EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CC0248

Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 18 mei 2000.
NV Koninklijke KNP BT tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Hogere voorziening - Mededinging - Artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) - Geldboete - Motivering - Volledige rechtsmacht.
Zaak C-248/98 P.

Jurisprudentie 2000 I-09641

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2000:258

61998C0248

Conclusie van advocaat-generaal Mischo van 18 mei 2000. - NV Koninklijke KNP BT tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Hogere voorziening - Mededinging - Artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) - Geldboete - Motivering - Volledige rechtsmacht. - Zaak C-248/98 P.

Jurisprudentie 2000 bladzijde I-09641


Conclusie van de advocaat generaal


1. Bij op 9 juli 1998 neergelegd verzoekschrift heeft NV Koninklijke KNP BT (hierna: KNP") hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 1998, KNP BT/Commissie (hierna: bestreden arrest").

2. Bij dit arrest heeft het Gerecht het beroep dat KNP had ingesteld tegen beschikking 94/601/EG van 13 juli 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (IV/C/33.833 - Karton) (hierna: beschikking"), waarbij de Commissie aan 19 producenten die in de Gemeenschap karton leveren, een geldboete had opgelegd wegens inbreuken op artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG), gedeeltelijk gegrond verklaard, voor zover het de aan KNP opgelegde geldboete van 3 000 000 ECU had verlaagd tot 2 700 000 ECU, doch het beroep voor het overige had verworpen.

3. Bij dit beroep verzocht KNP het Gerecht om de beschikking geheel of gedeeltelijk nietig te verklaren, de opgelegde geldboete in te trekken dan wel te verlagen, en zodanige voorzieningen te treffen als het Gerecht zou vermenen te behoren.

4. Voor een nadere uiteenzetting van de door KNP tegen de beschikking aangevoerde middelen en de redenen waarom het Gerecht meende deze middelen slechts gedeeltelijk te kunnen aanvaarden, zij verwezen haar het bestreden arrest.

5. Voor het Hof concludeert KNP, dat het den Hove behage:

1) het bestreden arrest te vernietigen;

2) de beschikking van de Commissie en de aan rekwirante opgelegde boete te annuleren dan wel te verminderen conform het op 7 oktober 1994 ingestelde beroep, dan wel - subsidiair - de zaak terug te verwijzen naar het Gerecht ter beslissing van de vraag of genoemde beschikking (gedeeltelijk) nietig moet worden verklaard;

3) de Commissie te veroordelen in de kosten van de procedures voor het Gerecht en voor het Hof.

6. De Commissie, geïntimeerde in hogere voorziening en verweerster in eerste aanleg, concludeert dat het den Hove behage:

1) het verzoek om hogere voorziening te verwerpen;

2) rekwirante te veroordelen in de kosten van het geding.

7. Tot staving van haar conclusies voert KNP vier grieven aan:

- een als primair aangemerkte grief: ontoereikende motivering van de beschikking op het punt van de vaststelling van de aan rekwirante opgelegde geldboete;

- een tweede grief: bij de vaststelling van de geldboete is geen rekening gehouden met het feit dat rekwirante zich vanaf eind 1989 uit de mededingingsregeling had teruggetrokken, althans niet met het feit dat haar deelneming vanaf 1990 marginaal was;

- een derde grief: bij de berekening van de omzet op basis waarvan de geldboete is vastgesteld, is rekening gehouden met interne verkopen binnen de groep, gevormd door rekwirante en haar dochterondernemingen;

- een vierde grief: het tijdstip van aanvang van de duur van de inbreuk is met betrekking tot Badische Kartonfabrik (hierna: Badische"), een van de dochterondernemingen van haar groep, vastgesteld op medio 1986.

8. Deze grieven zullen, om onnodige herhaling te voorkomen, voor zover nodig nader worden uiteengezet bij de behandeling van deze grieven.

Eerste grief: ontoereikende motivering van de beschikking op het punt van de vaststelling van de geldboete

9. Rekwirante stelt, dat het Gerecht de beschikking nietig had moeten verklaren, omdat de motivering op het punt van de vaststelling van de geldboete volstrekt ontoereikend is.

10. Volgens haar geeft de beschikking geen enkel inzicht in de methode die de Commissie heeft gehanteerd om een geldboete vast te stellen die is gerelateerd aan de omzetten van de verschillende ondernemingen waarvoor KNP aansprakelijk is gesteld, en aan de periode gedurende welke en de mate waarin elk van hen betrokken was bij de overtreding.

11. Aangezien deze kritiek aansluit bij de kritiek die rekwirante Mo och Domsjö AB heeft aangevoerd in zaak C-283/98 P, verwijs ik voor de redenen op grond waarvan dit middel dient te worden afgewezen, naar de conclusie van heden in die zaak.

Tweede grief: bij de vaststelling van de geldboete is een betrokkenheid van KNP bij de mededingingsregeling na 1989 in aanmerking genomen

12. Rekwirante betoogt, dat het Gerecht in zijn arrest had moeten ingaan op het betoog van KNP dat de Commissie ten onrechte een geldboete heeft opgelegd voor de periode vanaf eind 1989, dan wel (subsidiair), dat de Commissie vanwege de marginale betrokkenheid een sterk gematigde boete had dienen op te leggen".

13. Zij stelt derhalve, dat op een van haar argumenten in het bestreden arrest niet is geantwoord. Dit is kennelijk niet juist, omdat de punten 55 tot en met 59 van dit arrest specifiek aan de weerlegging van dit argument zijn gewijd.

14. Derhalve moet worden vastgesteld dat de grief, voor zover daarin wordt gesteld dat geen standpunt is bepaald, niet gegrond is. Misschien dient deze grief evenwel anders te worden opgevat, namelijk in die zin dat rekwirante het Gerecht niet verwijt dat het geen standpunt heeft bepaald, doch dat het niet het door haar aangevoerde argument gegrond heeft verklaard.

15. Indien de grief van KNP aldus dient te worden opgevat, kan deze slechts, zoals de Commissie oppert, niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de redenering van het Gerecht niet met argumenten wordt gekritiseerd, de enige mogelijkheid voor rekwirante om aan het verwijt te ontkomen dat zij slechts haar voor het Gerecht aangevoerde betoog herhaalt.

16. Nog steeds in het kader van deze tweede grief kritiseert rekwirante het feit dat het Gerecht met betrekking tot de periode na eind 1989 bij de wijziging van het bedrag van de door de Commissie opgelegde geldboete op de omzet van de onderneming een basispercentage van 7,5 % heeft toegepast, dat volgens haar niet correct is, gelet op de louter marginale betrokkenheid bij de mededingingsregeling, die door de Commissie zelf in haar beschikking wordt erkend.

17. Deze kritiek kan, zoals de Commissie opmerkt, in het kader van een hogere voorziening niet worden aanvaard, omdat het Hof daarmee wordt gevraagd, de uitoefening door het Gerecht van zijn volledige rechtsmacht te toetsen, zonder dat wordt aangegeven op grond van welke redenen een dergelijke toetsing rechtens gerechtvaardigd zou zijn.

18. Het loutere feit dat rekwirante het niet eens is met een oordeel van het Gerecht betreffende de correcte hoogte van de geldboete levert geen middel in hogere voorziening op.

19. Op grond van deze bevinding stel ik voor, de tweede grief gedeeltelijk ongegrond en gedeeltelijk niet-ontvankelijk dan wel geheel niet-ontvankelijk te verklaren.

Derde grief: bij de vaststelling van de geldboete is het gedeelte van de omzet uit interne verkopen in aanmerking genomen

20. Rekwirante stelt, dat het Gerecht in punt 112 van het bestreden arrest ten onrechte en in strijd met het gemeenschapsrecht overweegt, dat zij geen enkel element heeft aangevoerd ten bewijze dat de Commissie [met de interne verkopen] geen rekening had moeten houden bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete".

21. Uit de argumenten van KNP ter onderbouwing van deze grief blijkt, dat het Gerecht in feite verschillende verwijten worden gemaakt.

22. Om te beginnen verwijt rekwirante het Gerecht, dat het heeft verklaard dat zij geen enkel element" heeft aangevoerd, terwijl uit de aantekening van haar raadsman blijkt dat zij ter terechtzitting naar voren heeft gebracht dat interne omzetten niet relevant zijn.

23. Vervolgens stelt zij, dat de hierboven aangehaalde formule waarmee het Gerecht het door haar gestelde heeft afgewezen, de conclusie rechtvaardigt dat het op dit punt het motiveringsvereiste heeft geschonden.

24. Ten slotte stelt zij, dat het feit dat bij de bepaling van de omzet die als basis voor de vaststelling van de hoogte van de geldboete diende, rekening is gehouden met interne verkopen, een schending van algemene rechtsbeginselen, met name het gelijkheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel", alsmede van artikel 190 EG-Verdrag en artikel 15 van verordening nr. 17" oplevert.

25. Het eerste verwijt is niet alleen ernstig, maar stelt mijns inziens ook een zeer delicaat probleem aan de orde, gelet op de omstandigheden waaronder de verschillende ondernemingen tot wie de beschikking was gericht, hun rechten in rechte geldend hebben kunnen maken.

26. Hier wil ik er slechts op wijzen, dat de beschikking met betrekking tot de vaststelling van het bedrag van de geldboeten slechts een beknopte, zij het toereikende, motivering bevat en dat de Commissie pas tijdens de procedure voor het Gerecht in antwoord op een vraag van het Gerecht een aantal factoren heeft aangevoerd die zij bij de vaststelling van het bedrag van de geldboeten in aanmerking had genomen.

27. Als gevolg daarvan hebben de ondernemingen aan wie een geldboete was opgelegd, dit punt tijdens de mondelinge behandeling kunnen betwisten.

28. Bijgevolg kan niet worden gesteld, dat na onderzoek van het beroepschrift en de memorie in repliek die door KNP voor het Gerecht waren ingediend, blijkt dat de verklaring in punt 112 van het bestreden arrest ten volle gefundeerd is.

29. Op grond van welke overwegingen kan derhalve worden uitgemaakt, of de kritiek van KNP opgaat?

30. Een eerste zekere factor is, dat Badische tijdens de administratieve procedure, toen zij gevolg gaf aan een verzoek van de Commissie om haar omzet mee te delen, een tabel heeft overgelegd die door de Commissie bij haar memorie van antwoord in onderhavige procedure is gevoegd en waarin onderscheid wordt gemaakt tussen algemene omzet en omzet met ondernemingen buiten de groep, waarbij zij stelde: Die intern zur Weiterverarbeitung verwandten Mengen standen und stehen dem Kartonmarkt nicht zur Verfügung und können deswegen zur Kennzeichnung der diesbezüglichen Marktstellung unseres Unternehmens nicht herangezogen werden."

31. Een tweede factor is, dat KNP nergens uit de beschikking kon opmaken, of dit standpunt door de Commissie was aanvaard.

32. Een derde is, dat KNP, zelfs toen zij over de gegevens beschikte die door de Commissie op verzoek van het Gerecht waren verstrekt, op dit punt geen zekerheid kon verkrijgen, omdat de Commissie pas ter terechtzitting heeft onthuld, dat zij bij KNP niet zoals bij de andere ondernemingen waaraan een sanctie is opgelegd, was uitgegaan van de omzet van 1990, doch, om nader door haar uiteengezette redenen die het Gerecht evenwel niet hebben overtuigd, van de omzet van 1989.

33. Pas tijdens de mondelinge behandeling heeft rekwirante dus kunnen vaststellen, dat de totale omzet van Badische in aanmerking was genomen.

34. Onder die omstandigheden was het voor haar stellig niet gemakkelijk om, toen zij eenmaal de feitelijke situatie kende, een pleidooi ad hoc te improviseren. Heeft zij niettemin een betoog gehouden waarvan zij mocht verwachten dat het Gerecht daarmee rekening zou houden door het te aanvaarden of af te wijzen?

35. Dat zij de vraag aan de orde heeft gesteld is zeker, omdat het Gerecht zelf in punt 98 van het bestreden arrest verklaart, dat KNP heeft gesteld dat de Commissie ten onrechte de interne kartonverkopen binnen de groep had meegerekend".

36. Waar het op aankomt is derhalve, of KNP het enkel heeft gesteld dan wel of zij het werkelijk heeft beargumenteerd. In het eerste geval mocht het Gerecht inderdaad verklaren, dat zij geen enkel element heeft aangevoerd ten bewijze dat de Commissie daarmee geen rekening had moeten houden bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete", hoewel zij mijns inziens geen bewijzen behoefde te leveren, omdat de opsplitsing tussen interne en externe verkopen tijdens de administratieve procedure was medegedeeld, doch redenen rechtens. In het tweede geval zouden het eerste en het tweede verwijt in deze derde grief gegrond zijn en zou een vernietiging moeten worden overwogen.

37. Ik neig tot de opvatting dat zij niet echt argumenten heeft aangevoerd, omdat moeilijk is in te zien waarom het Gerecht, indien argumenten waren aangevoerd, zou hebben nagelaten om deze te weerleggen, hetgeen het gemakkelijk had kunnen doen, omdat het dit wel heeft gedaan in zijn arrest van dezelfde dag in de zaak Europa Carton/Commissie, waarin de verzoekster ook opkwam tegen het feit dat met interne verkopen rekening was gehouden.

38. Ik kan evenwel niet stellen zekerheid te hebben verkregen, ondanks het feit dat de Commissie tegenover ons heeft verklaard, dat naar haar gemachtigden zich kunnen herinneren de raadsman van [rekwirante] op geen enkele wijze heeft verklaard waarom deze verkopen aan een zustermaatschappij zouden moeten worden uitgesloten".

39. In een dergelijke situatie zou de twijfel mijns inziens ten goede moeten kunnen komen aan KNP, vooral indien men rekening houdt met het feit dat zij om haar argumenten geldend te maken in een situatie was geplaatst die, zoals ik hiervoor heb opgemerkt, allesbehalve ideaal was. Alvorens tot vernietiging te concluderen, moet ik evenwel onderzoeken of deze gerechtvaardigd is, aangezien het Hof heeft geoordeeld dat wanneer blijkt dat door de rechtsoverwegingen van een arrest van het Gerecht het gemeenschapsrecht is geschonden, maar het dictum ervan op andere rechtsgronden gerechtvaardigd voorkomt, de hogere voorziening moet worden afgewezen".

40. Daarom meen ik de derde door haar geformuleerde grief te moeten onderzoeken welke de grond betreft, dat wil zeggen de bepaling van de omzet welke voor de vaststelling van het bedrag van de geldboete in aanmerking is genomen.

41. Mijns inziens is de Commissie evenwel terecht niet door het Gerecht op de vingers getikt wegens het feit dat zij is uitgegaan van de totale omzet van Badische in de kartonsector.

42. Gelijk het Gerecht namelijk heeft geoordeeld in het arrest Europa Carton/Commissie (reeds aangehaald):

Zou geen rekening worden gehouden met de waarde van de interne kartonleveranties (...) dan zouden onvermijdelijk de verticaal geïntegreerde ondernemingen op ongerechtvaardigde wijze worden bevoordeeld. Het uit het kartel behaalde voordeel zou in een dergelijk geval eventueel niet in aanmerking worden genomen en de betrokken onderneming zou zich onttrekken aan een sanctie die evenredig is aan haar omvang op de markt van de producten waarop de inbreuk betrekking heeft."

43. Bijgevolg ben ik van mening, dat de derde grief ongegrond dient te worden verklaard.

Vierde grief: de bepaling van het tijdstip van aanvang van de inbreuk met betrekking tot een van de ondernemingen van de groep

44. Rekwirante stelt dat de Commissie, door haar met het oog op de vaststelling van het bedrag van de geldboete vanaf medio 1986 aansprakelijk te stellen voor het onrechtmatig handelen van Badische, terwijl zij deze onderneming pas op 1 januari 1987 heeft verworven, het gelijkheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel, artikel 190 EG-Verdrag (thans artikel 253 EG) en artikel 15 van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag, heeft geschonden, en dat het Gerecht, door dit zonder enige motivering goed te keuren terwijl rekwirante het had betwist, zelf het gemeenschapsrecht en in het bijzonder de motiveringsplicht heeft geschonden.

45. Evenals bij de voorgaande grief, betwist de Commissie rekwirantes verklaringen. Zij stelt dat zij geen spoor van een dergelijk middel of argument met betrekking tot de boetebepaling noch in het verzoekschrift in eerste aanleg noch in de repliek te hebben gevonden. De gemachtigden van de Commissie hebben ook geen herinnering dat het punt ter zitting zou opgeworpen zijn." Zij verbindt daaraan de conclusie dat de grief niet-ontvankelijk is.

46. Alvorens te onderzoeken of dit het geval is, wil ik eerst vaststellen dat inderdaad, zoals KNP verklaart, nergens in het bestreden arrest de vraag wordt behandeld, vanaf welk moment KNP aansprakelijk kon worden gesteld voor de deelneming van Badische aan de mededingingsregeling, terwijl het einde van de deelneming van Badische aan de mededingingsregeling wel wordt onderzocht in de punten 55 tot en met 60 van dit arrest.

47. Blijkt uit dit stilzwijgen slechts, dat de vraag nooit door KNP aan de orde is gesteld? Indien KNP ons zou verklaren, dat zij pas ter terechtzitting de aandacht van het Gerecht op dit discutabele aspect van de beschikking had gevestigd, zouden wij met hetzelfde dilemma zijn geconfronteerd als bij de derde grief. Doch gelukkig, zou ik willen zeggen, is dit niet het geval.

48. Bij lezing van de memories die KNP bij het Gerecht heeft ingediend, valt onmiddellijk op, dat KNP weliswaar niet gedetailleerd op de hoogte was van de wijze van berekening van de geldboete, doch op grond van punt 149 van de considerans van de beschikking, waarin wordt verklaard dat KNP ten tijde van de feiten eveneens eigenaar (95 %) was van de Duitse kartonproducent Herzbergerpapierfabrik, welke ook Badische Kartonfabrik omvatte", heeft zij aangevoerd dat Badische pas met ingang van 1 januari 1987 deel uitmaakte van haar groep, en het Gerecht verzocht daaraan de nodige conclusies te verbinden.

49. Het door haar dienaangaande ontwikkelde betoog is te vinden in de punten 7 en 8, alsmede 12 tot en met 14 van het verzoekschrift, terwijl aan de datum van verwerving van Badische werd herinnerd in punt 7 van de repliek.

50. Het is dus onjuist om, zoals de Commissie doet, te stellen dat KNP met haar vierde grief het Gerecht verwijt, niet op een argument te hebben geantwoord dat in feite niet aan het Gerecht was voorgelegd. Bijgevolg dient deze vierde grief ontvankelijk te worden verklaard.

51. Dient deze grief evenwel tot vernietiging van het bestreden arrest te leiden?

52. Met betrekking tot deze grief neemt de Commissie het navolgende standpunt in: Louter subsidiair wil de Commissie er opnieuw aan herinneren dat het Gerecht in het arrest a quo het bedrag van de boete heeft vastgesteld op 2 700 000 ECU in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht (punt 114), en dat het Hof deze rechtsmacht niet kan uitoefenen in het kader van een hogere voorziening, bij gebreke aan mogelijkheid tot directe kennisneming van de feiten."

53. Deze verklaringen lijken mij ingegeven door een betreurenswaardig misverstand. Het feit dat het Gerecht het bedrag van de geldboete heeft vastgesteld in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht kan in geen enkel opzicht betekenen, dat deze vaststelling niet door het Hof in hogere voorziening zou kunnen worden vernietigd.

54. De volledige rechtsmacht heeft namelijk niets van doen met willekeur. Stellig kan het Gerecht vrij beoordelen, hoe hoog de geldboete dient te zijn, doch dit oordeel dient regelmatig, in het bijzonder op basis van juiste gegevens, tot stand te komen.

55. Dit blijkt zeer duidelijk uit het arrest Ferriere Nord/Commissie:

Met betrekking tot het gestelde onbillijke karakter van de geldboete moet worden opgemerkt, dat het niet aan het Hof staat om, wanneer het zich in het kader van een hogere voorziening uitspreekt over rechtsvragen, uit billijkheidsoverwegingen zijn oordeel in de plaats te stellen van dat van het Gerecht, dat zich in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht heeft uitgesproken over het bedrag van de geldboeten die ondernemingen wegens schending van het gemeenschapsrecht opgelegd hebben gekregen (arrest van 6 april 1995, BPB Industries en British Gypsum, C-310/93 P, Jurispr. blz. I-865, punt 34). Wel is het Hof bevoegd om na te gaan, of het Gerecht rechtens genoegzaam antwoord heeft gegeven op alle door rekwirante aangevoerde argumenten die strekken tot intrekking of verlaging van de geldboete.

In de eerste plaats zij eraan herinnerd (zie beschikking van 25 maart 1996, SPO e.a., C-137/95 P, Jurispr. blz. I-1611), dat artikel 15, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 17 enerzijds bepaalt aan welke voorwaarden moet zijn voldaan opdat de Commissie geldboeten kan opleggen (opleggingsvoorwaarden); een van deze voorwaarden is dat de inbreuk opzettelijk of uit onachtzaamheid moet zijn gemaakt. Anderzijds stelt de tweede alinea van deze bepaling regelen betreffende de bepaling van de hoogte van de geldboete, die functie is van de zwaarte en de duur van de inbreuk."

56. In casu staat vast, dat het Gerecht zich in de uitoefening van zijn volledige rechtsmacht op het standpunt heeft gesteld, dat KNP vanaf medio 1986 aansprakelijk mocht worden gehouden voor het gedrag van Badische. Een verwijzing naar de punten 96 tot en met 114 van het bestreden arrest volstaat om vast te stellen dat het Gerecht, door de bezwaren die KNP heeft aangevoerd op basis van het feit dat Badische op 1 januari 1987 is verworven, volledig te negeren, nooit de juistheid van de verklaring van de Commissie in twijfel heeft willen trekken dat rekwirante voor 60/60 van de duur van de inbreuk, dat wil zeggen van medio 1986 tot en met april 1991, de aansprakelijkheid voor de inbreuk van Badische diende te dragen.

57. Een dergelijke uitoefening van de volledige rechtsmacht dient duidelijk als willekeur te worden aangemerkt, omdat een beoordelingsbevoegdheid slechts rechtmatig kan worden uitgeoefend, wanneer wordt uitgegaan van juiste feitelijke gegevens. Ik kan het Hof derhalve slechts in overweging geven om het bestreden arrest te vernietigen, voor zover het bedrag van de aan KNP opgelegde geldboete daarin op 2 700 000 ECU wordt vastgesteld op grond dat zij vanaf medio 1986 aansprakelijk wordt gehouden voor de door Badische gepleegde inbreuk.

58. Deze vernietiging maakt het mijns inziens evenwel niet nodig om de zaak naar het Gerecht terug te verwijzen. Om de consequenties uit deze vernietiging te trekken behoeven namelijk, aangezien de juistheid van het oordeel van het Gerecht betreffende het algemene niveau van de geldboete niet wordt betwist, geen feitelijke gegevens te worden onderzocht en behoeft partijen niet de mogelijkheid te worden geboden om dienaangaande hun argumenten kenbaar te maken.

59. Het volstaat de consequenties te trekken uit het feit dat het Gerecht met betrekking tot Badische een te lange duur voor de inbreuk in aanmerking heeft genomen en het bedrag van de geldboete naar evenredigheid te verlagen.

60. Bijgevolg geef ik het Hof in overweging, de zaak in staat van wijzen te beschouwen, zelf de volledige rechtsmacht uit te oefenen die in verordening nr. 17 aan de gemeenschapsrechter wordt verleend, en in de uitoefening van deze rechtsmacht het bedrag van de aan KNP opgelegde geldboete terug te brengen tot 2 600 000 euro.

Kosten

61. Het is duidelijk dat de vernietiging van het bestreden arrest, zelfs indien deze slechts één punt betreft, zijn weerslag moet vinden in de beslissing omtrent de kosten. In zijn arrest had het Gerecht rekwirante verwezen in haar eigen kosten, alsmede in de helft van de kosten van de Commissie, die de helft van haar eigen kosten diende te dragen.

62. Ik geef in overweging deze verdeling te wijzigen en rekwirante naast haar eigen kosten slechts 2/5 van de kosten van de Commissie te laten dragen. Aangaande de kosten betreffende de hogere voorziening is het, gelet op het feit dat rekwirante op de meeste punten in het ongelijk is gesteld, mijns inziens billijk dat zij haar eigen kosten alsmede 2/3 van de kosten van de Commissie draagt.

Conclusie

63. Gelet op het voorgaande, geef ik het Hof in overweging te beslissen als volgt:

- Het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 14 mei 1998, KNP BT/Commissie (T-309/94), wordt vernietigd, voor zover daarin het bedrag van de aan rekwirante opgelegde geldboete op 2 700 000 ECU is bepaald en voor zover rekwirante daarin in haar eigen kosten, alsmede in de helft van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen is verwezen en de Commissie van de Europese Gemeenschappen in de helft van haar eigen kosten.

- De geldboete wordt bepaald op 2 600 000 euro.

- Met betrekking tot de procedure voor het Gerecht zal rekwirante naast haar eigen kosten 2/5 van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dragen en met betrekking tot de procedure voor het Hof naast haar eigen kosten 2/3 van de kosten van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

- Met betrekking tot de procedure voor het Gerecht zal de Commissie van de Europese Gemeenschappen 3/5 van haar eigen kosten en met betrekking tot de procedure voor het Hof 1/3 van haar eigen kosten dragen.

- De hogere voorziening wordt voor het overige afgewezen."

Top