This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61998CJ0393
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 22 February 2001. # Ministério Público and António Gomes Valente v Fazenda Pública. # Reference for a preliminary ruling: Supremo Tribunal Administrativo - Portugal. # Internal taxation - Special tax on motor vehicles - Second-hand vehicles. # Case C-393/98.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 februari 2001.
Ministério Público en António Gomes Valente tegen Fazenda Pública.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Supremo Tribunal Administrativo - Portugal.
Binnenlandse belastingen - Bijzondere belasting op motorvoertuigen - Gebruikte voertuigen.
Zaak C-393/98.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 februari 2001.
Ministério Público en António Gomes Valente tegen Fazenda Pública.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Supremo Tribunal Administrativo - Portugal.
Binnenlandse belastingen - Bijzondere belasting op motorvoertuigen - Gebruikte voertuigen.
Zaak C-393/98.
Jurisprudentie 2001 I-01327
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:109
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 22 februari 2001. - Ministério Público en António Gomes Valente tegen Fazenda Pública. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Supremo Tribunal Administrativo - Portugal. - Binnenlandse belastingen - Bijzondere belasting op motorvoertuigen - Gebruikte voertuigen. - Zaak C-393/98.
Jurisprudentie 2001 bladzijde I-01327
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
1. Prejudiciële vragen Voorlegging aan Hof Vragen van uitlegging Verwijzingsplicht voor rechterlijke instanties van lidstaat Niet-voortzetting door Commissie van niet-nakomingsprocedure tegen lidstaat Geen invloed
[EG-Verdrag, art. 177, derde alinea (thans art. 234, derde alinea, EG)]
2. Fiscale bepalingen Binnenlandse belastingen Stelsel van registratiebelasting voor gebruikte voertuigen Berekening van werkelijke waardevermindering van ingevoerde voertuigen op basis van forfaitaire criteria of tabellen Toelaatbaarheid Voorwaarde Belastingbedrag dat restbelasting over vergelijkbare voertuigen op nationale markt niet overschrijdt
[EG-Verdrag, art. 95, eerste alinea (thans, na wijziging, art. 90, eerste alinea, EG)]
1. Wanneer de Commissie besluit een niet-nakomingsprocedure tegen een lidstaat betreffende een bepaalde wettelijke regeling niet voort te zetten, heeft zulks geen weerslag op de verplichting voor een hoogste rechterlijke instantie van die lidstaat om het Hof krachtens artikel 177, derde alinea, van het Verdrag (thans artikel 234, derde alinea, EG) een vraag van gemeenschapsrecht over die wettelijke regeling voor te leggen.
( cf. punt 19, dictum 1 )
2. Artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 90, eerste alinea, EG) staat een lidstaat slechts toe om op gebruikte voertuigen die uit andere lidstaten zijn ingevoerd, een stelsel van belastingheffing toe te passen waaronder de vermindering van de werkelijke waarde van de voertuigen algemeen en abstract wordt berekend op basis van in een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling vastgestelde forfaitaire criteria of tabellen, indien door deze criteria of tabellen wordt gewaarborgd dat de belasting die verschuldigd is, het bedrag van de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd, niet, zelfs niet in een klein aantal gevallen, overschrijdt.
( cf. punt 44, dictum 2 )
In zaak C-393/98,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Supremo Tribunal Administrativo (Portugal), in het aldaar aanhangig geding tussen
Ministério Público,
António Gomes Valente
en
Fazenda Pública,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van
artikel 95 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 90 EG),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: A. La Pergola, kamerpresident, M. Wathelet (rapporteur), D. A. O. Edward, P. Jann en L. Sevón, rechters,
advocaat-generaal: N. Fennelly,
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
A. Gomes Valente, vertegenwoordigd door J. Sá Pereira, advogado,
de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes, Â. Seiça Neves en H. Ventura als gemachtigden,
de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra als gemachtigde,
de Finse regering, vertegenwoordigd door T. Pynnä als gemachtigde,
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. Traversa en A. M. Alves Vieira als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes en V. Guimarães als gemachtigde, en de Commissie, vertegenwoordigd door A. M. Alves Vieira, ter terechtzitting van 8 juni 2000,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 21 september 2000,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 7 oktober 1998, ingekomen bij het Hof op 5 november daaraanvolgend, heeft het Supremo Tribunal Administrativo krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 95 EG (thans, na wijziging, artikel 90 EG).
2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Gomes Valente en de Fazenda Pública (Schatkist), waarin Gomes Valente terugbetaling eist van de motorrijtuigenbelasting die hij bij de invoer in Portugal van een gebruikt voertuig uit een andere lidstaat heeft betaald.
Nationaal recht
3 Op de datum van de aanslag in de belasting die Gomes Valente verschuldigd was voor de definitieve invoer van zijn voertuig, was de Portugese motorrijtuigenbelasting geregeld in wetsbesluit nr. 40/93 van 18 februari 1993 (Diário da República I, serie A, nr. 41, van 18 februari 1993), zoals gewijzigd bij wet nr. 10-B/96, van 23 maart 1996 (Diário da República I, serie A, van 23 maart 1996; hierna: wetsbesluit nr. 40/93"). Deze tekst is nadien herhaaldelijk gewijzigd.
4 De Portugese motorrijtuigenbelasting is een eenmalige belasting, die wordt betaald wanneer een voertuig voor het eerst op de Portugese markt wordt gebracht, dus bij de eerste registratie ervan in Portugal. Artikel 1, lid 1, van wetsbesluit nr. 40/93 luidt:
De motorrijtuigenbelasting is een binnenlandse belasting die wordt geheven op personenauto's daaronder begrepen voertuigen voor gemengd gebruik, renwagens en andere voertuigen die voornamelijk bestemd zijn voor het vervoer van personen, met uitzondering van kampeerauto's die als nieuw of gebruikt voertuig zijn ingevoerd of toegelaten, met inbegrip van voertuigen die in Portugal zijn geassembleerd of gefabriceerd, en die bestemd zijn om te worden geregistreerd."
5 Volgens artikel 1, lid 4, van dit wetsbesluit varieert de motorrijtuigenbelasting naargelang de cilinderinhoud van het voertuig en wordt zij geheven overeenkomstig de in bijlage bij het wetsbesluit opgenomen tabellen.
6 Artikel 3, lid 1, van benoemd wetsbesluit luidt:
Geen enkele nieuwe of gebruikte personenauto mag worden geregistreerd indien het bewijs van betaling van de motorrijtuigenbelasting niet bij het directoraat-generaal voor het wegverkeer (Direcção-Geral de Viação) is ingediend in de vorm van een officieel bewijs van betaling, waarborg of vrijstelling van betaling."
7 Artikel 1, lid 7, van wetsbesluit nr. 40/93, zoals gewijzigd bij wetten nrs. 75/93 van 20 december 1993 en 39-B/94 van 27 december 1994, bepaalt, dat op in Portugal ingevoerde gebruikte voertuigen die afkomstig zijn uit andere lidstaten of aldaar in het vrije verkeer zijn gebracht, een verlaagde motorrijtuigenbelasting wordt toegepast volgens onderstaande tabel:
na 1 tot 2 jaar gebruik bedraagt de verlaging 18 %;
na 2 tot 3 jaar gebruik bedraagt de verlaging 24 %;
na 3 tot 4 jaar gebruik bedraagt de verlaging 32 %;
na 4 tot 5 jaar gebruik bedraagt de verlaging 41 %;
na 5 tot 6 jaar gebruik bedraagt de verlaging 49 %;
na 6 tot 7 jaar gebruik bedraagt de verlaging 55 %;
na 7 tot 8 jaar gebruik bedraagt de verlaging 61 %;
na 8 jaar gebruik bedraagt de verlaging 67 %.
8 Deze uiteenlopende verlagingen van de motorrijtuigenbelasting zijn van toepassing op de belasting die op de datum van invoer van het gebruikte voertuig op een overeenkomstig nieuw voertuig zou zijn geheven. Volgens de aanhef van wetsbesluit nr. 40/93 zijn de verlagingen bedoeld om rekening te houden met de waardevermindering ten gevolge van slijtage.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
9 Gomes Valente kocht in Frankrijk een gebruikte personenauto van het merk BMW (model 325 turbodiesel) met een cilinderinhoud van 2 497 cc, die in Frankrijk voor het eerst was geregistreerd op 2 december 1991.
10 Op 16 september 1996 gaf Gomes Valente bij het douanekantoor van Aveiro aan dat dit voertuig definitief werd ingevoerd en dat de waarde ervan 2 500 000 PTE bedroeg. Op dezelfde datum legde genoemd bureau een aanslag in de motorrijtuigenbelasting (imposto automóvel") van 1 856 994 PTE op, die verzoeker betaalde.
11 Nadat het beroep van Gomes Valente tegen deze aanslag was verworpen bij vonnis van het Tribunal Fiscal Aduaneiro do Porto (Portugal) van 16 oktober 1997, gingen Gomes Valente en de officier van justitie bij het Tribunal Fiscal Aduaneiro van dit vonnis in hoger beroep bij het Supremo Tribunal Administrativo.
12 Volgens Gomes Valente miskent voormeld vonnis de rechtspraak van het Hof betreffende de uitlegging van artikel 95 van het Verdrag, volgens welke ingevolge de rechtstreekse werking van deze bepaling met het gemeenschapsrecht strijdige nationale regelgeving in casu niet van toepassing is. Hij stelt dat het Hof in de punten 14 en 15 van het arrest van 9 maart 1995, Nunes Tadeu (C-345/93, Jurispr. blz. I-479), waarin de regeling voor motorrijtuigenbelasting aan de orde was zoals die gold vóór de regeling die van kracht was toen hij zijn voertuig in Portugal invoerde, heeft verklaard, dat een voorschrift dat de verlaging van de belasting op gebruikte voertuigen beperkt tot een bepaald percentage van de belasting op nieuwe voertuigen, zonder rekening te houden met de werkelijke waardevermindering van het voertuig, ertoe leidt dat ingevoerde gebruikte voertuigen fiscaal worden gediscrimineerd. Naar zijn mening is de Portugese motorrijtuigenbelasting, ondanks de wijzigingen die na het arrest Nunes in de regeling voor motorrijtuigenbelasting zijn aangebracht, nog altijd in strijd met artikel 95 van het Verdrag, omdat zij niet wordt berekend op basis van de werkelijke handelswaarde van de gebruikte voertuigen.
13 Gomes Valente heeft het Supremo Tribunal Administrativo gevraagd, het Hof van Justitie te verzoeken om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
1. Wordt volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen voor de mededinging tussen binnenlandse producten en ingevoerde producten (in casu motorvoertuigen) en verenigbaarheid met artikel 95, eerste alinea, EG-Verdrag verzekerd in geval van een wettelijke regeling als de Portugese, die ingevoerde gebruikte personenauto's aan een vaste, enkel op basis van de cilinderinhoud berekende belasting onderwerpt, onder aftrek van een percentage van respectievelijk 18 %, 24 %, 32 %, 41 %, 49 %, 55 %, 61 % en 67 % (naargelang het ingevoerde voertuig een tot twee jaar, twee tot drie jaar, drie tot vier jaar, vier tot vijf jaar, vijf tot zes jaar, zes tot zeven jaar, of zeven tot acht jaar in gebruik is geweest) van de belasting die voor een nieuw voertuig verschuldigd zou zijn, zodat voor een voertuig ouder dan acht jaar een motorrijtuigenbelasting van 33 % van de belasting voor een nieuw (ingevoerd of binnenslands gekocht) voertuig moet worden betaald, zonder dat in enig geval rekening wordt gehouden met alle andere factoren die de waarde van een voertuig beïnvloeden, zoals met name de kilometerstand, de staat van onderhoud en het model?
2. Is verenigbaar met artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag een nationale wettelijke regeling volgens welke de belasting op een ingevoerd product en de belasting op een gelijksoortig binnenlands product verschillend worden berekend in dier voege, dat de motorrijtuigenbelasting op een ingevoerd gebruikt voertuig wordt berekend op basis van de cilinderinhoud, onder aftrek van een bedrag dat uitsluitend wordt berekend op basis van het aantal gebruiksjaren, terwijl bij transacties betreffende een vergelijkbaar voertuig op de binnenlandse markt geen motorrijtuigenbelasting wordt geheven (omdat het om een eenmalige belasting gaat die maar één keer wordt betaald, bij het in het verkeer brengen van een nieuw voertuig), doch vaststaat, dat de prijs ervan, wanneer het motorvoertuig niet meer dan vier of vijf jaar in gebruik is, nog een restant van die belasting omvat, dat een onzeker bedrag vormt en ten opzichte van de koopprijs niet zelfstandig is of kan zijn, onder meer omdat bij binnenlandse aankoop van een gebruikt voertuig geen motorrijtuigenbelasting behoeft te worden betaald?
3. Kan gelet op artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag worden aangenomen, dat een dergelijke regeling niet zelfs niet in enkele sporadische gevallen tot een hogere belasting van het ingevoerde product kan leiden en dat zij de mogelijkheid dat een ingevoerd motorvoertuig hoger wordt belast dan een vergelijkbaar binnenlands voertuig, altijd uitsluit?
4. Mag gelet op het gemeenschapsrecht worden aangenomen, dat een dergelijk stelsel de doorzichtigheid biedt die noodzakelijk is om objectief te bepalen of een ingevoerd voertuig zwaarder wordt belast dan een vergelijkbaar binnenlands voertuig?
5. Kan een dergelijk stelsel gelet op het gemeenschapsrecht op billijke wijze worden toegepast op binnenlandse producten en op ingevoerde producten?"
14 In die omstandigheden heeft het Supremo Tribunal Administrativo besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende drie prejudiciële vragen te stellen:
1) Zijn de hiervoor weergegeven, in de onderhavige zaak door verzoeker geformuleerde vragen, relevant? Hoe moeten die vragen gelet op het gemeenschapsrecht worden beantwoord?
2) Brengt de vermindering van de werkelijke waarde van gebruikte voertuigen, waarnaar wordt verwezen in het arrest van het Hof van 9 maart 1995 Nunes Tadeu, noodzakelijkerwijs mee, dat voor elk voertuig een waardeschatting of een expertise moet worden overgelegd, of kan worden volstaan met een algemene, abstracte berekening op basis van een wettelijk criterium?
3) Kan, wanneer de Commissie een beroep wegens niet-nakoming tegen een lidstaat intrekt omdat zij van oordeel is, dat de nieuwe nationale wettelijke regeling verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, een hoogste nationale rechterlijke instantie met een beroep op de uitlegging van het gemeenschapsrecht en het nationale recht door de Commissie, ontheven worden van de krachtens artikel 177 EG-Verdrag op hem rustende verplichting om het Hof te verzoeken om een prejudiciële beslissing en de zaak zelf beslechten overeenkomstig de door de Commissie gegeven uitlegging?"
De derde vraag
15 Met zijn derde vraag, die in de eerste plaats moet worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of, wanneer de Commissie besluit een niet-nakomingsprocedure tegen een lidstaat betreffende een bepaalde wettelijke regeling niet voort te zetten, zulks een weerslag heeft op de verplichting voor een hoogste rechterlijke instantie van die lidstaat om het Hof krachtens artikel 177, derde alinea, van het Verdrag een vraag van gemeenschapsrecht over die wettelijke regeling voor te leggen.
16 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat indien een prejudiciële vraag wordt opgeworpen in een zaak die aanhangig is bij een nationale rechterlijke instantie waarvan de beslissingen volgens het nationale recht niet vatbaar zijn voor hoger beroep, deze instantie ingevolge artikel 177, derde alinea, van het Verdrag gehouden is zich tot het Hof te wenden (arrest van 4 november 1997, Parfums Christian Dior, C-337/95, Jurispr. blz. I-6013, punt 24).
17 Volgens vaste rechtspraak moet deze verwijzingsverplichting worden gezien in het kader van de samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties in hun hoedanigheid van rechters belast met de toepassing van het gemeenschapsrecht en het Hof van Justitie, ter verzekering van de juiste toepassing en eenvormige uitlegging van het gemeenschapsrecht in alle lidstaten (zie, met name, arrest van 6 oktober 1982, Cilfit e.a., 283/81, Jurispr. blz. 3415, punt 7, en arrest Parfums Christian Dior, reeds aangehaald, punt 25), en beoogt zij inzonderheid te voorkomen, dat zich in een lidstaat een nationale rechtspraak ontwikkelt die niet met de regels van het gemeenschapsrecht strookt (zie, met name, arresten van 24 mei 1977, Hoffmann-La Roche, 107/76, Jurispr. blz. 957, punt 5, en 27 oktober 1982, Morson en Jhanjan, 35/82 en 36/82, Jurispr. blz. 3723, punt 8).
18 Voorts heeft het Hof, zoals de Finse regering in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, in het arrest van 27 mei 1981, Essevi en Salengo (142/80 en 143/80, Jurispr. blz. 1413, punt 16) verklaard dat de Commissie niet de bevoegdheid heeft, in krachtens artikel 169 van het Verdrag (thans artikel 226 EG) uitgebrachte adviezen of in andere stellingnames in het kader van die procedure, de rechten en verplichtingen van een lidstaat definitief te bepalen of hem te garanderen dat een bepaalde gedraging verenigbaar is met het Verdrag, en dat, op grond van artikel 169, van het Verdrag en de artikelen 170 en 171 EG-Verdrag (thans de artikelen 227 EG en 228 EG) enkel in een arrest van het Hof de rechten en verplichtingen der lidstaten kunnen worden vastgesteld en hun gedragingen kunnen worden beoordeeld.
19 Bijgevolg dient op de derde vraag te worden geantwoord, dat wanneer de Commissie besluit een niet-nakomingsprocedure tegen een lidstaat betreffende een bepaalde wettelijke regeling niet voort te zetten, zulks geen weerslag heeft op de verplichting voor een hoogste rechterlijke instantie van die lidstaat om het Hof krachtens artikel 177, derde alinea, van het Verdrag een vraag van gemeenschapsrecht over die wettelijke regeling voor te leggen.
De eerste en de tweede vraag
20 Met de eerste en de tweede vraag, die samen moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in de eerste plaats in wezen te vernemen, of artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag een lidstaat toestaat om op gebruikte voertuigen die uit andere lidstaten zijn ingevoerd, een stelsel van belastingheffing toe te passen waaronder de vermindering van de werkelijke waarde van de voertuigen algemeen en abstract wordt berekend op basis van in een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling vastgestelde forfaitaire criteria of tabellen, zonder dat de nationale autoriteiten de waarde van ieder ingevoerd gebruikt voertuig afzonderlijk hoeven te beoordelen. In geval van een bevestigend antwoord vraagt de verwijzende rechter in de tweede plaats, of een stelsel van belastingheffing zoals dat in het hoofdgeding aan de orde is, voldoet aan de vereisten van artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag.
21 Ten aanzien van de vraag of voor de inaanmerkingneming van de vermindering van de werkelijke waarde van een gebruikt voertuig, waarnaar in het arrest Nunes Tadeu, reeds aangehaald, wordt verwezen, elk voertuig aan een expertise moet worden onderworpen, zonder dat de waardevermindering algemeen en abstract kan worden berekend aan de hand van een in de wet vastgelegd criterium, zij er om te beginnen op gewezen dat volgens vaste rechtspraak artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag wordt geschonden wanneer de belasting op het ingevoerde product en die op het vergelijkbare binnenlandse product op verschillende wijze en volgens verschillende modaliteiten worden berekend, waardoor het ingevoerde product, al was het maar in enkele gevallen, hoger wordt belast (zie arresten van 23 oktober 1997, Commissie/Griekenland, C-375/95, Jurispr. blz. I-5981, punt 20, en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 2 april 1998, Outokumpu, C-213/96, Jurispr. blz. I-1777, punt 34).
22 In zijn arrest van 11 december 1990, Commissie/Denemarken (C-47/88, Jurispr. blz. I-4509, punt 21), heeft het Hof verklaard, dat artikel 95 van het Verdrag zich ertegen verzet dat een lidstaat een registratiebelasting op ingevoerde gebruikte motorvoertuigen heft die wordt berekend op basis van een forfaitaire belastbare waarde die nooit lager kan zijn dan 90 % van de nieuwprijs van het voertuig, en daardoor de waardevermindering van die voertuigen beperkt tot 10 %, ongeacht hun ouderdom of de staat waarin zij verkeren. Volgens het Hof volgt hieruit, dat bij de heffing van een registratiebelasting die is gebaseerd op minstens 90 % van de waarde van een nieuw voertuig, deze voertuigen in het algemeen duidelijk te hoog worden belast vergeleken met het bedrag van de registratiebelasting dat nog rust op reeds geregistreerde, op de binnenlandse markt gekochte gebruikte voertuigen, ongeacht hun ouderdom of de staat waarin zij verkeren (arrest Commissie/Denemarken, reeds aangehaald, punt 20).
23 In punt 15 van het reeds aangehaalde arrest Nunes Tadeu heeft het Hof overwogen, dat een voorschrift dat de verlaging van het bedrag van de belasting op nieuwe voertuigen beperkt tot 10 %, zonder rekening te houden met de werkelijke waardevermindering van het voertuig, ertoe leidt dat ingevoerde gebruikte voertuigen fiscaal worden gediscrimineerd. Volgens het Hof is de heffing door een lidstaat van een belasting op uit een andere lidstaat afkomstige gebruikte voertuigen dan ook in strijd met artikel 95 van het Verdrag, wanneer het bedrag van de belasting, dat is berekend zonder rekening te houden met de werkelijke waardevermindering van het voertuig, hoger is dan het bedrag van de belasting dat nog rust op de waarde van vergelijkbare gebruikte motorvoertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd (arrest Nunes Tadeu, reeds aangehaald, punt 20).
24 Uit de in de punten 21 tot en met 23 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak volgt echter niet, dat de werkelijke waardevermindering van voertuigen alleen maar kan worden bepaald door een waardeschatting of expertise van elk exemplaar. Een lidstaat kan de omslachtigheid van een dergelijk stelsel vermijden en door middel van forfaitaire tabellen, die zijn vastgelegd in een wettelijke of bestuurlijke bepaling en berekend op basis van criteria als ouderdom, kilometerstand, staat van onderhoud, type aandrijving, merk of model van het voertuig, een waarde van gebruikte voertuigen vastleggen die in het algemeen de werkelijke waarde zeer sterk benadert.
25 Bij de opstelling van deze tabellen kunnen de autoriteiten van een lidstaat uitgaan van de lijst van gemiddelde prijzen van tweedehands voertuigen op de nationale markt of van een lijst van gemiddelde courante prijzen die in de sector als referentie wordt gebruikt.
26 Hieraan moet echter worden toegevoegd, dat een stelsel van belastingheffing voor ingevoerde gebruikte voertuigen, dat de werkelijke waardevermindering van voertuigen in aanmerking neemt op basis van algemene criteria, slechts verenigbaar is met artikel 95 van het Verdrag indien het zodanig is opgezet dat redelijke schattingen die in een dergelijk stelsel onvermijdelijk zijn, daargelaten ieder discriminerende werking is uitgesloten.
27 Dienaangaande zijn in de procedure voor het Hof in hoofdzaak twee punten aan de orde gekomen, te weten de vraag hoe nauwkeurig de forfaitaire tabel de werkelijke waardevermindering van het voertuig weergeeft, en de mogelijkheid voor de eigenaar van een ingevoerd gebruikt voertuig om de toepassing van een op algemene criteria gebaseerde tabel op zijn voertuig aan te vechten.
28 Wat het eerste punt betreft, is de toepassing van een tabel voor de belastingheffing op ingevoerde gebruikte voertuigen op basis van één waardeverminderingscriterium zoals in de wettelijke regeling die in het hoofdgeding aan de orde is, het aantal jaren dat het voertuig is gebruikt op zich niet in strijd met artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag. Evenwel wordt door de inaanmerkingneming van andere waardeverminderingsfacoren, zoals merk, model, kilometerstand, type aandrijving, technische staat of staat van onderhoud van het voertuig, gewaarborgd dat de forfaitaire tabel de waardevermindering van voertuigen veel nauwkeuriger weergeeft, waardoor veel gemakkelijker het doel kan worden bereikt van een belasting op ingevoerde gebruikte voertuigen die in geen geval hoger is dan de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare gebruikte voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd.
29 In casu is de Portugese regering er niet in geslaagd aan te tonen, dat andere waardeverminderingsfactoren dan het aantal gebruikjaren van een voertuig in aanmerking zijn genomen om de percentages van de belastingverlaging te bepalen. Ter terechtzitting heeft zij overigens toegegeven, dat de in wetsbesluit nr. 40/93 vastgestelde tabel de werkelijke waardevermindering van voertuigen niet voldoende nauwkeurig weergeeft.
30 Bovendien heeft zij in antwoord op ter terechtzitting door het Hof gestelde vragen niet kunnen aangeven, op welke grondslag de nationale autoriteiten een waardeverminderingspercentage van slechts 18 % hebben kunnen vaststellen voor alle voertuigen die tot twee jaar zijn gebruikt en een vrijwel lineaire vermindering van de waarde van voertuigen die tussen twee en acht jaar zijn gebruikt.
31 Wat het tweede punt betreft zou kunnen worden gesteld, dat een forfaitaire tabel die weliswaar de algemene ontwikkeling van de waardevermindering van voertuigen weergeeft, maar dit slechts bij benadering doet, niettemin verenigbaar is met artikel 95 van het Verdrag, indien daarbij voor de eigenaar van een ingevoerd voertuig de mogelijkheid bestaat om de toepassing van deze tabel op zijn voertuig in rechte te betwisten.
32 Het is juist, dat wanneer de eigenaar van een ingevoerd voertuig de mogelijkheid heeft om de toepassing van een forfaitaire tabel op zijn voertuig aan te vechten met het betoog, dat deze leidt tot een hogere belasting dan de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare gebruikte voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd, eventuele discriminerende gevolgen van een stelsel van belastingheffing op basis van een dergelijke tabel, worden voorkomen.
33 De rechtstreekse werking van artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag, zoals die is erkend in het arrest van 16 juni 1966, Lütticke (57/65, Jurispr. blz. 346), impliceert immers, dat een particulier moet kunnen betwisten, dat de nationale regelgeving die de wettelijke criteria of tabellen bevat welke zijn toegepast ter berekening van de belasting op zijn ingevoerde gebruikte voertuig, met die bepaling verenigbaar is.
34 Dit laatste is hoe dan ook slechts mogelijk, indien het criterium of de criteria op basis waarvan de tabel is berekend, ter kennis zijn gebracht van het publiek.
35 De Portugese regering heeft ter terechtzitting weliswaar verklaard, dat een belastingaanslag altijd in rechte kan worden aangevochten, maar zij heeft niet kunnen aantonen dat in het stelsel van belastingheffing dat in het hoofdgeding aan de orde is, de belastingplichtige het bewijs mag leveren dat de forfaitaire tabel geen passend instrument is om de werkelijke waarde van het door hem ingevoerde gebruikte voertuig te bepalen.
36 Bovendien worden de factoren op basis waarvan de verlagingspercentages zijn vastgesteld, in wetsbesluit nr. 40/93 niet aangegeven.
37 Gelet op bovenstaande overwegingen en de rechtspraak betreffende artikel 95 van het Verdrag zoals die in de punten 21 tot en met 28 van dit arrest in herinnering is gebracht, waaruit blijkt dat het maximumbedrag van de op ingevoerde gebruikte voertuigen te heffen belasting wordt bepaald door het bedrag van de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare gebruikte motorvoertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd, wordt door een stelsel van belastingheffing zoals dat in het hoofdgeding aan de orde is niet gewaarborgd, dat de belasting die verschuldigd is bij de invoer van een voertuig uit een andere lidstaat, de belasting die nog rust op de waarde van een vergelijkbaar voertuig dat reeds op het nationale grondgebied is geregistreerd, niet, zelfs niet in een klein aantal gevallen, overschrijdt. Een dergelijk stelsel sluit dus niet in alle gevallen uit, dat de ingevoerde producten zwaarder worden belast dan de binnenlandse producten.
38 Wat de feitelijke situatie betreft die aan het hoofdgeding ten grondslag ligt, blijkt uit de cijfers die de Portugese regering in antwoord op de schriftelijke vragen van het Hof heeft verstrekt, dat de toepassing van de bij wetsbesluit nr. 40/93 vastgestelde verlagingstabel niet iedere discriminatie van ingevoerde gebruikte voertuigen uitsluit.
39 Volgens de Portugese regering kon de prijs van een voertuig als dat van Gomes Valente in 1991 in nieuwstaat worden geschat op 10 478 000 PTE en bedroeg de gemiddelde waarde van een dergelijk voertuig op de Portugese markt voor gebruikte voertuigen in 1996, het jaar waarin Gomes Valente het voertuig in Portugal invoerde, 4 600 000 PTE.
40 Deze cijfers laten een waardevermindering van het voertuig zien van 56 %, terwijl volgens de tabel die door de geldende wetgeving is vastgesteld, de verlaging van de verschuldigde belasting slechts 41 % bedroeg ten opzichte van de motorrijtuigenbelasting, berekend over de prijs van het nieuwe voertuig.
41 Evenwel moet in een nationale wettelijke regeling zoals die in het hoofdgeding aan de orde is, de verlaging van de belasting recht evenredig zijn aan de waardevermindering van het voertuig, opdat de belasting op ingevoerde gebruikte voertuigen niet hoger is dan de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare gebruikte voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd.
42 De Portugese regering heeft ter terechtzitting te kennen gegeven, dat het stelsel van belasting op ingevoerde gebruikte voertuigen in werkelijkheid tot doel had, een principiële gelijkheid tussen de handelswaarde van binnenlandse gebruikte voertuigen en die van ingevoerde gebruikte voertuigen te waarborgen.
43 Een dergelijk argument kan niet worden aanvaard. Een nationale belastingregeling die erop gericht zou zijn een concurrentievoordeel van ingevoerde producten ten opzichte van binnenlandse producten teniet te doen, zou kennelijk in strijd zijn met artikel 95 van het Verdrag, dat de volstrekte neutraliteit van de binnenlandse belastingen ten aanzien van de mededinging tussen binnenlandse en ingevoerde producten dient te waarborgen (zie arrest Nunes Tadeu, reeds aangehaald, punt 18).
44 Op de eerste en de tweede vraag van de verwijzende rechter, zoals opnieuw geformuleerd in punt 20 van dit arrest, moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag een lidstaat slechts toestaat om op gebruikte voertuigen die uit andere lidstaten zijn ingevoerd, een stelsel van belastingheffing toe te passen waaronder de vermindering van de werkelijke waarde van de voertuigen algemeen en abstract wordt berekend op basis van in een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling vastgestelde forfaitaire criteria of tabellen, indien door deze criteria of tabellen wordt gewaarborgd dat de belasting die verschuldigd is, het bedrag van de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd, niet, zelfs niet in een klein aantal gevallen, overschrijdt.
Kosten
45 De kosten door de Portugese, de Nederlandse en de Finse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer)
uitspraak doende op de door het Supremo Tribunal Administrativo bij beschikking van 7 oktober 1998 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Wanneer de Commissie besluit een niet-nakomingsprocedure tegen een lidstaat betreffende een bepaalde wettelijke regeling niet voort te zetten, heeft zulks geen weerslag op de verplichting voor een hoogste rechterlijke instantie van die lidstaat om het Hof krachtens artikel 177, derde alinea, EG-Verdrag (thans artikel 234, derde alinea, EG) een vraag van gemeenschapsrecht over die wettelijke regeling voor te leggen.
2) Artikel 95, eerste alinea, van het Verdrag staat een lidstaat slechts toe om op gebruikte voertuigen die uit andere lidstaten zijn ingevoerd, een stelsel van belastingheffing toe te passen waaronder de vermindering van de werkelijke waarde van de voertuigen algemeen en abstract wordt berekend op basis van in een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling vastgestelde forfaitaire criteria of tabellen, indien door deze criteria of tabellen wordt gewaarborgd dat de belasting die verschuldigd is, het bedrag van de belasting die nog rust op de waarde van vergelijkbare voertuigen die reeds op het nationale grondgebied zijn geregistreerd, niet, zelfs niet in een klein aantal gevallen, overschrijdt.