This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61996CJ0080
Judgment of the Court (First Chamber) of 15 January 1998. # Quelle Schickedanz AG und Co. v Oberfinanzdirektion Frankfurt am Main. # Reference for a preliminary ruling: Hessisches Finanzgericht, Kassel - Germany. # Common Customs Tariff - Classification of a set of goods - Validity of Point 6 of the Annex to Commission Regulation (EC) No 1966/94. # Case C-80/96.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 januari 1998.
Quelle Schickedanz AG und Co. tegen Oberfinanzdirektion Frankfurt am Main.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hessisches Finanzgericht, Kassel - Duitsland.
Gemeenschappelijk douanetarief - Indeling van samenstelling van goed - Geldigheid van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1966/94 van de Commissie.
Zaak C-80/96.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 januari 1998.
Quelle Schickedanz AG und Co. tegen Oberfinanzdirektion Frankfurt am Main.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hessisches Finanzgericht, Kassel - Duitsland.
Gemeenschappelijk douanetarief - Indeling van samenstelling van goed - Geldigheid van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1966/94 van de Commissie.
Zaak C-80/96.
Jurisprudentie 1998 I-00123
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:5
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 15 januari 1998. - Quelle Schickedanz AG und Co. tegen Oberfinanzdirektion Frankfurt am Main. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hessisches Finanzgericht, Kassel - Duitsland. - Gemeenschappelijk douanetarief - Indeling van samenstelling van goed - Geldigheid van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1966/94 van de Commissie. - Zaak C-80/96.
Jurisprudentie 1998 bladzijde I-00123
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
1 Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Goederen in stellen of assortimenten, opgemaakt voor verkoop in het klein, en bestaande uit bustehouder en slip - Afzonderlijke indeling van bestanddelen van samenstelling onder onderverdelingen 6108 21 00 en 6212 10 00 - Ontoelaatbaarheid, gelet op algemene interpretatieregel 3c - Ongeldigheid van punt 6 van bijlage bij verordening nr. 1966/94 van Commissie
(Verordening nr. 1966/94 van de Commissie, bijlage, punt 6)
2 Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Goederen in stellen of assortimenten, opgemaakt voor verkoop in het klein, en bestaande uit bustehouder en slip - Indeling, op basis van algemene interpretatieregel 3c, onder onderverdeling 6212 10 00 van gecombineerde nomenclatuur
3 Verordening nr. 1966/94 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur is ongeldig, voor zover in punt 6 van de bijlage bij deze verordening goederen in stellen of assortimenten, opgemaakt voor de verkoop in het klein, en bestaande uit een bustehouder en een slip, afzonderlijk worden ingedeeld onder de onderverdelingen 6108 21 00 en 6212 10 00. Door voor elk bestanddeel van een dergelijke samenstelling in een afzonderlijke indeling te voorzien, terwijl algemene regel 3c voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur dienaangaande één enkele indeling verlangt, heeft de Commissie de tekst van de gecombineerde nomenclatuur aanzienlijk gewijzigd en aldus de grenzen van haar bevoegdheid overschreden.
4 De gecombineerde nomenclatuur moet aldus worden uitgelegd, dat goederen in stellen of assortimenten, opgemaakt voor de verkoop in het klein, en bestaande uit een bustehouder en een slip, krachtens algemene regel 3c moeten worden ingedeeld onder onderverdeling 6212 10 00, dat wil zeggen de post die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.
In zaak C-80/96,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Hessische Finanzgericht, Kassel (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen
Quelle Schickedanz AG und Co.
en
Oberfinanzdirektion Frankfurt am Main,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging en de geldigheid van punt 6 van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1966/94 van de Commissie van 28 juli 1994 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 198, blz. 103),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE
(Eerste kamer),
samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, P. Jann (rapporteur) en L. Sevón, rechters,
advocaat-generaal: N. Fennelly
griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- Quelle Schickedanz AG und Co., vertegenwoordigd door H. Nehm, advocaat te Düsseldorf,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Castillo de la Torre, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, en H.-J. Rabe, advocaat te Hamburg,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Quelle Schickedanz AG und Co. en de Commissie ter terechtzitting van 3 juli 1997,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 17 juli 1997,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 7 maart 1996, ingekomen ten Hove op 18 maart daaraanvolgend, heeft het Hessische Finanzgericht, Kassel, krachtens artikel 177 EG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging en de geldigheid van punt 6 van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1966/94 van de Commissie van 28 juli 1994 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 198, blz. 103).
2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Quelle Schickedanz AG und Co. (hierna: "Quelle"), een postorderbedrijf, en de Oberfinanzdirektion Frankfurt am Main betreffende de tariefindeling van een garnituur bh-slip.
3 In 1994 verzocht Quelle de Oberfinanzdirektion om een bindende tariefinlichting betreffende de tariefindeling van een "bh-garnituur, 90 % polyamide, 10 % polyutheraan-elastomeer (bustehouder met beugels en een slip), waarde: bh 5,93 DM; slip 4,31 DM".
4 In deze inlichting stelde de Oberfinanzdirektion zich op het standpunt, dat de verschillende bestanddelen van de samenstelling afzonderlijk moesten worden ingedeeld, dat wil zeggen de bustehouder onder onderverdeling 6212 10 00 en de slip onder onderverdeling 6108 21 00 van de gecombineerde nomenclatuur, in de versie vastgesteld in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2551/93 van de Commissie van 10 augustus 1993 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 241, blz. 1; hierna: "gecombineerde nomenclatuur"). Voor deze indeling baseerde de Oberfinanzdirektion zich op verordening nr. 1966/94 en in het bijzonder op punt 6 van de bijlage bij deze verordening.
5 Na afwijzing van haar bezwaarschrift stelde Quelle ten slotte tegen deze indeling beroep in bij het Hessische Finanzgericht, waarbij zij betoogde, dat verordening nr. 1966/94 ongeldig was. In zijn verwijzingsbeschikking verklaart het Finanzgericht, dat het haar twijfel deelt. Het is namelijk van oordeel, dat het bh-slip-garnituur "een assortiment opgemaakt voor de verkoop in het klein" is, in de zin van algemene regel 3b voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, en dat de samenstelling bijgevolg onder een enkele post had moeten worden ingedeeld. Bovendien is volgens het Hessische Finanzgericht de motivering van de verordening ontoereikend, omdat daarin niet wordt gepreciseerd, waarom algemene regel 3b niet is toegepast, en op grond van deze motivering evenmin kan worden bepaald, of de Commissie, in weerwil van deze bepaling, wel bevoegd was om de beide delen afzonderlijk in te delen. Indien algemene regel 3b moet worden toegepast, is het zijns inziens de bustehouder die aan de samenstelling haar wezenlijke karakter verleent, zodat het bh-slip-garnituur zou moeten worden ingedeeld onder onderverdeling 6212 10 00.
6 Mitsdien heeft het Hessische Finanzgericht, Kassel, het Hof twee vragen gesteld, die luiden als volgt:
"1) Is de indeling van een samenstelling, opgemaakt voor de verkoop in het klein en bestaande uit een bustehouder en een slip, die is vastgesteld in punt 6 van de bijlage bij verordening (EG) nr. 1966/94 van de Commissie van 28 juli 1994 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB L 198, blz. 103), geldig, voor zover daardoor in strijd met algemene regel 3b voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur de goederen in een samenstelling afzonderlijk worden ingedeeld?
2) Zo neen:
Valt een samenstelling, opgemaakt voor de verkoop in het klein en bestaande uit een bustehouder van breiwerk en een slip van breiwerk, onder codenummer 6212 10 00, omdat de bustehouder overeenkomstig algemene regel 3b moet worden aangemerkt als het goed waaraan de samenstelling haar wezenlijk karakter ontleent?"
7 Weliswaar is de Commissie van oordeel, dat verordening nr. 1966/94 niet op de onderhavige goederen van toepassing is wegens de samenstelling van hun basisproducten, doch het is duidelijk dat de Oberfinanzdirektion zich voor de indeling van deze goederen op de verordening heeft gebaseerd. Indien het Hof zou beslissen dat het niet bevoegd is om het vraagstuk van de geldigheid van de verordening te onderzoeken, zouden de onderhavige goederen in ieder geval overeenkomstig de relevante bepalingen van de algemene regels voor de interpretatie moeten worden ingedeeld. Deze indeling is het onderwerp van de tweede vraag van de nationale rechterlijke instantie, waarvan de ontvankelijkheid door de Commissie niet is betwist (zie punten 7 en 8 van de conclusie van de advocaat-generaal).
8 Bijgevolg is het verzoek om een prejudiciële beslissing ontvankelijk.
9 Omdat geen enkele onderverdeling van de gecombineerde nomenclatuur specifiek betrekking heeft op samenstellingen van damesondergoed, zoals de goederen waarom het in het hoofdgeding gaat, stelt de Commissie, dat zij op grond van aantekening 13 op afdeling XI verplicht was, de goederen afzonderlijk in te delen.
10 Om de redenen die zijn uiteengezet in punt 17 van de conclusie van de advocaat-generaal, heeft aantekening 13 op afdeling XI van de gecombineerde nomenclatuur niet betrekking op goederen als de onderhavige.
11 Bijgevolg dienen de algemene regels voor de interpretatie te worden toegepast, waaronder regel 3.
12 Algemene regel 3a is niet van toepassing op de feiten van onderhavige zaak, zoals blijkt uit punt 22 van de conclusie van de advocaat-generaal, zodat de indeling moet worden onderzocht krachtens algemene regel 3b, in fine, volgens welke de indeling dient te geschieden naar het goed waaraan het stel of het assortiment zijn wezenlijk karakter ontleent. Zoals blijkt uit de punten 33 en 34 van de conclusie van de advocaat-generaal zou in casu de kenmerkende eigenschap van het garnituur verdwijnen, indien een van de bestanddelen daarvan, ongeacht of dit de slip dan wel de bustehouder is, daaruit wordt genomen. De indeling is dus niet mogelijk op basis van algemene regel 3b, in fine.
13 In dat geval dient, zoals is vastgesteld in punt 34 van de conclusie van de advocaat-generaal, algemene regel 3c te worden gevolgd, volgens welke goederen die in stellen of assortimenten zijn opgemaakt voor de verkoop in het klein, onder de verschillende in aanmerking komende posten in die post moeten worden ingedeeld die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst.
14 Zoals de advocaat-generaal in punt 35 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt uit het voorgaande, dat de Commissie, door in punt 6 van de bijlage bij verordening nr. 1966/94 voor samenstellingen, bestaande uit een bustehouder van breiwerk en een slip van breiwerk, te voorzien in een afzonderlijke indeling, terwijl algemene regel 3c één enkele indeling van een dergelijke samenstelling verlangt, de tekst van de gecombineerde nomenclatuur aanzienlijk heeft gewijzigd en aldus de grenzen van haar bevoegdheid heeft overschreden.
15 Op de eerste prejudiciële vraag dient derhalve te worden geantwoord, dat verordening nr. 1966/94 ongeldig is, voor zover in punt 6 van de bijlage bij deze verordening goederen in stellen of assortiment, opgemaakt voor de verkoop in het klein, en bestaande uit een bustehouder en een slip, afzonderlijk worden ingedeeld onder de onderverdelingen 6108 21 00 en 6212 10 00.
16 Vervolgens moet op de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat de gecombineerde nomenclatuur aldus moet worden uitgelegd, dat dergelijke goederen moeten worden ingedeeld onder de post die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst, dat wil zeggen onderverdeling 6212 10 00.
Kosten
17 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
uitspraak doende op de door het Hessische Finanzgericht, Kassel, bij beschikking van 7 maart 1996 gestelde vragen, verklaart voor recht:
1) Verordening (EG) nr. 1966/94 van de Commissie van 28 juli 1994 tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur, is ongeldig, voor zover in punt 6 van de bijlage bij deze verordening goederen in stellen of assortimenten, opgemaakt voor de verkoop in het klein, en bestaande uit een bustehouder en een slip, afzonderlijk worden ingedeeld onder de onderverdelingen 6108 21 00 en 6212 10 00.
2) De gecombineerde nomenclatuur, in de versie vastgesteld in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2551/93 van de Commissie van 10 augustus 1993 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief, moet aldus worden uitgelegd, dat dergelijke goederen moeten worden ingedeeld onder de post die in volgorde van nummering het laatst is geplaatst, dat wil zeggen onderverdeling 6212 10 00.