Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CJ0234

    Arrest van het Hof van 8 juli 1999.
    Teresa Fernández de Bobadilla tegen Museo Nacional del Prado, Comité de Empresa del Museo Nacional del Prado en Ministerio Fiscal.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social n. 4 de Madrid - Spanje.
    Erkenning van diploma's - Restaurateur van kunstvoorwerpen - Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG - Begrip 'gereglementeerd beroep' - Artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG).
    Zaak C-234/97.

    Jurisprudentie 1999 I-04773

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1999:367

    61997J0234

    Arrest van het Hof van 8 juli 1999. - Teresa Fernández de Bobadilla tegen Museo Nacional del Prado, Comité de Empresa del Museo Nacional del Prado en Ministerio Fiscal. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social n. 4 de Madrid - Spanje. - Erkenning van diploma's - Restaurateur van kunstvoorwerpen - Richtlijnen 89/48/EEG en 92/51/EEG - Begrip 'gereglementeerd beroep' - Artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG). - Zaak C-234/97.

    Jurisprudentie 1999 bladzijde I-04773


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Werknemers - Erkenning van diploma's en titels - Werkingssfeer van richtlijnen 89/48 en 92/51 - Gereglementeerd beroep - Begrip - Strekking - Activiteit geregeld door bepalingen van collectieve overeenkomst - Voorwaarde waaronder activiteit is begrepen onder begrip - Algemene regeling van beroepsactiviteit

    (Richtlijnen 89/48 en 92/51 van de Raad)

    2 Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Werknemers - Uitoefening van door bepalingen van collectieve overeenkomst geregeld beroep binnen overheidsorgaan - Vereiste van titel of diploma ten bewijze van beroepskwalificatie, erkend door autoriteiten van lidstaat - Toelaatbaarheid - Verplichting van autoriteiten van lidstaat, overeenstemming te onderzoeken van diploma's, kennis en kwalificaties die door nationaal recht worden geëist, met die welke in andere lidstaten zijn behaald en opgedaan

    [EG-Verdrag, art. 48 (thans, na wijziging, art. 39 EG); richtlijnen 89/48 en 92/51 van de Raad]

    Samenvatting


    1 De bepalingen van een collectieve overeenkomst die op algemene wijze de toegang tot of de uitoefening van een beroep regelt, kunnen "wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen" vormen in de zin van artikel 1, sub d, van richtlijn 89/48 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, en artikel 1, sub f, van richtlijn 92/51 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, en kunnen derhalve als regeling van een beroepsactiviteit in de zin van deze richtlijnen worden gekwalificeerd.

    De werkingssfeer van een collectieve overeenkomst kan als voldoende algemeen worden beschouwd om een beroep te "reglementeren", wanneer de bepalingen van een collectieve overeenkomst tussen een overheidsorgaan en de vertegenwoordigers van zijn werknemers ook voorkomen in andere collectieve overeenkomsten die individueel door andere soortgelijke overheidsorganen zijn gesloten, en vooral, indien de bepalingen van die overeenkomsten een uitvloeisel zijn van een op nationaal niveau bepaald eenvormig administratief beleid. Daarentegen zal dit in de regel niet het geval zijn bij bepalingen van een collectieve overeenkomst die enkel de verhoudingen tussen werkgever en werknemers binnen één overheidsorgaan regelt.

    2 Artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) moet aldus worden uitgelegd, dat

    - het zich niet verzet tegen de bepalingen van een collectieve overeenkomst die van toepassing is in een overheidsorgaan van een lidstaat, waarbij het recht om binnen dat overheidsorgaan een bepaald beroep uit te oefenen dat geen gereglementeerd beroep is in de zin van richtlijn 89/48 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, en richtlijn 92/51 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48, wordt voorbehouden aan personen die in het bezit zijn van een titel van een onderwijsinstelling van die lidstaat of van enige andere in het buitenland afgegeven titel die door de bevoegde autoriteiten van diezelfde lidstaat is gehomologeerd;

    - de tot homologatie van buitenlandse diploma's bevoegde autoriteiten van die lidstaat, of, wanneer er geen algemene homologatieprocedure bestaat, of wanneer deze procedure niet in overeenstemming is met de gemeenschapsrechtelijke voorwaarden, het overheidsorgaan zelf met betrekking tot in een andere lidstaat afgegeven diploma's evenwel dienen te onderzoeken in hoeverre de uit het diploma van de betrokkene blijkende kennis en bekwaamheden overeenkomen met de in de wettelijke regeling van de ontvangende lidstaat gestelde eisen. Wanneer deze kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenkomen, staat het eveneens aan de bevoegde nationale autoriteiten, of, in voorkomend geval, aan het overheidsorgaan zelf om te beoordelen of de door de betrokkene door studie of praktische ervaring verworven kennis volstaat voor het bewijs dat hij de niet uit het buitenlandse diploma blijkende kennis heeft verworven.

    Partijen


    In zaak C-234/97,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) van de Juzgado de lo Social nº 4 de Madrid (Spanje), in het aldaar aanhangig geding tussen

    T. Fernández de Bobadilla

    en

    Museo Nacional del Prado,

    Comité de Empresa del Museo Nacional del Prado,

    Ministerio Fiscal,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, J.-P. Puissochet, G. Hirsch en P. Jann, kamerpresidenten, C. Gulmann, J. L. Murray, D. A. O. Edward (rapporteur), H. Ragnemalm en L. Sevón, rechters,

    advocaat-generaal: N. Fennelly

    griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - T. Fernández de Bobadilla, vertegenwoordigd door J. M. Villalvilla Muñoz, advocaat te Madrid,

    - het Ministerio Fiscal, vertegenwoordigd door J. Sánchez-Covisa Villa, Teniente Fiscal bij het Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad de Madrid,

    - de Spaanse regering, vertegenwoordigd door S. Ortiz Vaamonde, abogado del Estado, als gemachtigde,

    - de Finse regering, vertegenwoordigd door H. Rotkirch, ambassadeur, hoofd van de dienst juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. J. Kuijper, juridisch adviseur, en I. Martínez del Peral, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van T. Fernández de Bobadilla, de Spaanse regering en de Commissie ter terechtzitting van 14 juli 1998,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 oktober 1998,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 30 mei 1997, ingekomen bij het Hof op 26 juni daaraanvolgend, heeft de Juzgado de lo Social nº 4 de Madrid krachtens artikel 177 EG-Verdrag (thans artikel 234 EG) een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG).

    2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen enerzijds T. Fernández de Bobadilla en anderzijds het Museo Nacional del Prado (hierna: "Prado"), het Comité de Empresa del Museo Nacional del Prado en het Ministerio Fiscal.

    3 Fernández de Bobadilla bezit de Spaanse nationaliteit en woont te Madrid. Nadat zij aan de universiteit van Boston (Verenigde Staten van Amerika) de titel van Bachelor of Arts in de kunstgeschiedenis had behaald, volgde zij - met een beurs van het Prado - een opleiding in de restauratie van kunstwerken aan de Newcastle upon Tyne Polytechnic (Verenigd Koninkrijk), welke zij in 1989 afsloot met de titel van Master of Arts.

    4 Van 1989 tot 1992 werkte verzoekster in het hoofdgeding als restauratrice van kunstwerken op papier voor het Prado op basis van een tijdelijke arbeidsovereenkomst. Zij werkte tevens voor verschillende andere ateliers en musea, waaronder de studio Paolo Crisistomi te Rome, het museum Lázaro Galdiano, het Spaanse museum voor Natuurwetenschappen, het Nationaal Instituut voor Chalcografie, de Koninklijke Academie voor Schone Kunsten te San Fernando en de Stichting Focus te Sevilla.

    5 Volgens artikel 1, lid 1, van koninklijk besluit nr. 1432/85 van 1 augustus 1985, zoals gewijzigd bij de koninklijke besluiten nrs. 1142/96 en 2461/96, is het Prado een autonoom bestuursorgaan, dat verbonden is met het Ministerie van Cultuur en rechtstreeks onder de minister ressorteert. Het Prado heeft rechtspersoonlijkheid en handelingsbevoegdheid. Ten tijde van de feiten van het hoofdgeding viel het met name onder de wet betreffende het rechtsstelsel van de autonome staatsorganen en onder de wettelijke regeling betreffende de staatsmusea.

    6 Volgens een bepaling van de collectieve arbeidsovereenkomst die het Prado en de vertegenwoordigers van het personeel in 1988 hebben gesloten, is de functie van restaurateur voorbehouden aan personen die in het bezit zijn van een titel van de Faculteit van de schone kunsten, specialisatie restauratie, of van de School voor toegepaste kunsten voor de restauratie van kunstwerken, of van enige andere in het buitenland behaalde titel die door het bevoegde orgaan is gehomologeerd.

    7 Op 9 oktober 1992 verzocht verzoekster in het hoofdgeding dat haar titel van de Newcastle upon Tyne Polytechnic als gelijkwaardig aan de Spaanse titel van conservator en restaurateur van kunstvoorwerpen zou worden erkend. Na onderzoek van haar aanvraag deelden de bevoegde diensten van het Ministerie van Onderwijs haar bij besluit van 9 december 1993 mee, dat zij voor de erkenning van de gelijkwaardigheid door middel van uit twee onderdelen bestaande examens moest aantonen over voldoende kennis te bezitten over 24 in het besluit opgesomde materies. Die examens hebben tot op heden niet plaatsgevonden.

    8 Intussen werd op 17 november 1992 door het Prado een vergelijkend examen georganiseerd voor een vaste post van restaurateur van kunstwerken op papier. De kandidatuur van Fernández de Bobadilla werd afgewezen omdat zij niet voldeed aan de in de collectieve overeenkomst gestelde voorwaarden.

    9 Van oordeel dat deze voorwaarden in strijd waren met de Spaanse Grondwet en een belemmering van het door artikel 48 van het Verdrag beschermde vrije verkeer van werknemers vormden, stelde verzoekster in het hoofdgeding in 1996 bij de nationale rechter beroep in tot nietigverklaring van de betrokken bepaling.

    10 Aangezien hij twijfel koestert omtrent de uitlegging die aan artikel 48 van het Verdrag moet worden gegeven, heeft de Juzgado de lo Social nº 4 de Madrid besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

    "Is een bepaling in een collectieve overeenkomst van een autonoom orgaan van de Spaanse Staat, die voor de uitoefening van het beroep van restaurateur (een niet-gereglementeerd beroep) verlangt dat eerst de in een ander land van de Gemeenschap behaalde academische titel wordt gehomologeerd, waarvoor het Spaanse studieprogramma wordt vergeleken met dat van het andere land, en met succes theoretische en praktische examens worden afgelegd over de materies in het Spaanse studieprogramma die niet deel uitmaken van het studieprogramma van het andere betrokken land, in strijd met het vrije verkeer van werknemers?"

    11 Het gemeenschapsrecht staat er niet aan in de weg, dat een overheidsorgaan zoals het Prado voor de toewijzing van een functie het bezit van een of meer titels vereist waarmee de geschiktheid van de kandidaat voor die functie wordt aangetoond, mits dit vereiste geen ongerechtvaardige belemmering vormt van de daadwerkelijke uitoefening van de door artikel 48 van het Verdrag gewaarborgde fundamentele vrijheden.

    12 De overheidsorganen dienen bovendien de bepalingen van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten (PB 1989, L 19, blz. 16), en van richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48 (PB L 209, blz. 25), in acht te nemen.

    13 De verwijzende rechter verklaart, dat het beroep van restaurateur van kunstvoorwerpen in Spanje niet gereglementeerd is, aangezien het niet voorkomt op de lijst van beroepen die vallen onder de Spaanse wettelijke regeling tot omzetting van de richtlijnen 89/48 en 92/51, en er geen richtlijn bestaat die dat beroep specifiek regelt. Volgens een arrest van het Spaanse Tribunal Constitucional (arrest van 6 juli 1989, zaak 122/89) betekent overigens het feit dat voor de toegang tot een bepaald beroep bepaalde voorwaarden of vereisten worden gesteld, nog niet dat sprake is van een gereglementeerd beroep.

    14 Er zij evenwel aan herinnerd, dat de definitie van het begrip "gereglementeerd beroep" in de zin van de richtlijnen 89/48 en 92/51 een gemeenschapsrechtelijke definitie is.

    15 Om te beginnen moet derhalve worden onderzocht, of het feit dat een overheidsorgaan van een lidstaat in een collectieve overeenkomst het recht op uitoefening van een bepaald beroep binnen dat overheidsorgaan voorbehoudt aan kandidaten die in het bezit zijn van een titel van een in die lidstaat gevestigde onderwijsinstelling of van een in het buitenland afgegeven titel die door het bevoegde nationale orgaan als gelijkwaardig is erkend, betekent dat dit beroep als een gereglementeerd beroep in de zin van de richtlijnen 89/48 en 92/51 moet worden aangemerkt.

    16 Volgens artikel 1, sub d, van richtlijn 89/48 en artikel 1, sub f, van richtlijn 92/51 wordt onder gereglementeerd beroep verstaan, een beroepsactiviteit die, wat de toegang tot of de uitoefening ervan betreft, direct of indirect wordt geregeld door rechtsvoorschriften, te weten wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen (zie arrest van 1 februari 1996, Aranitis, C-164/94, Jurispr. blz. I-135, punt 18).

    17 De toegang tot of de uitoefening van een beroep moet als direct geregeld door rechtsvoorschriften worden aangemerkt, wanneer wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de betrokken lidstaat een regeling invoeren die ertoe leidt, dat deze beroepsactiviteit uitdrukkelijk wordt voorbehouden aan personen die aan bepaalde voorwaarden voldoen en dat de toegang daartoe wordt verboden aan degenen die niet aan deze voorwaarden voldoen (zie arrest Aranitis, reeds aangehaald, punt 19).

    18 Zoals de advocaat-generaal in punt 23 van zijn conclusie heeft opgemerkt, sluiten de sociale partners in de rechtsstelsels van vele lidstaten collectieve overeenkomsten inzake de arbeidsvoorwaarden, met inbegrip van de toegangsvoorwaarden voor een beroep, die niet enkel verbindend zijn voor de ondertekenende partijen en de werkgevers en werknemers die zij vertegenwoordigen, maar ook voor derden, of die ten aanzien van derden gevolgen hebben.

    19 Het Hof heeft immers reeds geoordeeld, dat een lidstaat de verwezenlijking van door de communautaire richtlijnen nagestreefde doeleinden over kan laten aan de sociale partners, die gebruikmaken van collectieve overeenkomsten, maar dit ontslaat de lidstaat niet van de op hem rustende verplichting om de volledige uitvoering van de richtlijnen te verzekeren door in voorkomend geval alle passende maatregelen te nemen (arrest van 30 januari 1985, Commissie/Denemarken, 143/83, Jurispr. blz. 427, punten 8 en 9).

    20 Bovendien kunnen de bepalingen van een collectieve overeenkomst die op algemene wijze de toegang tot of de uitoefening van een beroep regelt, "wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen" vormen in de zin van artikel 1, sub d, van richtlijn 89/48 en artikel 1, sub f, van richtlijn 92/51, in het bijzonder wanneer dit een uitvloeisel is van een op nationaal niveau bepaald eenvormig administratief beleid.

    21 Zoals de Finse regering heeft opgemerkt, zou afbreuk worden gedaan aan de nuttige werking van de richtlijnen 89/48 en 92/51, indien zij niet van toepassing waren op door collectieve overeenkomsten beheerste sectoren.

    22 Vervolgens moet worden onderzocht of een collectieve overeenkomst de toegang tot of de uitoefening van een beroep op algemene wijze regelt. Indien de bepalingen van een collectieve overeenkomst tussen een overheidsorgaan, zoals het Prado, en de vertegenwoordigers van zijn werknemers ook voorkomen in andere collectieve overeenkomsten die individueel door andere soortgelijke overheidsorganen zijn gesloten, en vooral, indien de bepalingen van die overeenkomsten een uitvloeisel zijn van een op nationaal niveau bepaald eenvormig administratief beleid, kan de werkingssfeer van die overeenkomsten als voldoende algemeen worden aangemerkt om de bepalingen ervan als regeling van een beroepsactiviteit in de zin van de richtlijnen 89/48 en 92/51 te kwalificeren.

    23 De werkingssfeer van een collectieve overeenkomst die enkel de verhoudingen tussen werkgever en werknemers binnen één overheidsorgaan regelt, is daarentegen in de regel niet voldoende algemeen om de betrokken beroepsactiviteiten als een gereglementeerd beroep in de zin van de richtlijnen 89/48 en 92/51 aan te merken.

    24 Uit een en ander volgt, dat de nationale rechter de omvang zal dienen te onderzoeken van de werkingssfeer van de bepaling waarbij van de kandidaten voor een functie van restaurateur van kunstvoorwerpen wordt geëist dat zij in het bezit zijn van Spaanse diploma's of van in het buitenland afgegeven titels die door het bevoegde nationale orgaan als gelijkwaardig zijn erkend, om vast te stellen, of de toegang tot of de uitoefening van dat beroep in Spanje al dan niet gereglementeerd is in de zin van de richtlijnen 89/48 en 92/51.

    25 Indien de verwijzende rechter vaststelt, dat dit beroep in Spanje een gereglementeerd beroep is, zal hij daaraan de conclusie moeten verbinden dat richtlijn 89/48 of richtlijn 92/51 van toepassing is op het bij hem aanhangige geding.

    26 Is de nationale rechter van oordeel dat een van die twee richtlijnen van toepassing is, dan zal hij vervolgens moeten onderzoeken of verzoekster in het hoofdgeding voldoet aan de in de betrokken richtlijn opgesomde voorwaarden, teneinde te bepalen of zij kan solliciteren voor een vaste betrekking als restaurateur van kunstvoorwerpen.

    27 Ten slotte kan, wanneer richtlijn 89/48 of richtlijn 92/51 van toepassing is, een overheidsorgaan van een lidstaat dat de in de betrokken richtlijn neergelegde normen in acht dient te nemen, niet meer verlangen dat de titels van een kandidaat door de bevoegde nationale autoriteiten worden gehomologeerd.

    28 Indien het betrokken beroep geen gereglementeerd beroep is in de zin van de richtlijnen 89/48 en 92/51, staat het gemeenschapsrecht er in beginsel niet aan in de weg, dat een overheidsorgaan van een lidstaat de toegang tot een betrekking voorbehoudt aan kandidaten die in het bezit zijn van een titel van een onderwijsinstelling van die lidstaat of van enige andere in het buitenland afgegeven titel die door de bevoegde autoriteiten van voornoemde lidstaat is gehomologeerd. Ten aanzien van een in een andere lidstaat afgegeven diploma dient de homologatieprocedure evenwel in overeenstemming te zijn met de vereisten van het gemeenschapsrecht.

    29 Met name in het arrest van 7 mei 1991, Vlassopoulou (C-340/89, Jurispr. blz. I-2357), heeft het Hof reeds kunnen preciseren welke voorwaarden in acht moeten worden genomen door de bevoegde autoriteiten van een lidstaat die moeten beslissen op een verzoek om een beroep te mogen uitoefenen dat naar nationaal recht slechts toegankelijk is voor degene die over een diploma of een beroepskwalificatie beschikt.

    30 Anders dan het geval was in de zaak Vlassopoulou (reeds aangehaald) heeft het hoofdgeding betrekking op een Spaans onderdaan die haar beroep in Spanje wil uitoefenen. Indien evenwel een onderdaan van een lidstaat zich, doordat hij rechtmatig op het grondgebied van een andere lidstaat heeft verbleven en daar een vakbekwaamheid heeft verworven, ten opzichte van zijn staat van herkomst in een overeenkomstige positie bevindt als een migrerend werknemer, dient ook hij de door het Verdrag gewaarborgde rechten en vrijheden te genieten (zie, in die zin, arrest van 31 maart 1993, Kraus, C-19/92, Jurispr. blz. I-1663, punten 15 en 16).

    31 Volgens punt 16 van het arrest Vlassopoulou (reeds aangehaald) dienen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst rekening te houden met de diploma's, certificaten en andere titels die de betrokkene met het oog op de uitoefening van hetzelfde beroep in een andere lidstaat heeft verworven, door de uit die diploma's blijkende bekwaamheden te vergelijken met de in de nationale regeling verlangde kennis en bekwaamheden.

    32 Wanneer deze vergelijking van de diploma's tot de conclusie leidt, dat de uit het in een andere lidstaat afgegeven diploma blijkende kennis en bekwaamheden overeenkomen met de in de nationale wettelijke regeling gestelde eisen, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst erkennen, dat dit diploma aan de in de nationale regeling gestelde voorwaarden voldoet. Wanneer echter blijkt, dat deze kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenkomen, mogen de bevoegde autoriteiten van de betrokkene het bewijs verlangen, dat hij de ontbrekende kennis en bekwaamheden heeft verworven (arrest Vlassopoulou, reeds aangehaald, punt 19).

    33 Daarbij staat het aan de bevoegde nationale autoriteiten om te beoordelen, of de door de kandidaat door studie of praktische ervaring verworven kennis volstaat voor het bewijs dat de ontbrekende kennis is verworven (zie, in die zin, arrest Vlassopoulou, reeds aangehaald, punt 20).

    34 Wanneer er in de lidstaat van ontvangst op nationaal vlak geen algemene homologatieprocedure bestaat, of wanneer deze procedure niet in overeenstemming is met de gemeenschapsrechtelijke voorwaarden, zoals gepreciseerd in de punten 29 tot en met 33 van dit arrest, dient het overheidsorgaan dat een post wil bezetten, zelf te onderzoeken of het diploma dat een kandidaat in een andere lidstaat heeft behaald, in voorkomend geval tezamen met praktische ervaring, gelijkwaardig is aan de vereiste titel.

    35 Deze verplichting is des te dwingender wanneer het betrokken overheidsorgaan, zoals in de zaak in het hoofdgeding, de kandidaat een beurs heeft verleend om haar studies in een andere lidstaat voort te zetten en haar reeds tijdelijk op de te bezetten post heeft tewerkgesteld. In een dergelijk geval bevindt het overheidsorgaan zich immers in een ideale positie om de werkelijke bekwaamheden van de sollicitant te vergelijken met die van de houders van het nationale diploma, zoals het Prado zich in een ideale positie bevond om te beoordelen of Fernández de Bobadilla de bekwaamheid had om een functie van restaurateur van kunstvoorwerpen uit te oefenen.

    36 Uit bovenstaande overwegingen volgt, dat op de vraag van de nationale rechter moet worden geantwoord, dat artikel 48 van het Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat:

    - het zich niet verzet tegen de bepalingen van een collectieve overeenkomst die van toepassing is in een overheidsorgaan van een lidstaat, waarbij het recht om binnen dat overheidsorgaan een bepaald beroep uit te oefenen dat geen gereglementeerd beroep is in de zin van de richtlijnen 89/48 en 92/51, wordt voorbehouden aan personen die in het bezit zijn van een titel van een onderwijsinstelling van die lidstaat of van enige andere in het buitenland afgegeven titel die door de bevoegde autoriteiten van diezelfde lidstaat is gehomologeerd;

    - de tot homologatie van buitenlandse diploma's bevoegde autoriteiten van die lidstaat of, wanneer er geen algemene homologatieprocedure bestaat, of wanneer deze procedure niet in overeenstemming is met de gemeenschapsrechtelijke voorwaarden, het overheidsorgaan zelf met betrekking tot in een andere lidstaat afgegeven diploma's evenwel dienen te onderzoeken in hoeverre de uit het diploma van de betrokkene blijkende kennis en bekwaamheden overeenkomen met de in de wettelijke regeling van de ontvangende lidstaat gestelde eisen. Wanneer deze kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenkomen, staat het eveneens aan de bevoegde nationale autoriteiten, of in voorkomend geval, aan het overheidsorgaan zelf om te beoordelen of de door de betrokkene door studie of praktische ervaring verworven kennis volstaat voor het bewijs dat hij de niet uit het buitenlandse diploma blijkende kennis heeft verworven.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    37 De kosten door de Spaanse en de Finse regering alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    uitspraak doende op de door de Juzgado de lo Social nº 4 de Madrid bij beschikking van 30 mei 1997 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    Artikel 48 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 39 EG) moet aldus worden uitgelegd, dat:

    - het zich niet verzet tegen de bepalingen van een collectieve overeenkomst die van toepassing is in een overheidsorgaan van een lidstaat, waarbij het recht om binnen dat overheidsorgaan een bepaald beroep uit te oefenen dat geen gereglementeerd beroep is in de zin van richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hogeronderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, en richtlijn 92/51/EEG van de Raad van 18 juni 1992 betreffende een tweede algemeen stelsel van erkenning van beroepsopleidingen, ter aanvulling van richtlijn 89/48, wordt voorbehouden aan personen die in het bezit zijn van een titel van een onderwijsinstelling van die lidstaat of van enige andere in het buitenland afgegeven titel die door de bevoegde autoriteiten van diezelfde lidstaat is gehomologeerd;

    - de tot homologatie van buitenlandse diploma's bevoegde autoriteiten van die lidstaat of, wanneer er geen algemene homologatieprocedure bestaat, of wanneer deze procedure niet in overeenstemming is met de gemeenschapsrechtelijke voorwaarden, het overheidsorgaan zelf met betrekking tot in een andere lidstaat afgegeven diploma's evenwel dienen te onderzoeken in hoeverre de uit het diploma van de betrokkene blijkende kennis en bekwaamheden overeenkomen met de in de wettelijke regeling van de ontvangende lidstaat gestelde eisen. Wanneer deze kennis en bekwaamheden slechts gedeeltelijk overeenkomen, staat het eveneens aan de bevoegde nationale autoriteiten, of, in voorkomend geval, aan het overheidsorgaan zelf om te beoordelen of de door de betrokkene door studie of praktische ervaring verworven kennis volstaat voor het bewijs dat hij de niet uit het buitenlandse diploma blijkende kennis heeft verworven.

    Top