Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0404

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 november 2000.
Josef Plum tegen Allgemeine Ortskrankenkasse Rheinland, Regionaldirektion Köln.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Vaststelling van toe te passen wetgeving - In andere lidstaat gedetacheerde werknemers.
Zaak C-404/98.

Jurisprudentie 2000 I-09379

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:607

61998J0404

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 9 november 2000. - Josef Plum tegen Allgemeine Ortskrankenkasse Rheinland, Regionaldirektion Köln. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland. - Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Vaststelling van toe te passen wetgeving - In andere lidstaat gedetacheerde werknemers. - Zaak C-404/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-09379


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Toepasselijke wetgeving - Werknemers van onderneming uit lidstaat die worden ingezet voor werk op grondgebied van andere lidstaat - Uitoefening door onderneming van al haar werkzaamheden, behalve zuiver interne beheerswerkzaamheden, in tweede staat - Onderwerping van werknemers aan wetgeving van staat waar zij daadwerkelijk werkzaam zijn

(Verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 13, lid 2, sub a, en 14, lid 1, sub a)

Samenvatting


$$Artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71, in de bij verordening nr. 2001/83 gewijzigde en bijgewerkte versie, volgens welke werknemers van een onderneming die tijdelijk worden gedetacheerd om arbeid te verrichten in een andere lidstaat dan die op het grondgebied waarvan die onderneming is gevestigd, onder bepaalde voorwaarden aangesloten kunnen blijven bij het socialezekerheidsstelsel van de lidstaat op het grondgebied waarvan de onderneming is gevestigd, moet aldus worden uitgelegd dat het niet van toepassing is op werknemers van een in een lidstaat gevestigde bouwonderneming die worden ingezet voor bouwwerkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat waar die onderneming al haar werkzaamheden, behalve zuiver interne beheerswerkzaamheden, verricht. Overeenkomstig artikel 13, lid 2, sub a, van die verordening vallen die werknemers onder de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij daadwerkelijk werkzaam zijn.

( cf. punt 23 en dictum )

Partijen


In zaak C-404/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Bundesgerichtshof (Duitsland), in het aldaar aanhangige geding tussen

J. Plum

en

Allgemeine Ortskrankenkasse Rheinland, Regionaldirektion Köln,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 13, lid 2, sub a, en 14, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 gewijzigde en bijgewerkte versie (PB L 230, blz. 6),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, V. Skouris, J.-P. Puissochet (rapporteur), R. Schintgen en F. Macken, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Allgemeine Ortskrankenkasse Rheinland, Regionaldirektion Köln, vertegenwoordigd door R. Nirk en N. J. Gross, advocaten bij het Bundesgerichtshof,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Financiën, en C.-D. Quassowski, Regierungsdirektor bij dat ministerie, als gemachtigden,

- de Belgische regering, vertegenwoordigd door A. Snoecx, adviseur bij de directie-generaal juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde,

- de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger, onderdirecteur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en C. Chavance, secretaris buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden,

- de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra, hoofd van de afdeling Europees recht bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes, directeur van de juridische dienst van het directoraat-generaal Europese Gemeenschappen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en S. Emídio de Almeida, jurist bij de directie migratiediensten en sociale bijstand van de algemene directie consulaire zaken en Portugese gemeenschappen van dat ministerie, als gemachtigden,

- de regering van het Vorstendom Liechtenstein, vertegenwoordigd door C. Büchtel, directeur van de afdeling Europese economische ruimte" van de regering, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Hillenkamp, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door C. Jacobs en R. Karpenstein, advocaten te Hamburg,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 juni 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 29 oktober 1998, ingekomen bij het Hof op 16 november daaraanvolgend, heeft het Bundesgerichtshof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG), twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 13, lid 2, sub a, en 14, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 gewijzigde en bijgewerkte versie (PB L 230, blz. 6; hierna: verordening nr. 1408/71").

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen J. Plum en de Allgemeine Ortskrankenkasse Rheinland, Regionaldirektion Köln (hierna: AOK Rheinland"), over door laatstgenoemde krachtens het Duitse socialezekerheidsstelsel gevorderde socialezekerheidspremies.

De gemeenschapsregeling

3 Titel II van verordening nr. 1408/71, die de artikelen 13 tot en met 17 omvat, bevat de regels betreffende de vaststelling van de op het gebied van de sociale zekerheid toe te passen wetgeving.

4 Artikel 13, lid 2, van deze verordening luidt als volgt:

Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

a) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;

(...)"

5 Artikel 14, lid 1, van de verordening bepaalt:

Ten aanzien van de toepassing van de in artikel 13, lid 2, onder a, neergelegde regel gelden de volgende uitzonderingen en bijzonderheden:

a) Op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst verricht voor een onderneming waaraan hij normaal verbonden is, en door deze onderneming gedetacheerd wordt op het grondgebied van een andere lidstaat teneinde aldaar voor haar rekening arbeid te verrichten, blijft de wetgeving van eerstbedoelde lidstaat van toepassing, mits de te verwachten duur van die arbeid niet meer dan twaalf maanden bedraagt en hij niet wordt uitgezonden ter vervanging van een andere persoon wiens detachering beëindigd is;

(...)"

Het hoofdgeding

6 Plum is eigenaar van twee te Geilenkirchen (Duitsland) gevestigde bouwondernemingen, de Plum Bauträger- und Bauunternehmung GmbH en de Plum Bauunternehmung GmbH.

7 In 1989 stichtte hij Aannemersbedrijf B3 Senator BV (hierna: Senator"), een te Heerlen (Nederland) gevestigde vennootschap naar Nederlands recht. De oprichting van die vennootschap had tot doel het hoofd te bieden aan de in Duitsland steeds sterker wordende concurrentie van Nederlandse bouwondernemingen, waarvan de loonkosten en de sociale lasten lager zijn dan die van de Duitse ondernemingen.

8 In de daaraanvolgende jaren ontving Senator al haar opdrachten van de twee Duitse ondernemingen van Plum. Zij verrichtte met door haar in dienst genomen werknemers die in Nederland of in Duitsland wonen, alleen bouwwerkzaamheden in laatstgenoemde lidstaat. De te verwachten duur van de werkzaamheden voor elk bouwproject bedroeg nooit meer dan twaalf maanden.

9 Senator had in haar vestigingsplaats een kantoor dat werd bemand door de verhuurder van de kantoorruimte, die tevens voorman bij die vennootschap was. Hij nam de telefoon op en ontving de post, die hij zelf behandelde of voor beantwoording naar de Duitse ondernemingen van Plum doorstuurde. In dat kantoor werd de boekhouding van de onderneming gevoerd en vonden de sollicitatiegesprekken plaats.

10 Van 1989 tot februari 1993 betaalde Senator socialezekerheidspremies aan de AOK Rheinland. Nadat de Nederlandse belastingdienst van haar betaling van socialezekerheidspremies had gevorderd, betaalde zij die premies evenwel in Nederland en niet langer aan het Duitse orgaan. Eind 1994 staakte Senator haar activiteiten.

11 Aangezien Plum borg stond voor alle verplichtingen van Senator jegens AOK Rheinland, vorderde deze laatste van hem betaling van socialezekerheidspremies ten bedrage van 100 430,02 DEM, vermeerderd met rente, over de periode van maart 1993 tot en met april 1994. Nadat de vordering van AOK Rheinland tegen Plum in eerste aanleg en in hoger beroep was toegewezen, stelde deze laatste Revision" in bij het Bundesgerichtshof. Hij voerde aan, dat hij overeenkomstig artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 alleen in Nederland socialezekerheidspremies verschuldigd was.

12 In zijn verwijzingsbeschikking merkt de nationale rechter op, dat het lot van Plums beroep afhangt van het antwoord op de vraag of de werknemers van Senator onder de Duitse dan wel onder de Nederlandse socialezekerheidswetgeving vielen.

13 Van mening dat het antwoord op die vraag afhing van de uitlegging van de artikelen 13, lid 2, sub a, en 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71, schorste het Bundesgerichtshof de behandeling van de zaak en stelde het het Hof de volgende twee prejudiciële vragen:

1) Is een persoon die in loondienst is bij een onderneming (in casu een besloten vennootschap naar Nederlands recht) die haar zetel en een kantoor in een lidstaat (in casu Nederland) heeft, doch hoofdzakelijk op het grondgebied van een andere lidstaat werkzaam is en in het verleden uitsluitend in laatstgenoemde lidstaat heeft gewerkt (in casu bouwprojecten in Duitsland heeft uitgevoerd), op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat werkzaam (artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 in de versie van 2 juni 1983, PB L 230, blz. 8 e.v.)?

2) Voor het geval dat de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, is er sprake van detachering in de zin van artikel 14, lid 1, sub a, van deze verordening wanneer een in een lidstaat gevestigde bouwonderneming haar werknemers hoofdzakelijk bij bouwprojecten in een andere lidstaat inzet en ze in het verleden meerdere jaren uitsluitend daar heeft ingezet, doch de te verwachten duur van de werkzaamheden voor elk bouwproject niet meer dan twaalf maanden bedraagt?"

De eerste vraag

14 Vooraf zij eraan herinnerd, dat artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 een uitzondering vormt op de regel van artikel 13, lid 2, sub a, krachtens hetwelk op de werknemer de wetgeving van toepassing is van de lidstaat op wiens grondgebied hij werkzaamheden in loondienst uitoefent (arrest van 10 februari 2000, FTS, C-202/97, Jurispr. blz. I-883, punt 30).

15 De artikelen 14 tot en met 17 van verordening nr. 1408/71 bevatten weliswaar andere uitzonderingen op die regel van de staat van werkzaamheid, doch uit de verwijzingsbeschikking blijkt, dat de onderwerping van de werknemers van Senator aan de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waar die vennootschap is gevestigd, in plaats van aan de overeenkomstige wetgeving van de lidstaat waar die werknemers daadwerkelijk hun werkzaamheden uitoefenen, onderstelt dat die werknemers onder artikel 14, lid 1, sub a, van die verordening vallen.

16 Bijgevolg wenst de verwijzende rechter met zijn eerste vraag in feite te vernemen, of artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat het van toepassing is op werknemers van een in een lidstaat gevestigde bouwonderneming die worden ingezet voor bouwwerkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat waar die onderneming al haar werkzaamheden, behoudens zuiver interne beheerswerkzaamheden, verricht.

17 AOK Rheinland, de Belgische, de Duitse, de Franse, de Nederlandse en de Portugese regering, de regering van het Vorstendom Liechtenstein alsmede de Commissie betogen, dat artikel 14, lid 1, sub a, van de verordening in een dergelijke situatie niet van toepassing is, omdat de betrokken onderneming geen substantiële economische werkzaamheden uitoefent in de lidstaat waar zij is gevestigd. Bijgevolg vallen de loontrekkenden van die onderneming overeenkomstig artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 onder de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat waarin zij daadwerkelijk werkzaam zijn.

18 Er zij eraan herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, waarvan artikel 14 deel uitmaakt, een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels vormen, dat tot doel heeft, de werknemers die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, onder het socialezekerheidsstelsel van één lidstaat te brengen, teneinde te voorkomen dat meerdere nationale wettelijke regelingen toepasselijk zijn en dat daaruit complicaties voortvloeien (zie, met name, arrest FTS, reeds aangehaald, punt 20).

19 Artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 heeft met name tot doel, het vrije verkeer van diensten te bevorderen ten behoeve van ondernemingen die daarvan gebruik maken door werknemers uit te zenden naar andere lidstaten dan de lidstaat waarin zij zijn gevestigd. Het beoogt namelijk mogelijke belemmeringen voor het vrije verkeer van werknemers weg te nemen en de economische interpenetratie te bevorderen met vermijding van administratieve complicaties, in het bijzonder voor de werknemers en de ondernemingen (arrest van 17 december 1970, Manpower, 35/70, Jurispr. blz. 1251, punt 10 en arrest FTS, reeds aangehaald, punt 28).

20 Zoals het Hof in punt 11 van het reeds aangehaalde arrest Manpower heeft vastgesteld, biedt artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 de onderneming de mogelijkheid, teneinde te vermijden dat een op het grondgebied van een lidstaat gevestigde onderneming verplicht is haar normaliter aan de socialezekerheidswetgeving van die staat onderworpen werknemers aan te sluiten bij het socialezekerheidsstelsel van een andere lidstaat waarin zij zijn gedetacheerd om werkzaamheden van beperkte duur te verrichten - hetgeen het vrij verrichten van diensten moeilijker zou maken -, de aansluiting van haar werknemers bij het socialezekerheidsstelsel van de eerste lidstaat te handhaven voor zover die onderneming de voorwaarden voor deze vrijheid van dienstverrichting in acht neemt (arrest FTS, reeds aangehaald, punt 29).

21 In de punten 33 en 45 van het reeds aangehaalde arrest FTS heeft het Hof daaruit afgeleid, dat een uitzendbureau dat werknemers vanuit een lidstaat ter beschikking stelt van op het grondgebied van een andere lidstaat gevestigde ondernemingen, om in aanmerking te komen voor het voordeel van artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 zijn werkzaamheden normaliter in eerstgenoemde lidstaat moet verrichten, dat wil zeggen dat zij daar gewoonlijk activiteiten van betekenis moet verrichten.

22 Daaruit volgt, dat een in een lidstaat gevestigde bouwonderneming die haar werknemers detacheert op het grondgebied van een andere lidstaat waar zij al haar werkzaamheden, behoudens zuiver interne beheerswerkzaamheden, verricht, geen beroep kan doen op artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71.

23 Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord, dat artikel 14, lid 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden beantwoord, dat het niet van toepassing is op werknemers van een in een andere lidstaat gevestigde bouwonderneming die worden ingezet voor bouwwerkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat waar die onderneming al haar werkzaamheden, behoudens zuiver interne beheerswerkzaamheden, verricht. Overeenkomstig artikel 13, lid 2, sub a, van die verordening vallen die werknemers onder de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij daadwerkelijk werkzaam zijn.

De tweede vraag

24 Gelet op het antwoord op de eerste vraag behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

25 De kosten door de Duitse, de Belgische, de Franse, de Nederlandse en de Portugese regering, de regering van het Vorstendom Liechtenstein alsmede door de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten dient te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesgerichtshof bij beschikking van 29 oktober 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 14, lid 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 gewijzigde en bijgewerkte versie, moet aldus worden uitgelegd, dat het niet van toepassing is op werknemers van een in een andere lidstaat gevestigde bouwonderneming die worden ingezet voor bouwwerkzaamheden op het grondgebied van een andere lidstaat waar die onderneming al haar werkzaamheden, behoudens zuiver interne beheerswerkzaamheden, verricht. Overeenkomstig artikel 13, lid 2, sub a, van die verordening vallen die werknemers onder de socialezekerheidswetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij daadwerkelijk werkzaam zijn.

Top