Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0347

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 mei 2001.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
    Niet-nakoming - Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 13, lid 2, sub f - Regeling van lidstaat die voorziet in heffing van socialezekerheidsbijdragen over uitkeringen bij beroepsziekten waarvan ontvangers niet in deze lidstaat wonen en niet meer onder socialezekerheidsstelsel van deze lidstaat vallen.
    Zaak C-347/98.

    Jurisprudentie 2001 I-03327

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:236

    61998J0347

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 3 mei 2001. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België. - Niet-nakoming - Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 - Artikel 13, lid 2, sub f - Regeling van lidstaat die voorziet in heffing van socialezekerheidsbijdragen over uitkeringen bij beroepsziekten waarvan ontvangers niet in deze lidstaat wonen en niet meer onder socialezekerheidsstelsel van deze lidstaat vallen. - Zaak C-347/98.

    Jurisprudentie 2001 bladzijde I-03327


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Beroep wegens niet-nakoming Bewijs van niet-nakoming Bewijslast rustend op Commissie Concrete elementen die niet-nakoming aantonen Geen

    [EG-Verdrag, art. 169 (thans art. 226 EG); verordening nr. 1408/71 van de Raad, art. 13, lid 2, sub f]

    Samenvatting


    $$In het kader van een procedure wegens niet-nakoming op grond van artikel 169 van het Verdrag (thans artikel 226 EG) staat het aan de Commissie, het gestelde verzuim aan te tonen en het Hof de gegevens te verschaffen die het nodig heeft om te kunnen vaststellen of er inderdaad sprake is van dit verzuim.

    Door in haar verzoekschrift alleen te concluderen dat een lidstaat, door bijdragen te heffen over de op zijn grondgebied uitgekeerde beroepsziektepensioenen waarvan de ontvangers niet in deze lidstaat wonen en niet meer onder het socialezekerheidsstelsel van deze lidstaat vallen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, verbindt de Commissie aan deze bepaling juridische gevolgen die deze niet noodzakelijk heeft. De Commissie neemt immers als vaststaand aan, dat de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling zijn vervuld, terwijl zij ter staving van haar standpunt juist diende aan te tonen dat deze voorwaarden in het onderhavige geval daadwerkelijk zijn vervuld, door concreet aan te geven in welke omstandigheden de rechthebbenden op in deze lidstaat wegens beroepsziekte of arbeidsongeval uitgekeerde pensioenen daadwerkelijk ophouden onderworpen te zijn aan de socialezekerheidswetgeving van deze lidstaat wanneer zij in een andere lidstaat wonen.

    ( cf. punten 38-39 )

    Partijen


    In zaak C-347/98,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door D. Gouloussis en P. Hillenkamp als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Koninkrijk België, vertegenwoordigd door A. Snoecx als gemachtigde, bijgestaan door E. Gillet en G. Vandersanden, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerder,

    ondersteund door

    Koninkrijk der Nederlanden, vertegenwoordigd door M. A. Fierstra en I. van der Steen als gemachtigden,

    interveniënt,

    betreffende een verzoek om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door een persoonlijke bijdrage van 13,07 % te heffen over de Belgische beroepsziektepensioenen waarvan de ontvangers niet in België wonen en niet meer onder het Belgische socialezekerheidsstelsel vallen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: C. Gulmann, kamerpresident, V. Skouris, J.-P. Puissochet, R. Schintgen (rapporteur) en N. Colneric, rechters,

    advocaat-generaal: S. Alber,

    griffier: R. Grass,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 23 januari 2001,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 22 september 1998, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag (thans artikel 226 EG) verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door een persoonlijke bijdrage van 13,07 % te heffen over de Belgische beroepsziektepensioenen waarvan de ontvangers niet in België wonen en niet meer onder het Belgische socialezekerheidsstelsel vallen, de verplichtingen niet is nagekomen die op hem rusten krachtens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1; hierna: verordening nr. 1408/71").

    Juridisch kader

    De gemeenschapsregeling

    2 In artikel 13, Algemene regels", van verordening nr. 1408/71 wordt bepaald:

    1. Onder voorbehoud van artikel 14 quater zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.

    2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:

    a) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;

    [...]

    f) is op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen."

    3 Blijkens de derde overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 2195/91 van de Raad van 25 juni 1991 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 1408/71 en van verordening (EEG) nr. 574/72 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71 (PB L 206, blz. 2), is artikel 13, lid 2, sub f, in verordening nr. 1408/71 ingevoegd naar aanleiding van het arrest van 12 juni 1986, Ten Holder (302/84, Jurispr. blz. 1821), waarin het Hof voor recht heeft verklaard, dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 aldus moet worden uitgelegd, dat een werknemer die zijn werkzaamheden op het grondgebied van een lidstaat beëindigt en niet gaat werken op het grondgebied van een andere lidstaat, onderworpen blijft aan de wetgeving van de lidstaat waar hij laatstelijk werkzaam was, ongeacht de tijd die sedert de beëindiging van die werkzaamheden en van het dienstverband is verstreken.

    4 De artikelen 14 tot en met 17 bis van verordening nr. 1408/71 bevatten verschillende bijzondere regels en uitzonderingen op de algemene regels van artikel 13. De artikelen 13 tot en met 17 bis vormen samen titel II van verordening nr. 1408/71, Vaststelling van de toe te passen wetgeving".

    5 Titel III van verordening nr. 1408/71 bevat bijzondere bepalingen met betrekking tot de verschillende soorten prestaties waarop deze verordening ingevolge artikel 4, lid 1, van toepassing is. Inzake prestaties bij ziekte en moederschap, die worden geregeld in hoofdstuk 1 van titel III van de verordening, bepaalt artikel 27, Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van verscheidene lidstaten, terwijl in het land van de woonplaats recht op prestaties bestaat":

    De rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, waaronder de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, die recht heeft op prestaties op grond van de wettelijke regeling van laatstbedoelde lidstaat, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI, krijgt, evenals zijn gezinsleden, prestaties van het orgaan van de woonplaats en voor rekening van dit orgaan, alsof de betrokkene uitsluitend recht had op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van deze lidstaat."

    6 Artikel 28 van verordening nr. 1408/71, Pensioenen of renten, verschuldigd op grond van de wettelijke regelingen van een of meer lidstaten, terwijl in het land van de woonplaats geen recht op prestaties bestaat", bepaalt:

    1. De rechthebbende op een pensioen of rente verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, of op pensioenen of renten verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, die geen recht op prestaties heeft op grond van de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, heeft niettemin zelf, evenals zijn gezinsleden, recht op deze prestaties, voorzover hij op grond van de wettelijke regeling van de voor de pensioenverzekering bevoegde lidstaat, of van ten minste één van de voor deze verzekering bevoegde lidstaten, eventueel met inachtneming van artikel 18 en van bijlage VI recht op prestaties zou hebben, indien hij op het grondgebied van de betrokken staat woonde. [...]

    2. In de in lid 1 bedoelde gevallen komen de verstrekkingen voor rekening van het overeenkomstig de volgende regels vastgestelde orgaan:

    a) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regeling van één lidstaat recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van deze staat;

    b) indien de rechthebbende krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten recht op bedoelde verstrekkingen heeft, komen deze voor rekening van het bevoegde orgaan van de lidstaat aan de wettelijke regeling waarvan de rechthebbende het langst onderworpen is geweest; ingeval de toepassing van deze regel ertoe leidt dat de verstrekkingen voor rekening van meer dan een orgaan komen, komen zij voor rekening van het orgaan, dat de wettelijke regeling toepast waaraan de rechthebbende het laatst onderworpen is geweest."

    7 Artikel 33, lid 1, van verordening nr. 1408/71, Bijdragen of premies voor rekening van pensioen- of rentetrekkers", dat behoort tot hetzelfde hoofdstuk van titel III, luidt als volgt:

    Het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is en dat een wettelijke regeling toepast waarin is bepaald, dat voor rekening van een pensioen- of rentetrekker bijdragen of premies worden ingehouden om de kosten van de prestaties bij ziekte en moederschap te dekken, is gemachtigd deze bedragen, berekend overeenkomstig de betrokken wettelijke regeling, in te houden op het pensioen of de rente welke dit orgaan verschuldigd is, voorzover de prestaties krachtens de artikelen 27, 28, 28 bis, 29, 31 en 32 voor rekening van een orgaan van bedoelde lidstaat komen."

    8 Hoofdstuk 4 van titel III van verordening nr. 1408/71 heeft betrekking op prestaties bij arbeidsongevallen of beroepsziekten. Artikel 52, Woonplaats op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat Algemene regels", bepaalt:

    De werknemer of zelfstandige die op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat woont en door een arbeidsongeval of een beroepsziekte wordt getroffen, heeft in de staat op het grondgebied waarvan hij woont, recht op:

    a) verstrekkingen welke voor rekening van het bevoegde orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend volgens de door laatstbedoeld orgaan toegepaste wettelijke regeling, alsof hij bij dat orgaan was aangesloten;

    b) uitkeringen welke door het bevoegde orgaan worden verleend volgens de door dit orgaan toegepaste wettelijke regeling. Na overeenstemming tussen het bevoegde orgaan en het orgaan van de woonplaats kunnen deze uitkeringen evenwel door laatstbedoeld orgaan, voor rekening van eerstbedoeld orgaan, volgens de wettelijke regeling van de bevoegde staat worden verleend."

    9 De regels inzake bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen zijn neergelegd in hoofdstuk 8 van titel III van verordening nr. 1408/71. Artikel 77, Kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers", bepaalt:

    1. Voor de toepassing van dit artikel worden onder ,bijslagen verstaan zowel kinderbijslag voor rechthebbenden op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte, als verhogingen of aanvullingen van deze pensioenen of renten voor kinderen van deze rechthebbenden, met uitzondering evenwel van de aanvullingen welke ingevolge de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten worden toegekend.

    2. Ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat de rechthebbende op een pensioen of rente dan wel de kinderen wonen, worden de bijslagen toegekend volgens onderstaande regels:

    a) aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van één enkele lidstaat, overeenkomstig de wettelijke regeling van de lidstaat welke inzake het pensioen of de rente bevoegd is;

    b) aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van meer dan één lidstaat:

    i) overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze staten, op het grondgebied waarvan hij woont, indien het recht op één van de in lid 1 bedoelde bijslagen aldaar wordt ontleend aan de wettelijke regeling van deze staat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, onder a of

    ii) in de overige gevallen, overeenkomstig de wettelijke regeling van die van deze lidstaten waaraan de betrokkene het langst onderworpen is geweest, indien het recht op één der in lid 1 bedoelde bijslagen wordt ontleend aan de wettelijke regeling van deze lidstaat, eventueel met inachtneming van artikel 79, lid 1, onder a; indien aan genoemde wettelijke regeling geen enkel recht wordt ontleend, wordt het recht op bijslagen achtereenvolgens aan de in de wettelijke regelingen der overige betrokken lidstaten gestelde voorwaarden getoetst en wel in afdalende volgorde naar de duur van de krachtens de wettelijke regelingen van deze lidstaten vervulde tijdvakken van verzekering of van wonen."

    10 Verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EEG) nr. 1408/71 (PB L 74, blz. 1), eveneens in de versie van verordening nr. 118/97 (hierna: verordening nr. 574/72"), bepaalt in artikel 10 ter, Formaliteiten ter toepassing van artikel 13, lid 2, onder f, van de verordening":

    De datum en de voorwaarden waarop een persoon als bedoeld in artikel 13, lid 2, onder f, van de verordening ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat, worden overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling vastgesteld. Het orgaan dat is aangewezen door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarvan de wettelijke regeling op deze persoon van toepassing wordt, richt zich voor het vernemen van deze datum tot het door de bevoegde autoriteit van de eerste lidstaat aangewezen orgaan."

    De nationale regeling

    11 Artikel 46 van de gecoördineerde wetten van 3 juni 1970 betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten (Belgisch Staatsblad van 27 augustus 1970), bepaalt:

    De door een beroepsziekte getroffene die een vergoeding of uitkering ingevolge deze wetten geniet, blijft verplicht de in toepassing van de socialezekerheidswetgeving verschuldigde bijdragen te betalen.

    De Koning bepaalt de regelen van inning en verdeling dezer bijdrage alsmede de regelen van uitvoering van wat in het eerste lid wordt bepaald.

    [...]"

    De precontentieuze procedure

    12 Aangezien de Commissie van oordeel was, dat de heffing van die bijdragen van 13,07 % over de in België uitgekeerde beroepsziektepensioenen in strijd met het gemeenschapsrecht is ingeval de rechthebbenden op een dergelijk pensioen in een andere lidstaat dan het Koninkrijk België wonen en daar een door deze lidstaat verschuldigd pensioen ontvangen, maande zij de Belgische regering bij brief van 24 september 1996 aan om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen in te dienen.

    13 Omdat de Belgische regering niet reageerde, zond de Commissie het Koninkrijk België bij brief van 6 november 1997 een met redenen omkleed advies, waarin zij haar standpunt herhaalde. In dit advies kwam zij tot de slotsom, dat het Koninkrijk België, door een persoonlijke bijdrage van 13,07 % te heffen over de in België uitgekeerde beroepsziektepensioenen waarvan de ontvangers geen andere socialezekerheidsuitkeringen ontvangen dan deze pensioenen en in een andere lidstaat wonen, de krachtens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen. Zij verzocht het Koninkrijk België, de nodige maatregelen te nemen om dit advies op te volgen binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de betekening ervan.

    14 De Belgische regering antwoordde op dit advies bij brief van 8 mei 1998. Zij stelde in het bijzonder, dat artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 niet geldt voor ontvangers van een in België uitgekeerd beroepsziektepensioen, aangezien dezen, zelfs indien zij niet in België wonen, aan de Belgische sociale zekerheid onderworpen blijven en niet alleen een door het Koninkrijk België uitgekeerd beroepsziektepensioen ontvangen, maar ook recht hebben op de gezondheidszorg en de gezinsbijslagen waarin de Belgische wetgeving voorziet.

    15 Omdat de Commissie geen genoegen nam met het antwoord van de Belgische regering op haar met redenen omkleed advies, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.

    16 Bij beschikking van de president van het Hof van 1 maart 1999 is het Koninkrijk der Nederlanden in de zaak toegelaten als interveniënt aan de zijde van het Koninkrijk België.

    Ten gronde

    Argumenten van partijen

    17 De Commissie stelt, dat wanneer een persoon ophoudt onderworpen te zijn aan de socialezekerheidsregeling van een lidstaat, volgens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71, dat een toepassing is van het beginsel dat slechts de wetgeving van één lidstaat kan worden toegepast, de wettelijke regeling van de lidstaat waar de betrokkene woont, bij uitsluiting van toepassing is. Het Koninkrijk België kan dus geen socialezekerheidsbijdragen innen van personen die ophouden onderworpen te zijn aan de Belgische socialezekerheidsregeling en op het grondgebied van een andere lidstaat wonen.

    18 De Commissie is van mening, dat het door de Belgische regering in haar antwoord op het met redenen omklede advies gevoerde betoog dat artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 niet van toepassing is op de ontvangers van in België uitgekeerde beroepsziektepensioenen omdat dezen aan de Belgische sociale zekerheid onderworpen blijven, deze uitlegging niet op losse schroeven kan zetten. Volgens de relevante bepalingen van titel III van verordening nr. 1408/71, Bijzondere bepalingen met betrekking tot de verschillende soorten prestaties", dient immers het land van de woonplaats gezondheidszorg (artikel 27) en gezinsbijslagen (artikel 77) te verstrekken aan personen die een door deze lidstaat verschuldigd pensioen ontvangen en op het Belgische grondgebied geen beroepsactiviteit meer uitoefenen en aldaar niet meer wonen. Bijgevolg zou overeenkomstig artikel 33 van verordening nr. 1408/71 alleen het land van de woonplaats bijdragen op de verschuldigde pensioenen kunnen inhouden om de kosten van de door dat land verschuldigde prestaties bij ziekte en moederschap te dekken.

    19 Verder zijn de in artikel 52 van verordening nr. 1408/71 bedoelde prestaties volgens de Commissie geen prestaties bij ziekte in de zin van hoofdstuk 1 van titel III van deze verordening, maar verstrekkingen die specifiek voorzien in de behoeften die ontstaan na een arbeidsongeval of een beroepsziekte, en die om die reden steeds ten laste van het orgaan van de bevoegde lidstaat blijven, zelfs indien de ontvanger in een andere lidstaat woont. Anders dan artikel 33 van deze verordening bevat hoofdstuk 4 van titel III van verordening nr. 1408/71, dat betrekking heeft op prestaties bij arbeidsongevallen of beroepsziekten, evenwel geen bepaling waarbij de bevoegde lidstaat wordt gemachtigd om ter financiering van deze prestaties bijdragen in te houden.

    20 De Belgische regering stelt, dat artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 niet op de omstreden inhouding van bijdragen van toepassing is, aangezien de betrokken personen onderworpen blijven aan de Belgische wetgeving, die dus niet ophoudt op hen van toepassing te zijn. Zij wijst er dienaangaande op, dat in het onderhavige geval de toepasselijkheid van de Belgische wetgeving blijkt uit de betaling van uitkeringen uit hoofde van het Belgische beroepsziektestelsel en uit andere maatregelen op grond van het Belgische socialezekerheidsstelsel, met name op het gebied van gezinsbijslagen, gezondheidszorg en het in aanmerking nemen van tijdvakken voor de berekening van het ouderdomspensioen.

    21 De Belgische regering stelt verder, dat het antwoord op de vraag, of een wettelijke regeling ophoudt van toepassing te zijn, afhangt van het nationale recht, zoals uitdrukkelijk is bepaald in artikel 10 ter van verordening nr. 574/72, dat aldus artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 aanvult voorzover in deze bepaling niet is aangegeven, vanaf wanneer en onder welke voorwaarden de socialezekerheidsregeling van een lidstaat ophoudt van toepassing te zijn". Door in het arrest van 11 juni 1998, Kuusijärvi (C-275/96, Jurispr. blz. I-3419) te oordelen, dat een lidstaat zijn wettelijke regeling zo mag formuleren, dat hij de verschuldigde uitkeringen alleen verder dient te betalen indien de betrokkene op zijn grondgebied blijft wonen, heeft het Hof volgens de Belgische regering erkend, dat de voorwaarde in casu de verandering van woonplaats die moet zijn vervuld opdat de wet ophoudt van toepassing te zijn, wordt bepaald door de wet van de lidstaat die tot betaling is gehouden.

    22 Ten slotte stelt de Belgische regering, dat verordening nr. 1408/71, behalve artikel 13, lid 2, sub f, geen bepaling bevat waarbij de wet van een andere lidstaat uitdrukkelijk van toepassing wordt verklaard. Integendeel, uit artikel 52 van de verordening blijkt volgens haar duidelijk, dat ook al kunnen de organen van de woonplaats bepaalde prestaties verstrekken, het orgaan van de lidstaat die tot betaling gehouden is, bevoegd blijft en de door de organen van de woonplaats gedragen kosten en verstrekte diensten vergoedt.

    23 Volgens de Nederlandse regering moet het reeds aangehaalde arrest Kuusijärvi in zijn context aldus worden uitgelegd, dat een persoon die elke activiteit heeft stopgezet, toch onderworpen blijft aan de wettelijke regeling van de lidstaat waar hij het laatst werkzaam was, wanneer deze wetgeving dit bepaalt. Uit dit arrest volgt haars inziens, dat wanneer de werknemer elke activiteit op het grondgebied van een lidstaat heeft stopgezet en zijn woonplaats naar het grondgebied van een andere lidstaat heeft overgebracht zonder daar een nieuwe activiteit aan te vatten, de in de wettelijke regeling van de eerste lidstaat gestelde woonplaatsvoorwaarden hem kunnen worden tegengeworpen: indien dergelijke voorwaarden bestaan, is de werknemer niet meer aan de wettelijke regeling van de eerste lidstaat onderworpen, en aangezien hij zijn activiteiten heeft stopgezet, is ingevolge artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 de wettelijke regeling van het land van de woonplaats op hem van toepassing.

    24 Wanneer daarentegen de aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel volgens de wetgeving van de eerste lidstaat niet aan woonplaatsvoorwaarden is gebonden, blijft deze wetgeving op de voormalige werknemer van toepassing, ook al woont hij in een andere lidstaat. Alleen wanneer de werknemer op een later tijdstip niet langer voldoet aan de voorwaarden voor aansluiting bij de wettelijke regeling van eerstgenoemde lidstaat, zal de wetgeving van het land van de woonplaats op hem van toepassing worden.

    Beoordeling door het Hof

    25 In haar verzoekschrift heeft de Commissie alleen geconcludeerd, dat volgens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 de wetgeving van het land van de woonplaats bij uitsluiting van toepassing is op rechthebbenden op in België toegekende beroepsziektepensioenen die wonen op het grondgebied van een andere lidstaat dan het Koninkrijk België, zodat verweerder niet gerechtigd is om bijdragen in te houden op dergelijke pensioenen.

    26 Pas als reactie op het antwoord van de Belgische regering op het met redenen omklede advies heeft de Commissie haar stelling dat alleen de wettelijke regeling van het land van de woonplaats van toepassing is op de niet in België wonende rechthebbenden op een in België toegekend beroepsziektepensioen, tevens op de artikelen 27, 33, 52 en 77 van verordening nr. 1408/71 gebaseerd.

    27 Om uit te maken of het beroep van de Commissie in deze omstandigheden gegrond is, dient eraan te worden herinnerd, dat de bepalingen van titel II van verordening nr. 1408/71, waartoe artikel 13 behoort, een volledig en eenvormig stelsel van conflictregels vormen. Deze bepalingen hebben niet alleen tot doel, de gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wettelijke regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen, maar ook te beletten dat binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallende personen wegens het ontbreken van een toepasselijke wettelijke regeling geen enkele socialezekerheidsbescherming genieten (zie, met name, arrest Kuusijärvi, reeds aangehaald, punt 28).

    28 Zoals uit de punten 32 tot en met 34 van het reeds aangehaalde arrest Kuusijärvi blijkt, heeft artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 juist tot doel, ervoor te zorgen dat een persoon die binnen de werkingssfeer van deze verordening valt, ononderbroken aan de socialezekerheidsregeling van een lidstaat onderworpen blijft.

    29 Volgens deze bepaling is de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de betrokken persoon woont, evenwel alleen van toepassing indien de betrokkene niet aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat is onderworpen en, in het bijzonder, indien de wettelijke regeling waaraan hij eerder was onderworpen, ophoudt op hem van toepassing te zijn.

    30 De Commissie heeft evenwel niet aangetoond, dat dit noodzakelijkerwijs het geval is voor de wettelijke regeling die van toepassing is op de rechthebbenden op een in België uitgekeerd beroepsziektepensioen, wanneer de betrokkenen in een andere lidstaat dan het Koninkrijk België wonen.

    31 De loutere verwijzing naar artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 kan hiertoe niet volstaan, aangezien voor de toepassing van deze bepaling is vereist, dat de wettelijke regeling van een lidstaat ophoudt van toepassing te zijn, en de voorwaarden daarvoor niet in deze bepaling zelf zijn vastgelegd.

    32 Verder is geen van de argumenten die de Commissie aan de artikelen 27, 33, 52 en 77 van verordening nr. 1408/71 heeft ontleend ter ondersteuning van haar stelling dat alleen de wettelijke regeling van het land van de woonplaats van toepassing is op niet in België wonende rechthebbenden op in België uitgekeerde beroepsziektepensioenen, concludent.

    33 Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat artikel 27, door te bepalen dat de rechthebbende op pensioenen of renten, verschuldigd krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, waaronder de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woonachtig is, van deze lidstaat prestaties bij ziekte en moederschap ontvangt wanneer hij hierop recht heeft op grond van de wettelijke regeling van deze lidstaat, op zichzelf geen recht op dergelijke prestaties verleent.

    34 Anderzijds bepaalt artikel 28 van verordening nr. 1408/71 uitdrukkelijk, dat wanneer de rechthebbende op een pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat, geen recht heeft op prestaties bij ziekte of moederschap op grond van de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont, dergelijke prestaties voor rekening komen van het bevoegde orgaan van een andere lidstaat dan die van de woonplaats.

    35 In die omstandigheden kan evenmin een argument worden ontleend aan artikel 33 van verordening nr. 1408/71, volgens hetwelk het orgaan van een lidstaat dat een pensioen of rente verschuldigd is, gemachtigd is om voor rekening van de ontvanger bijdragen in te houden om de kosten te dekken van de prestaties bij ziekte en moederschap die dit orgaan in voorkomend geval moet dragen.

    36 Verder bepaalt artikel 52 van verordening nr. 1408/71 uitdrukkelijk dat, zelfs wanneer de werknemer of zelfstandige op het grondgebied van een andere dan de bevoegde lidstaat woont, de prestaties waarop hij bij arbeidsongeval of beroepsziekte recht heeft, hetzij rechtstreeks door het orgaan van de bevoegde lidstaat, hetzij voor rekening van dit orgaan door het orgaan van de woonplaats worden verleend.

    37 Ten slotte is volgens artikel 77 van verordening nr. 1408/71, net als volgens de artikelen 27 en 28 van deze verordening, voor de verlening van de in deze bepaling bedoelde prestaties aan de rechthebbende op pensioen of rente bij arbeidsongeval of beroepsziekte, de wettelijke regeling van de lidstaat op het grondgebied waarvan de rechthebbende woont, alleen van toepassing indien het recht op deze prestaties wordt ontleend aan deze wetgeving zelf; voor de overige gevallen wordt in artikel 77 uitdrukkelijk bepaald, dat dergelijke prestaties dienen te worden verleend door het bevoegde orgaan van een andere lidstaat dan die van de woonplaats.

    38 Bijgevolg moet worden vastgesteld, dat de Commissie, door in haar verzoekschrift alleen te concluderen dat het Koninkrijk België, door bijdragen te heffen over de in België uitgekeerde beroepsziektepensioenen waarvan de ontvangers niet in deze lidstaat wonen en niet meer onder het Belgische socialezekerheidsstelsel vallen, de krachtens artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71 op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, aan deze bepaling juridische gevolgen verbindt die deze niet noodzakelijk heeft. De Commissie neemt immers als vaststaand aan, dat de voorwaarden voor toepassing van deze bepaling zijn vervuld, terwijl zij ter staving van haar standpunt juist diende aan te tonen dat deze voorwaarden in het onderhavige geval daadwerkelijk zijn vervuld, door concreet aan te geven in welke omstandigheden de rechthebbenden op in België wegens beroepsziekte of arbeidsongeval uitgekeerde pensioenen daadwerkelijk ophouden onderworpen te zijn aan de Belgische socialezekerheidswetgeving wanneer zij in een andere lidstaat dan het Koninkrijk België wonen.

    39 In het kader van een procedure wegens niet-nakoming op grond van artikel 169 van het Verdrag, staat het evenwel aan de Commissie, het gestelde verzuim aan te tonen en het Hof de gegevens te verschaffen die het nodig heeft om te kunnen vaststellen of er inderdaad sprake is van dit verzuim (zie, met name, arrest van 23 oktober 1997, Commissie/Frankrijk, C-159/94, Jurispr. blz. I-5815, punt 102).

    40 Bijgevolg dient het beroep van de Commissie ongegrond te worden verklaard.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    41 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van het Koninkrijk België in de kosten te worden verwezen. Volgens artikel 69, lid 4, van dit reglement dragen de lidstaten en de instellingen die in het geding zijn tussengekomen, hun eigen kosten, zodat dient te worden verstaan dat het Koninkrijk der Nederlanden zijn eigen kosten zal dragen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    rechtdoende:

    1) Verwerpt het beroep.

    2) Verwijst de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de kosten.

    3) Verstaat dat het Koninkrijk der Nederlanden zijn eigen kosten zal dragen.

    Top