EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61996CJ0173

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 december 1998.
Francisca Sánchez Hidalgo e.a. tegen Asociación de Servicios Aser en Sociedad Cooperativa Minerva (C-173/96), en Horst Ziemann tegen Ziemann Sicherheit GmbH en Horst Bohn Sicherheitsdienst (C-247/96).
Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha - Spanje en Arbeitsgericht Lörrach - Duitsland.
Behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen.
Gevoegde zaken C-173/96 en C-247/96.

Jurisprudentie 1998 I-08237

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:595

61996J0173

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 10 december 1998. - Francisca Sánchez Hidalgo e.a. tegen Asociación de Servicios Aser en Sociedad Cooperativa Minerva (C-173/96), en Horst Ziemann tegen Ziemann Sicherheit GmbH en Horst Bohn Sicherheitsdienst (C-247/96). - Verzoeken om een prejudiciële beslissing: Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha - Spanje en Arbeitsgericht Lörrach - Duitsland. - Behoud van rechten van werknemers bij overgang van ondernemingen. - Gevoegde zaken C-173/96 en C-247/96.

Jurisprudentie 1998 bladzijde I-08237


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Sociale politiek - Harmonisatie van wetgevingen - Overgang van ondernemingen - Behoud van rechten van werknemers - Richtlijn 77/187 - Werkingssfeer - Publiekrechtelijk lichaam dat voorheen aan onderneming gegeven opdracht aan andere onderneming gunt - Daaronder begrepen - Voorwaarden

(Richtlijn 77/187 van de Raad, art. 1, lid 1)

Samenvatting


Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd, dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een publiekrechtelijk lichaam dat de thuishulp aan hulpbehoevenden dan wel de bewaking van enkele lokalen aan een eerste onderneming had uitbesteed, bij de afloop of na opzegging van de overeenkomst met deze onderneming besluit de opdracht aan een tweede onderneming te gunnen, voor zover de transactie gepaard gaat met de overdracht van een economische eenheid tussen beide ondernemingen. Het begrip economische eenheid verwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat de achtereenvolgens door de oude en de nieuwe opdrachtnemer verleende diensten overeenkomen, wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een overdracht van een economische eenheid.

Partijen


In de gevoegde zaken C-173/96 en C-247/96,

betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha (Spanje) (C-173/96) en het Arbeitsgericht Lörrach (Duitsland) (C-247/96), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

F. Sánchez Hidalgo e.a.

en

Asociación de Servicios Aser, Sociedad Cooperativa Minerva (C-173/96),

en tussen

H. Ziemann

en

Ziemann Sicherheit GmbH, Horst Bohn Sicherheitsdienst (C-247/96),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet (rapporteur), kamerpresident, P. Jann, J. C. Moitinho de Almeida, C. Gulmann en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: G. Cosmas

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Asociación de Servicios Aser, vertegenwoordigd door A. Conde Barbero, advocaat te Madrid,

- Ziemann Sicherheit GmbH, vertegenwoordigd door D. Heyder, advocaat te Freiburg im Breisgau,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en S. Maass, Regierungsrätin z. A. bij dit ministerie, als gemachtigden (C-247/96),

- de Franse regering, vertegenwoordigd door J.-F. Dobelle, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en A. de Bourgoing, chargé de mission bij die directie, als gemachtigden (C-173/96),

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde, en C. Lewis, Barrister (C-173/96),

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia en I. Martínez del Peral, leden van de juridische dienst, als gemachtigden (C-173/96), en door M. Patakia en P. Hillenkamp, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door G. Schohe en M. Hoenike, advocaten te Brussel (C-247/96),

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van H. Ziemann, vertegenwoordigd door R. Buschmann, lid van de federale juridische dienst van de Deutsche Gewerkschaftsbund, als gemachtigde; de Spaanse regering, vertegenwoordigd door R. Silva de Lapuerta, abogado del Estado, als gemachtigde; de Franse regering, vertegenwoordigd door J.-F. Dobelle en A. de Bourgoing, en de Commissie, vertegenwoordigd door P. Hillenkamp en M. Desantes, bij de juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, ter terechtzitting van 11 juni 1998,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 september 1998,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikkingen van 25 april 1996 (C-173/96) en 28 november 1995 (C-247/96), ingekomen bij het Hof op 20 mei 1996 en 19 juli 1996, hebben het Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha en het Arbeitsgericht Lörrach krachtens artikel 177 EG-Verdrag prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan (PB L 61, blz. 26).

2 Deze vragen zijn gerezen in de gedingen tussen F. Sánchez Hidalgo e.a. en Asociación de Servicios Aser (hierna: "Aser") benevens Sociedad Cooperativa Minerva (hierna: "Minerva"), en H. Ziemann en Ziemann Sicherheit GmbH (hierna: "Ziemann GmbH") benevens Horst Bohn Sicherheitsdienst (hierna: "Horst Bohn").

3 Na de uitspraak van het arrest van 11 maart 1997, Süzen (C-13/95, Jurispr. blz. I-1259), is de behandeling van de onderhavige zaken bij beslissingen van de president van het Hof van 18 maart 1997 geschorst en heeft het Hof de verwijzende rechterlijke instanties verzocht aan te geven, of zij - gelet op genoemd arrest en het arrest van 14 april 1994, Schmidt (C-392/92, Jurispr. blz. I-1311) - hun vragen wensten te handhaven. Bij brieven van 20 mei 1997 (C-173/96) en 5 juni 1997 (C-247/96) hebben deze het Hof medegedeeld, dat zij hun vragen wensten te handhaven. Bij beslissingen van de president van het Hof van 2 juni 1997 (C-173/96) en 18 juni 1997 (C-247/96) is de behandeling van de zaken hervat.

4 Bij beschikking van de president van de Vijfde kamer van 27 maart 1998 zijn de twee zaken voor de mondelinge behandeling en het arrest gevoegd.

Zaak C-173/96

5 De gemeente Guadalajara had de thuishulp aan hulpbehoevenden uitbesteed aan Minerva, die hiertoe sinds enkele jaren F. Sánchez Hidalgo en vier andere werkneemsters als thuishulpmedewerker in dienst had.

6 Toen de uitbestedingsovereenkomst afliep, besteedde de gemeente Guadalajara de betrokken dienstverlening per 1 september 1994 uit aan Aser. Aser nam daarop Sánchez Hidalgo en haar vier collega's in een deeltijdbetrekking in dienst, evenwel zonder erkenning van de anciënniteit die zij bij de vorige ondernemer hadden opgebouwd.

7 De vijf werkneemsters achtten het buiten beschouwing laten van hun anciënniteit in strijd met artikel 44 van het Estatuto de los Trabajadores, waarbij richtlijn 77/187 in Spaans recht is omgezet, en stelden bij de Juzgado de lo Social de Guadalajara een vordering in teneinde te doen vaststellen, dat er in de verhouding tussen Minerva en Aser sprake was van subrogatie.

8 De Juzgado wees hun vordering bij vonnis van 6 juli 1995 af, omdat naar zijn oordeel niet was voldaan aan de voorwaarden voor een overgang van een onderneming in de zin van de nationale wetgeving.

9 Sánchez Hidalgo en haar vier collega's gingen van dit vonnis in beroep bij het Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha.

10 In zijn verwijzingsbeschikking wijst deze rechterlijke instantie erop, dat volgens de rechtspraak van het Tribunal Supremo de in artikel 44 van het Estatuto de los Trabajadores bedoelde bescherming van werknemers alleen van toepassing is indien er sprake is van een overdracht van materiële activa van de oude aan de nieuwe onderneming of indien zulks is geregeld in de toepasselijke collectieve arbeidsovereenkomst dan wel in de desbetreffende uitbestedingsvoorwaarden. Dit is in casu evenwel niet het geval. De verwijzende rechter stelt echter vast, dat het nationale voorschrift in overeenstemming met de daarbij omgezette richtlijn 77/187 moet worden uitgelegd. Doch het Hof lijkt te hebben erkend, dat de richtlijn ook toepassing kan vinden ingeval er alleen sprake is van opvolging in de uitoefening van een activiteit, ongeacht de overdracht van materiële activa (zie, met name, arrest van 19 mei 1992, Redmond Stichting, C-29/91, Jurispr. blz. I-3189, en arrest Schmidt, reeds aangehaald).

11 Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van richtlijn 77/187, heeft het Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vraag gesteld:

"Moet artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 van 14 februari 1977 aldus worden uitgelegd, dat daaronder ook valt het geval waarin een onderneming de dienstverlening voor thuishulp aan bepaalde hulpbehoevenden, die de gemeente aan haar had uitbesteed, beëindigt en deze dienstverlening vervolgens wordt uitbesteed aan een andere onderneming, terwijl er geen materiële elementen worden overgedragen en in de collectieve arbeidsovereenkomst of de uitbestedingsvoorwaarden niets wordt gezegd over de verplichting van de nieuwe onderneming tot subrogatie in de arbeidsverhouding met de werknemers van de oude onderneming?"

Zaak C-247/96

12 H. Ziemann werkte van 1979 tot 1995 ononderbroken als bewaker in een depot voor verplegingsmiddelen van de Bundeswehr te Efringen-Kirchen. In die periode was hij in dienst van de vijf bedrijven waaraan achtereenvolgens de bewaking van het depot was uitbesteed. In laatste instantie, van 1990 tot 1995, was dat Ziemann GmbH.

13 De Bundeswehr zegde de bewakingsovereenkomst met Ziemann GmbH per 30 september 1995 op en gunde de opdracht via een nieuwe aanbesteding aan Horst Bohn. Deze onderneming nam de depotbewakers van Ziemann GmbH over, op drie na, onder wie Ziemann. Ziemann GmbH, die circa 160 werknemers in dienst heeft op meerdere locaties, waarvan enkele ver van Efringen-Kirchen, besloot toen de arbeidsovereenkomst met Ziemann tegen 30 september 1995 te beëindigen.

14 Op 9 oktober 1995 stelde Ziemann beroep in bij het Arbeitsgericht Lörrach om zijn ontslag onrechtmatig te doen verklaren. Het verlies van de bewakingsopdracht door Ziemann GmbH en de gunning van deze opdracht aan Horst Bohn kwam zijns inziens overeen met de overgang van een onderdeel van een vestiging in de zin van richtlijn 77/187 en § 613a van het Bürgerliche Gesetzbuch (BGB), waarbij deze richtlijn in Duits recht is omgezet. Ziemann GmbH zou hem derhalve in strijd met de Duitse wetgeving om met deze overgang verband houdende redenen hebben ontslagen.

15 Ziemann GmbH en Horst Bohn stelden daarentegen, dat er in casu geen sprake kon zijn van een overgang van een vestiging, omdat zij geen onderlinge rechtsbetrekkingen hadden.

16 Volgens de verwijzende rechter is richtlijn 77/187 blijkens de rechtspraak van het Hof, en met name het arrest Schmidt, reeds aangehaald, van toepassing wanneer, gelijk in casu, een onderneming een activiteit voortzet of hervat die tot dan toe door een andere onderneming werd verricht. Het Arbeitsgericht wijst er in dit verband op, dat de verschillende bedrijven die het depot te Efringen-Kirchen achtereenvolgens hebben bewaakt, precies dezelfde activiteit hebben verricht. De organisatie en uitvoering van de bewaking worden immers grotendeels bepaald door de Bundeswehr, die niet alleen betrokken is bij de keuze van de bewakers, maar ook uitvoerige instructies geeft ter zake van hun verplichtingen, taakomschrijving, werktijden, aantal, kwalificaties, wapenonderricht en uitrusting.

17 Verder moeten de bewakingstaken worden verricht in overeenstemming met het Gesetz über die Anwendung unmittelbaren Zwanges und die Ausübung besonderer Befugnisse durch Soldaten der Bundeswehr und Zivile Wachpersonen. Ten slotte zijn de arbeidsovereenkomsten tussen de verschillende bewakingsfirma's en hun werknemers nagenoeg gelijk, daar zij in hoofdzaak onder de voor de betrokken sector geldende collectieve arbeidsovereenkomst vallen.

18 Omdat het Arbeitsgericht Lörrach van oordeel was, dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van richtlijn 77/187, heeft het de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:

"1) Is artikel 1, lid 1, en daarmee ook artikel 4, lid 1, van richtlijn 77/187/EEG van de Raad (PB L 61, blz. 26) ook van toepassing op de overgang van onderdelen van een vestiging, zoals de bewaking van een militaire inrichting, wanneer tussen de opeenvolgende opdrachtnemers (bewakingsfirma's) geen rechtstreekse overdracht krachtens overeenkomst plaatsvindt?

2) Geldt dit in ieder geval, wanneer het onderdeel van een vestiging na beëindiging van de opdracht weer aan de opdrachtgever toekomt en onmiddellijk daarna met een volgende opdrachtnemer een dienstverleningscontract met in wezen dezelfde standaardvoorwaarden wordt gesloten?

3) Is er in ieder geval sprake van een overgang van een vestiging in de zin van artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187/EEG van de Raad, wanneer in wezen steeds dezelfde werknemers dezelfde bewakingstaken uitvoeren onder in wezen gelijke voorwaarden die grotendeels door de opdrachtgever worden bepaald?"

De prejudiciële vragen

19 Met deze gezamenlijk te behandelen vragen wensen de verwijzende rechters te vernemen of en, zo ja, onder welke omstandigheden richtlijn 77/187 van toepassing is op een situatie waarin een publiekrechtelijk lichaam dat de thuishulp aan hulpbehoevenden dan wel de bewaking van enkele lokalen aan een eerste onderneming had uitbesteed, bij de afloop of na opzegging van de overeenkomst met deze onderneming besluit de opdracht aan een tweede onderneming te gunnen.

20 Blijkens artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 is deze richtlijn van toepassing op de overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan op een andere ondernemer ten gevolge van een overdracht krachtens overeenkomst, of een fusie.

21 Richtlijn 77/187 heeft tot doel, ook bij verandering van eigenaar de continuïteit van de in het kader van een economische eenheid bestaande arbeidsverhoudingen te waarborgen. Voor de vraag of er sprake is van een overgang in de zin van de richtlijn is derhalve het beslissend criterium, of de identiteit van de betrokken eenheid bewaard blijft, wat met name blijkt doordat de exploitatie ervan in feite wordt voortgezet of hervat (arrest van 18 maart 1986, Spijkers, 24/85, Jurispr. blz. 1119, punten 11 en 12, en, laatstelijk, arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 10).

22 Dat er geen contractuele band bestaat tussen de vervreemder en de verkrijger of, zoals in de hoofdgedingen, tussen de twee ondernemingen waaraan achtereenvolgens de thuishulp of de bewaking van een depot voor verplegingsmiddelen zijn uitbesteed, kan weliswaar een aanwijzing vormen dat er geen overgang in de zin van richtlijn 77/187 heeft plaatsgevonden, maar kan hierbij niet van doorslaggevend belang zijn (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 11).

23 Richtlijn 77/187 is immers van toepassing telkens wanneer in het kader van contractuele betrekkingen een wijziging plaatsvindt in de natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is voor de exploitatie van de onderneming en die als werkgever verplichtingen aangaat ten opzichte van de werknemers van de onderneming. Voor de toepasselijkheid van richtlijn 77/187 is het derhalve niet noodzakelijk dat er rechtstreekse contractuele betrekkingen tussen de vervreemder en de verkrijger bestaan: de overgang kan ook in twee fasen geschieden via een derde, bijvoorbeeld de eigenaar of verhuurder (zie met name arrest van 7 maart 1996, Merckx en Neuhuys, C-171/94 en C-172/94, Jurispr. blz. I-1253, punten 28-30, en arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 12).

24 Dat de opdrachtgever een publiekrechtelijk lichaam is, sluit evenmin de toepassing van richtlijn 77/187 uit, aangezien noch de thuishulp aan hulpbehoevenden noch de bewaking tot de uitoefening van het overheidsgezag behoort (zie, in deze zin, arrest van 15 oktober 1996, Henke, C-298/94, Jurispr. blz. I-4989). Verder heeft richtlijn 77/187 betrekking heeft op eenieder die als werknemer bescherming geniet uit hoofde van de nationale arbeidswetgeving (zie arrest van 11 juli 1985, Danmols Inventar, 105/84, Jurispr. blz. 2639, punt 27, en arrest Redmond Stichting, reeds aangehaald, punt 18). Vaststaat, dat zulks in casu voor de betrokken werknemers geldt.

25 Voor de toepasselijkheid van richtlijn 77/187 is evenwel vereist, dat de overgang betrekking heeft op een duurzaam georganiseerde economische eenheid waarvan de activiteit niet beperkt is tot de uitvoering van een bepaald werk (arrest van 19 september 1995, Rygaard, C-48/94, Jurispr. blz. I-2745, punt 20). Het begrip eenheid verwijst dus naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 13).

26 Een dergelijke eenheid moet weliswaar voldoende gestructureerd en autonoom zijn, maar behoeft niet noodzakelijkerwijs materiële en immateriële activa van betekenis te omvatten. In sommige economische sectoren, zoals de schoonmaak- en bewakingssector, is er veelal slechts een minimum aan activa en zijn arbeidskrachten de voornaamste factor. Een georganiseerd geheel van werknemers die speciaal en duurzaam met een gemeenschappelijke taak zijn belast, kan derhalve, wanneer er geen andere productiefactoren zijn, als economische eenheid worden aangemerkt.

27 Aan de vaststelling dat er binnen de onderneming van de opdrachtnemer sprake is van een voldoende gestructureerde en autonome eenheid, doet niet af de - overigens vaak voorkomende - omstandigheid dat deze onderneming specifieke door de opdrachtgever opgelegde verplichtingen moet nakomen. De invloed van de opdrachtgever op de door de opdrachtnemer verleende dienst kan weliswaar zeer ver gaan, maar dan nog behoudt de opdrachtnemer in de regel immers een zekere vrijheid, hoe beperkt ook, in de organisatie en uitvoering van deze dienst, en is zijn opdracht niet aldus op te vatten, dat hij slechts zijn personeel ter beschikking stelt van de opdrachtgever.

28 Het is aan de verwijzende rechters om aan de hand van bovenstaande uitleggingselementen vast te stellen, of de thuishulp aan hulpbehoevenden van de gemeente Guadalajara en de bewaking van een depot voor verplegingsmiddelen van de Bundeswehr te Efringen-Kirchen waren georganiseerd in de vorm van een economische eenheid binnen de eerste opdrachtnemer.

29 Om vervolgens vast te stellen of aan de voorwaarden voor een overgang van een economische eenheid is voldaan, moet rekening worden gehouden met alle feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, zoals de aard van de betrokken onderneming of vestiging, de vraag of materiële activa als gebouwen en roerende zaken worden overgedragen, de waarde van de immateriële activa op het tijdstip van de overdracht, de vraag of de nieuwe ondernemer vrijwel alle personeelsleden overneemt, de vraag of de klantenkring wordt overgedragen, de mate waarin de voor en na de overdracht verrichte activiteiten met elkaar overeenkomen en de duur van een eventuele onderbreking van die activiteiten. Al deze factoren zijn evenwel slechts deelaspecten van het te verrichten globale onderzoek en mogen daarom niet elk afzonderlijk worden beoordeeld (zie met name de arresten Spijkers en Süzen, reeds aangehaald, punt 13, respectievelijk 24).

30 Derhalve kan niet reeds op grond van de omstandigheid dat de door de oude en de nieuwe opdrachtnemer verleende diensten overeenkomen, worden geconcludeerd dat er sprake is van een overdracht van een economische eenheid tussen beide ondernemingen. Een economische eenheid kan namelijk niet worden gereduceerd tot de activiteit waarmee zij is belast. Haar identiteit blijkt eveneens uit andere factoren, zoals de personeelssamenstelling, de leiding, de taakverdeling, de bedrijfsvoering of, in voorkomend geval, de beschikbare productiemiddelen (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 15).

31 Zoals in punt 29 van dit arrest is opgemerkt, moet de nationale rechter bij de beoordeling van de feitelijke omstandigheden die de betrokken transactie kenmerken, onder meer rekening houden met de aard van de betrokken onderneming of vestiging. Het belang dat moet worden gehecht aan de diverse criteria die bepalen of er sprake is van een overgang in de zin van richtlijn 77/187, verschilt noodzakelijkerwijs naar gelang van de uitgeoefende activiteit, en zelfs van de productiewijze of de bedrijfsvoering in de betrokken onderneming of vestiging of een onderdeel daarvan. Waar in het bijzonder een economische eenheid in bepaalde sectoren zonder materiële of immateriële activa van betekenis kan functioneren, kan het behoud van de identiteit van een dergelijke eenheid na de haar betreffende transactie per definitie niet afhangen van de overdracht van dergelijke activa (arrest Süzen, reeds aangehaald, punt 18).

32 Voor zover in bepaalde sectoren, waarin de arbeidskrachten de voornaamste factor zijn bij de activiteit, een groep werknemers die duurzaam een gemeenschappelijke activiteit verricht, een economische eenheid kan vormen, kan een dergelijke eenheid haar identiteit dus ook na de overdracht behouden, wanneer de nieuwe ondernemer niet alleen de betrokken activiteit voortzet, maar ook een wezenlijk deel - qua aantal en deskundigheid - van het personeel dat zijn voorganger speciaal voor die taak had ingezet, overneemt. In dat geval verwerft de nieuwe ondernemer namelijk het georganiseerde geheel van elementen waarmee de activiteiten of bepaalde activiteiten van de overdragende onderneming duurzaam kunnen worden voortgezet (arrest Süzen, punt 21).

33 Het is aan de verwijzende rechters om aan de hand van alle bovenstaande uitleggingselementen vast te stellen, of in de hoofdgedingen een overgang heeft plaatsgevonden.

34 Op de gestelde vragen moet derhalve worden geantwoord, dat artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187 aldus moet worden uitgelegd, dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een publiekrechtelijk lichaam dat de thuishulp aan hulpbehoevenden dan wel de bewaking van enkele lokalen aan een eerste onderneming had uitbesteed, bij de afloop of na opzegging van de overeenkomst met deze onderneming besluit de opdracht aan een tweede onderneming te gunnen, voor zover de transactie gepaard gaat met de overdracht van een economische eenheid tussen beide ondernemingen. Het begrip economische eenheid verwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat de achtereenvolgens door de oude en de nieuwe opdrachtnemer verleende diensten overeenkomen, wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een overdracht van een economische eenheid.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

35 De kosten door de Duitse, de Spaanse en de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in de hoofdgedingen is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instanties over de kosten hebben te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal Superior de Justicia de Castilla-La Mancha en het Arbeitsgericht Lörrach bij beschikkingen van 25 april 1996 en 28 november 1995 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 1, lid 1, van richtlijn 77/187/EEG van de Raad van 14 februari 1977 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende het behoud van de rechten van de werknemers bij overgang van ondernemingen, vestigingen of onderdelen daarvan, moet aldus worden uitgelegd, dat deze richtlijn van toepassing is op een situatie waarin een publiekrechtelijk lichaam dat de thuishulp aan hulpbehoevenden dan wel de bewaking van enkele lokalen aan een eerste onderneming had uitbesteed, bij de afloop of na opzegging van de overeenkomst met deze onderneming besluit de opdracht aan een tweede onderneming te gunnen, voor zover de transactie gepaard gaat met de overdracht van een economische eenheid tussen beide ondernemingen. Het begrip economische eenheid verwijst naar een georganiseerd geheel van personen en elementen waarmee een economische activiteit met een eigen doelstelling kan worden uitgeoefend. De enkele omstandigheid dat de achtereenvolgens door de oude en de nieuwe opdrachtnemer verleende diensten overeenkomen, wettigt niet de conclusie dat er sprake is van een overdracht van een economische eenheid.

Top