Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997TO0310

    Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 2 maart 1998.
    Regering van de Nederlandse Antillen tegen Raad van de Europese Unie.
    Associatieregeling van landen en gebieden overzee - Besluit tot tussentijdse herziening van LGO-besluit - Kort geding - Verzoek om voorlopige maatregelen - Spoedeisendheid - Geen.
    Zaak T-310/97 R.

    Jurisprudentie 1998 II-00455

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:1998:45

    61997B0310

    Beschikking van de president van het Gerecht van eerste aanleg van 2 maart 1998. - Regering van de Nederlandse Antillen tegen Raad van de Europese Unie. - Associatieregeling van landen en gebieden overzee - Besluit tot tussentijdse herziening van LGO-besluit - Kort geding - Verzoek om voorlopige maatregelen - Spoedeisendheid - Geen. - Zaak T-310/97 R.

    Jurisprudentie 1998 bladzijde II-00455


    Samenvatting

    Trefwoorden


    1 Kort geding - Voorwaarden voor ontvankelijkheid - Ontvankelijkheid van beroep in hoofdzaak - Irrelevant - Grenzen

    (EG-Verdrag, art. 185 en 186; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 1)

    2 Kort geding - Opschorting van tenuitvoerlegging - Voorwaarden - Spoedeisendheid - Ernstige en onherstelbare schade - Afweging van betrokken belangen - Financiële schade

    (EG-Verdrag, art. 185; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 104, lid 2)

    3 Associatie van landen en gebieden overzee - Uitvoering door Raad - Besluit 91/482 - Tussentijdse herziening - Gekozen termijn - Louter indicatieve waarde

    (Besluit 91/482 van de Raad, art. 240, lid 3)

    Samenvatting


    4 De ontvankelijkheid van het beroep in de hoofdzaak moet in beginsel niet worden onderzocht in het kader van een kort geding. Zij dient te worden aangehouden tot het onderzoek van het beroep in de hoofdzaak, tenzij dit voorshands kennelijk niet-ontvankelijk voorkomt, teneinde de beslissing van het Gerecht in de hoofdzaak niet te prejudiciëren.

    5 In het kader van een verzoek om opschorting van de tenuitvoerlegging dient de rechter in kort geding allereerst na te gaan of het bij eventuele nietigverklaring van de bestreden handeling door de rechter in de hoofdzaak mogelijk is de situatie die door de onmiddellijke uitvoering van deze handeling zal ontstaan, terug te draaien en, omgekeerd, of opschorting van de uitvoering van deze handeling belet dat de handeling nog volledige werking krijgt, wanneer het beroep in de hoofdzaak zou worden verworpen.

    Waar het de instelling, in het kader van de associatieregeling van de landen en gebieden overzee, van tariefcontingenten voor de invoer van bepaalde landbouwproducten met vrijdom van douanerechten betreft, kan de rechter in kort geding, behoudens in een kennelijk urgente situatie, met betrekking tot de keuze van de meest geschikte maatregel ter voorkoming van verstoringen op de communautaire markt voor de betrokken producten, niet zonder het risico dat hij afbreuk doet aan de discretionaire bevoegdheid van de Raad, zijn oordeel in de plaats stellen van het oordeel van deze instelling. In het kader van de afweging van de betrokken belangen moet dus niet alleen rekening worden gehouden met het risico dat bij toewijzing van de gevorderde voorlopige maatregel de belangen van de Gemeenschap onherstelbaar worden geschaad, maar ook met de discretionaire bevoegdheid van de Raad. De vordering kan derhalve slechts worden toegewezen, indien de spoedeisendheid van de gevorderde maatregelen onbetwistbaar voorkomt, met dien verstande dat financiële schade in beginsel alleen dan als ernstig en onherstelbaar is te beschouwen, indien zij niet geheel kan worden goedgemaakt indien de verzoeker in de hoofdzaak in het gelijk wordt gesteld.

    6 Binnen de bij besluit 91/482 ingestelde associatieregeling van de landen en gebieden overzee met de Gemeenschap verleent artikel 240, lid 3, de Raad de bevoegdheid dit besluit "vóór het verstrijken van de eerste periode van vijf jaar" te herzien, teneinde rekening te houden met de door de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de landen en gebieden overzee opgedane ervaring, met wijzigingen van de Overeenkomst van Lomé waarover tussen de Gemeenschap en de staten in Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan wordt onderhandeld, en met de aanpassing van de financiële steun van de Gemeenschap.

    Deze termijn lijkt dus te zijn bedoeld om, zo nodig, bepaalde bepalingen van het besluit aan veranderende omstandigheden of nieuwe behoeften te kunnen aanpassen, en schijnt te zijn gekozen omdat hij in beginsel overeenkomt met de meest geschikte periode om eventueel tot dergelijke aanpassingen of wijzigingen over te gaan. De duur ervan moet in een kort geding daarom louter als een indicatie worden opgevat, zodat niet mag worden uitgesloten, dat het besluit na het verstrijken van de eerste periode van vijf jaar kan worden herzien, wanneer de herziening niet binnen genoemde termijn heeft kunnen plaatsvinden, maar wel in bepaalde behoeften voorziet waarvoor de mogelijkheid van tussentijdse herziening juist is bedoeld.

    Top