EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0302

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 juni 2000.
Manfred Sehrer tegen Bundesknappschaft.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundessozialgericht - Duitsland.
Vrij verkeer van werknemers - Sociale zekerheid - Heffing van bijdragen ziekteverzekering door lidstaat over de aanvullende pensioenen die in een andere lidstaat uit hoofde van een collectieve overeenkomst worden uitbetaald - Berekeningsgrondslag van de bijdragen - Medetelling van in andere lidstaat reeds ingehouden bijdragen.
Zaak C-302/98.

Jurisprudentie 2000 I-04585

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:322

61998J0302

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 15 juni 2000. - Manfred Sehrer tegen Bundesknappschaft. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundessozialgericht - Duitsland. - Vrij verkeer van werknemers - Sociale zekerheid - Heffing van bijdragen ziekteverzekering door lidstaat over de aanvullende pensioenen die in een andere lidstaat uit hoofde van een collectieve overeenkomst worden uitbetaald - Berekeningsgrondslag van de bijdragen - Medetelling van in andere lidstaat reeds ingehouden bijdragen. - Zaak C-302/98.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-04585


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1. Prejudiciële vragen - Voorlegging aan Hof - Noodzaak van prejudiciële vraag - Beoordeling door nationale rechter

[EG-Verdrag, art. 177 (thans art. 234 EG)]

2. Vrij verkeer van personen - Werknemers - Gelijke behandeling - Berekeningsgrondslag voor ziekteverzekeringsbijdragen die door lidstaat worden geheven over aanvullende pensioenen die in andere lidstaat uit hoofde van collectieve overeenkomst worden uitbetaald - Niet-inaanmerkingneming van in andere lidstaat ingehouden bijdragen - Ontoelaatbaarheid

[EG-Verdrag, art. 48 (thans, na wijziging, art. 39 EG)]

Samenvatting


1. Het is uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt.

( cf. punt 20 )

2. Artikel 48 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) staat eraan in de weg dat een lidstaat de ziekteverzekeringsbijdragen van een onder zijn wetgeving vallende gepensioneerde werknemer berekent op de grondslag van het brutobedrag van het aanvullende pensioen dat die werknemer uit hoofde van een overeenkomst in een andere lidstaat ontvangt, zonder ermee rekening te houden dat een deel van het brutobedrag van dat pensioen reeds in de andere lidstaat is ingehouden als bijdrage aan de ziekteverzekering.

Een dergelijke regeling voor de berekening van de ziekteverzekeringsbijdragen kan immers, ook al is zij op gelijke wijze van toepassing op zowel migrerende als ingezeten werknemers, alleen voor de eerstbedoelden nadelig zijn wegens de geringe waarschijnlijkheid dat een werknemer die uitsluitend in zijn herkomstland heeft gewerkt, het brutobedrag van zijn aanvullend pensioen in die lidstaat aan een dubbele heffing van ziekteverzekeringsbijdragen onderworpen ziet. Daarentegen is deze kans reëel in het geval van een werknemer die in een andere lidstaat heeft gewerkt en aldaar een aanvullend rustpensioen ontvangt. Een nationale wetgeving die een dergelijke regeling voor de bijdrageberekening invoert, vormt dus een verboden belemmering van het vrije verkeer van werknemers.

( cf. punten 34-36 en dictum )

Partijen


In zaak C-302/98,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van het Bundessozialgericht (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

M. Sehrer

en

Bundesknappschaft,

in tegenwoordigheid van:

Landesversicherungsanstalt für das Saarland,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 6, 48 en 49 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 12 EG, 39 EG en 40 EG), 50 EG-Verdrag (thans artikel 41 EG) en 51 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 42 EG), alsmede van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, C. Gulmann, J.-P. Puissochet (rapporteur), G. Hirsch en F. Macken, rechters,

advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door W.-D. Plessing, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en C.-D. Quassowski, Regierungsdirektor bij dat ministerie, als gemachtigden,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Hillenkamp, als gemachtigde,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 8 februari 2000,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 13 mei 1998, binnengekomen bij het Hof op 3 augustus daaraanvolgend, heeft het Bundessozialgericht krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 6, 48 en 49 EG-Verdrag (thans, na wijziging, de artikelen 12 EG, 39 EG en 40 EG), 50 EG-Verdrag (thans artikel 41 EG) en 51 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 42 EG), alsmede van artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB L 230, blz. 6; hierna: verordening nr. 1408/71").

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen M. Sehrer en de Bundesknappschaft (federale socialezekerheidskas voor mijnwerkers), waarin laatstgenoemde betaling van ziekteverzekeringsbijdragen vordert over het aanvullende rustpensioen dat Sehrer uit Frankrijk ontvangt.

3 Sehrer is een voormalig mijnwerker van Duitse nationaliteit, die in Duitsland woont. Sinds zijn zestigste jaar ontvangt hij een wettelijk rustpensioen van de Bundesknappschaft alsmede een aanvullend rustpensioen van de Duitse bedrijfsvereniging voor mijnwerkers en metaalbewerkers.

4 Omdat hij ook in Frankrijk werkzaam is geweest, ontvangt Sehrer daarnaast Frans aanvullend rustpensioen van de Caisse de retraites complémentaires des ouvriers mineurs (hierna: Carcom"). Op het brutobedrag van het Franse aanvullende pensioen, dat in de litigieuze periode varieerde van 2 384,19 tot 2 538,45 FRF, wordt 2,4 %, dat wil zeggen tussen 57,22 en 60,92 FRF, per kwartaal ingehouden als bijdrage aan de Franse ziektekostenverzekering. Het gaat om een zogenoemde solidariteitsbijdrage", die op zich geen recht geeft op enigerlei prestatie.

5 Sehrer is, via de Bundesknappschaft, aangesloten bij de Krankenversicherung der Rentner (hierna: KVdR"). Toen de Bundesknappschaft vernam, dat Sehrer nog een Frans aanvullend pensioen genoot, vorderde zij bij beschikkingen van 7 en 13 september 1993 nabetaling van achterstallige ziektekostenbijdragen, die waren berekend over het brutobedrag van dat pensioen. Het nagevorderde bedrag beloopt over de periode van 1 december 1988 tot en met 30 september 1993 1 005,67 DEM.

6 Nadat de Bundesknappschaft de bezwaarschriften tegen deze vordering had afgewezen, wendde Sehrer zich tot het Sozialgericht für das Saarland. Bij vonnis van 8 februari 1995 wees het Sozialgericht zijn vordering gedeeltelijk toe, overwegende dat de Bundesknappschaft niet gerechtigd was om in de berekeningsgrondslag voor de in Duitsland verschuldigde bijdrage dat gedeelte van het Franse pensioen te betrekken, dat als bijdrage voor de Franse ziekteverzekering werd ingehouden. Het door de Bundesknappschaft ingestelde hoger beroep tegen dit vonnis werd door het Landessozialgericht für das Saarland verworpen bij arrest van 23 mei 1996, op grond dat het solidariteitsbeginsel zich ertegen verzet, dat een verzekerde bijdragen over bijdragen moet betalen en aldus dubbel wordt aangeslagen.

7 De Bundesknappschaft stelde Revision" in bij het Bundessozialgericht, stellende dat de appèlrechter door bekrachtiging van de uitspraak in eerste instantie, dat de in Frankrijk betaalde ziekteverzekeringsbijdrage moet worden afgetrokken van het Franse aanvullende pensioen dat als berekeningsgrondslag dient voor de Duitse bijdrage, is voorbijgegaan aan de §§ 237 en 229 van boek V van het Sozialgesetzbuch (hierna: SGB"), dat op 1 januari 1989 in werking is getreden, alsmede de overeenkomstige bepalingen van de voordien geldende Reichsversicherungsordnung (de Duitse socialeverzekeringsregeling).

8 In zijn verwijzingsbeschikking overweegt het Bundessozialgericht, dat de in Duitsland aan de KVdR verschuldigde bijdragen volgens de Duitse wetgeving inderdaad moeten worden berekend naar het brutobedrag van het Franse aanvullende pensioen van Sehrer. Ingevolge § 237, eerste volzin, sub 2, van boek V van het SGB worden de bijdragen van gepensioneerden aan de Duitse ziekteverzekering immers berekend op de grondslag van het nominale bedrag" (Zahlbetrag") van de met een pensioen gelijk te stellen inkomsten. Tot die inkomsten behoren ingevolge § 229, lid 1, eerste volzin, sub 5, en tweede volzin, van boek V van het SGB, waarnaar § 237 verwijst, mede aanvullende pensioenen, ook wanneer zij uit het buitenland worden ontvangen.

9 Gelet evenwel op onder meer het arrest van 7 maart 1991, Masgio (C-10/90, Jurispr. blz. I-1119), vraagt het Bundessozialgericht zich af, of een regeling op grond waarvan een gepensioneerde werknemer over zijn aanvullend pensioen tweemaal ziektekostenbijdragen moet betalen wegens het enkele feit, dat hij dat pensioen uit een andere lidstaat ontvangt, verenigbaar is met het gemeenschapsrecht. Een dergelijke regeling benadeelt immers de werknemers die hun recht van vrij verkeer hebben uitgeoefend, ten opzichte van degenen die geen gebruik hebben gemaakt van dit recht.

10 Volgens het Bundessozialgericht zou het fundamentele beginsel van vrij verkeer van werknemers zich daarom ertegen kunnen verzetten, dat in de berekeningsgrondslag voor de Duitse bijdragen dat deel van het Franse pensioen wordt meegerekend, dat als bijdrage aan het Franse stelsel van ziekteverzekering wordt ingehouden. Weliswaar is het bepaalde in artikel 33 van verordening nr. 1408/71, dat een lidstaat op een pensioen of rente alleen ziektekostenbijdragen mag inhouden wanneer de daartegenover staande prestaties ook voor zijn rekening zijn, volgens het arrest van het Hof van 16 januari 1992, Commissie/Frankrijk (C-57/90, Jurispr. blz. I-75), niet van toepassing op aanvullende pensioenen die, zoals het door Carcom uitbetaalde pensioen, op collectieve overeenkomsten berusten, maar daaruit meent het Bundessozialgericht desondanks niet te kunnen afleiden dat de gecumuleerde bijdrageheffing over een aanvullend pensioen verenigbaar is met de artikelen 6 en 48 tot en met 51 van het Verdrag.

11 In die omstandigheden heeft het Bundessozialgericht besloten, de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

Staan de artikelen 6 en 48 tot en met 51 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, alsook artikel 3 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de weg aan nationale regelingen krachtens welke een op een collectieve overeenkomst berustend Frans aanvullend pensioen in volle omvang zowel met bijdragen voor de Franse ziekteverzekering als met bijdragen voor de Duitse ziekteverzekering voor gepensioneerden wordt belast?"

12 Volgens de Duitse regering en de Commissie zou, alvorens op de gestelde vraag wordt geantwoord, eerst moeten worden ingegaan op de vraag, of de heffing van de bijdrage voor het Franse ziekteverzekeringsstelsel verenigbaar is met de artikelen 48 tot en met 51 van het Verdrag. Alleen indien die heffing verenigbaar is met het gemeenschapsrecht, komt de vraag naar de wijze van berekening van de Duitse bijdrage aan de orde.

13 In dit verband herinnert de Duitse regering eraan, dat artikel 59 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 49 EG) volgens vaste rechtspraak eraan in de weg staat dat een lidstaat een in een andere lidstaat gevestigde onderneming die tijdelijk werkzaamheden verricht in de eerste lidstaat, verplicht werkgeversbijdragen te betalen voor de met die werkzaamheden belaste werknemers, wanneer die onderneming reeds vergelijkbare bijdragen moet betalen in de staat waar zij is gevestigd (arrest van 28 maart 1996, Guiot, C-272/94, Jurispr. blz. I-1905; zie eveneens arrest van 3 februari 1982, Seco en Desquenne & Giral, 62/81 en 63/81, Jurispr. blz. 223).

14 Sehrer, aldus de Duitse regering, die in zijn woonstaat reeds volledige bescherming tegen het risico van ziekte geniet, dient in Frankrijk andermaal een bijdrage ziekteverzekering te betalen, die hem geen enkel extra recht of voordeel verschaft. Evenzo als de werkgeversbijdragen in de zaken Seco en Desquenne & Giral en Guiot, reeds aangehaald, in strijd waren met artikel 59 van het Verdrag, zo is de heffing van de ziekteverzekeringsbijdrage in Frankrijk een belemmering voor het vrij verkeer van werknemers, die onder het verbod van artikel 48 van het Verdrag valt.

15 De Commissie wijst erop, dat in Frankrijk een ziekteverzekeringsbijdrage wordt ingehouden op het Franse aanvullende pensioen van Sehrer, hoewel deze in Duitsland woont en alleen aanspraak kan maken op de uitkeringen van het Duitse ziekteverzekeringsstelsel. Een dergelijke inhouding, waaraan geen enkel recht op uitkering is verbonden, betekent voor Sehrer een nadeel, waaraan voor hem nog een extra financiële last is verbonden, omdat hij in zijn woonstaat over het brutobedrag van datzelfde pensioen nogmaals ziekteverzekeringsbijdragen moet betalen. De Commissie concludeert hieruit, dat de inhouding van een bijdrage voor het Franse ziekteverzekeringsstelsel in strijd is met artikel 48 van het Verdrag.

16 Mocht het Hof zich houden aan de door de verwijzende rechter gestelde vraag, dan moet die vraag volgens de Duitse regering ontkennend worden beantwoord. De Commissie daarentegen meent, dat de artikelen 5 EG-Verdrag (thans artikel 10 EG) en 48 tot en met 51 van het Verdrag in dit geval de bevoegde autoriteiten van een lidstaat verplichten om met de door een andere lidstaat ingehouden bijdragen over de in die staat uitbetaalde pensioenen rekening te houden en hun eigen bijdragen over het nettobedrag van die pensioenen te berekenen.

De draagwijdte van de prejudiciële vraag

17 De verwijzende rechter wil weten, of een aantal bepalingen van het Verdrag en van afgeleid recht eraan in de weg staan, dat een lidstaat de ziekteverzekeringsbijdragen van een gepensioneerde werknemer die onder zijn wetgeving valt, berekent op de grondslag van het brutobedrag van het aanvullende pensioen dat die werknemer uit hoofde van een collectieve overeenkomst uit een andere lidstaat ontvangt, zonder rekening ermee te houden dat een deel van het brutobedrag van dat pensioen reeds in de andere staat is ingehouden als bijdrage aan de ziekteverzekering.

18 Daarentegen heeft de gestelde vraag geen betrekking op de kwestie, of de genoemde gemeenschapsbepalingen eraan in de weg staan, dat de andere lidstaat ziekteverzekeringsbijdragen inhoudt, ofschoon deze geen recht op uitkering geven en de betrokken werknemer in de eerste lidstaat een wettelijk rustpensioen geniet en er reeds tegen het betrokken risico is verzekerd.

19 Bovendien heeft het Bundessozialgericht in zijn verwijzingsbeschikking weliswaar twijfel laten blijken over de vraag, of de inhouding van ziekteverzekeringsbijdragen in Frankrijk, die geen recht op uitkering geven, met het gemeenschapsrecht verenigbaar is, maar uiteindelijk overwogen dat verzoeker in het hoofdgeding deze kwestie alleen voor de rechter van die lidstaat aan de orde kon stellen. Desondanks, zo vervolgde de verwijzende rechter, heeft Sehrer verkozen de geldigheid van de Duitse ziekteverzekeringsbijdragen aan te vechten, omdat deze hoger zijn dan de Franse bijdragen.

20 Volgens vaste rechtspraak is het uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt. Wanneer de vragen betrekking hebben op de uitlegging van gemeenschapsrecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie onder meer arrest van 13 januari 2000, TK-Heimdienst, C-254/98, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 13).

21 Daarom dient alleen te worden geantwoord op de door de verwijzende rechter gestelde vraag.

De beantwoording van de prejudiciële vraag

22 Voorop staat dat Sehrer, die geen beroepswerkzaamheden meer uitoefent en in Duitsland, waar hij woont, een wettelijk rustpensioen ontvangt, uit dien hoofde is onderworpen aan de Duitse socialezekerheidswetgeving, overeenkomstig artikel 13, lid 2, sub f, van verordening nr. 1408/71. Volgens die bepaling, die in verordening nr. 1408/71 is ingevoegd bij verordening (EEG) nr. 2195/91 van de Raad van 25 juni 1991 (PB L 206, blz. 2), is immers op degene die ophoudt onderworpen te zijn aan de wettelijke regeling van een lidstaat zonder dat hij op grond van één van de in de voorgaande punten van deze bepaling genoemde regels of van één van de in de artikelen 14 tot en met 17 bedoelde uitzonderingen of bijzondere regels aan de wettelijke regeling van een andere lidstaat wordt onderworpen, de wettelijke regeling van toepassing van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij woont overeenkomstig de bepalingen van deze wettelijke regeling alleen.

23 Onder de term wetgeving" in de zin van verordening nr. 1408/71 vallen volgens artikel 1, sub j, van deze verordening niet bestaande of toekomstige contractuele bepalingen, ongeacht of deze al dan niet bij een besluit van de overheid verbindend zijn verklaard, of een ruimere werkingssfeer hebben verkregen, voor zover deze beperking niet in de in de verordening genoemde gevallen door een verklaring van de betrokken lidstaat is opgeheven.

24 Blijkens de verwijzingsbeschikking berust het door Carcom beheerde aanvullende pensioenstelsel op een overeenkomst tussen de sociale partners, waarvoor geen verklaring is afgegeven als bedoeld in artikel 1, sub j, van verordening nr. 1408/71.

25 Dat betekent, dat Sehrer in de zin van deze verordening slechts krachtens de wetgeving van één lidstaat rustpensioen ontvangt, in dit geval Duitsland.

26 Afdeling 5 van hoofdstuk 1 van titel III van verordening nr. 1408/71 ten slotte handelt over de rechten van pensioen- of rentetrekkers en hun gezinsleden. De relevante bepalingen van deze afdeling hebben echter betrekking op situaties waarin ofwel de rechthebbende een pensioen of een rente ontvangt krachtens de wettelijke regelingen van twee of meer lidstaten, ofwel een pensioen ontvangt krachtens de wettelijke regeling van één lidstaat, maar geen recht heeft op prestaties in zijn woonstaat (artikelen 27, 28 en 28 bis). Artikel 33 geldt enkel ten aanzien van de laatstgenoemde bepalingen.

27 Nu de situatie van Sehrer door geen van de genoemde bepalingen van verordening nr. 1408/71 wordt bestreken, is op de heffing van ziekteverzekeringsbijdragen door de Duitse autoriteiten over diens Franse aanvullende pensioen uitsluitend Duits recht van toepassing.

28 Bij de uitoefening van haar bevoegdheid ter zake dient de Bondsrepubliek Duitsland evenwel de verdragsregels, met name die betreffende het vrije verkeer van werknemers, te eerbiedigen (zie arrest van 26 januari 1999, Terhoeve, C-18/95, Jurispr. blz. I-345, punten 34 en 35).

29 Dat Sehrer de Duitse nationaliteit bezit, kan hem niet beletten om zich op de bepalingen betreffende het vrije verkeer van werknemers te beroepen tegenover de lidstaat waarvan hij onderdaan is, nu hij met gebruikmaking van zijn recht van vrij verkeer arbeid heeft verricht in een andere lidstaat (arrest Terhoeve, reeds aangehaald, punten 27-29).

30 Ook het feit dat Sehrer geen arbeidsverhouding meer heeft, doet niet af aan de waarborg van bepaalde met de hoedanigheid van werknemer samenhangende rechten (arresten van 27 november 1997, Meints, C-57/96, Jurispr. blz. I-6689, punt 40, en 24 september 1998, Commissie/Frankrijk, C-35/97, Jurispr. blz. I-5325, punt 41). Een aanvullend rustpensioen zoals belanghebbende ontvangt, waarvan de toekenning afhangt van een eerder bestaande, inmiddels beëindigde arbeidsverhouding, behoort tot deze categorie van rechten. Het recht op pensioen is immers onlosmakelijk verbonden met de objectieve hoedanigheid van werknemer.

31 Ten aanzien van artikel 48 van het Verdrag, dat als eerste moet worden onderzocht, heeft het Hof herhaaldelijk beslist, dat deze bepaling uitvoering geeft aan een fundamenteel beginsel neergelegd in artikel 3, sub c, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub c, EG), bepalende dat, teneinde de in artikel 2 (thans, na wijziging, artikel 2 EG) genoemde doelstellingen te bereiken, het optreden van de Gemeenschap de verwijdering tussen de lidstaten van hinderpalen voor het vrije verkeer van personen omvat (arrest van 7 juli 1992, Singh, C-370/90, Jurispr. blz. I-4265, punt 15, en arrest Terhoeve, reeds aangehaald, punt 36).

32 Het Hof heeft eveneens beslist, dat de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van personen het de gemeenschapsonderdanen gemakkelijker beogen te maken, op het grondgebied van de Gemeenschap om het even welk beroep uit te oefenen, en in de weg staan aan regelingen die deze onderdanen zouden kunnen benadelen wanneer zij op het grondgebied van een andere lidstaat een economische activiteit willen verrichten (reeds aangehaalde arresten Singh, punt 16, en Terhoeve, punt 37).

33 Bepalingen die een onderdaan van een lidstaat beletten of ervan weerhouden zijn land van herkomst te verlaten om zijn recht van vrij verkeer uit te oefenen, leveren derhalve belemmeringen van die vrijheid op, ook wanneer zij onafhankelijk van de nationaliteit van de betrokken werknemers van toepassing zijn (reeds aangehaalde arresten Masgio, punten 18 en 19, en Terhoeve, punt 39).

34 Dit is nu juist het geval bij de omstreden Duitse regeling, die weliswaar op gelijke wijze van toepassing is op migrerende werknemers en ingezeten werknemers, maar alleen voor de eerstbedoelden nadelig kan zijn. Het is immers weinig waarschijnlijk, dat een werknemer die uitsluitend in Duitsland heeft gewerkt, het brutobedrag van zijn aanvullend pensioen in die lidstaat aan een dubbele heffing van ziekteverzekeringsbijdragen ziet onderworpen. Daarentegen is deze kans reëel in het geval van een werknemer die, zoals Sehrer, in een andere lidstaat heeft gewerkt en aldaar een aanvullend rustpensioen ontvangt.

35 Een nationale regeling als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde vormt dus een bij artikel 48 van het Verdrag verboden belemmering voor het vrije verkeer van werknemers. Daarom hoeft niet te worden nagegaan, of artikel 6 van het Verdrag en artikel 3 van verordening nr. 1408/71 zich tegen een dergelijke regeling verzetten.

36 Derhalve moet op de vraag worden geantwoord, dat artikel 48 van het Verdrag eraan in de weg staat, dat een lidstaat de ziekteverzekeringsbijdragen van een onder zijn wetgeving vallende gepensioneerde werknemer berekent op de grondslag van het brutobedrag van het aanvullende pensioen dat die werknemer uit hoofde van een collectieve overeenkomst uit een andere lidstaat ontvangt, zonder rekening ermee te houden dat een deel van het brutobedrag van dat pensioen reeds in de andere staat is ingehouden als bijdrage aan de ziekteverzekering.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

De kosten door de Duitse regering en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Bundessozialgericht bij beschikking van 13 mei 1998 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) staat eraan in de weg, dat een lidstaat de ziekteverzekeringsbijdragen van een onder zijn wetgeving vallende gepensioneerde werknemer berekent op de grondslag van het brutobedrag van het aanvullende pensioen dat die werknemer uit hoofde van een collectieve overeenkomst uit een andere lidstaat ontvangt, zonder rekening ermee te houden dat een deel van het brutobedrag van dat pensioen reeds in de andere staat is ingehouden als bijdrage aan de ziekteverzekering.

Top