This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61996CC0144
Opinion of Mr Advocate General Jacobs delivered on 20 March 1997. # Office national des pensions (ONP) v Maria Cirotti. # Reference for a preliminary ruling: Cour du travail de Bruxelles - Belgium. # Social security - Articles 46 and 51 of Regulation (EEC) No 1408/71. # Case C-144/96.
Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 20 maart 1997.
Office national des pensions (ONP) tegen Maria Cirotti.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour du travail de Bruxelles - België.
Sociale zekerheid - Artikelen 46 en 51 van verordening (EEG) nr. 1408/71.
Zaak C-144/96.
Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 20 maart 1997.
Office national des pensions (ONP) tegen Maria Cirotti.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour du travail de Bruxelles - België.
Sociale zekerheid - Artikelen 46 en 51 van verordening (EEG) nr. 1408/71.
Zaak C-144/96.
Jurisprudentie 1997 I-05349
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:178
Conclusie van advocaat-generaal Jacobs van 20 maart 1997. - Office national des pensions (ONP) tegen Maria Cirotti. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour du travail de Bruxelles - België. - Sociale zekerheid - Artikelen 46 en 51 van verordening (EEG) nr. 1408/71. - Zaak C-144/96.
Jurisprudentie 1997 bladzijde I-05349
1 In deze zaak heeft het Arbeidshof te Brussel het Hof een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 46 en 51 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen(1) (hierna: "verordening"). De nationale rechter wenst in wezen te vernemen, of het met die bepalingen strookt, dat het door een feitelijk gescheiden echtgenote ontvangen gedeelte van het ouderdomspensioen van haar man wordt herberekend op grond van de stijging van een geïndexeerde invaliditeitsuitkering waarop zij krachtens de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat recht heeft.
2 Die vraag is gerezen doordat M. Cirotti, een Italiaanse, zowel de helft van het Belgische rustpensioen van haar echtgenoot als een Italiaanse invaliditeitsuitkering ontving. Toen de Belgische pensioendienst voor het eerst haar aanspraak op het Belgische pensioen onderzocht, verlaagde hij het bedrag waarop zij op het eerste gezicht recht had, met het bedrag van de Italiaanse uitkering. Sindsdien is het bedrag van de Italiaanse uitkering, die geïndexeerd is, gestegen. De Belgische pensioendienst wil het Belgische pensioen dat Cirotti ontvangt, met het dienovereenkomstige bedrag verder verlagen.
3 Artikel 46 regelt de vaststelling van uitkeringen bij ouderdom en overlijden (pensioenen) voor werknemers die aan de wetgevingen van twee of meer Lid-Staten onderworpen zijn geweest. Kort gezegd geeft die regeling een werknemer die in meer dan één Lid-Staat tijdvakken van verzekering heeft vervuld, recht op een ouderdomspensioen dat wordt vastgesteld op grond van een berekening die ik in mijn conclusie bij het arrest Cabras(2) in detail heb uiteengezet, indien de aldus berekende uitkering hoger is dan die welke de werknemer anders van de betrokken Lid-Staat zou ontvangen.
4 Het aldus aan de migrerende werknemer toegekende recht op toepassing van de gunstigste regeling impliceert in beginsel, dat bij elke wijziging van de onder dit stelsel toegekende uitkeringen een nieuwe berekening overeenkomstig artikel 46 wordt gemaakt, teneinde te bepalen welke regeling na de ingetreden wijziging de voordeligste is.(3) Artikel 51 bepaalt onder welke omstandigheden een nieuwe vergelijking moet worden gemaakt.
5 Artikel 51 luidt als volgt:
"1. Indien de uitkeringen van de betrokken Staten door stijging van de kosten van levensonderhoud, schommelingen van het loonpeil of andere oorzaken van aanpassing, met een bepaald percentage of bedrag worden gewijzigd, moet dit percentage of bedrag rechtstreeks in de overeenkomstig artikel 46 vastgestelde uitkeringen worden verwerkt, zonder dat er een herberekening overeenkomstig genoemd artikel behoeft plaats te vinden.
2. Indien echter de wijze van vaststelling of de regels voor de berekening van de uitkeringen wijzigingen ondergaan, vindt wel een herberekening plaats overeenkomstig artikel 46."
6 Om de administratieve belasting te beperken, die een nieuw onderzoek van de situatie van de werknemer bij elke wijziging van de ontvangen uitkeringen zou meebrengen, sluit artikel 51, lid 1, een herberekening van de uitkeringen overeenkomstig artikel 46 en dus een nieuwe vergelijking van de nationale regeling met de gemeenschapsregeling uit, wanneer de wijziging van een der uitkeringen het gevolg is van gebeurtenissen die buiten de persoonlijke sfeer van de werknemer liggen, en voortvloeit uit de algemene ontwikkeling van de sociale en economische situatie. Alleen indien de wijziging is te wijten aan een verandering in de wijze van vaststelling of de regels voor de berekening van een uitkering, met name als gevolg van een wijziging in de persoonlijke situatie van de werknemer, dienen de ouderdomsuitkeringen volgens artikel 51, lid 2, te worden herberekend.(4)
7 In mijn conclusie bij het arrest Cassamali(5) heb ik het aldus verklaard:
"Artikel 51 van verordening nr. 1408/71 maakt onderscheid tussen twee situaties: a) aanpassingen als gevolg van indexering en b) aanpassingen als gevolg van een wijziging van de berekeningsmethode. In de laatste situatie vindt er een volledige herberekening plaats. In de eerste situatie wordt er een bepaald percentage of bedrag opgeteld bij de tot dusver verschuldigde uitkeringen, maar afgezien daarvan vindt er geen herberekening plaats. Artikel 51 voorziet niet in een derde mogelijkheid, inhoudende dat een verhoging als gevolg van indexering in de ene Lid-Staat in de andere Lid-Staat in aanmerking mag worden genomen voor de toepassing van een nationale anti-cumulatieregel. Aan artikel 51, lid 1, ligt het beginsel ten grondslag, dat sociale-zekerheidsuitkeringen zich autonoom moeten ontwikkelen. Eenmaal vastgesteld overeenkomstig artikel 46, ontwikkelen zij zich in elk van de betrokken Lid-Staten autonoom: een aanpassing in de ene Lid-Staat laat de in de andere Lid-Staat betaalde uitkering onverlet. Artikel 51, lid 2, maakt een uitzondering op dit beginsel voor het geval dat er zich wijzigingen voordoen in de methode voor de berekening van de uitkering. Die uitzondering is noodzakelijk, omdat dergelijke wijzigingen tot gevolg kunnen hebben, dat de betrokkene in een situatie komt te verkeren waarin een andere formule gunstiger voor hem zou uitpakken. In dit verband wil ik eraan herinneren, dat het Hof artikel 46 steevast aldus heeft uitgelegd, dat een persoon er recht op heeft, dat hetzij de nationale wettelijke regeling, hetzij de gemeenschapsregeling - inclusief de respectieve anti-cumulatiebepalingen - integraal op hem wordt toegepast, al naar gelang welke regeling het gunstigst blijkt te zijn (zie bij voorbeeld zaak 22/77, Murra, Jurispr. 1977, blz. 1699). Het is niet erg waarschijnlijk, dat de in artikel 51, lid 1, bedoelde omstandigheden, te weten een aanpassing van de uitkeringen als gevolg van een stijging van de kosten van levensonderhoud of van het loonpeil, de uitkomst van de vergelijking tussen de twee alternatieven zullen beïnvloeden."
8 Ofschoon artikel 51, lid 1, niet uitdrukkelijk als een verbod is geformuleerd ["zonder dat er een herberekening (...) behoeft plaats te vinden"], heeft het Hof het als zodanig uitgelegd.(6)
9 Ik kom thans tot de onderhavige zaak, waarvan de verwijzingsbeschikking slechts een zeer beknopte samenvatting geeft. Op basis van het nationale dossier en de schriftelijke opmerkingen van partijen kan de casuspositie evenwel worden gereconstrueerd.
10 Cirotti heeft de Italiaanse nationaliteit en woont in Chieti in Italië. Sinds 1973 ontvangt zij een Italiaans invaliditeitspensioen. Haar echtgenoot, R. Mennitti, van wie zij feitelijk gescheiden leefde, ontving van 1 april 1981 tot zijn dood in 1991 een volledig mijnwerkerspensioen in België. Artikel 74 van het Belgisch koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, bepaalde toentertijd in wezen, dat een feitelijk gescheiden levende vrouw onder bepaalde voorwaarden een deel van het rustpensioen van haar echtgenoot kon ontvangen. Sinds juli 1981 had Cirotti op grond van dat koninklijk besluit recht op een deel van het rustpensioen van haar echtgenoot.
11 Toen zij aanspraak maakte op een deel van dat pensioen, paste de Rijksdienst voor pensioenen (hierna: "RVP") artikel 74, leden 2, sub d, en 3, sub B, van het koninklijk besluit toe. Ten gevolge daarvan werd haar de helft van het pensioen van haar echtgenoot toegekend (pensioen als gehuwde, 11 243 BFR per maand), minus het bedrag van het invaliditeitspensioen dat zijzelf ontving in Italië (overeenkomend met 7 368 BFR), zodat de maandelijkse uitkering netto 3 875 BFR bedroeg. Zij ontving tevens een verwarmingstoelage van 586 BFR. Cirotti aanvaardde die berekening.
12 Bij besluit van 21 december 1988 verlaagde de RVP evenwel haar uitkering, op grond van de stijging van haar Italiaans invaliditeitspensioen sinds 1981. Die stijging is kennelijk het gevolg van indexering. Tegen dat besluit kwam Cirotti op bij de Arbeidsrechtbank te Brussel, die haar bij vonnis van 7 juni 1993 in het gelijk stelde op grond dat artikel 51, lid 1, van de verordening geen herberekening van uitkeringen toestaat.
13 Van dat vonnis ging de RVP in beroep bij het Arbeidshof, dat het Hof de volgende vraag heeft gesteld:
"Moeten de artikelen 46 en 51 van verordening (EEG) nr. 1408/71 aldus worden uitgelegd, dat zij van toepassing zijn in geval van cumulatie van een krachtens de wettelijke regeling van een Lid-Staat betaalde invaliditeitsuitkering met het deel van de ouderdomsuitkering van een werknemer, dat ingevolge de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat toekomt en wordt uitgekeerd aan de echtgenoot die feitelijk gescheiden is van die werknemer, ook indien als gevolg van die toepassing de migrerende werknemer zou worden bevoordeeld ten opzichte van de niet-migrerende werknemer, terwijl artikel 3 van genoemde verordening bepaalt, dat alle onderdanen van de Lid-Staten gelijk moeten worden behandeld?"
14 Hoewel de vraag algemeen naar de artikelen 46 en 51 van de verordening verwijst, blijkt uit de casuspositie en de argumenten van partijen, dat de verwijzende rechter een antwoord verlangt op de vraag, of herberekening van de uitkering waarop Cirotti recht heeft, door artikel 51, lid 1, wordt verboden dan wel door artikel 51, lid 2, wordt vereist.
15 Mijns inziens is het duidelijk, dat artikel 51, lid 1, in dit geval aan herberekening in de weg staat.
16 In de eerste plaats vallen de betrokken uitkeringen, namelijk het aandeel van Cirotti in het pensioen van haar echtgenoot en haar eigen invaliditeitsuitkering, duidelijk binnen de werkingssfeer van die bepaling. Blijkens de rechtspraak van het Hof wordt de toepassing van artikel 51, lid 1, in deze zaak niet belet door het feit dat de twee uitkeringen waarop Cirotti recht had, eventueel niet van dezelfde aard zijn, omdat de ene een ouderdoms- en de andere een invaliditeitsuitkering is(7), of omdat de ene uitkering wordt betaald op grond van de verzekeringstijdvakken van haar echtgenoot en de andere (vermoedelijk) op grond van die van haarzelf.(8)
17 Uit de rechtspraak van het Hof blijkt ook, dat het irrelevant is of de uitkering die men wegens de stijging van een andere uitkering ten gevolge van indexering wil verlagen, zelf uitsluitend krachtens de nationale regeling dan wel overeenkomstig artikel 46 is vastgesteld. Zij mag van die stijging hoe dan ook geen nadelige gevolgen ondervinden.(9)
18 Daar de betrokken uitkeringen om de hiervoor vermelde redenen derhalve duidelijk onder artikel 51 vallen, de stijging van de Italiaanse uitkering een gevolg is van indexering en artikel 51, lid 1, in dergelijke omstandigheden herberekening verbiedt, mag de RVP het aandeel van Cirotti in het pensioen van haar man niet herberekenen.
19 Het argument van de RVP, dat het arrest Levatino(10) op overeenkomstige wijze moet worden toegepast, kan mij niet overtuigen. In die zaak verklaarde het Hof voor recht, dat artikel 51, lid 1, van de verordening niet van toepassing is op de aanpassing van uitkeringen als het Belgisch gewaarborgd inkomen voor bejaarden. Die uitspraak was echter duidelijk gebaseerd op de bijzondere kenmerken van het gewaarborgd inkomen; het aandeel van een feitelijk gescheiden echtgenoot in een pensioen, waarom het hier gaat, vertoont die kenmerken mijns inziens evenwel niet, en genoemd arrest kan derhalve geen precedent opleveren.
20 De zaak Levatino betrof de rechten van Milazzo, de moeder van Levatino. Zij had in België gewoond en ontving een Italiaans en een Belgisch rustpensioen en bovendien een uitkering op grond van het stelsel van het gewaarborgd inkomen, gelijk aan het verschil tussen het door de Belgische wet gegarandeerde minimuminkomen en haar pensioenen. Nadat het Italiaanse pensioen van Milazzo door indexering was gestegen, besloot de RVP het bedrag van haar uitkering opnieuw te berekenen. Milazzo betwistte dat besluit op grond van artikel 51, lid 1, van de verordening.
21 Nadat het Hof in het arrest de normale werking van artikel 51, lid 1, had uiteengezet, onderzocht het het doel van het gewaarborgd inkomen, namelijk de onvoldoende inkomsten van de belanghebbende aan te vullen tot het niveau van het wettelijk gegarandeerde minimuminkomen. Het Hof stelde vast, dat het bedrag van de uitkering wegens haar differentieel karakter varieert naar gelang van de hoogte van het gewaarborgd minimuminkomen (die regelmatig wordt aangepast) en van de inkomsten van de belanghebbende. De toepassing van artikel 51, lid 1, zou er dus toe leiden, dat geen rekening werd gehouden met de stijging van de inkomsten van de belanghebbende als gevolg van de aanpassing van zijn buitenlands pensioen, en dat hij systematisch een inkomen zou ontvangen dat hoger was dan het gegarandeerde minimuminkomen. Het Hof concludeerde, dat de toepassing van artikel 51, lid 1, niet enkel de migrerend werknemer zou bevoordelen, "maar ook aan het doel van de hierbedoelde uitkering voorbij [zou] schieten en het stelsel van de betrokken nationale wetgeving [zou] doorkruisen".(11)
22 Nogmaals wijzend op het variabel karakter van het gewaarborgd inkomen(12), voegde het Hof daaraan toe:
"In dat opzicht onderscheidt een uitkering als het gewaarborgd inkomen zich van ouderdomspensioenen, want de aard en de wijze van vaststelling hiervan worden, anders dan bij de uitkering van het gewaarborgd inkomen het geval is, niet vervalst door de toepassing van artikel 51, lid 1, ook al wordt de migrerend werknemer hierdoor bevoordeeld."(13)
23 Het Hof concludeerde, dat de toepassing van artikel 51, lid 1, er niet toe mag leiden, dat de doelstelling van de toegekende uitkering wordt ondergraven.(14)
24 Mijns inziens was de uitspraak van het Hof in de zaak Levatino zeer uitzonderlijk. In de aangehaalde rechtsoverwegingen wordt uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen het gewaarborgd inkomen en ouderdomspensioenen. Cirotti ontvangt een ouderdomspensioen. Het is weliswaar een gedeelte van het pensioen van haar echtgenoot, maar ik zie niet, hoe dat verandering zou kunnen brengen in de aard van de uitkering, die een ouderdomspensioen is en geen uitkering op grond van het gewaarborgd inkomen. Volgens de gegevens waarover het Hof beschikt, had Cirotti recht op een deel van het rustpensioen van haar man onder vrijwel dezelfde voorwaarden als die voor een persoonlijk rustpensioen: het was een vast gedeelte van het pensioen van haar man (en dus afhankelijk van zijn beroepsloopbaan) en het was onderworpen aan anti-cumulatievoorschriften die lijken op die voor persoonlijke rustpensioenen.(15) Onder die omstandigheden is er geen reden om artikel 51, lid 1, niet toe te passen op aan de index gebonden aanpassingen van een uitkering die wordt toegekend krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat.
25 In dat verband wijst de RVP erop, dat hij volgens de Belgische regeling bij de toekenning van een dergelijk deel rekening moet houden met andere inkomsten van de betrokkene. In deze zaak moet derhalve het invaliditeitspensioen dat Cirotti in Italië ontvangt, in aanmerking worden genomen en moet het bedrag daarvan worden afgetrokken van haar aandeel in het rustpensioen van haar man. De RVP beschouwt die regeling derhalve als een regeling betreffende de toekenning van uitkeringen, die niet binnen de werkingssfeer van artikel 51 valt.
26 Hier is duidelijk sprake van een denkfout. Artikel 51 kan slechts worden toegepast wanneer een migrerend werknemer meer dan één uitkering ontvangt van meer dan één Lid-Staat. Het kan geen rol spelen bij ontbreken van anti-cumulatievoorschriften (in de verordening of naar nationaal recht). Enkel in geval van cumulatie is artikel 51 van toepassing. Volgens het arrest Levatino is het criterium om artikel 51, lid 1, niet toe te passen, dat die toepassing het doel van de betrokken nationale wetgeving zou voorbijschieten en het stelsel ervan zou doorkruisen. Ik zie niet, hoe in deze zaak een dergelijk risico zou kunnen bestaan. Het feit dat aan de index gebonden aanpassingen van het invaliditeitspensioen van Cirotti niet kunnen leiden tot herberekening van haar aandeel in het pensioen van haar man, schiet geenszins voorbij aan het doel van het Belgische stelsel, dat een van haar echtgenoot gescheiden levende vrouw recht geeft op een deel van zijn pensioen, en doorkruist dat stelsel ook niet.
27 De RVP stelt voorts, dat toepassing van artikel 51, lid 1, op gevallen als dit, schending oplevert van artikel 3, lid 1, van de verordening, betreffende gelijke behandeling. Artikel 3, lid 1, luidt als volgt:
"Personen die op het grondgebied van een der Lid-Staten wonen en op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke Lid-Staat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die Staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening."
De RVP meent, dat toepassing van artikel 51, lid 1, stelselmatig de feitelijk gescheiden echtgenoot bevoordeelt ten opzichte van de echtgenoot van wiens pensioen een deel wordt toegekend. Hij stelt, dat dat een bij artikel 3, lid 1, verboden discriminatie oplevert.
28 Het betoog van de RVP is zeer beknopt, en ik zie niet, a) hoe de toepassing van artikel 51, lid 1, tot enige stelselmatige discriminatie tussen echtgenoten kan leiden, en b) hoe een dergelijke discriminatie indruist tegen artikel 3, lid 1, van de verordening, dat immers enkel betrekking heeft op discriminatie op grond van nationaliteit.
29 De nationale rechter vraagt tevens, of artikel 3, lid 1, van de verordening wordt geschonden, indien de toepassing van artikel 51, lid 1, op een geval als dat van Cirotti tot gevolg zou hebben, dat migrerende werknemers worden bevoordeeld ten opzichte van niet-migrerende werknemers. Die vraag moet mijns inziens duidelijk ontkennend worden beantwoord. Uit het arrest Mura(16) blijkt duidelijk, dat de toepassing van de gemeenschapsregeling inzake de coördinatie van de sociale zekerheid tot bepaalde voordelen voor migrerende werknemers kan leiden. Artikel 3, lid 1, bepaalt zelf, dat het beginsel van gelijke behandeling van toepassing is, behoudens bijzondere bepalingen van de verordening.(17)
30 Volledigheidshalve moet ik nog een laatste punt vermelden. Cirotti heeft verwezen naar het arrest Schmidt.(18) Die zaak betrof het recht van Schmidt op een persoonlijk ouderdomspensioen in Duitsland en, na haar echtscheiding, op een Belgisch pensioen als uit de echt gescheiden echtgenoot. De eigenlijke vraag was, of het persoonlijke ouderdomspensioen en het pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot uitkeringen van dezelfde aard waren, waardoor Schmidt recht zou hebben op het overeenkomstig artikel 46 van de verordening berekende bedrag. Het Hof verklaarde voor recht, dat de twee pensioenen geen uitkeringen van dezelfde aard waren; artikel 46 was derhalve niet van toepassing en de RVP mocht de nationale anti-cumulatievoorschriften toepassen om het bedrag van het Belgische pensioen van uit de echt gescheiden echtgenoot te verlagen.
31 Cirotti wil onderscheid maken met de zaak Schmidt, op grond dat het pensioen van een uit de echt gescheiden echtgenoot verschilt van haar recht als feitelijk gescheiden echtgenoot op een deel van het pensioen van haar man. Op dit punt behoeft evenwel niet te worden beslist. Zoals ik al zei(19), blijkt uit het arrest Ravida(20), dat artikel 51 - dat in de zaak Schmidt niet aan de orde was - ook van toepassing is wanneer de uitkeringen niet van dezelfde aard zijn. Het arrest Schmidt is derhalve niet relevant voor de vraag, of artikel 51, lid 1, al dan niet moet worden toegepast.
Conclusie
32 Mitsdien meen ik, dat de vraag van het Arbeidshof moet worden beantwoord als volgt:
"Artikel 51 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, verzet zich tegen een nieuwe berekening van de uitkeringen bij aanpassingen wegens de algemene ontwikkeling van de economische en sociale situatie van een krachtens de wetgeving van een Lid-Staat vastgesteld invaliditeitspensioen, dat wordt gecumuleerd met een krachtens de wetgeving van een andere Lid-Staat vastgesteld ouderdomspensioen, welke wetgeving aan een feitelijk gescheiden echtgenoot een deel van het aan de andere echtgenoot te betalen ouderdomspensioen voor werknemers toekent."
(1) - Zie voor de geconsolideerde versie die op het betrokken tijdstip van toepassing was, bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad (PB 1983, L 230, blz. 6). De verordening, inzonderheid artikel 46, is onder meer gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1248/92 van de Raad van 30 april 1992 (PB 1992, L 136, blz. 7). De meest recente geconsolideerde versie is gepubliceerd als deel I van bijlage A bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1).
(2) - Arrest van 21 maart 1990, zaak C-199/88, Jurispr. 1990, blz. I-1023, punten 10-15 van de conclusie. Zie ook de conclusie van advocaat-generaal Darmon, bij arrest van 18 februari 1992, zaak C-5/91, Di Prinzio, Jurispr. 1992, blz. I-897, punten 16-21, en voor een uitgewerkt voorbeeld de conclusie van advocaat-generaal Cruz Vilaça, bij arrest van 17 december 1987, zaak 323/86, Collini, Jurispr. 1987, blz. 5489, punten 20-31.
(3) - Arrest van 2 februari 1982, zaak 7/81, Sinatra, Jurispr. 1982, blz. 137, r.o. 8.
(4) - Arrest van 20 maart 1991, zaak C-93/90, Cassamali, Jurispr. 1991, blz. I-1401, r.o. 15 en 16. Zie ook arrest Sinatra (reeds aangehaald in voetnoot 3) en arresten van 1 maart 1984, zaak 104/83, Cinciuolo, Jurispr. 1984, blz. 1285; 12 juli 1989, zaak 141/88, Jordan, Jurispr. 1989, blz. 2387; 1 maart 1990 zaak C-85/89, Ravida, Jurispr. 1990, blz. I-1063, en 18 februari 1993 zaak C-193/92, Bogana, Jurispr. 1993, blz. I-755.
(5) - Reeds aangehaald in voetnoot 4, punt 12.
(6) - Zie bijvoorbeeld arrest Cassamali (reeds aangehaald in voetnoot 4, r.o. 17) en mijn conclusie in die zaak (punten 9 en 10).
(7) - Zie bijvoorbeeld arrest Cinciuolo (reeds aangehaald in voetnoot 4).
(8) - Arrest Ravida (reeds aangehaald in voetnoot 4, r.o. 15-17) en mijn conclusie in die zaak (punten 11-17).
(9) - Arrest Cassamali (reeds aangehaald in voetnoot 4, r.o. 20).
(10) - Arrest van 22 april 1993, zaak C-65/92, Jurispr. 1993, blz. I-2005.
(11) - R.o. 33-36.
(12) - R.o. 37.
(13) - R.o. 38.
(14) - R.o. 39.
(15) - Zie bijvoorbeeld de regeling die aan de orde was in het arrest Di Prinzio (reeds aangehaald in voetnoot 2).
(16) - Reeds aangehaald in punt 7, r.o. 8-10.
(17) - Zie ook mijn conclusie in de zaak Levatino (reeds aangehaald in voetnoot 10, punten 19 en 20).
(18) - Arrest van 11 augustus 1995, zaak C-98/94, Jurispr. 1995, blz. I-2559.
(19) - Punt 16.
(20) - Reeds aangehaald in voetnoot 4, r.o. 23.