EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996CJ0386

Arrest van het Hof van 5 mei 1998.
Société Louis Dreyfus & Cie tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Noodbijstand van de Gemeenschap aan staten van de voormalige Sovjet-Unie - Lening - Documentair krediet - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Rechtstreeks geraakt worden.
Zaak C-386/96 P.

Jurisprudentie 1998 I-02309

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:193

61996J0386

Arrest van het Hof van 5 mei 1998. - Société Louis Dreyfus & Cie tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Noodbijstand van de Gemeenschap aan staten van de voormalige Sovjet-Unie - Lening - Documentair krediet - Beroep tot nietigverklaring - Ontvankelijkheid - Rechtstreeks geraakt worden. - Zaak C-386/96 P.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-02309


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Hogere voorziening - Middelen - Ontvankelijkheid - Voorwaarden - Aanvoering van argumenten die ook voor Gerecht zijn aangevoerd - Geen invloed

('s Hofs Statuut-EG, art. 51; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

2 Beroep tot nietigverklaring - Natuurlijke of rechtspersonen - Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken - Rechtstreeks geraakt worden - Criteria - Uitvoering van lening die door Gemeenschap is toegekend aan Sovjet-Unie en haar republieken - Beschikking van Commissie, gericht tot lener en houdende weigering om wijzigingen van contracten tussen door uitlener gemachtigd vertegenwoordiger en onderneming waaraan contract is gegund, als in overeenstemming met toepasselijke communautaire bepalingen te erkennen - Rechtstreeks geraakt worden van onderneming

(EG-Verdrag, art. 173, vierde alinea)

Samenvatting


3 Indien in een tegen een arrest van het Gerecht ingestelde hogere voorziening duidelijk wordt aangegeven, tegen welke onderdelen van het bestreden arrest bezwaar wordt gemaakt en welke argumenten rechtens de vordering tot nietigverklaring specifiek staven, is het feit dat die argumenten ook in eerste instantie zijn aangevoerd geen grond om ze niet-ontvankelijk te verklaren.

4 Voor de vraag of de verzoeker rechtstreeks wordt geraakt, als voorwaarde voor de ontvankelijkheid van een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring van een tot een andere persoon gerichte beschikking, is vereist dat de bestreden communautaire maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld. Hetzelfde geldt wanneer de mogelijkheid dat degenen tot wie de maatregel is gericht, geen gevolg zullen geven aan de communautaire handeling, louter theoretisch is en het buiten twijfel staat, dat zij vastbesloten zijn daaraan consequenties te verbinden.

Bij de uitvoering van een lening van de Gemeenschap aan de Sovjet-Unie en haar republieken om de invoer mogelijk te maken van landbouw- en voedselproducten en medische artikelen, wordt een onderneming waaraan een contract voor de levering van tarwe is gegund, in vorenbedoelde zin rechtstreeks geraakt door een beschikking van de Commissie die is gericht tot de financieel vertegenwoordiger van de republiek waarmee de lening is afgesloten, en waarbij de Commissie weigert, de addenda bij de contracten tussen de onderneming waaraan het contract is gegund en de financieel vertegenwoordiger van de lener, in overeenstemming met de toepasselijke bepalingen van gemeenschapsrecht te verklaren. De mogelijkheid voor de financieel vertegenwoordiger om de leveringscontracten na te komen overeenkomstig de door de Commissie bestreden voorwaarden, en daarmee af te zien van de financiering door de Gemeenschap, is immers louter theoretisch, zodat de Commissie met deze beschikking, die zij met gebruikmaking van haar eigen bevoegdheden heeft gegeven, de onderneming elke reële mogelijkheid heeft ontnomen om de aangegane transactie uit te voeren of op de overeengekomen voorwaarden betaling van de geleverde goederen te verkrijgen.

Partijen


In zaak C-386/96 P,

Société Louis Dreyfus & Cie, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door R. Saint-Esteben, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

rekwirante,

betreffende hogere voorziening tegen het op 24 september 1996 door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer) in zaak T-485/93, Dreyfus/Commissie, gewezen arrest (Jurispr. blz. II-1101), en strekkende tot vernietiging van dat arrest, andere partij bij de procedure: Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur M.-J. Jonczy en N. Khan, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, H. Ragnemalm, M. Wathelet (rapporteur) en R. Schintgen, kamerpresidenten, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet, G. Hirsch, P. Jann, L. Sevón en K. M. Ioannou, rechters,

advocaat-generaal: A. La Pergola

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de opmerkingen van partijen ter terechtzitting van 8 oktober 1997,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 december 1997,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 28 november 1996, heeft de vennootschap Louis Dreyfus & Cie (hierna: "Dreyfus" of "rekwirante") krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest op 24 september 1996 door het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen gewezen in zaak T-485/93, Dreyfus/Commssie (Jurispr. blz. II-1101; hierna: "bestreden arrest"), waarbij het Gerecht haar beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 1 april 1993, gericht tot de Vnesheconombank, niet-ontvankelijk heeft verklaard.

Toepasselijke wettelijke regeling

2 Op 16 december 1991 heeft de Raad besluit 91/658/EEG betreffende de toekenning van een lening op middellange termijn aan de Sovjet-Unie en haar Republieken (PB L 362, blz. 89) vastgesteld.

3 In artikel 1, lid 1, daarvan wordt het volgende bepaald:

"De Gemeenschap verstrekt de USSR en haar Republieken een lening op middellange termijn voor een hoofdsom van ten hoogste 1 250 miljoen ECU, die in drie achtereenvolgende tranches zal worden uitbetaald en een looptijd van maximaal drie jaar heeft, om de invoer mogelijk te maken van landbouw- en voedselproducten en medische artikelen (...)"

4 Met het oog daarop wordt in artikel 2 van besluit 91/658

"de Commissie gemachtigd namens de Europese Economische Gemeenschap de nodige middelen op te nemen die in de vorm van een lening ter beschikking van de USSR en haar Republieken worden gesteld".

5 Artikel 3 luidt als volgt:

"De in artikel 2 bedoelde lening wordt door de Commissie beheerd."

6 Voorts wordt in artikel 4 bepaald:

"1. De Commissie wordt gemachtigd om met de autoriteiten van de USSR en haar Republieken (...) de economische en financiële voorwaarden uit te werken voor de toekenning van de lening, de regels voor de terbeschikkingstelling van de middelen en de voor de aflossing van de lening vereiste garanties.

(...)

3. De producten waarvan de invoer met de leningsmiddelen wordt gefinancierd, worden tegen wereldmarktprijzen geïmporteerd. Voor de aankoop en de levering van deze producten, die aan internationaal erkende kwaliteitsnormen moeten voldoen, moet de vrije concurrentie worden gewaarborgd."

7 Op 9 juli 1992 stelde de Commissie verordening (EEG) nr. 1897/92 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor besluit 91/658/EEG inzake een lening op middellange termijn aan de Sovjet-Unie en haar Republieken (PB L 191, blz. 22) vast.

8 Artikel 2 van deze verordening bepaalt:

"De leningen worden gesloten op grond van overeenkomsten tussen de Republieken en de Commissie waarin de voorschriften van de artikelen 3 tot en met 7 als voorwaarden voor de uitbetaling van de betrokken bedragen zijn opgenomen."

9 In artikel 4 van verordening nr. 1897/92 wordt gepreciseerd:

"1. Met de leningen kunnen alleen aankopen en leveringen van producten worden gefinancierd die gebeuren in het kader van contracten die door de Commissie zijn goedgekeurd, omdat zij voldoen aan het bepaalde in besluit 91/658/EEG en in de in artikel 2 bedoelde overeenkomsten.

2. De Republieken of de door hen aangewezen financiële vertegenwoordigers moeten de contracten voor goedkeuring aan de Commissie voorleggen."

10 De in artikel 4 bedoelde goedkeuring wordt slechts verleend wanneer met name de onderstaande, in artikel 5 geformuleerde voorwaarden zijn vervuld:

"1) Het contract moet worden afgesloten volgens een procedure die vrije concurrentie waarborgt (...)

2) Het contract moet de gunstigste aankoopcondities bieden in vergelijking met de normale prijs op de wereldmarkt."

11 Op 9 december 1992 sloten de Europese Economische Gemeenschap, de Russische Federatie als rechtsopvolger van de USSR, en haar financieel vertegenwoordiger, de Vnesheconombank (hierna: "VEB"), overeenkomstig verordening nr. 1897/92 een "Memorandum of Understanding" (hierna: "Memorandum"), op basis waarvan de Gemeenschap de Russische Federatie de bij besluit 91/658 in het leven geroepen lening zou verstrekken. Zo was bepaald dat de Gemeenschap, als uitlener, aan de VEB, als lener, onder garantie van de Russische Federatie, een lening op middellange termijn zou verstrekken voor een hoofdsom van 349 miljoen ECU met een maximale looptijd van drie jaar.

12 Punt 6 van het Memorandum vermeldt onder meer:

"Het bedrag van de lening, minus commissies en kosten van de EEG, zal aan de lener worden uitbetaald en zal, overeenkomstig de voorwaarden van de leningsovereenkomst, enkel worden gebruikt ter dekking van onherroepelijke documentaire kredieten die door de lener volgens de internationale standaardmodellen zijn geopend op basis van leveringscontracten, op voorwaarde dat dergelijke contracten en documentaire kredieten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn goedgekeurd als zijnde in overeenstemming met het besluit van de Raad van 16 december 1991 en met dit Memorandum."

13 Punt 7 bevat de voorwaarden voor de goedkeuring van de overeenkomst. Met name wordt gepreciseerd, dat de leveranciers worden geselecteerd door daartoe door de regering van de Russische Federatie aangewezen Russische organisaties.

14 Op 9 december 1992 sloten de Commissie en de VEB de in verordening nr. 1897/92 en het Memorandum voorziene leningsovereenkomst (hierna: "leningsovereenkomst"). In deze overeenkomst was een nauwkeurige omschrijving opgenomen van de wijze waarop de lening zou worden uitbetaald. Er werd een kredietfaciliteit gecreëerd, waarvan gedurende de trekkingsperiode (15 januari 1993-15 juli 1993) gebruik kon worden gemaakt en die tot doel had, de bedragen voor te schieten die voor de betaling van de leveringen waren goedgekeurd.

15 Op 15 januari 1993 sloot de Commissie als lener overeenkomstig artikel 2 van besluit 91/658 namens de Gemeenschap een leningsovereenkomst met een bankconsortium onder leiding van Crédit Lyonnais.

De feiten en het procesverloop voor het Gerecht 16 In het bestreden arrest heeft het Gerecht het volgende vastgesteld:

"8 Verzoekster, een internationale handelsmaatschappij, werd tezamen met andere maatschappijen benaderd in het kader van een onderhandse aanbesteding, georganiseerd door de vennootschap Exportkhleb, een staatsonderneming die door de Russische Federatie was belast met de onderhandelingen over de aankoop van graan.

9 Op 28 november 1992 sloot verzoekster met Exportkhleb een overeenkomst voor de verkoop van tarwe, waarbij zij zich verplichtte tot leverantie van 325 000 ton maaltarwe tegen een prijs van 140,50 USD per ton, cif Free Out - Baltische havens. In de overeenkomst was bedongen, dat het goed vóór 28 februari 1993 zou worden verscheept.

10 Na ondertekening van de leningsovereenkomst (...) verzocht de VEB de Commissie om goedkeuring van de tussen Exportkhleb en de exporterende vennootschappen gesloten overeenkomsten, waaronder die met verzoekster.

11 Nadat de Commissie van verzoekster enkele noodzakelijke aanvullende inlichtingen had verkregen, onder meer over de wisselkoers ECU/USD, die in de overeenkomst niet was vastgelegd, gaf zij op 27 januari 1993 uiteindelijk haar goedkeuring in de vorm van een bericht van bevestiging, gericht aan de VEB. Volgens verzoekster is bij dit bericht van bevestiging de overeenkomst op twee punten gewijzigd, namelijk de duur van de aflading, die de Commissie ambtshalve zou hebben verlengd tot 31 maart 1993, en de wisselkoers ECU/USD. Dit was noch de op 25 januari 1993 door verzoekster aan Exportkhleb voorgestelde koers (van 1,1711), noch de op 28 januari 1993 tussen hen overeengekomen koers (van 1,1714, hetgeen de overeengekomen prijs bracht op 119,94 ECU per ton).

12 Volgens verzoekster werd het documentaire krediet door de VEB geopend op 4 februari 1993, maar werd de kredietbrief pas operationeel op 16 februari 1993, dat wil zeggen twee weken voor de afloop van de in de contracten opgenomen aflaadtermijn (28 februari 1993).

13 Weliswaar was een belangrijk deel van het goed geleverd of onderweg, maar volgens verzoekster werd duidelijk, dat de totale hoeveelheid niet kon worden geleverd vóór 28 februari 1993.

14 Op 19 februari 1993 riep Exportkhleb alle exporteurs bijeen voor een vergadering te Brussel. Tijdens deze vergadering, die plaatsvond op 22 en 23 februari 1993, verzocht Exportkhleb de exporteurs om nieuwe offertes uit te brengen voor de levering van wat zij noemde het $te verwachten restant', dat wil zeggen de hoeveelheden waarvan redelijkerwijs kon worden verwacht, dat zij niet vóór 28 februari 1993 zouden worden geleverd. Volgens verzoekster was de koers van tarwe op de wereldmarkt tussen november 1992, de maand waarin de verkoopovereenkomst was gesloten, en februari 1993, de maand waarin nieuwe onderhandelingen werden gevoerd, aanzienlijk gestegen, namelijk van 132 USD in november 1992 tot 149,5 USD in februari 1993.

15 Na afloop van de onderhandelingen, tijdens welke de vennootschappen hun offertes moesten aanpassen aan de laagste offerte, dat wil zeggen 155 USD per ton, werd tussen Exportkhleb en haar wederpartijen overeenstemming bereikt over de verdeling van de nieuwe hoeveelheden die elke vennootschap zou leveren. De vennootschap Louis Dreyfus kreeg een contract voor 185 000 ton maaltarwe. Volgens dezelfde informele overeenkomst liep de termijn voor verscheping af op 30 april 1993.

16 Wegens de nijpende voedselsituatie in Rusland werd besloten, deze wijzigingen vast te leggen in een eenvoudig addendum bij de oorspronkelijke overeenkomst, dat volgens verzoekster gemakshalve werd gedateerd op 23 februari 1993, de datum van de vergadering te Brussel, ofschoon het naar verzoekster toegeeft eerst werd ondertekend in de derde week van maart.

17 Zich beroepend op de nieuwe met Exportkhleb overeengekomen voorwaarden en, volgens verzoekster, wegens de door de Russische organisatie gegeven mondelinge verzekering dat de Commissie de nieuwe wijzigingen zou aanvaarden, hervatte verzoekster op 4 maart 1993 de leveringen van tarwe met bestemming Rusland.

18 Op 9 maart 1993 deelde Exportkhleb de Commissie in de eerste plaats mee, dat de met vijf van haar leveranciers gesloten overeenkomsten waren gewijzigd, en in de tweede plaats, dat de aanstaande leveringen thans zouden geschieden tegen een prijs van 155 USD per ton (cif Free Out - Baltische havens), om te rekenen in ECU tegen een koers van 1,17418 (zijnde 132 ECU per ton).

19 Op 12 maart 1993 antwoordde de heer Legras, directeur-generaal Landbouw (DG VI), aan Exportkhleb, dat hij haar aandacht erop vestigde dat, aangezien de maximumwaarde van deze contracten reeds was vastgesteld bij het bericht van bevestiging van de Commissie en het totaalbedrag van de voor de tarwe beschikbare kredieten reeds bij contract was vastgelegd, de Commissie een dergelijk verzoek enkel kon accepteren, indien de totale waarde van de contracten dezelfde bleef, hetgeen kon worden bereikt door een overeenkomstige verlaging van de hoeveelheden die nog moesten worden geleverd. Hij voegde hieraan toe, dat de Commissie het verzoek om goedkeuring van de wijzigingen slechts in overweging kon nemen, indien door de VEB formeel daarom werd verzocht.

20 Volgens verzoekster is deze informatie aldus uitgelegd, dat de Commissie in beginsel instemde met de wijzigingen, onder voorbehoud van onderzoek voor officiële goedkeuring, zodra het dossier door de VEB zou zijn overgelegd. Om die reden is verzoekster voortgegaan met het laden van graan met bestemming Rusland.

21 Volgens verzoekster heeft de VEB de stukken met de nieuwe offertes en de contractwijzigingen formeel aan de Commissie voorgelegd op 23 en 26 maart 1993. Verzoekster stelt, dat zij op 5 april 1993 door Exportkhleb op de hoogte werd gesteld van de weigering van de Commissie om de wijzigingen van het oorspronkelijk gesloten contract goed te keuren, een weigering die was vervat in een brief die het lid van de Commissie dat is belast met landbouwvraagstukken, op 1 april 1993 aan de VEB had gezonden. Nog op 5 april 1993 besloot verzoekster de leveringen van tarwe stop te zetten.

22 De inhoud van de brief van 1 april 1993 kan worden samengevat als volgt. Het Commissielid R. Steichen liet weten, dat de Commissie, na onderzoek van de wijzigingen van de tussen Exportkhleb en bepaalde leveranciers gesloten contracten, de wijzigingen betreffende de verschuiving van de leverings- en de betalingstermijnen kon aanvaarden. Hij stelde evenwel, dat $de omvang van de prijsverhogingen van dien aard is, dat de Commissie deze niet kan aanmerken als een noodzakelijke aanpassing, doch als een wezenlijke wijziging van de oorspronkelijk onderhandelde contracten beschouwt'. Hij vervolgde: $Het huidige prijsniveau op de wereldmarkt (eind maart 1993) verschilt in feite niet veel van het prijsniveau op de datum waarop de oorspronkelijke prijzen werden overeengekomen (eind november 1992).' Het Commissielid herinnerde eraan, dat de eis om een vrije mededinging tussen potentiële leveranciers alsmede de gunstigste aankoopcondities te waarborgen, één van de belangrijkste factoren voor de goedkeuring van de Commissie was. Na te hebben vastgesteld, dat de wijzigingen in casu rechtstreeks waren overeengekomen met de betrokken ondernemingen, zonder mededinging van andere leveranciers, concludeerde hij: $De Commissie kan dergelijke ingrijpende veranderingen niet goedkeuren als een loutere wijziging van bestaande contracten.' Het Commissielid verklaarde zich bereid, de wijzigingen betreffende de verschuiving van de leveringen en betalingen goed te keuren, op voorwaarde dat de normale procedure in acht zou worden genomen. Daarentegen gaf hij te kennen: $Indien het noodzakelijk mocht worden geacht om de prijzen of de hoeveelheden te wijzigen, moet worden onderhandeld over nieuwe contracten die overeenkomstig de gebruikelijke volledige procedure (met inbegrip van de indiening van ten minste drie offertes) ter goedkeuring aan de Commissie moeten worden voorgelegd.'

(...)

23 Onder deze omstandigheden heeft verzoekster bij op 9 juni 1993 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld (...)

24 Bij beschikking van 27 september 1993 heeft het Hof de zaak krachtens besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 tot wijziging van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB L 144, blz. 21), naar het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen verwezen.

25 (...) Bij op 15 september 1993 ter griffie neergelegde akte heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen."

17 Blijkens het bestreden arrest heeft Dreyfus het Gerecht verzocht de beschikking van 1 april 1993 waarbij de Commissie had geweigerd de wijzigingen van het leveringscontract met Exportkhleb goed te keuren (hierna: "litigieuze beschikking"), nietig te verklaren, en de Commissie te veroordelen tot vergoeding van de geleden materiële schade van 253 991,98 ECU aan gederfde interest, 1 347 831,56 ECU wegens het prijsverschil tussen het oorspronkelijke en het gewijzigde contract, 229 969,58 USD wegens verlies op de dekking voor de wisselkoers ECU/USD en 1 ECU wegens geleden immateriële schade (punt 28).

18 De Commissie heeft een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen, waarbij zij heeft verzocht

"- het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk te verklaren, daar verzoekster niet rechtstreeks wordt geraakt;

- hetzij te verklaren, dat de bestreden beschikking geen aansprakelijkheid van de Commissie meebrengt, hetzij het beroep niet-ontvankelijk te verklaren, aangezien het een klacht betreft waarmee niet de niet-contractuele aansprakelijkheid van de Commissie in geding wordt gebracht" (punt 29 van het bestreden arrest).

Het bestreden arrest

De ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring

19 Het Gerecht heeft het beroep tot nietigverklaring van de litigieuze beschikking niet-ontvankelijk verklaard op de volgende gronden:

"46 Volgens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag kan iedere natuurlijke of rechtspersoon beroep instellen tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

47 Derhalve moet worden nagegaan, of verzoekster door de brief van 1 april 1993 van de Commissie aan de VEB rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

48 Om te beginnen stelt het Gerecht vast, dat de Commissie niet heeft betwist, dat verzoekster individueel wordt geraakt. Gelet op de omstandigheden van het onderhavige geval meent het Gerecht, dat enkel behoeft te worden onderzocht, of verzoekster door de in geding zijnde beschikking rechtstreeks wordt geraakt.

49 In dit verband dient te worden vastgesteld, dat door de communautaire regelgeving en de tussen de Gemeenschap en de Russische Federatie gesloten overeenkomsten een verdeling van bevoegdheden tot stand is gebracht tussen de Commissie en de vertegenwoordiger die door de Russische Federatie is gemachtigd om tarwe aan te kopen. Het is immers de taak van deze vertegenwoordiger, in casu Exportkhleb, om via een aanbesteding de contractpartner te kiezen, te onderhandelen over de contractvoorwaarden en de overeenkomst te sluiten. Aan de Commissie is enkel de rol toebedeeld, na te gaan of aan de voorwaarden voor de financiering door de Gemeenschap is voldaan en, in voorkomend geval, voor de betaling van de lening vast te stellen dat deze overeenkomsten voldoen aan het bepaalde in besluit 91/658 en de met de Russische Federatie gesloten overeenkomsten. De Commissie dient het commerciële contract derhalve niet te toetsen aan andere criteria dan de zojuist genoemde.

50 Dit betekent, dat er uitsluitend een rechtsverhouding bestaat tussen de onderneming waaraan een contract wordt gegund, en haar wederpartij, Exportkhleb, die door de Russische Federatie is gemachtigd tot het sluiten van contracten voor de aankoop van tarwe. De Commissie onderhoudt slechts rechtsbetrekkingen met de lener, te weten de financieel vertegenwoordiger van de Russische Federatie, de VEB, die haar de commerciële contracten ter goedkeuring voorlegt en tot wie de beschikking van de Commissie ter zake is gericht.

51 Derhalve moet worden beklemtoond, dat de tussenkomst van de Commissie geen invloed heeft op de rechtsgeldigheid van het tussen verzoekster en Exportkhleb gesloten commerciële contract en geen wijziging brengt in de contractvoorwaarden, met name betreffende de tussen partijen overeengekomen prijzen. Los van het besluit van de Commissie om de contracten niet als conform de toepasselijke bepalingen te erkennen, blijft de op 23 februari 1993 door de partijen in hun contract van 28 november 1992 aangebrachte wijziging derhalve geldig in de tussen hen overeengekomen bewoordingen.

52 Het feit dat de Commissie met verzoekster of Exportkhleb contact heeft gehad doet niet af aan deze beoordeling van de rechten en verplichtingen die voor elk van de betrokken partijen voortvloeien uit de toepasselijke wettelijke regelingen en overeenkomsten. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring merkt het Gerecht bovendien op, dat uit de briefwisseling waarop verzoekster zich beroept, niet blijkt dat de Commissie buiten haar rol is getreden. Zo wordt in de brief van de Commissie van 12 maart 1993 aan Exportkhleb uitdrukkelijk meegedeeld, dat door de VEB om de wijzigingen formeel moet worden verzocht. Ook hadden de gestelde contacten tussen de Commissie en verzoekster in januari 1993 uitsluitend tot doel, te bewerkstelligen dat de partijen in hun contract een onontbeerlijke voorwaarde voor de conformverklaring zouden opnemen, maar het werd aan de partijen overgelaten om hun contract te wijzigen indien zij voor de voorziene financiering in aanmerking wilden komen. Ten slotte is het feit dat de Commissie enkele weken na de vaststelling van de beschikking te Brussel met verzoekster een vergadering heeft belegd teneinde haar standpunt uiteen te zetten, geen element waardoor wordt aangetoond dat verzoekster door deze beschikking rechtstreeks wordt geraakt.

53 Voorts kan de VEB weliswaar, wanneer zij van de Commissie een beschikking ontvangt waarin wordt vastgesteld dat het contract niet in overeenstemming is met de toepasselijke bepalingen, geen documentair krediet openen waarvoor een communautaire garantie geldt, maar dit neemt niet weg dat, zoals hiervoor is vastgesteld, noch de geldigheid van het tussen verzoekster en Exportkhleb gesloten contract, noch de voorwaarden daarvan door de beschikking worden aangetast. Dienaangaande moet worden beklemtoond, dat de beschikking van de Commissie niet in de plaats treedt van een beslissing van de Russische autoriteiten, aangezien de Commissie alleen bevoegd is, de conformiteit van de contracten te onderzoeken met het oog op de financiering door de Gemeenschap.

54 Ten slotte moet worden opgemerkt, dat verzoekster niet kan staven dat zij rechtstreeks door de in geding zijnde beschikking wordt geraakt, met een beroep op het feit dat in de commerciële contracten een opschortende voorwaarde voorkomt, volgens welke de uitvoering van het contract en de betaling van de prijs afhankelijk zijn van de erkenning van de Commissie dat aan de voorwaarden voor uitbetaling van de communautaire lening is voldaan. Een dergelijke voorwaarde is immers een verband dat de partijen bij een overeenkomst wensen te leggen tussen de overeenkomst die zij sluiten en een toekomstige onzekere gebeurtenis, die enkel indien zij intreedt hun overeenkomst bindende werking zal verlenen. Het Gerecht is van oordeel, dat de ontvankelijkheid van een beroep krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag niet afhankelijk kan worden gemaakt van de wil van partijen. Dientengevolge moet verzoeksters argument worden afgewezen.

55 Gezien het voorgaande, acht het Gerecht verzoekster niet rechtstreeks geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag door de tot de VEB gerichte beschikking van de Commissie van 1 april 1993. Mitsdien moet het tegen deze beschikking ingestelde beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk worden verklaard."

20 Het Gerecht verklaarde voorts de vorderingen tot vergoeding van de materiële en immateriële schade die verzoekster stelde te hebben geleden, ontvankelijk op gronden die in de onderhavige hogere voorziening niet worden bestreden.

21 Gelet op het voorafgaande heeft het Gerecht arrest gewezen als volgt:

"1) Verklaart het beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk.

2) Verwerpt de exceptie van niet-ontvankelijkheid, voorzover deze betrekking heeft op de vorderingen tot vergoeding van de door verzoekster gestelde materiële en immateriële schade.

3) Verstaat dat de procedure betreffende deze vorderingen tot schadevergoeding wordt voortgezet ten gronde.

4) Houdt de beslissing omtrent de kosten aan."

De hogere voorziening

22 Tot staving van haar hogere voorziening voert Dreyfus twee middelen aan, te weten schending van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, en innerlijke tegenstrijdigheid van de motivering van het bestreden arrest.

Het eerste middel

23 Het eerste middel bestaat uit drie onderdelen.

24 Rekwirante verwijt het Gerecht in de eerste plaats, te hebben geoordeeld dat zij geen rechtstreekse rechtsbetrekkingen met de Commissie onderhield en daarom niet rechtstreeks kon worden geraakt, aangezien de "rechtsgeldigheid van het contract" of de "contractvoorwaarden" niet waren beïnvloed (punt 49, 50 en 51 van het bestreden arrest). Volgens de rechtspraak van het Hof en van het Gerecht zelf zou een particulier echter rechtstreeks kunnen worden geraakt, zelfs indien hij geen rechtsbetrekkingen met de Commissie onderhoudt, zodra zijn "rechtspositie of feitelijke positie" door de beschikking rechtstreeks wordt beïnvloed (arresten van 13 mei 1971, International Fruit Company e.a./Commissie, 41/70 tot en met 44/70, Jurispr. blz. 411; 29 juni 1994, Fiskano/Commissie, C-135/92, Jurispr. blz. I-2885, en 28 oktober 1993, Zunis Holding e.a./Commissie, T-83/92, Jurispr. blz. II-1169).

25 Dit zou het geval zijn bij driehoeksoperaties, wanneer de nationale autoriteit die met de uitvoering van de gemeenschapsbeschikking is belast, geen enkele beoordelingsmarge heeft, gelijk in casu.

26 Dreyfus voegt hieraan toe, dat partijen in hun contract waren overeengekomen, dat het ter goedkeuring aan de Commissie zou worden voorgelegd en dat de prijs zou worden betaald met de communautaire lening. Deze lening en de dienaangaande tussen de Commissie en de Russische Federatie gesloten leningsovereenkomst waren voorwaarde voor de uitvoering van het contract en tegelijkertijd het enige middel van betaling, niet alleen de facto maar ook de iure.

27 Kortom, anders dan in het bestreden arrest wordt verklaard, werden de rechtspositie en feitelijke positie van rekwirante door de litigieuze beschikking rechtstreeks geraakt, aangezien de Russische autoriteiten niet gehouden waren de nieuwe, in het addendum bepaalde prijs te betalen tenzij en voorzover de communautaire lening daadwerkelijk zou worden verleend.

28 Ten slotte verwijt rekwirante het Gerecht te hebben geoordeeld, dat "de beschikking van de Commissie niet in de plaats treedt van een beslissing van de Russische autoriteiten, aangezien de Commissie alleen bevoegd is, de conformiteit van de contracten te onderzoeken met het oog op de financiering door de Gemeenschap" (punt 53). Onder verwijzing naar het arrest International Fruit Company e.a./Commissie, reeds aangehaald, stelt rekwirante daarentegen, dat aangezien de Russische autoriteiten bij de uitvoering van de litigieuze beschikking geen enkele beoordelingsvrijheid hadden, deze beschikking de rechtspositie van Dreyfus zoals deze uit de overeenkomst voortvloeide, rechtstreeks en automatisch heeft beïnvloed. De Russische autoriteiten konden dan ook slechts het ontbreken van goedkeuring door de Commissie constateren en de tarweleveringen dus overeenkomstig het oorspronkelijke contract tegen de oude prijs en niet tegen de in het addendum overeengekomen nieuwe prijs betalen.

29 Ten slotte betwist rekwirante de overweging van het Gerecht, dat de "opschortende voorwaarde (...) volgens welke de uitvoering van het contract en de betaling van de prijs afhankelijk zijn van de erkenning van de Commissie dat aan de voorwaarden voor uitbetaling van de communautaire lening is voldaan (...) een verband (is) dat de partijen bij een overeenkomst wensen te leggen tussen de overeenkomst die zij sluiten en een toekomstige onzekere gebeurtenis, die enkel indien zij intreedt hun overeenkomst bindende werking zal verlenen", alsook de conclusie die het Gerecht daaruit trekt, namelijk dat "de ontvankelijkheid van een beroep krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag niet afhankelijk kan worden gemaakt van de wil van partijen" (punt 54 van het bestreden arrest).

30 Rekwirante stelt, dat om te bepalen of zij door de litigieuze beschikking rechtstreeks wordt geraakt, volgens de rechtspraak van het Hof uitsluitend van belang is, of deze beschikking haar "rechtspositie en feitelijke positie" beïnvloedt, zelfs wanneer deze beïnvloeding verbonden is aan een wilshandeling van partijen die aan de litigieuze beschikking voorafgaat.

31 De Commissie betwist de ontvankelijkheid van de hogere voorziening op grond dat de aangevoerde argumenten nagenoeg geheel bestaan uit een herhaling van de argumenten die rekwirante voor het Gerecht naar voren had gebracht. Volgens de Commissie is het evenwel vaste rechtspraak, dat een verzoekschrift in hogere voorziening dat zich beperkt tot het herhalen of letterlijk weergeven van de voor het Gerecht aangevoerde middelen en argumenten, niet voldoet aan de eisen van artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG en artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof.

32 Wat de zaak ten gronde betreft, merkt de Commissie om te beginnen op, dat de contractsbepalingen waarop rekwirante zich beroept, verre van duidelijk zijn, en bestrijdt zij het argument, dat bij gebreke van goedkeuring door de Commissie de contractuele verplichting tot betaling verviel. Het betrokken contract kon enkel worden uitgelegd door de bevoegde instantie, te weten die welke door de contractspartijen in het contract zelf wordt aangewezen, namelijk de Kamer van koophandel en industrie te Moskou. Bij deze instantie heeft Dreyfus evenwel nooit een klacht ingediend.

33 De Commissie beroept zich tevens op bijlage 25 bij het bij het Gerecht ingediende verzoekschrift, waarin Dreyfus een door haar aan Exportkhleb gerichte fax van 6 april 1993 overlegt. In die fax dringt Dreyfus er bij laatstgenoemde op aan, in weerwil van de litigieuze beschikking tot betaling over te gaan:

"Naar wij hopen, zult u begrijpen dat wij van mening zijn, met u een bindende overeenkomst te hebben gesloten (...) en dat wij op de nakoming van uw verplichtingen uit deze overeenkomst aandringen."

34 Ten aanzien van het eerste onderdeel van het eerste middel is de Commissie van mening, dat voor de ontvankelijkheid van een beroep tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie noodzakelijk is, dat die beschikking voor de partij die het beroep instelt, gemeenschapsrechtelijke gevolgen heeft, daar deze partij anders niet rechtstreeks door de beschikking wordt geraakt. In dit verband merkt de Commissie op, dat het gevolg waarop rekwirante zich beroept, uitsluitend voortvloeit uit de contractsbepalingen waarop zij zich baseert.

35 Met betrekking tot het tweede onderdeel van het eerste middel, in het bijzonder de verwijzing naar het arrest International Fruit Company e.a./Commissie, reeds aangehaald, merkt de Commissie op, dat in die zaak van haar weigering om vergunningen af te geven voor de invoer van tafelappelen uit derde landen, aan de verzoeksters kennis was gegeven via het Produktschap voor Groenten en Fruit te 's-Gravenhage. In die zin vloeide het rechtsgevolg van de beschikking van de Commissie voor de verzoeksters rechtstreeks voort uit die beschikking, ook al was deze formeel gericht tot de Nederlandse instantie.

36 Anders dan in de zaak International Fruit Company e.a./Commissie, reeds aangehaald, zou het verzoek om voorschotten op basis van de aan de Russische Federatie verstrekte lening in casu door de VEB namens Rusland (en niet namens Dreyfus) aan de Commissie zijn gericht en zou het gestelde effect uitsluitend het gevolg zijn van het samenspel van de litigieuze beschikking en de voorwaarden van het contract, waarbij de Commissie geen partij is.

37 Wat het derde onderdeel van het eerste middel betreft, is de Commissie van mening, dat het argument dat de clausule in het contract reeds bestond voordat de litigieuze beschikking werd gegeven, geen enkel belang heeft. Voorts meent zij, dat het rechterlijk toezicht op haar beschikkingen niet mag afhangen van privaatrechtelijke afspraken waarbij de Commissie geen partij is.

38 Wat de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid betreft, moet worden vastgesteld, dat het verzoekschrift in hogere voorziening duidelijk aangeeft, tegen welke onderdelen van het bestreden arrest bezwaar wordt gemaakt en welke argumenten rechtens de vordering tot nietigverklaring specifiek staven (zie met name beschikking van 26 april 1993, Kupka-Floridi/Economisch en Sociaal Comité, C-244/92 P, Jurispr. blz. I-2041, punt 9). Dat die middelen ook in eerste aanleg zijn voorgedragen, is derhalve geen grond om ze niet-ontvankelijk te verklaren.

39 De exceptie van niet-ontvankelijkheid moet derhalve worden verworpen.

40 Er zij aan herinnerd, dat volgens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag, iedere natuurlijke of rechtspersoon een beroep tot nietigverklaring kan instellen tegen tot hem gerichte beschikkingen alsmede tegen beschikkingen die, hoewel genomen in de vorm van een beschikking gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raken.

41 In casu is de litigieuze beschikking formeel tot de VEB gericht.

42 Het Gerecht heeft zich enkel gebogen over de vraag, of verzoekster door de litigieuze beschikking rechtstreeks werd geraakt, aangezien de Commissie niet had betwist dat verzoekster individueel werd geraakt.

43 Volgens de rechtspraak van het Hof wordt een particulier slechts rechtstreeks geraakt wanneer de bestreden communautaire maatregel rechtstreeks gevolgen heeft voor zijn rechtspositie en aan degenen tot wie hij is gericht en die met de uitvoering ervan zijn belast, geen beoordelingsbevoegdheid laat, omdat de uitvoering zuiver automatisch en alleen op grond van de communautaire regeling gebeurt, zonder dat daarvoor nadere regels moeten worden gesteld (zie in deze zin arrest International Fruit Company e.a./Commissie, reeds aangehaald, punten 23-29; arresten van 6 maart 1979, Simmenthal/Commissie, 92/78, Jurispr. blz. 777, punten 25 en 26; 29 maart 1979, NTN Toyo Bearing Company e.a./Raad, 113/77, Jurispr. blz. 1185, punten 11 en 12; ISO/Raad, 118/77, Jurispr. blz. 1277, punt 26; Nippon Seiko e.a./Raad en Commissie, 119/77, Jurispr. blz. 1303, punt 14; Koyo Seiko e.a./Raad en Commissie, 120/77, Jurispr. blz. 1337, punt 25; Nachi Fujikoshi e.a./Raad, 121/77, Jurispr. blz. 1363, punt 11; 11 juli 1985, Salerno e.a./Commissie en Raad, 87/77, 130/77, 22/83, 9/84 en 10/84, Jurispr. blz. 2523, punt 31; 17 maart 1987, Mannesmann-Röhrenwerke en Benteler/Raad, 333/85, Jurispr. blz. 1381, punt 14; 14 januari 1988, Arposol/Raad, 55/86, Jurispr. blz. 13, punten 11-13; 26 april 1988, Apesco/Commissie, 207/86, Jurispr. blz. 2151, punt 12, en 26 juni 1990, Sofrimport/Commissie, C-152/88, Jurispr. blz. I-2477, punt 9).

44 Hetzelfde geldt wanneer de mogelijkheid dat degenen tot wie de maatregel is gericht, geen gevolg zullen geven aan de communautaire handeling, louter theoretisch is en het buiten twijfel staat, dat zij vastbesloten zijn daaraan consequenties te verbinden (zie in deze zin arresten van 23 november 1971, Bock/Commissie, 62/70, Jurispr. blz. 897, punten 6-8; 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207, punten 8-10, en 31 maart 1998, Frankrijk e.a./Commissie, C-68/94 en C-30/95, Jurispr. blz. I-0000, punt 51).

45 Gelet op het voorafgaande moest het Gerecht in casu nagaan, of de litigieuze beschikking op zichzelf gevolgen heeft gehad voor de rechtspositie van Dreyfus, en wel omdat de bevoegde Russische autoriteiten geen beoordelingsmarge hadden ter zake van de mogelijkheid om zonder financiering door de Gemeenschap aan het contract uitvoering te geven overeenkomstig de voorwaarden die tussen partijen in het addendum waren overeengekomen, maar die door de Commissie werden betwist.

46 Dienaangaande heeft het Gerecht enkel vastgesteld, dat de beschikking van de Commissie, die "alleen bevoegd is, de conformiteit van de contracten te onderzoeken met het oog op de financiering door de Gemeenschap", "geen invloed heeft (gehad) op de rechtsgeldigheid van het tussen verzoekster en Exportkhleb gesloten commerciële contract en geen wijziging brengt in de contractvoorwaarden, met name betreffende de tussen partijen overeengekomen prijzen", en dat "de op 23 februari 1993 door de partijen in hun contract van 28 november 1992 aangebrachte wijziging derhalve geldig [bleef] in de tussen hen overeengekomen bewoordingen" (punten 51 en 53). Het Gerecht heeft hieraan toegevoegd, dat de in het contract voorkomende "opschortende voorwaarde (...) volgens welke de uitvoering van het contract en de betaling van de prijs afhankelijk zijn van de erkenning van de Commissie dat aan de voorwaarden voor uitbetaling van de communautaire lening is voldaan", voortvloeide uit de wil van partijen zelf, waarvan de ontvankelijkheid van een beroep krachtens artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag niet afhankelijk kan worden gemaakt (punt 54).

47 Uit verschillende door het Gerecht vastgestelde objectieve, ter zake dienende en onderling samenhangende gegevens blijkt evenwel, dat rekwirante door de litigieuze beschikking rechtstreeks werd geraakt.

48 Uit het bestreden arrest blijkt immers, dat de VEB in haar hoedanigheid van financieel vertegenwoordiger van de Russische Federatie overeenkomstig de raamovereenkomst en de leningsovereenkomst die haar aan de Commissie bindt, heeft meegewerkt aan de totstandkoming van de communautaire financiering van de invoer in de Russische Federatie van landbouw- en voedselproducten en medische artikelen, zoals bedoeld in besluit 91/658.

49 Bovendien was de werking van het in geding zijnde leveringscontract kennelijk afhankelijk gesteld van de opschortende voorwaarde, dat de Commissie zou verklaren dat het contract voldeed aan de voorwaarden voor uitbetaling van de communautaire lening, en kon betaling enkel plaatsvinden nadat de in het contract aangewezen bank een door de Commissie opgestelde regelmatige terugbetalingsverbintenis had ontvangen.

50 Dit vindt steun in de sociaal-economische context waarin de leveringsovereenkomst is gesloten. Volgens de derde en vierde overweging van de considerans van besluit 91/658 werd deze context gekenmerkt door de kritieke economische en financiële toestand waarin de begunstigde republiek zich bevond door de verslechtering van de voedsel- en geneesmiddelenvoorziening aldaar. In die omstandigheden mocht worden aangenomen, dat de leveringsovereenkomst enkel was gesloten wegens de verbintenissen die de Gemeenschap in haar hoedanigheid van uitlener jegens de VEB zou aangaan zodra de commerciële contracten conform de communautaire regeling zouden zijn verklaard.

51 In die omstandigheden was de opneming in de overeenkomst van de weliswaar door partijen gewilde opschortende voorwaarde, gelijk de advocaat-generaal in punt 69 van zijn conclusie beklemtoont, niets anders dan een weerspiegeling van de objectieve economische afhankelijkheid van het leveringscontract van de tussen de Gemeenschap en de betrokken republiek gesloten leningsovereenkomst, aangezien de graanleveringen alleen konden worden betaald met de financiële middelen die de Gemeenschap de kopers ter beschikking stelde door middel van de opening van onherroepelijke documentaire kredieten.

52 De mogelijkheid voor Exportkhleb om de leveringscontracten na te komen op de door de Commissie betwiste prijscondities en dus af te zien van de communautaire financiering, was louter theoretisch en volstond derhalve, gelet op de door het Gerecht geconstateerde feiten, niet om uit te sluiten dat rekwirante door de litigieuze beschikking rechtstreeks werd geraakt.

53 Derhalve is het duidelijk, dat de litigieuze beschikking, waarbij de Commissie met gebruikmaking van haar eigen bevoegdheden heeft geweigerd het addendum bij de tussen Exportkhleb en Dreyfus gesloten leveringsovereenkomst goed te keuren, Dreyfus elke reële mogelijkheid ontnam om de aangegane transactie uit te voeren of op de overeengekomen voorwaarden betaling van de geleverde goederen te verkrijgen.

54 In die omstandigheden heeft de litigieuze beschikking, hoewel zij tot de VEB als vertegenwoordiger van de Russische Federatie was gericht, de rechtspositie van rekwirante rechtstreeks geraakt.

55 Uit een en ander volgt, dat het Gerecht blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat, gelet op de vastgestelde feiten, rekwirante door de litigieuze beschikking niet rechtstreeks werd geraakt in de zin van artikel 173, vierde alinea, van het Verdrag.

56 De hogere voorziening is derhalve gegrond voorzover zij betrekking heeft op de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep tot nietigverklaring bij het bestreden arrest.

Het tweede middel

57 Gezien het voorafgaande behoeft het tweede middel niet te worden behandeld.

Beslissing inzake de kosten


Verwijzing van de zaak naar het Gerecht

58 Artikel 54, eerste alinea, van 's Hofs Statuut-EG bepaalt: "In geval van gegrondheid van de hogere voorziening vernietigt het Hof de beslissing van het Gerecht. Het kan dan zelf de zaak afdoen wanneer deze in staat van wijzen is, dan wel haar voor afdoening verwijzen naar het Gerecht."

59 In casu is het Hof van oordeel, dat het niet in staat is de zaak af te doen en dat deze derhalve voor afdoening naar het Gerecht moet worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE,

rechtdoende:

60 Vernietigt het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 24 september 1996, Dreyfus/Commissie (T-485/93), voorzover daarbij het door de vennootschap Louis Dreyfus & Cie ingestelde beroep tot nietigverklaring niet-ontvankelijk is verklaard.

61 Verwijst de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg voor afdoening.

62 Houdt de beslissing omtrent de kosten aan.

Top