EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0191

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 november 1999.
Georges Tzoanos tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Hogere voorziening - Verwerping van beroep tot nietigverklaring van tuchtrechtelijk ontslag - Samenloop van tuchtprocedure en strafrechtelijke vervolgingen (artikel 88, vijfde alinea, Ambtenarenstatuut).
Zaak C-191/98 P.

Jurisprudentie 1999 I-08223

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1999:565

61998J0191

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 18 november 1999. - Georges Tzoanos tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Hogere voorziening - Verwerping van beroep tot nietigverklaring van tuchtrechtelijk ontslag - Samenloop van tuchtprocedure en strafrechtelijke vervolgingen (artikel 88, vijfde alinea, Ambtenarenstatuut). - Zaak C-191/98 P.

Jurisprudentie 1999 bladzijde I-08223


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Ambtenaren - Tuchtregeling - Tuchtprocedure - Samenloop van tuchtprocedure en strafrechtelijke vervolgingen - Verplichting van ambtenaar om bewijsgegevens te verstrekken - Beoordeling door Gerecht - Feitelijke vaststelling - Toetsing in hogere voorziening - Daarvan uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, art. 88, vijfde alinea)

2 Ambtenaren - Tuchtregeling - Tuchtprocedure - Eerbiediging van rechten van verdediging - Documenten ten aanzien waarvan betrokkene geen standpunt heeft bepaald - Uitsluiting als bewijsmiddel - Grenzen

Samenvatting


1 Het staat aan de ambtenaar tegen wie een tuchtprocedure is ingeleid, en die stelt dat tegen hem ook een op dezelfde feiten gebaseerde strafvervolging in de zin van artikel 88, vijfde alinea, van het Statuut is ingeleid, het tot aanstelling bevoegd gezag en, in voorkomend geval, het Gerecht de gegevens te verstrekken die nodig zijn om te kunnen concluderen, dat tegen hem zowel een tuchtprocedure als een op dezelfde feiten gebaseerde strafrechtelijke procedure is ingeleid.

De vaststelling door het Gerecht, dat de betrokkene de daartoe nodige gegevens niet heeft verstrekt, is een feitelijke vaststelling die tot de uitsluitende bevoegdheid van het Gerecht behoort en niet kan worden betwist in het kader van een hogere voorziening.

2 Volgens het algemene beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging moet een ambtenaar in het kader van een tuchtprocedure de mogelijkheid krijgen, zijn standpunt te bepalen ten aanzien van elk document dat de instelling tegen hem wil gebruiken. Voorzover de ambtenaar die mogelijkheid niet krijgt, kunnen de niet-meegedeelde documenten niet als bewijsmiddelen in aanmerking worden genomen. Deze uitsluiting van een aantal door de instelling gebruikte documenten als bewijsmiddel, is echter alleen van belang, indien de door de instelling geformuleerde grief alleen met deze documenten kan worden bewezen.

Partijen


In zaak C-191/98 P,

G. Tzoanos, voormalig ambtenaar van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende te Athene (Griekenland), vertegenwoordigd door E. Boigelot, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van L. Schiltz, advocaat aldaar, Rue du Fort Rheinsheim 2,

rekwirant,

betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Vierde kamer) van 19 maart 1998, Tzoanos/Commissie (T-74/96, JurAmbt. blz. I-A-129 en II-343), strekkende tot vernietiging van dat arrest, andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur G. Valsesia als gemachtigde, bijgestaan door D. Waelbroeck en O. Speltdoorn, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Eerste kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward (rapporteur), president van de Vijfde kamer, waarnemend voor de president van de Eerste kamer, P. Jann en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: S. Alber

griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 9 maart 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij een op 19 mei 1998 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift heeft G. Tzoanos krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG en de overeenkomstige bepalingen van 's Hofs Statuten-EGKS en EGA hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 19 maart 1998, Tzoanos/Commissie (T-74/96, JurAmbt. blz. I-A-129 en II-343; hierna: "bestreden arrest"), waarbij het Gerecht het beroep heeft verworpen dat hij had ingesteld tegen het besluit van de Commissie van 22 juni 1995 waarbij hij tuchtrechtelijk was ontslagen zonder verlies van zijn recht op ouderdomspensioen, en tegen het besluit van 19 februari 1996 waarbij zijn op 21 september 1995 ingediende klacht tegen het besluit van 22 juni 1995 uitdrukkelijk was afgewezen.

2 Blijkens het bestreden arrest is Tzoanos een voormalig ambtenaar van de Commissie in de rang A 3, die sedert 1 juli 1989 hoofd was van eenheid 3 "Toerisme" van directoraat A "Verbetering van het bedrijfsklimaat" van het directoraat-generaal Ondernemingenbeleid, handel, toerisme en sociale economie (hierna: "eenheid XXIII.A.3") (punt 1 van het bestreden arrest).

3 Eind 1993 ontdekte het directoraat-generaal Financiële controle (DG XX) problemen bij het beheer van eenheid XXIII.A.3. Begin 1994 werd een in juli 1993 in Griekenland verschenen persbericht dat Tzoanos in opspraak bracht, ter kennis van diens hiërarchieke meerderen gebracht (punt 2 van het bestreden arrest).

4 Na een onderzoek naar Tzoanos' activiteiten binnen eenheid XXIII.A.3 legde het tot aanstelling bevoegd gezag (hierna: "TABG") op 22 december 1994 aan de tuchtraad vijf tegen Tzoanos gerichte grieven voor, te weten, dat deze:

- "zonder machtiging nevenactiviteiten heeft uitgeoefend en nog uitoefent";

- "niet de vereiste kiesheid heeft betracht door zonder dit aan zijn meerderen mee te delen te wonen op het adres van een externe firma die regelmatig deelneemt aan projecten die door de Commissie worden gesubsidieerd of daarvoor in aanmerking komen, en door in het openbaar kritiek te hebben geleverd op een nationale toeristische dienst";

- "op het gebied van zijn beroepswerkzaamheden bij de Commissie voor rekening van externe personen of organen diensten heeft verricht die afbreuk konden doen aan zijn onafhankelijkheid in de vervulling van zijn ambt van hoofd van een eenheid bij de Commissie";

- "voor externe personen of organen documenten heeft voorbereid die later bestemd waren, hetzij voor de Commissie, en in strijd waren met haar belangen, hetzij voor externe partners bij projecten waarvoor communautaire subsidie wordt toegekend";

- "bij de vervulling van zijn ambt van hoofd van de eenheid $Toerisme' administratieve onregelmatigheden heeft begaan en fouten heeft gemaakt op het gebied van het beheer van de begroting en de financiën" (punten 3 en 10 van het bestreden arrest).

5 Op 5 april 1995 zond het TABG de tuchtraad een aanvullend rapport (punt 15 van het bestreden arrest).

6 Op 23 mei 1995 bracht de tuchtraad met algemene stemmen een met redenen omkleed advies uit, waarin het TABG werd aanbevolen, jegens Tzoanos de in artikel 86, lid 2, sub f, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Statuut") bedoelde tuchtmaatregel, te weten tuchtrechtelijk ontslag zonder verlies van het recht op pensioen, te treffen. Dat advies werd op 1 juni daaraanvolgend ter kennis van Tzoanos gebracht (punt 16 van het bestreden arrest).

7 Op 12 juni 1995 werd Tzoanos gehoord overeenkomstig artikel 7, derde alinea, van bijlage IX bij het Statuut (punt 17 van het bestreden arrest).

8 Op 22 juni 1995 aanvaardde het TABG de vijf aan de tuchtraad voorgelegde grieven (zie punt 4 van dit arrest), omdat het net als deze laatste van oordeel was, dat de aan Tzoanos ten laste gelegde feiten waren aangetoond door onomstotelijke bewijzen en door de betrokkene grotendeels waren erkend, en trof het jegens hem de in artikel 86, lid 2, sub f, van het Statuut bedoelde tuchtmaatregel, te weten tuchtrechtelijk ontslag zonder vermindering of intrekking van het recht op ouderdomspensioen (hierna: "bestreden besluit"). Dat besluit werd op 23 juni 1995 ter kennis van Tzoanos gebracht. Het trad in werking op 1 augustus 1995 (punt 18 van het bestreden arrest).

9 Bij nota van 21 september 1995, ingeschreven op het secretariaat-generaal van de Commissie op 25 september 1995, diende Tzoanos krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut een klacht in, die bij besluit van 19 februari 1996 uitdrukkelijk werd afgewezen (punt 19 van het bestreden arrest).

10 In die omstandigheden stelde Tzoanos bij een op 17 mei 1996 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift, een beroep in tot nietigverklaring van het bestreden besluit en van het uitdrukkelijke besluit tot afwijzing van de op 21 september 1995 ingediende klacht tegen het besluit van 22 juni 1995.

Het bestreden arrest

11 Bij het bestreden arrest heeft het Gerecht, na de door Tzoanos aangevoerde middelen te hebben onderzocht, het beroep in zijn geheel verworpen.

12 Voor een nadere uiteenzetting van het rechtskader en de feiten wordt verwezen naar het bestreden arrest.

13 De hogere voorziening is gebaseerd op schending van het gemeenschapsrecht, inzonderheid:

- artikel 33 van 's Hofs Statuut-EG, volgens hetwelk de arresten met redenen moeten zijn omkleed, een bepaling die krachtens artikel 46 van dat Statuut van toepassing is op het Gerecht. Volgens Tzoanos houdt de verplichting om de arresten met redenen te omkleden, onder meer in, dat de aangevoerde gronden juridisch aanvaardbaar zijn, dat wil zeggen voldoende relevant, vrij van onjuiste opvattingen omtrent het recht of de feiten, en niet tegenstrijdig;

- het Statuut, inzonderheid de artikelen 12, 13, 14, 17, 21, eerste en tweede alinea, 25, 87, tweede alinea, en 88, vijfde alinea, alsook bijlage IX bij dat Statuut, meer bepaald de artikelen 1, 2, 3, 7, tweede alinea, en 11;

- de algemene beginselen van gemeenschapsrecht, te weten onder meer de beginselen van eerbiediging van de rechten van de verdediging, het beginsel van hoor en wederhoor en het recht op een onpartijdige rechter (en artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden), rechtszekerheid, goede trouw, bescherming van het gewettigd vertrouwen, de zorgplicht, en het beginsel dat elke administratieve handeling moet berusten op gronden die juridisch aanvaardbaar, dat wil zeggen relevant en vrij van onjuiste opvattingen omtrent het recht en/of de feiten, zijn.

14 De argumenten van Tzoanos kunnen worden samengevat in drie punten, die respectievelijk betrekking hebben op:

- de toepassing van artikel 88, vijfde alinea, van het Statuut,

- de toepassing van het Statuut, inzonderheid artikel 21 ervan, wat de financiële verplichtingen van Tzoanos betreft,

- de eerbiediging van de rechten van de verdediging, met name wat de toegang tot de documenten betreft.

15 In de eerste plaats moet het door rekwirant aangevoerde argument worden onderzocht, volgens hetwelk het Gerecht artikel 88, vijfde alinea, van het Statuut niet correct heeft toegepast. In dit verband moet allereerst worden nagegaan, of dat artikel in de onderhavige zaak van toepassing is.

16 Artikel 88, eerste en vijfde alinea, van het Statuut luidt als volgt:

"Indien het tot aanstelling bevoegd gezag de ambtenaar grove schuld ten laste legt, (...) kan de ambtenaar onmiddellijk door genoemd gezag worden geschorst.

(...)

Indien echter tegen de ambtenaar naar aanleiding van dezelfde feiten een strafrechtelijke vervolging is ingesteld, wordt zijn positie eerst definitief geregeld nadat de rechterlijke beslissing onherroepelijk is geworden."

17 In de punten 33 en 34 van het bestreden arrest onderzocht het Gerecht eerst het doel van die bepaling. Vervolgens stelde het in punt 35 vast, dat uit de structuur van dat artikel bleek, dat het aan de betrokken ambtenaar stond het TABG de gegevens te verstrekken die dit gezag nodig had om te beoordelen, of de feiten die hem in het kader van de tuchtprocedure ten laste waren gelegd, dezelfde waren als die waarvoor daarnaast tegen hem een strafrechtelijke vervolging was ingesteld. Het Gerecht was van oordeel, dat de betrokken ambtenaar, om aan die verplichting te voldoen, in beginsel moest aantonen, dat een strafrechtelijke vervolging tegen hem was ingesteld terwijl tegelijkertijd tegen hem een tuchtprocedure aanhangig was. Het Gerecht wees erop, dat enkel wanneer een dergelijke strafrechtelijke vervolging was ingesteld, de feiten waarop zij betrekking had, konden worden vastgesteld en vergeleken met de feiten waarvoor de tuchtprocedure was ingeleid, teneinde uit te maken of het om dezelfde feiten ging.

18 Wat de situatie van Tzoanos betrof, constateerde het Gerecht in de punten 36 en 37 van het bestreden arrest, dat blijkens de stukken waarover het beschikte, op de datum waarop het bestreden besluit was genomen, tegen Tzoanos geen strafrechtelijke vervolging was ingesteld.

19 Vervolgens overwoog het Gerecht in punt 38 van het bestreden arrest, dat aangezien op dat ogenblik tegen Tzoanos een onderzoek liep dat tot een strafrechtelijke vervolging kon leiden, hem volgens de ratio legis van artikel 88, vijfde alinea, van het Statuut diende te worden toegestaan, specifiek aan te tonen, dat een besluit waarbij zijn positie definitief werd geregeld, in voorkomend geval nadelige gevolgen kon hebben voor zijn positie in de strafrechtelijke vervolgingen waarop het onderzoek kon uitlopen.

20 Het Gerecht overwoog in punt 39 van het bestreden arrest, dat blijkens de stukken van het dossier Tzoanos niet nauwkeurig had aangegeven, welke feiten konden worden aangemerkt als "dezelfde feiten" waarvoor tegen hem zowel de tuchtprocedure die tot het omstreden besluit had geleid, als een strafrechtelijke procedure was ingeleid. In punt 208 van het bestreden arrest concludeerde het Gerecht, dat Tzoanos ook in het kader van de procedure voor het Gerecht het bestaan van dergelijke feiten niet had aangetoond.

21 Uit het bestreden arrest blijkt derhalve, dat het Gerecht concludeerde dat artikel 88, vijfde alinea, van het Statuut om twee redenen niet van toepassing was. In de eerste plaats was op de datum van het bestreden besluit tegen Tzoanos geen strafrechtelijke vervolging ingesteld. In de tweede plaats had Tzoanos, die melding had gemaakt van een lopend onderzoek, noch in het kader van de tuchtprocedure die tot het bestreden besluit heeft geleid, noch in het kader van de procedure voor het Gerecht, aangegeven, welke feiten het voorwerp van zowel een tuchtprocedure als strafrechtelijke vervolgingen waren.

22 Door te oordelen dat het aan Tzoanos stond, het TABG en het Gerecht de gegevens te verstrekken die nodig waren om te kunnen concluderen, dat tegen hem zowel een tuchtprocedure als een op dezelfde feiten gebaseerde strafrechtelijke procedure was ingeleid, heeft het Gerecht niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

23 De vaststelling van het Gerecht, dat Tzoanos de daartoe nodige gegevens niet had verstrekt, is een feitelijke vaststelling die tot de uitsluitende bevoegdheid van het Gerecht behoort, en niet kan worden betwist in het kader van een hogere voorziening (zie, in die zin, arresten van 1 oktober 1991, Vidrányi/Commissie, C-283/90 P, Jurispr. blz. I-4339, punt 12, en 2 maart 1994, Hilti/Commissie, C-53/92 P, Jurispr. blz. I-667, punt 10).

24 Daar in de onderhavige zaak dus niet is voldaan aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 88, vijfde alinea, van het Statuut, behoeven Tzoanos' andere desbetreffende argumenten niet te worden onderzocht.

25 In de tweede plaats moeten de argumenten betreffende schending van het Statuut, inzonderheid artikel 21 daarvan, worden onderzocht.

26 Tzoanos voert allereerst aan, dat aangezien hij geen ordonnateur was, hij geenszins verantwoordelijk kon worden gesteld voor de budgettaire en financiële follow-up van een project. Hij betoogt in de tweede plaats, dat het bestreden arrest een kennelijke onwettigheid bevat. Hij stelt namelijk, dat hij op grond van artikel 21, eerste alinea, van het Statuut in voorkomend geval slechts verantwoordelijk zou kunnen worden geacht voor de nauwgezette uitvoering van zijn opdracht, die geenszins bestond in de financiële follow-up van projecten. Hij is van mening, dat de verantwoordelijkheid voor de nalatigheden in het beheer van de middelen van de eenheid "Toerisme" bij de directeur-generaal en niet bij hemzelf berustte.

27 Wat het eerste van die argumenten betreft, blijkt uit de punten 202 en 203 van het bestreden arrest duidelijk, dat het Gerecht van oordeel was, dat Tzoanos, ofschoon formeel geen ordonnateur, niettemin als hoofd van eenheid XXIII.A.3 verplicht was, vooraf de gegrondheid te onderzoeken van de verzoeken tot betaling, ingediend door de begunstigden van de op een besluit van DG XXIII verleende subsidies.

28 Zoals de advocaat-generaal in punt 60 van zijn conclusie heeft opgemerkt, heeft het Gerecht, door aldus tot de slotsom te komen dat de aangevoerde nalatigheden, ongeacht de hoedanigheid van ordonnateur, binnen de verantwoordelijkheden van Tzoanos vielen, een feitelijke vaststelling gedaan, die in het kader van een hogere voorziening niet kan worden onderzocht.

29 Het argument van Tzoanos, dat hij geenszins verantwoordelijk kon worden gesteld aangezien hij geen ordonnateur was, moet dus worden afgewezen.

30 Ook het tweede door Tzoanos aangevoerde argument, betreffende de toepassing van artikel 21 van het Statuut, faalt. Door de juiste omvang van de aan Tzoanos toegewezen taken te onderzoeken en zijn verantwoordelijkheid in verband met die taken te omschrijven, heeft het Gerecht terdege voldaan aan de vereisten van die bepaling.

31 Ten slotte moeten, in de laatste plaats, Tzoanos' argumenten betreffende de eerbiediging van de rechten van de verdediging worden onderzocht. Volgens Tzoanos moet het arrest worden vernietigd wegens onjuiste toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor en van procedurele gelijkheid (equality of arms) en wegens niet-nakoming van de motiveringsplicht.

32 Blijkens punt 329 van het bestreden arrest heeft het Gerecht uit het feit dat Tzoanos ter terechtzitting niet had gereageerd op de stelling van de Commissie, dat hij tijdens de tuchtprocedure toegang heeft gehad tot de stukken waarover de tuchtraad beschikte om zijn advies uit te brengen, en waarover het TABG beschikte om het bestreden besluit vast te stellen, geconcludeerd dat het in de rechtspraak geformuleerde beginsel van procedurele gelijkheid in acht was genomen. Het Gerecht beklemtoonde trouwens, dat Tzoanos voor zijn opmerkingen tijdig kennis had kunnen nemen van de feitelijke gegevens waarop dat besluit was gebaseerd. Het merkte bovendien op, dat zelfs indien moest worden aangenomen dat Tzoanos recht had op toegang tot andere documenten dan die welke hem in de loop van de tuchtprocedure waren overgelegd, de uitoefening van dat recht de vaststaande feiten niet kon aantasten en derhalve geen schending van Tzoanos' recht van verweer kon opleveren.

33 Tzoanos voert aan, dat het Gerecht ten onrechte heeft geoordeeld, dat hij toegang had gekregen tot de stukken waarover de tuchtraad had beschikt om zijn advies uit te brengen, en waarover het TABG had beschikt om het bestreden besluit vast te stellen. Tzoanos betwist ook de vaststelling van het Gerecht, dat hij voor zijn opmerkingen tijdig kennis had kunnen nemen van alle feitelijke gegevens waarop het bestreden besluit was gebaseerd.

34 Dienaangaande zij erop gewezen, dat volgens het algemene beginsel van de eerbiediging van de rechten van de verdediging de ambtenaar de mogelijkheid moet krijgen, zijn mening te kennen te geven ten aanzien van elk document dat de instelling tegen hem wil gebruiken (zie, onder meer, arrest Vidrányi/Commissie, reeds aangehaald, punt 20). Voor zover een ambtenaar die mogelijkheid niet heeft gekregen, kunnen de niet-meegedeelde documenten niet als bewijsmiddelen in aanmerking worden genomen. Deze uitsluiting van een aantal door de Commissie gebruikte documenten zou echter alleen van belang zijn, indien de door de Commissie geformuleerde grief alleen met deze documenten kon worden bewezen (arrest van 25 oktober 1983, AEG/Commissie, 107/82, Jurispr. blz. 3151, punten 24-30).

35 Overeenkomstig die rechtspraak onderzocht het Gerecht, of de niet-meedeling van de gevraagde documenten het verloop van de procedure en de inhoud van het bestreden besluit in Tzoanos' nadeel had kunnen beïnvloeden. Het Gerecht concludeerde, dat de uitoefening van het recht op toegang tot andere documenten dan die welke in de loop van de tuchtprocedure waren overgelegd, de vaststaande feiten niet had kunnen aantasten, aangezien deze duidelijk bleken uit de verklaringen van partijen en uit de documenten waartoe Tzoanos in de loop van de tuchtprocedure toegang had gekregen. Bovendien beklemtoonde het Gerecht in punt 329 van het bestreden arrest, dat de documenten waartoe Tzoanos geen toegang had gekregen, niet vermochten aan te tonen, dat hij niet verantwoordelijk was voor de budgettaire en financiële follow-up van de gesubsidieerde projecten in de toeristische sector, en dat zijn bevoegdheden buiten zijn weten door zijn hiërarchieke meerderen waren uitgeoefend. Het Gerecht was ook van oordeel, dat geen van de documenten die de Commissie in antwoord op de schriftelijke vragen van het Gerecht had overgelegd, Tzoanos in staat had gesteld, zijn bemoeienis met de budgettaire en financiële follow-up van de betrokken projecten te betwisten.

36 De desbetreffende vaststellingen van het Gerecht maken deel uit van een beoordeling van de feiten, waartegen in het kader van een hogere voorziening niet kan worden opgekomen. Aangezien de handelwijze van het Gerecht in overeenstemming is met de rechtspraak van het Hof, moeten de betrokken argumenten van rekwirant worden afgewezen.

37 Verder moeten de argumenten worden onderzocht, die Tzoanos aanvoert tegen de punten 266, 277 en 298 van het bestreden arrest. Volgens Tzoanos blijkt uit de stukken dat het TABG geen enkel nauwkeurig verwijt had geformuleerd met betrekking tot de projecten van de IFTO en het IERAD, alsook met betrekking tot het project van BDG, en dat het Gerecht heeft gemeend, zelf die verwijten jegens hem te kunnen formuleren. Tzoanos is dus van mening, dat het Gerecht tekort is geschoten in zijn verplichting om onpartijdig te blijven.

38 Voor het Gerecht betoogde Tzoanos, dat de in het kader van die projecten tegen hem geformuleerde grieven niet voorkwamen in het bestreden besluit, zodat dit een motiveringsgebrek vertoont dat de nietigverklaring ervan rechtvaardigt. Het Gerecht heeft dat argument afgewezen.

39 De in de onderhavige zaak door Tzoanos aangevoerde grief houdt in, dat het Gerecht in de rapporten van DG XX gegevens heeft gezocht om de lacunes in de motivering van het bestreden besluit aan te vullen. Derhalve moet de methode worden onderzocht volgens welke het Gerecht de argumenten van Tzoanos heeft afgewezen.

40 Blijkens het bestreden arrest heeft het Gerecht naar aanleiding van Tzoanos' beschuldigingen het bestreden besluit onderzocht om de juistheid na te gaan van de bijzondere grieven die in de betrokken overwegingen van het bestreden besluit jegens Tzoanos zijn geformuleerd.

41 Wat de projecten van de IFTO en het IERAD, alsook dat van BDG betreft, die respectievelijk in de punten 265, 277 en 297 van het bestreden arrest worden genoemd, verwees het Gerecht eerst naar het bestreden besluit. Bij gebreke van bijkomende inlichtingen in dat besluit, besloot het Gerecht te kijken naar het specifieke rapport van DG XX, waarnaar het bestreden besluit verwijst.

42 Wat het project van de IFTO en dat van BDG betreft (zie, respectievelijk, de punten 266 en 298 van het bestreden arrest), wees het Gerecht voor elk van die projecten op twee verwijten die juist Tzoanos betreffen.

43 Wat het project van het IERAD betreft, was het Gerecht van oordeel, dat blijkens het specifieke rapport de in het hoofdstuk over de Griekse betrokkenheid bij het project vermelde onregelmatigheden met name aan Tzoanos waren toe te rekenen, ook al werd deze laatste niet als zodanig genoemd. Vervolgens constateerde het Gerecht, dat, gelet op de door dat rapport aangebrachte preciseringen, de inhoud van het uitdrukkelijke besluit tot afwijzing van de klacht en de door Tzoanos in zijn memories geformuleerde reacties, vier specifieke verwijten jegens hem konden worden geformuleerd.

44 In punt 280 van het bestreden arrest wees het Gerecht er bovendien op, dat de zevenentwintigste overweging van de considerans van het bestreden besluit het project van het IERAD vermeldde en bij die gelegenheid verwees naar het specifieke rapport van DG XX betreffende dat project, dat ter kennis van Tzoanos was gebracht. Verder verwees het Gerecht naar de achtentwintigste overweging van de considerans van dat besluit en wees het erop, dat die in algemene bewoordingen gestelde overweging de onregelmatigheden die in de verschillende in de voorgaande overweging vermelde projecten waren vastgesteld, uitdrukkelijk omschreef. Bovendien constateerde het Gerecht, dat de Commissie de bijzondere verwijten betreffende het IERAD in haar uitdrukkelijke besluit tot afwijzing van de klacht had gepreciseerd.

45 Vaststaat derhalve dat, anders dan door Tzoanos is gesteld, het Gerecht zich ertoe heeft beperkt, de tegen Tzoanos aangevoerde bijzondere grieven te onderzoeken, en zijn eigen motivering niet in de plaats heeft gesteld van die van de Commissie, aangezien alle tegen Tzoanos in aanmerking genomen grieven voorkomen in de rapporten waarnaar het bestreden besluit uitdrukkelijk verwijst.

46 Tzoanos' argumenten dienaangaande zijn dus niet gegrond.

47 Mitsdien moet de hogere voorziening worden afgewezen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

48 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat ingevolge artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien Tzoanos in het ongelijk is gesteld, moet hij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten van deze instantie worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

rechtdoende:

1) Wijst de hogere voorziening af.

2) Verwijst G. Tzoanos in de kosten van deze instantie.

Top