Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CC0256

    Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 24 september 1998.
    Déménagements-Manutention Transport SA (DMT).
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de commerce de Bruxelles - België.
    Artikel 92 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87 EG) - Begrip staatssteun - Betalingsfaciliteiten toegekend door overheidsinstelling belast met inning van sociale werkgevers- en werknemersbijdragen.
    Zaak C-256/97.

    Jurisprudentie 1999 I-03913

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:436

    61997C0256

    Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 24 september 1998. - Déménagements-Manutention Transport SA (DMT). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de commerce de Bruxelles - België. - Artikel 92 EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87 EG) - Begrip staatssteun - Betalingsfaciliteiten toegekend door overheidsinstelling belast met inning van sociale werkgevers- en werknemersbijdragen. - Zaak C-256/97.

    Jurisprudentie 1999 bladzijde I-03913


    Conclusie van de advocaat generaal


    1 In deze zaak verzoekt de Rechtbank van Koophandel te Brussel het Hof om een prejudiciële beslissing over de vraag, of bepaalde betalingsfaciliteiten, in de vorm van een uitstel van betaling van socialezekerheidsbijdragen, die aan een onderneming zijn toegekend door de overheidsinstelling die is belast met het innen van die bijdragen, staatssteun vormen in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag en, zo ja, of de in het onderhavige geval toegekende faciliteiten verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt.

    De context

    2 Het Belgische socialezekerheidsstelsel is geregeld bij de wet van 27 juni 1969, zoals gewijzigd bij de wet van 30 maart 1994, die volgens de verwijzingsbeschikking onder meer het hierna volgende bepaalt.

    3 De Rijksdienst voor Sociale Zekerheid (hierna: "RSZ") is een openbare instelling die onder de waarborg van de Belgische Staat staat. Zij staat in voor de inning van de socialezekerheidsbijdragen van de werkgevers en de werknemers. De RSZ is er tevens mee belast, het financieel beheer van de sociale zekerheid en de doeltreffende en transparante werking ervan te verzekeren.(1)

    4 De door een werknemer verschuldigde bijdragen worden door de werkgever bij iedere betaling van het loon ingehouden en door hem binnen de door de Koning vastgestelde termijnen aan de RSZ overgemaakt.(2) De werkgever die de bijdragen niet binnen de vastgestelde termijnen stort, kan strafsancties en in bepaalde gevallen burgerrechtelijke sancties oplopen, en is een bij wet vastgestelde bijdrageopslag en verwijlinterest verschuldigd.(3) De RSZ beschikt weliswaar over een discretionaire bevoegdheid voor het verlenen van respijttermijnen aan de werkgevers, maar volgens het nationaal recht zijn er grenzen aan de uitoefening van die bevoegdheid.

    5 Volgens de nationale rechter heeft de RSZ bij faillissement van een onderneming een algemeen voorrecht op de roerende goederen van die onderneming, voor de bijdragen die deze gedurende drie jaar verschuldigd is.

    6 Overeenkomstig artikel 442, eerste alinea, van het Belgische Wetboek van Koophandel wordt de faillietverklaring uitgesproken bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel, hetzij op aangifte van de gefailleerde, hetzij op verzoek van een of meer schuldeisers, hetzij ambtshalve gewezen.(4) Elke Rechtbank van Koophandel beschikt over kamers inzake handelsonderzoek, die de rechtbank de nodige informatie moeten bezorgen zodat zij met volledige kennis van zaken een uitspraak kan doen over de insolvabiliteit van een onderneming. De rechter aan wie het handelsonderzoek is toevertrouwd, verwijst de zaak naar een kamer van de Rechtbank van Koophandel wanneer hij over voldoende aanwijzingen beschikt dat de onderneming insolvabel zou kunnen zijn. Die kamer (de beslissende rechter) wijst een vonnis, waarin wordt vastgesteld dat de insolvabiliteit van de onderneming al dan niet is aangetoond.

    7 Déménagement-Manutention Transport (hierna: "DMT") is een verhuisbedrijf waarvan de activiteiten voor een deel grensoverschrijdend zijn. Het hoofdgeding lijkt voort te vloeien uit een beslissing van de Rechtbank van Koophandel om ambtshalve de financiële situatie van DMT te onderzoeken. De rechter aan wie het handelsonderzoek is toevertrouwd, heeft de zaak verwezen naar de vierde kamer van de Rechtbank van Koophandel. Die rechtbank heeft het Hof twee prejudiciële vragen voorgelegd.

    8 De feiten en cijfers op grond waarvan de rechter aan wie het handelsonderzoek is toevertrouwd van mening was, dat DMT insolvabel kon zijn, blijken niet duidelijk uit de verwijzingsbeschikking. Het belangrijkste element dat de nationale rechter ertoe bracht om de zaak aan het Hof voor te leggen, lijkt evenwel de vaststelling te zijn, dat de RSZ aan DMT uitstel van betaling van de socialezekerheidsbijdragen had verleend gedurende een aantal jaren waarin DMT's passiva, die vooral achterstallige socialezekerheidsbijdragen, verwijlinteresten en bijdrageopslagen bevatten, veel groter waren dan haar activa.

    9 Volgens de Procureur des Konings, die als amicus curiae zijn mening inzake het hoofdgeding heeft gegeven, had DMT zonder de toegeeflijkheid van de RSZ gedurende de laatste tien jaar haar faillietverklaring moeten aanvragen. Hij concludeerde, dat de RSZ van zijn rol als inner van de socialezekerheidsbijdragen was afgeweken en de rol van kredietverlener had gespeeld.

    10 In die omstandigheden is de verwijzende rechter van mening, dat het uitstel van betaling van de socialezekerheidsbijdragen onwettige staatssteun kan vormen die in strijd is met artikel 92, lid 1, van het Verdrag. Hij verzoekt het Hof om een antwoord op de volgende vragen:

    "1) Moet artikel 92 van het Verdrag aldus worden uitgelegd, dat maatregelen in de vorm van door een overheidsinstelling zoals de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid verleende betalingsfaciliteiten, die het een handelsvennootschap mogelijk hebben gemaakt, sedert ten minste acht jaar een deel van de bij het personeel geïnde bedragen in te houden en voor het ondersteunen van handelsactiviteiten te gebruiken, gelet op de omstandigheid dat de onderneming niet in staat is een financiering tegen normale marktvoorwaarden te verkrijgen of haar kapitaal te verhogen, worden beschouwd als steunmaatregelen van de staat in de zin van dat artikel?

    2) Zo ja, moet artikel 92 van het Verdrag dan aldus worden uitgelegd, dat een dergelijke steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt?"

    11 DMT, de Franse regering en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend. Ter terechtzitting waren de Belgische, de Franse en de Spaanse regering, alsmede de Commissie vertegenwoordigd.

    12 De feiten, zoals zij in de verwijzingsbeschikking zijn uiteengezet, zijn door de opmerkingen van de Belgische regering ter terechtzitting enigszins genuanceerd. De Belgische regering stelde met name, dat het hoofdgeding enkel betrekking had op achterstallige socialezekerheidsbijdragen vanaf juni 1994, en dat het uitstel van betaling tot december 1996 was verleend bij vonnis van de Rechtbank van Koophandel van september 1996, en niet enkel op basis van de toegeeflijkheid van de RSZ. De Belgische regering erkende evenwel, dat DMT sinds 1986 problemen had met de betaling van de socialezekerheidsbijdragen.

    13 Ondanks de discussie over de feiten, ben ik van mening dat het Hof een uitspraak in algemene bewoordingen kan doen. Het staat uiteraard aan de nationale rechter om zich ervan te vergewissen, dat hij de feiten met voldoende zekerheid heeft vastgesteld om de uitspraak van het Hof op de bij hem aanhangige procedure toe te passen.

    Ontvankelijkheid

    14 Twee aspecten van deze zaak doen twijfels rijzen over de mogelijkheid van een prejudiciële verwijzing: in de eerste plaats is het niet zeker, of de procedure in het hoofdgeding een gerechtelijke procedure is, en in de tweede plaats is het twijfelachtig, of de nationale rechter een antwoord op de vragen nodig heeft om een vonnis te wijzen.

    15 Zoals hierboven is gezegd, bestaat de procedure voor de Rechtbank van Koophandel, wanneer zij een uitspraak moet doen over een eventuele insolvabiliteit, uit twee stappen: het onderzoek door de rechter aan wie het handelsonderzoek is toevertrouwd, en, zo nodig, de voortzetting van de procedure voor de beslissende rechter indien de zaak naar een kamer wordt verwezen. Doorheen de procedure is er maar een partij, de aan het onderzoek onderworpen onderneming, maar de Procureur des Konings heeft een functie die verwant is met de taak van een amicus curiae.

    16 Het feit alleen dat de procedure niet contradictoir is, belet niet dat de rechtbank de bevoegdheid heeft om een prejudiciële vraag te stellen.(5) Wat de procedure in het algemeen betreft, heeft het Hof verklaard, dat de nationale rechter enkel bevoegd is tot verwijzing naar het Hof, "indien bij hem een geding aanhangig is gemaakt en hij uitspraak moet doen in het kader van een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken vertoont van een rechterlijke uitspraak".(6) Het feit dat de nationale procedure een loutere onderzoeksfase bevat, staat niet in de weg aan een verwijzing: het Hof heeft een verwijzing aanvaard van een Italiaanse Pretore (magistraat) in een zaak waarin de Pretore zowel de functie van vertegenwoordiger van het openbaar ministerie als die van onderzoeksrechter vervulde, aangezien hij het vooronderzoek leidde in de hoedanigheid van vertegenwoordiger van het openbaar ministerie en indien het onderzoek niets opleverde, als onderzoeksrechter tot seponering besloot.(7) Het Hof was van oordeel, dat het bevoegd was de prejudiciële vraag te beantwoorden, aangezien deze afkomstig was van een rechterlijke instantie die handelde in het algemene kader van haar opdracht om onafhankelijk en naar recht uitspraak te doen in zaken waarvoor de wet haar bevoegdheid verleent, ook al hadden bepaalde functies die zij te vervullen had in de procedure die tot de prejudiciële verwijzing leidde, geen strikt rechterlijk karakter.(8)

    17 In het onderhavige geval moet de Rechtbank van Koophandel overeenkomstig artikel 442, eerste alinea, van het Belgische Wetboek van Koophandel oordelen of DMT insolvabel is. De rechter aan wie het handelsonderzoek is toevertrouwd, heeft de zaak blijkbaar verwezen naar de Vierde kamer van de Rechtbank van Koophandel, zodat zijn rol is uitgespeeld. Wanneer de zaak door de rechter aan wie het handelsonderzoek is toevertrouwd aan de beslissende rechter is voorgelegd, moet laatstgenoemde een vonnis wijzen waarin de onderneming insolvent wordt verklaard, of waarin hij vaststelt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor een verklaring van insolvabiliteit. De rechtbank vervult derhalve eerder een rechterlijke dan een bestuurlijke functie. Mitsdien is het mijns inziens duidelijk, dat de Rechtbank van Koophandel, wanneer zij een uitspraak inzake insolvabiliteit moet doen, bevoegd is tot het verwijzen van vragen naar dit Hof overeenkomstig artikel 177 van het Verdrag.

    18 De tweede twijfel over de mogelijkheid van een prejudiciële verwijzing betreft de vraag of de nationale rechter een prejudiciële beslissing nodig heeft voor het wijzen van zijn vonnis, zoals door artikel 177 wordt vereist. Gelet op de taak van de verwijzende rechter in het hoofdgeding, moet ervan worden uitgegaan, dat de Rechtbank van Koophandel meent dat een uitspraak in die zin dat het door de RSZ verleende uitstel van betaling onwettige staatssteun vormt, zijn oordeel of DMT insolvabel is of niet zal beïnvloeden. Vormen die betalingsfaciliteiten staatssteun, dan is de verwijzende rechter vermoedelijk van oordeel, dat DMT haar schulden aan de RSZ onmiddellijk moet betalen, waardoor zij insolvabel wordt. Dit blijkt evenwel niet duidelijk uit de verwijzingsbeschikking. Evenmin is duidelijk of dit punt werkelijk beslissend is voor de uitkomst van het hoofdgeding, aangezien de vaststellingen van de nationale rechter - die weliswaar door de Belgische regering worden betwist - doen vermoeden, dat DMT haar schulden hoe dan ook niet kan betalen.

    19 Volgens vaste rechtspraak staat het evenwel aan de nationale rechter, om in het licht van de feiten van het geding te beoordelen of een prejudiciële beslissing noodzakelijk is voor het wijzen van het vonnis.(9) Deze beoordeling dient te worden geëerbiedigd, ook indien nauwelijks is te zien, hoe de aan het Hof gevraagde antwoorden van invloed kunnen zijn voor de beslechting van de hoofdgedingen(10), tenzij duidelijk blijkt, dat de gevraagde uitlegging geen verband houdt met het voorwerp van de hoofdgedingen(11), en op voorwaarde dat het Hof niet wordt gevraagd om adviezen over algemene of hypothetische vraagstukken te formuleren.(12) In dit geval lijkt het mij niet aangewezen, dat het Hof de beoordeling door de nationale rechter van de relevantie van de prejudiciële vragen voor de beslechting van het bij hem aanhangige geding verwerpt.

    Het Verdrag

    20 Het is nuttig om te beginnen met een uiteenzetting over de verdeling van de bevoegdheid inzake staatssteun tussen de nationale rechterlijke instanties, de Commissie en het Hof.(13)

    21 Artikel 92, lid 1, bepaalt:

    "Behoudens de afwijkingen waarin dit Verdrag voorziet, zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt."

    22 Volgens artikel 93, lid 1, onderwerpt de Commissie, tezamen met de lidstaten, de in die staten bestaande steunmaatregelen aan een voortdurend onderzoek. Artikel 93, lid 2, bevat de procedure die de Commissie moet volgen indien zij vaststelt dat een steunmaatregel die door een staat of met staatsmiddelen is bekostigd, niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt of dat van deze steunmaatregel misbruik wordt gemaakt. Artikel 93, lid 3, luidt als volgt:

    "De Commissie wordt van elk voornemen tot invoering of wijziging van steunmaatregelen tijdig op de hoogte gebracht, om haar opmerkingen te kunnen maken. Indien zij meent dat zulk een voornemen volgens artikel 92 onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, vangt zij onverwijld de in het vorige lid bedoelde procedure aan. De betrokken lidstaat kan de voorgenomen maatregelen niet tot uitvoering brengen voordat die procedure tot een eindbeslissing heeft geleid."

    23 De uitvoering van het stelsel van toezicht op steunmaatregelen van de staten, zoals voortvloeiend uit artikel 93, is een zaak van de Commissie en van de nationale rechterlijke instanties.(14) Het Hof heeft de rol die voor de Commissie respectievelijk voor de nationale rechtelijke instanties is weggelegd, verduidelijkt in het arrest Steinike & Weinlig.(15)

    24 Het Hof verklaarde om te beginnen, dat het Verdrag, door bij artikel 93 het voortdurend onderzoek van en het toezicht op steunmaatregelen aan de Commissie op te dragen, de eventuele onverenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt beoogt te doen vaststellen door middel van een geëigende procedure, voor de toepassing waarvan de Commissie verantwoordelijk is, zulks onder toezicht van het Hof van Justitie. De nationale rechter kan niet, met een beroep op artikel 92 alleen, de onverenigbaarheid van een steunmaatregel vaststellen.(16)

    25 Bij de nationale rechterlijke instanties kunnen evenwel procedures worden ingeleid waarin zij het begrip staatssteun van artikel 92 dienen uit te leggen en toe te passen om te bepalen of een steunmaatregel van de staat, die in strijd met de voorafgaande controleprocedure van artikel 93, lid 3, is ingevoerd, aan die procedure had moeten worden onderworpen.(17) Een nationale rechterlijke instantie kan bij de uitlegging van artikel 92 de Commissie raadplegen(18); bovendien heeft een nationale rechterlijke instantie de mogelijkheid, of is zij ertoe gehouden, het Hof krachtens artikel 177 een prejudiciële vraag voor te leggen, zoals de Rechtbank van Koophandel te Brussel in casu heeft gedaan. De nationale rechterlijke instanties dienen de justitiabelen te waarborgen, dat overeenkomstig hun nationale recht, uit een schending van artikel 93, lid 3, laatste volzin, alle consequenties zullen worden getrokken, zowel wat betreft de geldigheid van handelingen tot uitvoering van de betrokken steunmaatregelen, als wat de terugvordering betreft van in strijd met deze bepaling verleende financiële steun.(19)

    26 Mitsdien is noch het Hof van Justitie, noch de verwijzende rechter bevoegd om een uitspraak te doen over de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt. Het Hof kan derhalve de tweede vraag van de verwijzende rechter in deze procedure niet beantwoorden, zodat ik mij in deze conclusie zal beperken tot de uitlegging van het begrip steunmaatregel in de zin van artikel 92.

    De eerste vraag

    27 Om te bepalen of de praktijk die de RSZ in dit geval zou hebben toegepast een steunmaatregel in de zin van artikel 92 vormt, is het nuttig de verschillende elementen van de definitie van artikel 92 te onderzoeken.

    Staatsmiddelen

    28 In de eerste plaats heeft artikel 92 het over steunmaatregelen van de staat of met staatsmiddelen bekostigd. Het onderscheid tussen steunmaatregelen van de staten en met staatsmiddelen bekostigde steunmaatregelen is bedoeld om niet slechts de rechtstreeks door de staat bekostigde steun onder het begrip steunmaatregel te brengen, maar ook die welke wordt toegekend door publiek- of privaatrechtelijke lichamen die door de staat zijn aangewezen of ingesteld.(20) Aangezien de RSZ een openbare instelling is die onder de waarborg van de Belgische Staat staat en ten aanzien van die Staat verantwoordelijk is voor het innen van de socialezekerheidsbijdragen, is het duidelijk dat zij onder die definitie valt. Het Hof heeft bovendien voor recht verklaard, dat de fondsen van de sociale zekerheid, die afkomstig zijn uit krachtens de wetgeving van de staat verplichte bijdragen en worden beheerd en verdeeld overeenkomstig deze wetgeving, zijn te beschouwen als staatsmiddelen in de zin van artikel 92, lid 1, zelfs indien zij worden beheerd door instellingen die los staan van de overheid.(21)

    Het begrip voordeel

    29 In de tweede plaats moet de interventie van de staat de ontvanger een voordeel verlenen.

    30 Het Verdrag vermeldt steunmaatregelen "in welke vorm ook". Het Hof heeft reeds vroeg verklaard, dat het begrip hulp in de zin van artikel 92, lid 1, van algemener strekking is dan het begrip subsidie, daar het niet alleen positieve prestaties omvat zoals de subsidie zelf, doch eveneens maatregelen welke, in verschillende vormen, verlichting brengen in de lasten, die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor - zonder nog subsidies in de strikte zin van het woord te zijn - van gelijke aard zijn en tot identieke gevolgen leiden.(22)

    31 Essentieel is dus, of de betrokken onderneming een voordeel ontvangt dat zij in normale omstandigheden op de private markt niet zou hebben ontvangen. In het kader van maatregelen betreffende socialezekerheidsbijdragen, heeft het Hof in de zaak Frankrijk/Commissie(23) verklaard, dat de preferentiële vermindering van sociale bijdragen een steunmaatregel in de zin van artikel 92, lid 1, vormde, omdat die vermindering voor de onderneming "een verlichting betekende van kosten die normaal gesproken ten laste van haar eigen financiële middelen zouden zijn gekomen, en daardoor verhinderde, dat de op de markt aanwezige krachten hun normale werking hadden".(24)

    32 In dit geval is er evenwel geen sprake van een eenvoudige vermindering van de door DMT te betalen socialezekerheidsbijdragen. DMT kreeg de toelating om de bijdragen na de normale termijn te storten en diende verwijlinteresten en bijdrageopslagen te betalen. In die omstandigheden betoogt DMT, dat zij geen voordeel heeft ontvangen dat gelijk is aan steun in de zin van artikel 92, lid 1. De Belgische, de Franse en de Spaanse regering voeren aan, dat wanneer er sprake is van een uitstel van betaling dat wordt gecompenseerd door interesten, waarborgen en bijdrageopslagen, de betrokken onderneming geen voordeel heeft ontvangen dat gelijk is aan een steunmaatregel. De Commissie is daarentegen van mening, dat DMT een substantieel voordeel heeft ontvangen louter doordat zij is ontheven van de normaliter op ondernemingen rustende verplichting om de socialezekerheidsbijdragen binnen de normale termijn te betalen. Het uitstel van betaling heeft DMT in staat gesteld om bij de werknemers geïnde bijdragen bij te houden en te investeren in handelsactiviteiten, in plaats van die bijdragen aan de RSZ te betalen.

    33 Het is duidelijk dat in bepaalde omstandigheden het voortdurend en royaal tolereren van de te late betaling van de socialezekerheidsbijdragen voor de betrokken onderneming een aanzienlijk commercieel voordeel kan betekenen, en in extreme gevallen gelijk kan zijn aan ontheffing van betaling van die bijdragen.(25) In dergelijke omstandigheden staat buiten kijf, dat het uitstel van betaling staatssteun vormt.(26)

    34 Mijns inziens kan de vraag of het uitstel van betaling van socialezekerheidsbijdragen een steunmaatregel in de zin van artikel 92, lid 1, vormt, het best worden beantwoord volgens de benadering van de Franse regering. Volgens de Franse regering moeten de voorwaarden waaronder de betalingsfaciliteiten worden verleend, worden vergeleken met de faciliteiten die een particuliere kredietverlener onder vergelijkbare omstandigheden zou hebben verleend. Faciliteiten voor de aflossing vormen enkel steun in de zin van artikel 92, lid 1, indien zij worden verleend onder voorwaarden die kennelijk veel milder zijn dan de voorwaarden waarmee een particuliere kredietverlener zou hebben ingestemd.

    35 Ik ben het met de Franse en de Belgische regering eens, dat het criterium van de particuliere investeerder, dat dikwijls is gebruikt om te bepalen of kapitaalinbreng door de staat in een onderneming steun vormt(27), in casu niet passend is. Zoals de Commissie evenwel betoogt, vormen zowel het criterium van de particuliere investeerder als dat van de particuliere kredietverlener in wezen een toetsing aan de private markt. Het is mijns inziens nuttig om de vergelijking met de meeste overeenkomsten te maken, hetgeen in dit geval neerkomt op een vergelijking met een particuliere kredietverlener en de voorwaarden die deze kredietverlener zou voorstellen aan een klant/schuldenaar die in financiële moeilijkheden verkeert.(28)

    36 Om de vergelijking te maken, zou de hypothetische schuldeiser zich in de mate van het mogelijke op alle wezenlijke punten in dezelfde situatie moeten bevinden als het betrokken overheidsorgaan. De hypothetische schuldeiser zou in dit geval moeten beschikken over een soortgelijke mogelijkheid voor het verlenen van faciliteiten en over vergelijkbare voordelen, zoals een voorrecht op de goederen van de schuldplichtige onderneming. Ik ben het evenwel eens met de Commissie dat het verkeerd is te denken, dat de hypothetische particuliere kredietverlener wil vermijden dat de onderneming failliet wordt verklaard. Een particuliere kredietverlener wordt verondersteld in zijn eigen commercieel belang te handelen. Indien het faillissement van de onderneming de meest doeltreffende manier is om zijn vorderingen te innen, dan moeten we ervan uitgaan dat een particuliere kredietverlener zich niet tegen dat faillissement zal verzetten.

    37 Het is aan de nationale rechter om op basis van zijn beoordeling van de feiten te beslissen, of de faciliteiten die zijn verleend voor de betaling van socialezekerheidsbijdragen, gelet op de voorwaarden waaronder zij zijn toegekend, kennelijk gunstiger zijn dan de faciliteiten die een particuliere kredietverlener, die zijn commerciële belangen beschermt, in vergelijkbare omstandigheden op de private markt zou hebben verleend. Zo ja, dan vormen die faciliteiten steunmaatregelen in de zin van artikel 92, lid 1. Ik wijs erop, dat de nationale rechter in zijn eerste vraag ervan lijkt uit te gaan, dat de betrokken onderneming geen fondsen kan verwerven aan de normale marktvoorwaarden.

    38 Met het criterium van de particuliere kredietverlener kan ook worden bepaald vanaf welk punt het verlenen van betalingsfaciliteiten staatssteun wordt. Het is mogelijk dat het verlenen van betalingsfaciliteiten voor een redelijke periode in overeenstemming is met het gedrag dat men van een particuliere kredietverlener mag verwachten, maar dat een kredietverlener na verloop van tijd de faciliteiten niet meer zou verlenen en zou trachten zijn vorderingen te innen. Het is aan de nationale rechter om te bepalen vanaf welk moment dat zou zijn gebeurd.

    Begunstiging van bepaalde ondernemingen

    39 In de derde plaats valt een steunmaatregel enkel onder artikel 92, lid 1, voor zover het niet gaat om een algemene maatregel maar om een maatregel waarmee bepaalde ondernemingen worden begunstigd. De Belgische, de Franse en de Spaanse regering voeren aan, dat wanneer faciliteiten in de vorm van een uitstel van betaling van socialezekerheidsbijdragen onder dezelfde voorwaarden worden verleend aan elke onderneming die zich in bepaalde objectief omschreven omstandigheden bevindt, die faciliteiten geen steun in de zin van artikel 92 vormen, aangezien zij algemeen van aard zijn en niet bepaalde ondernemingen begunstigen.

    40 Maatregelen van algemene aard vallen weliswaar buiten de werkingssfeer van artikel 92, maar het Hof heeft voor recht verklaard - zoals de Commissie opmerkt -, dat wanneer het orgaan dat de financiële faciliteiten van schijnbaar algemene aard verleent over een ruime discretionaire bevoegdheid beschikt om te bepalen wie de begunstigden zijn en onder welke voorwaarden de maatregelen worden toegekend, een begunstigde in een gunstiger positie wordt gebracht dan andere ondernemingen en de maatregel bijgevolg niet als een algemene maatregel kan worden aangemerkt.(29) In dit geval lijkt de RSZ over een discretionaire bevoegdheid te beschikken om uitstel van betaling te verlenen aan eender welke onderneming en, tot op zekere hoogte, onder de voorwaarden die haar passend lijken. Gesteld dat dit waar is, kunnen de betrokken maatregelen niet worden aangemerkt als maatregelen van algemene aard.

    Mededinging en handelsverkeer

    41 Ten slotte zijn volgens artikel 92, lid 1, onwettig, steunmaatregelen "die de mededinging (...) vervalsen of dreigen te vervalsen (...) voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt".

    42 Zoals de Commissie stelt, lijkt het duidelijk dat de maatregelen, indien zou blijken dat zij steunmaatregelen vormen, in de omstandigheden van dit geval de mededinging kunnen vervalsen of dreigen te vervalsen door de begunstiging van bepaalde ondernemingen in de zin van artikel 92, lid 1. Er kan ook sprake zijn van vervalsing wanneer de omvang van de steun betrekkelijk gering is.(30) De maatregelen kunnen ook het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Wanneer financiële steun van een staat de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, moet dit handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed.(31) In het onderhavige geval kan de vermeende steun de positie van DMT op de markt van de verhuizingen versterken, ten nadele van haar concurrenten.

    43 Ik ben derhalve van mening, dat de eerste vraag van de verwijzende rechter als volgt moet worden beantwoord: maatregelen in de vorm van een discretionair toegekend uitstel van betaling van socialezekerheidsbijdragen, vormen staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, indien die betalingsfaciliteiten, gelet op de voorwaarden waaronder zij zijn verleend, kennelijk gunstiger zijn dan de faciliteiten die een particuliere kredietverlener in vergelijkbare omstandigheden zou hebben verleend.

    De tweede vraag

    44 Zoals ik hierboven heb uiteengezet, is het uitsluitend aan de Commissie om onder toezicht van het Hof te bepalen, of een steunmaatregel verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. Het staat derhalve niet aan het Hof van Justitie om een antwoord te geven op de tweede vraag van de verwijzende rechter.

    Conclusie

    45 Ik ben derhalve van mening, dat de tweede vraag van de Rechtbank van Koophandel te Brussel niet moet worden beantwoord, en dat het antwoord op de eerste vraag als volgt zou moeten luiden:

    "Maatregelen in de vorm van een discretionair toegekend uitstel van betaling van socialezekerheidsbijdragen, vormen staatssteun in de zin van artikel 92, lid 1, indien die betalingsfaciliteiten, gelet op de voorwaarden waaronder zij zijn verleend, kennelijk gunstiger zijn dan de faciliteiten die een particuliere kredietverlener in vergelijkbare omstandigheden zou hebben verleend."

    (1) - Artikelen 5 en 9.

    (2) - Artikel 23.

    (3) - Artikel 28.

    (4) - Sedert 1 januari 1998 kan een insolvabiliteitsprocedure niet meer ambtshalve door de rechtbank worden ingeleid. Zie de faillissementswet van 8 augustus 1997, Belgisch Staatsblad, 28 oktober 1997, blz. 28587.

    (5) - Arrest van 21 februari 1974, Birra Dreher (162/73, Jurispr. blz. 201).

    (6) - Arrest van 19 oktober 1995, Job Centre (C-111/94, Jurispr. blz. I-3361, punt 9).

    (7) - Arrest van 11 juni 1987, Pretore di Salò (14/86, Jurispr. blz. 2545).

    (8) - Punt 7 van het arrest.

    (9) - Zie bijvoorbeeld arrest van 29 november 1978, Redmong (83/78, Jurispr. blz. 2347), en meer recente arresten.

    (10) - Arrest van 12 juni 1986, Bertini e.a. (gevoegde zaken 98/85, 162/85 en 258/85, Jurispr. blz. 1885, punt 8).

    (11) - Arrest van 16 juli 1992, Lourenço Dias (C-343/90, Jurispr. blz. I-4673), en beschikking van 16 mei 1994, Monin Automobiles (C-428/93, Jurispr. blz. I-1707).

    (12) - Arresten van 16 december 1981, Foglia (244/80, Jurispr. blz. 3045); 3 februari 1983, Robards (149/82, Jurispr. blz. 171), en 16 juli 1992, Meilicke (C-83/91, Jurispr. blz. I-4871).

    (13) - Zie in het algemeen, arresten van 21 november 1991, Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon (C-354/90, Jurispr. blz. I-5505), en 11 juli 1996, SFEI e.a. (C-39/94, Jurispr. blz. I-3547).

    (14) - Arrest Fédération nationale du commerce extérieur des produits alimentaires en Syndicat national des négociants et transformateurs de saumon, aangehaald in voetnoot 13, punt 8.

    (15) - Arrest van 22 maart 1977 (78/76, Jurispr. blz. 595).

    (16) - Punten 9 en 10 van het arrest.

    (17) - Punt 14 van het arrest.

    (18) - Zie de bekendmaking van de Commissie betreffende samenwerking tussen nationale rechterlijke instanties en de Commissie op het gebied van steunmaatregelen van de staten (PB 1995, C 312, blz. 8).

    (19) - Arrest SFEI e.a., aangehaald in voetnoot 13, punt 40.

    (20) - Arrest van 17 maart 1993, Sloman Neptune (gevoegde zaken C-72/91 en C-73/91, Jurispr. blz. I-887, punt 19).

    (21) - Arrest van 2 juli 1974, Italië/Commissie (173/73, Jurispr. blz. 709, punt 16).

    (22) - Arrest van 23 februari 1961, De Gezamenlijke Steenkolenmijnen in Limburg/Hoge Autoriteit van de EGKS (30/59, Jurispr. blz. 1). Het Hof onderzocht het begrip "door de staten verleende hulp" van artikel 4 van het EGKS-Verdrag, maar in de latere rechtspraak is erkend, dat deze definitie ook van toepassing was op het begrip "steunmaatregelen van de staten" van artikel 92 EG-Verdrag.

    (23) - Arrest van 14 februari 1990 (C-301/87, Jurispr. blz. I-307).

    (24) - Punt 41 van het arrest. Zie ook arrest Italië/Commissie, aangehaald in voetnoot 21, en arresten van 14 juli 1986, Commissie/Italië (203/82, Jurispr. blz. 2525), en 15 november 1983, Commissie/Frankrijk (52/83, Jurispr. blz. 3707).

    (25) - Zie ook punt 9 van de conclusie van advocaat-generaal La Pergola van 9 juli 1998 bij arrest van 29 april 1999, Spanje/Commissie (C-342/96, Jurispr. blz. I-2459), dat eveneens betrekking had op een discretionair uitstel van betaling van de socialezekerheidsbijdragen.

    (26) - Onder voorbehoud van toepassing van de de minimis-regel. Zie de Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf (MKB), vastgesteld door de Commissie op 20 mei 1992 (PB 1992, C 213, blz. 2), zoals gewijzigd bij de mededeling van de Commissie inzake de minimis-steun (PB 1996, C 68, blz. 9), volgens welke de minimis-steun in bepaalde omstandigheden niet vooraf aan de Commissie moet worden aangemeld.

    (27) - Zie bijvoorbeeld arrest van 10 juli 1986, België/Commissie (234/84, Jurispr. blz. 2263).

    (28) - Zie ook punt 11 van de conclusie in de zaak Spanje/Commissie, aangehaald in voetnoot 25.

    (29) - Arrest van 26 september 1996, Frankrijk/Commissie (C-241/94, Jurispr. blz. I-4551). Zie ook de conclusie in de zaak Spanje/Commissie, aangehaald in voetnoot 25, punt 8.

    (30) - Arrest van 14 september 1994, Spanje/Commissie (C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Jurispr. blz. I-4103, punt 42).

    (31) - Arrest van 17 september 1980, Philip Morris Holland/Commissie (730/79, Jurispr. blz. 2671, punt 11).

    Top