuken op de mededinging worden toegerekend aan rekwirante (
vijfde middel)
131. Rekwirante keert zich met het derde onderdeel van het
vijfde middel tegen de bevestiging van de in de beschikking bepaalde aanvangsdatum.
Argumenten van partijen
132.
Rekwirante keert zich tegen punt 226 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht bij het onderzoek naar de vaststelling van prijzen
in het kader van het Poutrelles Committee vooraf vaststelt dat de datum die in artikel 4 van de Spaanse en de Franse versie
van de beschikking wordt genoemd als aanvangsdatum van de inbreuken van rekwirante, namelijk
31 december 1989, een
verschrijving (
error de transcripción) is en dat het in werkelijkheid gaat om
31 december 1988.
133. Volgens rekwirante heeft het Gerecht het recht geschonden door te oordelen dat een
verschrijving in het dispositief van de beschikking niet belangrijk is.
134. Zij verwijt het Gerecht bovendien dat het arrest tegenstrijdig is gemotiveerd, aangezien het Gerecht ter bevestiging van zijn
oordeel heeft verwezen naar de Duitse en de Engelse versie van de beschikking, waarin naar de mening van het Gerecht de juiste
datum,
31 december 1988, wordt genoemd. Deze versies van de beschikking waren echter niet gesteld in de voor rekwirante geldende proceduretaal.
135. Punt 226 van het bestreden arrest is in tegenspraak met de uiteenzetting van het Gerecht in punt 209 van het bestreden arrest,
aangezien het Gerecht zich daar met betrekking tot afwijkingen in de Italiaanse versie van de beschikking heeft gebaseerd
op het tegengestelde argument. Het Gerecht heeft in punt 209 vastgesteld:
Wijziging van de Italiaanse versie van de beschikking is niet relevant, temeer niet omdat de Italiaanse versie van de beschikking
niet aan verzoekster is gericht.
136. Volgens de
Commissie is dit argument ongegrond. Zelfs wanneer men ervan uitgaat dat het Gerecht niet naar de andere taalversies van de beschikking
had mogen verwijzen, heeft het Gerecht terecht vastgesteld dat de juiste datum,
31 december 1988, blijkt uit de considerans van de beschikking.
Beoordeling
137. Wat betreft de kritiek van rekwirante met betrekking tot de relevantie van een verschrijving in het dispositief van de beschikking,
dient erop te worden gewezen dat het Gerecht in de betwiste punten van het bestreden arrest terecht verwijst naar de rechtspraak
van het Hof
(24)
, volgens welke verschrijvingen niet relevant zijn wanneer de context en de doelstellingen van een handeling een van de bewoordingen
afwijkende uitlegging ondersteunen.
138. Met betrekking tot de vermeende tegenstrijdigheden in de motivering van het bestreden arrest dient om te beginnen te worden
vastgesteld dat het Gerecht zichzelf in de punten 209 en 226 niet tegenspreekt met betrekking tot de betekenis van versies
van de beschikking die niet in de proceduretaal zijn gesteld, eenvoudigweg omdat het Gerecht in het eerstgenoemde punt een
geheel andere vraag
(25)
onderzoekt.
139. Bovendien beperkt het Gerecht zich in punt 226 van het bestreden arrest, bij de motivering van zijn standpunt dat het om een
verschrijving gaat, geenszins tot een vergelijking met versies die niet in de proceduretaal van rekwirante waren gesteld.
Het Gerecht verwijst integendeel duidelijk naar andere delen van de beschikking, die in alle taalversies identiek zijn, en
waaruit algemeen beschouwd blijkt dat het in artikel 4 van de beschikking om een verschrijving gaat.
140. Zo verwijst het Gerecht naar de punten 313 en volgende van de beschikking (in deel
II. JURIDISCHE BEOORDELING), waarin
31 december 1988 wordt genoemd als aanvangsdatum van de inbreuken door de Spaanse producenten die door de beschikking worden geraakt. Het
Gerecht verwijst verder naar artikel 1 van het dispositief van de beschikking, waar onder de naam
Aristrain voor de verschillende inbreuken een duur van
24 maanden wordt vermeld. Teruggerekend vanaf het eind van de relevante periode blijkt daaruit dat de inbreuken uiterlijk op 1 januari
1989 zijn begonnen.
141. Anders dan rekwirante meent, heeft het Gerecht zijn standpunt derhalve naar behoren en zonder tegenstrijdigheden gemotiveerd,
zodat het derde onderdeel van het
vijfde middel
ongegrond dient te worden verklaard.
5. Berekening van de geldboete in ecu (
zesde middel)
Argumenten van partijen
142.
Rekwirante komt op tegen het feit dat het Gerecht in de punten 659 en volgende geen juridische bezwaren ziet in het feit dat rekwirante
volgens artikel 1 van de beschikking de geldboete in ecu moet betalen.
143. Daardoor wordt volgens rekwirante het bedrag van de te betalen geldboete bepaald op basis van de betrokken omzetcijfers, omgerekend
tegen de gemiddelde wisselkoers van het referentiejaar, terwijl de geldboete tegen de op de dag vóór de betaling geldende
koers had moeten worden betaald indien betaling in de nationale valuta was voorgeschreven.
144. Volgens haar heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat de Commissie, om de verschillende meegedeelde omzetcijfers te kunnen
vergelijken, deze omzetten in éénzelfde munteenheid moet omrekenen. Enkel aan de hand van het op de omzet toegepaste percentage,
dat is bepaald op basis van de duur van de inbreuk en de deelneming van de afzonderlijke onderneming aan de inbreuk, kan worden
nagegaan of een opgelegde geldboete hoger is dan een andere.
145. Er is bijgevolg geen objectieve rechtvaardiging voor de toepassing van een systeem dat discriminerend is ten opzichte van
ondernemingen waarvan de nationale valuta tijdens de referentiejaren is gedevalueerd. Het Gerecht heeft derhalve het billijkheidsbeginsel
geschonden waar het de keuze die de Commissie uit de verschillende berekeningsmethodes heeft gemaakt, heeft goedgekeurd.
146. Bovendien heeft het Gerecht geen rekening gehouden met het feit dat de betaling van de geldboete op een ander tijdstip plaatsvindt
dan dat waarop het bedrag is vastgesteld.
147. Volgens de
Commissie is het middel ongegrond en stelt rekwirante geen andere bruikbare methode voor.
148. Volgens haar is het logisch dat is geopteerd voor de omzet en de wisselkoers van het jaar waarin de inbreuk is gepleegd, aangezien
dit de werkelijke draagwijdte van de inbreuk in de periode waarin zij heeft plaatsgevonden weerspiegelt, en de mogelijkheid
biedt zeer nauwkeurig rekening te houden met alle mogelijke uit de inbreuk voortvloeiende winsten.
149. Met betrekking tot de betaling van de geldboete maakt de Commissie duidelijk dat deze niet in nationale valuta hoeft te worden
betaald; zij kan ook in ecu worden betaald.
150. Daarenboven wijst de Commissie erop dat er weliswaar een verschil bestaat tussen de wisselkoers ten tijde van de vaststelling
van de geldboete en die ten tijde van de betaling ervan, maar dat dit een gevolg is van rekwirantes keuze om de geldboete
niet meteen te betalen en het bedrag van de geldboete niet reeds in 1994 op een bankrekening vast te leggen.
Beoordeling
151. Het Hof heeft in de punten 87 en volgende van het arrest Sarrió/Commissie
(26)
met betrekking tot dezelfde problematiek (weliswaar op basis van schendingen van de mededingingsregels in het kader van het
EG-Verdrag, dat wil zeggen met betrekking tot verordening nr. 17
(27)
) vastgesteld: In casu heeft rekwirante niet aangetoond hoe het Gerecht, door de berekeningsmethode van de Commissie, die uitging van de
omzet van het laatste volledige jaar van de inbreuk, niet in twijfel te trekken, verordening nr. 17 of algemene rechtsbeginselen
zou hebben geschonden.Allereerst wordt het gebruik van de ecu voor de vaststelling van geldboeten door verordening nr. 17 niet verboden. [...] [D]e
Commissie [heeft] verder éénzelfde berekeningsmethode gebruikt voor de geldboeten die zij heeft opgelegd aan de ondernemingen
waaraan een sanctie werd opgelegd wegens deelneming aan eenzelfde inbreuk, en heeft [...] met deze methode de omvang en de
economische macht van elke onderneming alsmede de omvang van de door elk van hen gepleegde inbreuk kunnen beoordelen met inachtneming
van de economische realiteit zoals deze zich voordeed op het tijdstip waarop de inbreuk werd gepleegd.Wat ten slotte in het bijzonder de valutaschommelingen betreft, zij zijn een toeval dat zowel voordeel als nadeel kan opleveren,
waarmee ondernemingen gewoonlijk te maken hebben in het kader van hun commerciële activiteiten en waarvan het bestaan als
zodanig het bedrag van een geldboete dat op wettige wijze is vastgesteld op basis van de zwaarte van de inbreuk en de omzet
in het laatste jaar waarin die inbreuk is gepleegd, niet zijn passend karakter ontneemt. Hoe dan ook, het maximumbedrag van
de geldboete dat krachtens artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 wordt bepaald op basis van de omzet in het aan de vaststelling
van de beschikking voorafgaande boekjaar, beperkt de eventuele nadelige gevolgen van valutaschommelingen.
152. Aangezien niet valt in te zien waarom deze beginselen bij de toepassing van het in casu relevante artikel 65, lid 5, EGKS-Verdrag
niet of anders zouden moeten worden toegepast, dient het betoog van rekwirante op dezelfde gronden te worden afgewezen.
153. Het
zesde middel dient derhalve
ongegrond te worden verklaard.
- E ─
De beslissing omtrent de kosten (zevende middel)
Argumenten van partijen
154.
Rekwirante komt op tegen punt 717 van het bestreden arrest en verwijt het Gerecht dat het ─ ondanks haar daartoe strekkende vordering
─ de Commissie niet heeft verwezen in de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele betaling
van de geldboete. Zij heeft deze vordering gebaseerd op artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht
(hierna:
Reglement).
155. Rekwirante motiveert haar door het Gerecht afgewezen vordering als volgt: wanneer het definitief worden van een beschikking
van de Commissie afhankelijk is van de bevestiging ervan door een onpartijdige en onafhankelijke rechter ─ in het onderhavige
geval het Gerecht van eerste aanleg ─ mogen de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling pas te haren laste
vallen nadat deze volledige rechterlijke toetsing door het Gerecht heeft plaatsgevonden. Anders zou het Gerecht geen toetsing
in volle omvang in de zin van artikel 6 EVRM verrichten en zou er sprake zijn van schending van deze bepaling.
156.
De
Commissie is van mening dat de tijdens de procedure voor het Gerecht geformuleerde vordering van rekwirante tot verwijzing van de Commissie
in de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele betaling van de geldboete, terecht is afgewezen.
157. Om te beginnen ziet de Commissie niet in hoe aan het Gerecht de uitspraak kan worden toegeschreven dat haar beschikking pas
definitief is nadat zij door het Gerecht is bevestigd. Het gaat hier om een verkeerde interpretatie van een ander deel van
het bestreden arrest, waar de verenigbaarheid wordt onderzocht van de procedure voor de Commissie met artikel 6 EVRM.
158. Verder stelt de Commissie dat zij weliswaar over het algemeen een bankgarantie aanvaardt om de inning van de geldboete tijdens
een procedure voor het Gerecht te vermijden. Dit verandert echter niets aan het feit dat volgens artikel 92 EGKS-Verdrag de
beschikking een titel van tenuitvoerlegging vormt, en dat volgens artikel 39 EGKS-Verdrag een bij het Hof ingesteld beroep
geen opschortende werking heeft. Indien pas na de bevestiging van de geldboeten door het Gerecht rente hierover verschuldigd
was, zou artikel 39 een loze regel zijn; dit zou bovendien leiden tot beroepen met als enig doel de betaling van de geldboeten
uit te stellen.
159. Ten slotte verwijst de Commissie naar de punten 111 tot en met 118 van het bestreden arrest, waarin het Gerecht een standpunt
heeft ingenomen over de vermeende schending van artikel 6 EVRM en over het beroep in volle omvang en de betekenis daarvan.
Beoordeling
160. Om te beginnen dient de vraag te worden beantwoord of het
zevende middel
niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens schending van het verbod om in hogere voorziening nieuwe middelen
(28)
aan te voeren.
161. Uit het door rekwirante betwiste punt 717 van het bestreden arrest blijkt namelijk niet dat de volgens rekwirante door het
Gerecht onjuist beoordeelde vordering ─ namelijk om de Commissie overeenkomstig artikel 91 van het Reglement te verwijzen
in de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele betaling van de geldboete ─ voorwerp is geweest
van de procedure voor het Gerecht.
162. Uit het aangehaalde punt blijkt enkel dat rekwirante heeft gevorderd, de Commissie overeenkomstig artikel 87, lid 3, van het
Reglement of overeenkomstig artikel 34 EGKS-Verdrag te verwijzen in de
tijdens de administratieve procedure ontstane kosten.
Kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele betaling van de geldboete, zijn echter kosten die pas op grond van de beschikking, dus later ontstaan, zodat zij in ieder geval geen kosten kunnen
vormen die zijn ontstaan tijdens de administratieve procedure.
163. Er kan evenmin van uit worden gegaan dat het arrest misschien de argumenten van partijen onvolledig heeft weergegeven, aangezien
ook de beoordeling ─ zoals blijkt uit de punten 714 en volgende van het bestreden arrest ─ enkel betrekking heeft op de vraag
wie de kosten dient te dragen die zijn ontstaan tijdens de administratieve procedure voor de Commissie.
164. Voorzichtigheid lijkt hier echter geboden, aangezien rekwirante en de Commissie volgens de op dit punt overeenstemmende argumenten
van partijen ervan uitgaan dat tijdens de procedure voor het Gerecht eveneens is gevorderd, de Commissie te
verwijzen in de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele betaling van de geldboete.
165. In het arrest Alexopoulou
(29)
heeft het Hof het kennelijk juridisch mogelijk geacht om in geval van twijfel over de vraag of een argument reeds in de procedure
voor het Gerecht aan bod is gekomen, ambtshalve terug te grijpen naar het dossier van het Gerecht, ook al heeft rekwirante
─ zoals in casu ─ niet naar dat dossier verwezen, hoewel zij ─ naar kan worden aangenomen ─ wist dat het arrest van het Gerecht
mogelijk onvolledig was.
166. Zoals uit punt VI van het verzoekschrift in de procedure voor het Gerecht blijkt, gaat het bij het middel betreffende de kosten
en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele betaling van de geldboete, niet om een voor de eerste maal
in hogere voorziening ingediende vordering, zodat het
zevende middel op dit punt
ontvankelijk lijkt.
167. Hoewel het bijgevolg ─ zoals duidelijk had moeten zijn voor rekwirante ─ gaat om de ontoereikende motivering van het bestreden
arrest, heeft rekwirante nergens in haar argumentatie een schending van artikel 30 EGKS-Verdrag aangevoerd, maar uitsluitend
de onjuiste beoordeling van de verplichting om de kosten te dragen.
168. De vraag doet zich derhalve voor of rekwirante niet het verkeerde middel heeft aangevoerd omdat, wanneer het bestreden arrest,
zoals is vastgesteld,
helemaal geen beoordeling bevat met betrekking tot de door rekwirante in de procedure voor het Gerecht ingediende vordering, het Hof bezwaarlijk
de inhoudelijke juistheid kan toetsen van de beoordeling van deze specifieke vraag inzake de kosten.
169. Het lijkt echter dat wanneer rekwirante het juiste middel (schending van de verplichting om arresten met redenen te omkleden,
artikel 30 van 's Hofs Statuut-EGKS) had aangevoerd, het middel gegrond zou zijn geweest. In dat geval zou het Hof punt 717
van het bestreden arrest wegens ontoereikende motivering moeten vernietigen overeenkomstig artikel 54, eerste zin, van 's Hofs
Statuut-EGKS en de zaak overeenkomstig de tweede zin naar het Gerecht moeten verwijzen. Indien het Gerecht de vordering dan
zou afwijzen, zou het Hof de beoordeling van het Gerecht zo nodig moeten toetsen in een tweede hogere voorziening.
170. Aangezien artikel 54, tweede zin, van 's Hofs Statuut-EGKS echter voorziet in de alternatieve mogelijkheid dat het Hof de
zaak zelf afdoet wanneer deze in staat van wijzen is, lijkt het in casu om redenen van proceseconomie zinvol dat het Hof in
het onderhavige geval bij uitzondering zelf beslist wie de gestelde kosten dient te dragen en daarbij verwijst naar de door
rekwirante in haar verzoekschrift voor het Gerecht aangevoerde gronden.
171. De vraag is derhalve of artikel 91 van het Reglement de juiste grondslag vormt voor de vordering tot vergoeding van de kosten
en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele betaling van de geldboete.
172. Wat betreft de kosten van de zekerheidstelling heeft het Hof in de beschikking in de zaak Krupp Stahl/Commissie
(30)
reeds vastgesteld, dat
de [...] voor het stellen van de bankwaarborg gemaakte kosten niet kunnen worden beschouwd als
in verband met de procedure gemaakte kosten, in de zin van deze bepaling.
[
(31)
] Immers, het feit dat het stellen van een bankwaarborg een van de beide voorwaarden was waarvan de Commissie de [...] mogelijkheid
om tenuitvoerlegging van de boetebeschikking te voorkomen, afhankelijk had gesteld, [...] volstaat niet om de betrokken kosten
aan te merken als kosten gemaakt
in verband met de procedure van dit beroep.
173. Met betrekking tot de renteverliezen die verband houden met de betaling van de geldboete, is het betoog van rekwirante betreffende
het niet-definitieve karakter van de beschikking moeilijk te volgen. Zoals de Commissie terecht stelt, kan de beschikking
volgens artikel 92 EGKS-Verdrag juncto artikel 39, eerste zin, EGKS-Verdrag hoe dan ook onmiddellijk ten uitvoer worden gelegd,
zodat het recht van de Commissie op rente eveneens onmiddellijk ontstaat wanneer een adressaat van de beschikking de geldboete
niet betaalt na afloop van de betalingstermijn.
174. Rekwirante lijkt met haar betoog echter niet zozeer het principiële recht van de Commissie op rente ingeval geldboeten niet
worden betaald, aan de orde te willen stellen. Het betoog richt zich integendeel duidelijk tegen het recht op rente voor dat
deel van de geldboete waarmee het Gerecht in het bestreden arrest de geldboete heeft verlaagd, of op het overeenkomstige deel
van de kosten voor de bankgarantie waarmee de tenuitvoerlegging van de beschikking voorlopig zou moeten worden vermeden.
175. Aangezien rekwirante dit echter niet op deze wijze heeft aangevoerd, verwijs ik wat betreft dit probleem algemeen naar de
uiteenzetting van het Gerecht in punt 697 van het arrest in de parallelle zaak British Steel/Commissie.
(32)
176. Het
zevende middel, waarmee rekwirante klaagt dat het Gerecht haar vordering om de Commissie op grond van artikel 91 van het Reglement
te verwijzen in de kosten en rente verband houdend met de zekerheidstelling of de eventuele betaling van de geldboete niet
heeft toegewezen, dient derhalve
ongegrond te worden verklaard.
- F ─
De duur van de procedure vormt een schending van artikel 6 EVRM (negende middel)
Argumenten van partijen
177.
Rekwirante verwijst naar het arrest van het Hof in de zaak Baustahlgewebe/Commissie.
(33)
Zij is van mening dat door de lengte van de gerechtelijke procedure, die meer dan vijf jaar heeft geduurd, en de daaraan
voorafgaande administratieve procedure van drie jaar voor de Commissie, de beslechting van het geding zo lang is uitgesteld,
dat artikel 6 EVRM is geschonden.
178. Rekwirante is met name van mening dat de aarzeling van de Commissie om haar toegang te verschaffen tot de voor de verdediging
vereiste documenten, de vertraging heeft veroorzaakt.
179. Volgens rekwirante zou zij derhalve geen rente behoeven te betalen gedurende de periode dat de procedure voor het Gerecht
ten gevolge van de handelwijze van de Commissie is vertraagd en belemmerd.
180.
De
Commissie wijst erop dat de omstandigheden van het onderhavige geval verschillen van die in de zaak Baustahlgewebe/Commissie. In casu
was zij volgens artikel 23 van 's Hofs Statuut-EGKS en twee beschikkingen van het Gerecht
(34)
verplicht om alle documenten betreffende de zaak aan het Gerecht over te leggen en om alle documenten te onderzoeken en uit
te maken welke ervan aan verzoeksters konden worden meegedeeld.
181. Bovendien stelt de Commissie dat het Gerecht de schriftelijke stukken en documenten zo grondig heeft onderzocht op initiatief
van verzoeksters.
Beoordeling
182. Aangezien de grieven in wezen overeenkomen met de argumentatie van Thyssen Stahl AG, rekwirante in de zaak C-194/99 P, verwijs
ik voor de redenen waarom het
negende middel ongegrond dient te worden verklaard, naar de punten 231 en volgende van mijn conclusie van heden in bovengenoemde
zaak. Deze redenen zijn in casu van overeenkomstige toepassing.
183. Aangezien bijgevolg niet kan worden uitgegaan van een schending van het recht op rechtsbescherming binnen een redelijke termijn,
behoeft niet nader te worden ingegaan op de vraag of een dergelijke schending eveneens het verlies van het recht op rente
gedurende de procedure voor het Gerecht
(35)
tot rechtsgevolg kan hebben.
184. Het
negende middel, dat klaagt over de duur van de procedure, dient derhalve
ongegrond te worden verklaard.
IV ─ Kosten
185. Volgens artikel 32 van 's Hofs Statuut-EGKS en artikel 122, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering beslist
het Hof ten aanzien van de proceskosten, wanneer de hogere voorziening gegrond is en het zelf de zaak afdoet. Volgens artikel 69,
lid 3, van dit Reglement, dat ingevolge artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, kan het Hof de
proceskosten over de partijen verdelen of beslissen dat elke partij haar eigen kosten zal dragen, indien zij onderscheidenlijk
op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld, en voorts wegens bijzondere redenen. Aangezien slechts een van de middelen
met betrekking tot de geldboete gegrond is, en dan nog slechts gedeeltelijk, lijkt het redelijk rekwirante in haar eigen kosten
en in viervijfde van de kosten van de Commissie te verwijzen.
V ─ Conclusie
186. Op grond van het bovenstaande geef ik het Hof in overweging,
- ─
het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 11 maart 1999, Aristrain/Commissie (T-156/94), te vernietigen voorzover het
bevestigt dat het geoorloofd was enkel aan Siderúrgica Aristrain Madrid SL een geldboete op te leggen;
- ─
de artikelen 4 en 6 van beschikking nr. 94/215/EGKS van 16 februari 1994 inzake een procedure op grond van artikel 65 van
het EGKS-Verdrag betreffende overeenkomsten en onderling samenhangende gedragingen van Europese balkenproducenten nietig te
verklaren, voorzover daarin van twee hoofdelijk aansprakelijke ondernemingen enkel Siderúrgica Aristrain Madrid SL wordt genoemd;
- ─
de hogere voorziening voor het overige af te wijzen;
- ─
Siderúrgica Aristrain Madrid SL in haar eigen kosten en viervijfde van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen
te verwijzen.
- 1 –
- Oorspronkelijke taal: Duits.
- 2 –
- T-156/94, Jurispr. blz. II-645.
- 3 –
- PB L 212, blz. 1.
- 4 –
- Zie punt 33 van het arrest van 11 maart 1999, Thyssen Stahl/Commissie (T-141/94, Jurispr. blz. II-347).
- 5 –
- PB L 116, blz. 1.
- 6 –
- Zaken aanhangig bij het Hof.
- 7 –
- Arrest van 20 april 1999, Limburgse Vinyl Maatschappij e.a./Commissie (T-305/94─T-307/94, T-313/94─T-316/94, T-318/94, T-325/94,
T-328/94, T-329/94 en T-335/94, Jurispr. blz. II-931).
- 8 –
- In het arrest Piersack (arrest van 1 oktober 1982, serie A, nr. 53, § 16, punt 33) is deze vraag niet beantwoord en in het
arrest Pfeifer en Plankl (arrest van 25 februari 1992, serie A, nr. 227, § 35 e.v.) heeft het EHRM enkel vastgesteld dat de
samenstelling van het Gerecht moet voldoen aan de wettelijke voorwaarden. In het arrest Deumeland (arrest van 29 mei 1986,
serie A, nr. 100, § 81 e.v.) heeft het EHRM vastgesteld dat
de vervanging van rechters een natuurlijk onderdeel vormt van het functioneren van een gerecht.
- 9 –
- Punten 84 e.v.
- 10 –
- Met uitzondering van punt 115 van de conclusie in zaak C-194/99 P.
- 11 –
- Arrest van 4 maart 1999 (C-119/97 P, Jurispr. blz. I-1341).
- 12 –
- Aangehaald in voetnoot 11 (punt 111).
- 13 –
- Arrest van het Hof van 1 juni 1994, Commissie/Brazzelli Lualdi e.a. (C-136/92 P, Jurispr. blz. I-1981).
- 14 –
- Zie bijvoorbeeld arrest van 9 juni 1992, Lestelle/Commissie (C-30/91 P, Jurispr. blz. I-3755, punt 28).
- 15 –
- Arrest van 6 april 1995, Tréfilunion/Commissie (T-148/89, Jurispr. blz. II-1063, punt 142).
- 16 –
- Aangehaald in voetnoot 15.
- 17 –
- Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, respectievelijk
artikel 65, lid 5, van het EGKS-Verdrag worden opgelegd (PB 1998, C 9, blz. 3).
- 18 –
- Arrest van 14 juli 1972 (48/69, Jurispr. blz. 619).
- 19 –
- Aangehaald in voetnoot 18.
- 20 –
- Arrest van 16 november 2000 (C-294/98 P, Jurispr. blz. I-10065, punt 26). Het arrest betreft beschikking 94/601/EG van de
Commissie van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 ─ Karton) (PB L 243,
blz. 1).
- 21 –
- In geval van een verhaalsrecht op grond van hoofdelijke aansprakelijkheid zou de schuldenaar die heeft betaald afhankelijk
zijn van het toepasselijke nationale recht.
- 22 –
- Ook een dreigende insolventie van een medeschuldenaar ─ waarvan in het onderhavige geval duidelijk geen sprake is ─ maakt
een dergelijke handelwijze niet absoluut noodzakelijk, aangezien in geval van hoofdelijke aansprakelijkheid alle medeschuldenaars
aansprakelijk zijn voor de schuld, zodat in de fase van de tenuitvoerlegging in ieder geval een solvente schuldenaar voor
de totale geldboete kan worden gevonden. In de beschikking betreffende de
karton-zaken (aangehaald in voetnoot 20) heeft de Commissie overigens ─ slechts enige maanden na de onderhavige beschikking ─ in
het dispositief van de beschikking alle medeschuldenaars vermeld als adressaten.
- 23 –
- Beschikking 90/417/EGKS van de Commissie van 18 juli 1990 inzake een procedure op grond van artikel 65 van het EGKS-Verdrag
betreffende een overeenkomst en onderling samenhangende gedragingen van Europese fabrikanten van koudgewalste platte producten
van roestvrij staal (PB L 220, blz. 28).
- 24 –
- Arrest van 2 juni 1994, AC-ATEL Electronics Vertriebs (C-30/93, Jurispr. blz. I-2305).
- 25 –
- Dat punt betrof het feit dat met de hand aangebrachte wijzigingen in de tekst van de beschikking, die aantoonbaar zijn aangebracht
na de besluitvorming door de Commissie, niet van belang kunnen zijn voor de vraag betreffende de
overeenstemming tussen de betekende en de goedgekeurde tekst , wanneer deze wijzigingen zijn aangebracht in een versie van de beschikking die niet in de proceduretaal is gesteld en derhalve
niet is betekend.
- 26 –
- Arrest van 16 november 2000 (C-291/98 P, Jurispr. blz. I-9991). Het arrest betreft beschikking 94/601/EG van de Commissie
van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 ─ Karton) (PB L 243, blz. 1).
- 27 –
- Verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het
Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204).
- 28 –
- Zie het in voetnoot 14 aangehaalde arrest.
- 29 –
- Arrest van 1 juli 1999 (C-155/98 P, Jurispr. blz. I-4069).
- 30 –
- Beschikking van 20 november 1987 (183/83, Jurispr. blz. 4611, punt 10).
- 31 –
- Aangezien de beschikking nog vóór de instelling van het Gerecht werd vastgesteld, ging het in die zaak om het gelijkluidende
artikel 73, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.
- 32 –
- Arrest van 11 maart 1999 (T-151/94, Jurispr. blz. II-629). Verzoekster in die zaak had weliswaar niet verzocht de Commissie
te verwijzen in de voor haar ontstane kosten en rente, maar om vergoeding van het aan de Commissie onverschuldigd betaalde
deel van de boete,
vermeerderd met vertragingsrente. Het Gerecht heeft gewezen op het recht op herstel van de nadelige gevolgen door de Commissie overeenkomstig artikel 34 van
het EGKS-Verdrag. Volgens deze bepaling heeft een onderneming die een door het Gerecht geheel of gedeeltelijk nietig verklaarde
geldboete reeds heeft betaald, in principe recht op vergoeding van de gevorderde rente. In het arrest van het Gerecht van
10 oktober 2001, Corus UK/Commissie (T-171/99, Jurispr. blz. II-2967), dat een overeenkomstige vordering van British Steel
betrof, heeft het Gerecht het recht op herstel van de nadelige gevolgen geconcretiseerd en de principiële mogelijkheid bevestigd
om op grond van artikel 34 EGKS-Verdrag in bepaalde omstandigheden vergoeding te vorderen van de kosten en de rente die voor
een verzoekster tijdens de procedure voor het Gerecht kunnen zijn ontstaan in verband met (en afhankelijk van de hoogte van)
de nietig verklaarde geldboete. Bovendien heeft het Gerecht vastgesteld dat het recht op herstel van de nadelige gevolgen
in ieder geval ook betrekking heeft op de betaling van vertragingsrente over het onverschuldigd betaalde deel van de geldboete.
- 33 –
- Arrest van 17 december 1998 (C-185/95 P, Jurispr. blz. I-8417).
- 34 –
- Beschikkingen van 19 juni 1996, NMH Stahlwerke e.a./Commissie (T-134/94, T-136/94─T-138/94, T-141/94, T-145/94, T-147/94,
T-148/94, T-151/94, T-156/94 en T-157/94, Jurispr. blz. II-537), en 10 december 1997, NMH Stahlwerke e.a./Commissie (T-134/94,
T-136/94─T-138/94, T-141/94, T-145/94, T-147/94, T-148/94, T-151/94, T-156/94 en T-157/94, Jurispr. blz. II-2293).
- 35 –
- In het arrest Baustahlgewebe/Commissie (aangehaald in voetnoot 33) bestond het rechtsgevolg in de verlaging van de geldboete
zelf.