EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995TJ0025

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer - uitgebreid) van 15 maart 2000.
Cimenteries CBR e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Mededinging - Artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) - Cementmarkt - Rechten van verdediging - Toegang tot dossier - Eén enkele voortdurende inbreuk - Algemene overeenkomst en uitvoeringsmaatregelen - Toerekening van inbreuk - Bewijs van deelneming aan algemene overeenkomst en uitvoeringsmaatregelen - Objectief en subjectief verband tussen algemene overeenkomst en uitvoeringsmaatregelen - Geldboete - Vaststelling van bedragu montant.
Gevoegde zaken T-25/95, T-26/95, T-30/95, T-31/95, T-32/95, T-34/95, T-35/95, T-36/95, T-37/95, T-38/95, T-39/95, T-42/95, T-43/95, T-44/95, T-45/95, T-46/95, T-48/95, T-50/95, T-51/95, T-52/95, T-53/95, T-54/95, T-55/95, T-56/95, T-57/95, T-58/95, T-59/95, T-60/95, T-61/95, T-62/95, T-63/95, T-64/95, T-65/95, T-68/95, T-69/95, T-70/95, T-71/95, T-87/95, T-88/95, T-103/95 en T-104/95.

Jurisprudentie 2000 II-00491

ECLI identifier: ECLI:EU:T:2000:77

61995A0025

Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer - uitgebreid) van 15 maart 2000. - Cimenteries CBR e.a. tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen. - Mededinging - Artikel 85, lid 1, EG-Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) - Cementmarkt - Rechten van verdediging - Toegang tot dossier - Eén enkele voortdurende inbreuk - Algemene overeenkomst en uitvoeringsmaatregelen - Toerekening van inbreuk - Bewijs van deelneming aan algemene overeenkomst en uitvoeringsmaatregelen - Objectief en subjectief verband tussen algemene overeenkomst en uitvoeringsmaatregelen - Geldboete - Vaststelling van bedragu montant. - Gevoegde zaken T-25/95, T-26/95, T-30/95, T-31/95, T-32/95, T-34/95, T-35/95, T-36/95, T-37/95, T-38/95, T-39/95, T-42/95, T-43/95, T-44/95, T-45/95, T-46/95, T-48/95, T-50/95, T-51/95, T-52/95, T-53/95, T-54/95, T-55/95, T-56/95, T-57/95, T-58/95, T-59/95, T-60/95, T-61/95, T-62/95, T-63/95, T-64/95, T-65/95, T-68/95, T-69/95, T-70/95, T-71/95, T-87/95, T-88/95, T-103/95 en T-104/95.

Jurisprudentie 2000 bladzijde II-00491


Samenvatting
Partijen

Trefwoorden


1 Mededinging - Administratieve procedure - Eerbiediging van rechten van verdediging - Toegang tot dossier - Doel - Stukken dienstig voor verdediging - Beoordeling door Commissie alleen - Ontoelaatbaarheid - Verplichting toegang tot gehele dossier te verschaffen - Draagwijdte met betrekking tot vertrouwelijke stukken

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 19, leden 1 en 2; verordening nr. 99/63 van de Commissie, art. 2)

2 Mededinging - Administratieve procedure - Eerbiediging van rechten van verdediging - Stukken die ontlastend materiaal kunnen bevatten - Onregelmatige toegang tot dossier - Invloed op wettigheid van beschikking - Beoordeling door Gerecht

3 Mededinging - Administratieve procedure - Toegang tot dossier - Weigering van Commissie om ontlastende stukken in bezit van verzoeker over te leggen - Schending van rechten van verdediging - Geen

4 Mededinging - Administratieve procedure - Eerbiediging van rechten van verdediging - Toegang tot dossier - Belastend stuk - Begrip

5 Mededinging - Administratieve procedure - Beschikking van Commissie waarbij inbreuk wordt vastgesteld - Uitsluiting van niet aan partijen meegedeelde bewijsstukken - Gevolgen - Onmogelijkheid om desbetreffend punt van bezwaar met die documenten te bewijzen

6 Mededinging - Administratieve procedure - Toegang tot dossier - Documenten die zich niet in onderzoeksdossier bevinden en die Commissie niet voornemens is als belastend stuk te gebruiken - Documenten die dienstig kunnen zijn voor verweer van partijen - Verplichting van Commissie om op eigen initiatief partijen toegang tot die documenten te verlenen - Geen - Verplichting van partijen, om overlegging daarvan te verzoeken

7 Mededinging - Administratieve procedure - Toegang tot dossier - Verplichting van Commissie om inzage in interne documenten te verlenen - Geen - Inzage gelast door gemeenschapsrechter - Voorwaarden

8 Mededinging - Administratieve procedure - Mededeling van punten van bezwaar - Noodzakelijke inhoud

9 Mededinging - Administratieve procedure - Mededeling van punten van bezwaar - Noodzakelijke inhoud - Kennisgeving aan ondernemingen en ondernemersverenigingen van voornemen van Commissie om aan hen geldboete op te leggen

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

10 Mededinging - Administratieve procedure - Regeling van taalgebruik - Bijlagen bij mededeling van punten van bezwaar - Letterlijke aanhaling, door Commissie, van documenten die van ondernemingen afkomstig zijn - Proces-verbaal van hoorzitting - Terbeschikkingstelling van partijen in oorspronkelijke taal - Schending van rechten van verdediging - Geen

(Verordening nr. 1 van de Raad, art. 3; verordening nr. 99/63 van de Commissie, art. 9, lid 4)

11 Europese Gemeenschappen - Regeling van taalgebruik - Onregelmatige handeling van instelling - Gevolg - Vormgebrek in geval van nadeel

(Verordening nr. 1 van de Raad, art. 3)

12 Mededinging - Administratieve procedure - Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities - Vaststelling van inhoud van dossier dat aan comité moet worden toegezonden - Inlichtingen betreffende geldboeten

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 10, leden 3-6)

13 Mededinging - Mededingingsregelingen - Verbod - Toepassing op ondernemersverenigingen - Voorwaarden

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

14 Mededinging - Mededingingsregelingen - Overeenkomsten tussen ondernemersverenigingen en ondernemingen - Daaronder begrepen

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

15 Mededinging - Mededingingsregelingen - Deelneming aan vergaderingen met mededingingsverstorend doel - Omstandigheid waaruit, bij gebreke van distantiëring van genomen beslissingen, kan worden geconcludeerd tot deelneming aan daaropvolgende mededingingsregeling

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

16 Mededinging - Mededingingsregelingen - Overeenkomsten tussen ondernemingen - Aantasting van mededinging - Beoordelingscriteria - Mededingingsverstorend doel - Vaststelling toereikend

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

17 Mededinging - Mededingingsregelingen - Bewijs - Eén enkel bewijsstuk - Toelaatbaarheid - Voorwaarden

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

18 Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde feitelijke gedraging - Vereiste van wederkerige contacten

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

19 Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde feitelijke gedraging - Begrip - Intentieverklaring waarmee onzekerheid omtrent marktgedrag van ondernemer wordt uitgesloten of wezenlijk verkleind - Toereikend bewijs

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

20 Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde feitelijke gedraging - Begrip - Noodzaak van oorzakelijk verband tussen afstemming en marktgedrag van ondernemingen - Vermoeden van dat oorzakelijk verband

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

21 Mededinging - Mededingingsregelingen - Inbreuken - Rechtvaardigingsgronden - Gedrag van andere ondernemers die overheidssteun ontvangen - Niet-nakoming door Commissie van haar verplichtingen - Ontoelaatbaarheid

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1, en 155 (thans art. 81, lid 1, EG en 211 EG)]

22 Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde feitelijke gedraging - Begrip - Coördinatie en samenwerking in strijd met verplichting van elke onderneming om marktgedrag zelfstandig te bepalen

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

23 Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde aankopen van producten van producent met doel om zijn rechtstreekse verkoop op Europese markten te doen stoppen of verminderen - Bewijs van deelneming van producent aan mededingingsregeling - Doel van deze aankopen aan hem bekend - Ontoereikendheid

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

24 Mededinging - Mededingingsregelingen - Samenwerking tussen ondernemingen op exportmarkten van derde landen - Verbod - Voorwaarden

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

25 Mededinging - Mededingingsregelingen - Onderling afgestemde feitelijke gedraging - Begrip - Mededingingsverstorend doel - Geen mededingingsverstorend gevolg op markt - Irrelevant - Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten - Beoordelingscriteria

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

26 Mededinging - Mededingingsregelingen - Bi- of multilaterale regelingen die als bestanddelen van één enkele mededingingsverstorende overeenkomst worden beschouwd - Voorwaarden - Algemeen plan dat gemeenschappelijk doel nastreeft - Ondernemingen waaraan deelneming aan één enkele overeenkomst ten laste kan worden gelegd - Voorwaarden

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

27 Mededinging - Mededingingsregelingen - Overeenkomsten tussen ondernemingen - Bewijs van inbreuk en duur daarvan ten laste van Commissie

[EG-Verdrag, art. 85, lid 1 (thans art. 81, lid 1, EG)]

28 Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Draagwijdte - Beschikking waarbij geldboeten worden opgelegd wegens inbreuk op mededingingsregels - Wenselijkheid, wijze van berekening van geldboete mee te delen

[(EG-Verdrag, art. 173 (thans, na wijziging, art. 230 EG) en art. 190 (thans art. 253 EG); verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)]

29 Mededinging - Geldboeten - Voorwaarden voor oplegging van geldboeten door Commissie - Profijt dat onderneming uit inbreuk heeft getrokken - Daarvan uitgesloten - Inaanmerkingneming van onrechtmatig voordeel voor berekening van geldboete - Voorwaarden

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

30 Mededinging - Geldboeten - Bedrag - Vaststelling - Criteria - Toepassing in kader van door meerdere ondernemingen gepleegde inbreuk

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

31 Mededinging - Geldboeten - Bedrag - Vaststelling - Omzet in aanmerking genomen voor berekening van bovengrens van geldboete - Omzet in aanmerking genomen voor berekening van geldboete - Onderscheid

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

32 Mededinging - Geldboeten - Bedrag - Vaststelling - In aanmerking genomen omzet - Omzet van gehele groep van ondernemingen - Opneming van omzet van niet in beschikking genoemde dochterondernemingen in omzet van moedermaatschappij voor berekening van door deze laatste verschuldigde geldboete - Oplegging, als gevolg daarvan, van geldboete aan dochterondernemingen - Geen

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15, lid 2)

33 Mededinging - Geldboeten - Bedrag - Berekeningsmethoden - Omrekening van omzet van ondernemingen in referentiejaar in ECU op basis van gemiddelde wisselkoers van dat jaar - Toelaatbaarheid

(Verordening nr. 17 van de Raad, art. 15)

34 Procedure - Kosten - Invorderbare kosten - Begrip - Kosten van stellen en handhaven van bankgarantie - Kosten gemaakt tijdens administratieve procedure in mededingingszaken - Daarvan uitgesloten

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 91, sub b)

Samenvatting


1 De toegang tot het dossier in mededingingszaken is bedoeld om degenen tot wie de mededeling van punten van bezwaar is gericht, in staat te stellen kennis te nemen van de bewijselementen waarover de Commissie beschikt, opdat zij op basis van deze elementen een dienstig antwoord kunnen geven op de conclusies waartoe de Commissie is gekomen. De toegang tot het dossier is dus één van de procedurele waarborgen ter bescherming van de rechten van de verdediging, in het bijzonder ter verzekering van de daadwerkelijke uitoefening van het recht te worden gehoord, bedoeld in artikel 19, leden 1 en 2, van verordening nr. 17 en artikel 2 van verordening nr. 99/63. In iedere procedure die tot de oplegging van sancties kan leiden, is de eerbiediging van die rechten te beschouwen als een grondbeginsel van het gemeenschapsrecht, dat onder alle omstandigheden, ook in een administratieve procedure, in acht moet worden genomen.

In het kader van de in verordening nr. 17 geregelde procedure op tegenspraak en gezien het algemene beginsel van de gelijkwaardigheid van de procedurele rechten, is het derhalve niet alleen aan de Commissie om uit te maken, welke documenten dienstig zijn voor de verdediging van de betrokken partijen, en is het onaanvaardbaar, dat zij in haar eentje zou kunnen beslissen documenten al dan niet tegen de betrokken partijen te gebruiken, terwijl zij daartoe geen toegang hebben gehad en dus niet hebben kunnen beslissen om deze al dan niet voor hun verdediging te gebruiken.

Daaruit volgt, dat de Commissie partijen toegang moet verschaffen tot het gehele onderzoeksdossier, met uitzondering van documenten die zakengeheimen van andere ondernemingen of andere vertrouwelijke informatie bevatten en interne documenten van de Commissie, teneinde hen in staat te stellen zich doeltreffend te verdedigen. Zo zij van mening is, dat bepaalde stukken zakengeheimen of andere vertrouwelijke informatie bevatten, moet zij daarvan niet-vertrouwelijke versies vervaardigen of laten vervaardigen door de partijen van wie die stukken afkomstig zijn. Indien de vervaardiging van niet-vertrouwelijke versies van alle documenten moeilijkheden oplevert, moet zij de betrokkenen een voldoende nauwkeurige lijst toezenden van de documenten die moeilijkheden opleveren, om hen in staat te stellen met kennis van zaken te beoordelen, of de beschreven documenten voor hun verdediging relevant kunnen zijn. In dat opzicht is een lijst van documenten waarin de inhoud van de erin opgenomen documenten niet wordt beschreven en die daardoor de betrokken partijen niet in staat stelt te beoordelen, of een verzoek om inzage in bepaalde documenten opportuun is, niet nauwkeurig genoeg.

(cf. punten 142-144, 147 en 148)

2 De vaststelling dat de Commissie een verzoeker tijdens de administratieve procedure in mededingingszaken niet naar behoren toegang tot het onderzoeksdossier heeft verleend, kan als zodanig niet tot nietigverklaring van de bestreden beschikking leiden. Toegang tot het dossier is namelijk geen doel op zich, maar strekt tot bescherming van de rechten van de verdediging. Het recht op toegang tot het dossier is onlosmakelijk verbonden met en ontleent zijn bestaansreden aan het beginsel dat de rechten van de verdediging moeten worden geëerbiedigd.

De bestreden beschikking kan dus slechts nietig worden verklaard, indien is vastgesteld dat de onregelmatige toegang tot het dossier partijen heeft belet kennis te nemen van documenten die voor hun verweer dienstig konden zijn, en dat daardoor hun rechten van de verdediging zijn geschonden. De omvang van het deel van het onderzoeksdossier waartoe een verzoeker geen toegang had tijdens de administratieve procedure, volstaat als zodanig niet als grondslag voor die vaststelling.

Wanneer een partij in het kader van een beroep tot nietigverklaring van een definitieve beschikking van de Commissie bezwaar maakt tegen de weigering van de Commissie om één of meer stukken van het dossier over te leggen, dient het Gerecht overlegging van de betrokken stukken te verlangen en deze te onderzoeken. Zonder dat het Gerecht zich daarbij in de plaats van de Commissie kan stellen, moet daarbij eerst worden onderzocht, of de stukken die tijdens de administratieve procedure niet toegankelijk waren, objectief verband houden met een in de bestreden beschikking tegen de betrokken verzoeker in aanmerking genomen punt van bezwaar. Als dat verband ontbreekt, zijn de betrokken stukken niet dienstig voor het verweer van de verzoeker die zich daarop beroept. Als dat verband er echter wel is, moet vervolgens worden onderzocht, of de niet-overlegging van die stukken het verweer van die partij in de administratieve procedure nadelig kon beïnvloeden. Daartoe moeten de door de Commissie tot staving van dat punt van bezwaar aangevoerde bewijsmiddelen worden onderzocht en moet worden beoordeeld, of de niet-overgelegde stukken - gelet op die bewijzen - mogelijk een belang hadden dat niet had mogen worden verwaarloosd. De rechten van de verdediging zijn geschonden indien er een - zelfs kleine - kans bestond, dat de administratieve procedure een andere afloop had gehad als een verzoeker zich in die procedure op het betrokken document had kunnen beroepen.

(cf. punten 156, 240 en 241)

3 In het kader van een administratieve procedure in mededingingszaken kunnen de rechten van de verdediging van een verzoeker niet zijn geschonden doordat een document dat ontlastend materiaal kan bevatten, hem door de Commissie niet is meegedeeld, indien dat document van hemzelf afkomstig is of indien het tijdens de administratieve procedure kennelijk in zijn bezit was. Indien een adressaat van de mededeling van punten van bezwaar beschikt over een document met ontlastend materiaal, is er immers niets dat hem belet om zich tijdens de administratieve procedure op dat document te beroepen. Voor de organisatie van haar verweer behoeft een partij zich niet te beperken tot de voor haar toegankelijke stukken van het dossier van de Commissie. Zij kan elk dienstig lijkend stuk gebruiken om de beweringen van de Commissie te weerleggen.

(cf. punt 248)

4 Een document kan slechts als een belastend stuk voor een bij een mededingingsprocedure betrokken onderneming worden beschouwd, wanneer het door de Commissie is gebruikt tot staving van de vaststelling van een inbreuk waaraan die onderneming zou hebben deelgenomen. Voor de vaststelling van een schending van haar rechten van de verdediging volstaat het niet, dat die onderneming aantoont, dat zij zich tijdens de administratieve procedure niet heeft kunnen uitspreken over een document dat ergens in de bestreden beschikking wordt gebruikt. Zij dient aan te tonen, dat de Commissie in de bestreden beschikking een nieuw bewijs heeft gebruikt voor een inbreuk waaraan zij zou hebben deelgenomen.

Overigens zijn niet alle documenten die in de bestreden beschikking worden gebruikt in het kader van een aan een onderneming toegerekende inbreuk, noodzakelijkerwijs stukken die tegen haar in aanmerking worden genomen en waarover zij in de administratieve procedure haar standpunt kenbaar had moeten kunnen maken. Haar rechten van de verdediging zijn immers niet geschonden, indien een document waartoe zij geen toegang had, in de bestreden beschikking enkel is gebruikt om de deelneming van een andere onderneming aan die inbreuk te staven, of indien het is gebruikt om een specifiek argument dat een dergelijke andere onderneming in de administratieve procedure heeft aangevoerd, te weerleggen.

(cf. punten 284 en 318)

5 Documenten die in de bestreden beschikking tegen partijen zijn gebruikt, zonder dat deze daarover in de administratieve procedure konden beschikken of zonder dat die partijen in redelijkheid konden voorzien welke conclusies de Commissie daaruit zou trekken, moeten als bewijs van inbreuken op de mededingingsregels worden uitgesloten.

Deze uitsluiting, die niet tot nietigverklaring van de gehele beschikking zou leiden, zou slechts van belang zijn voor zover het door de Commissie op basis daarvan geformuleerde punt van bezwaar alleen met deze documenten zou kunnen worden bewezen.

(cf. punten 323 en 364)

6 In een administratieve procedure in mededingingszaken is de Commissie niet verplicht, op eigen initiatief toegang te verlenen tot documenten die zich niet in haar onderzoeksdossier bevinden en die zij niet voornemens is in de eindbeschikking tegen de betrokkenen te gebruiken. Derhalve moet een onderneming die in de loop van de administratieve procedure verneemt, dat de Commissie over documenten beschikt die dienstig zouden kunnen zijn voor haar verweer, en die daarvan kennis wil nemen, de instelling uitdrukkelijk om toegang tot die documenten verzoeken. Indien zij dat niet doet tijdens de administratieve procedure, vervalt haar recht om op deze grond beroep tot nietigverklaring van de eindbeschikking in te stellen.

Indien de Commissie in de administratieve procedure een vraag van een verzoeker om toegang tot documenten die zich niet in het onderzoeksdossier bevinden heeft afgewezen, kan een schending van de rechten van de verdediging slechts worden vastgesteld, als vaststaat dat de administratieve procedure een andere afloop had kunnen hebben indien de verzoeker in die procedure toegang tot de documenten in kwestie had gehad.

(cf. punt 383)

7 De Commissie is niet verplicht, tijdens de administratieve procedure in mededingingszaken interne documenten toegankelijk te maken. Bovendien worden die documenten in de procedure voor de gemeenschapsrechter alleen dan aan de verzoekende partijen ter inzage gegeven, indien zij met serieuze aanwijzingen zijn gekomen, dat de bijzondere omstandigheden van het geval zulks vereisen. Deze beperking van het recht van inzage in interne documenten is gerechtvaardigd door de noodzaak, de goede werking van de betrokken instelling op het gebied van de bestrijding van inbreuken op de mededingingsregels van het Verdrag te verzekeren.

(cf. punt 420)

8 De mededeling van punten van bezwaar moet worden gesteld in bewoordingen die, hoe bondig ook, voor de betrokkenen voldoende duidelijk zijn om te weten, welke gedragingen de Commissie hun verwijt. Enkel dan immers kan de mededeling van punten van bezwaar de haar door de gemeenschapsverordeningen toegedachte functie vervullen, te weten de ondernemingen en ondernemersverenigingen alle informatie te verschaffen die zij nodig hebben om zich te verdedigen alvorens de Commissie een definitieve beschikking geeft.

(cf. punt 476)

9 De Commissie mag een onderneming of ondernemersvereniging geen geldboete opleggen indien zij de betrokkene niet vooraf tijdens de administratieve procedure in kennis heeft gesteld van haar desbetreffende voornemen. De mededeling van punten van bezwaar moet de adressaat ervan dus aanwijzingen verstrekken over de vraag, of hij de gestelde inbreuk opzettelijk of uit onachtzaamheid heeft begaan, en over de zwaarte en de duur van de inbreuk die voor de bepaling van de hoogte van de geldboete in aanmerking worden genomen, zodat hij kan voorzien, dat hem een geldboete kan worden opgelegd. De mededeling van punten van bezwaar moet de betrokken onderneming of ondernemersvereniging immers in staat stellen, zich niet alleen tegen de vaststelling van een inbreuk, maar ook tegen de oplegging van een geldboete te verdedigen.

Inzonderheid moet de Commissie, indien zij om bijzondere redenen van plan is voor eenzelfde inbreuk geldboeten op te leggen aan zowel een ondernemersvereniging als de ondernemingen die lid van die vereniging zijn, dat voornemen duidelijk in de mededeling van punten van bezwaar of in een aanvulling daarop vermelden. Een dergelijk voornemen blijkt niet uit een mededeling van punten van bezwaar waarin de enige paragraaf betreffende de geldboeten geen enkele andere verwijzing naar die verenigingen bevat dan een nagenoeg letterlijk citaat van artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17, volgens hetwelk de Commissie aan ondernemingen en ondernemersverenigingen geldboeten kan opleggen, en waarin de Commissie in haar verklaringen betreffende de voorwaarden voor de oplegging van een geldboete en over de vaststelling van het bedrag daarvan, geen melding maakt van haar voornemen om ook aan de ondernemersverenigingen geldboeten op te leggen.

(cf. punten 480, 481 en 483-485)

10 In een administratieve procedure in mededingingszaken is de Commissie niet verplicht ondernemingen een vertaling te verstrekken van de bijlagen bij de mededeling van punten van bezwaar, wanneer het niet gaat om "stukken" in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap. Die documenten zijn immers niet van de Commissie afkomstig, maar zijn bewijsstukken waarop de Commissie zich baseert.

De van ondernemingen of bedrijfstakverenigingen afkomstige documenten die de Commissie in de mededeling van punten van bezwaar letterlijk aanhaalt tot staving van die punten van bezwaar, kunnen evenmin worden geacht van deze instelling afkomstig te zijn, ofschoon de mededeling van punten van bezwaar een "stuk" van de Commissie is in de zin van bovengenoemde bepaling. Het feit dat de mededeling van punten van bezwaar verschillende niet vertaalde citaten uit dergelijke documenten bevat, kan dus niet als een schending van artikel 3 van verordening nr. 1 worden beschouwd.

De processen-verbaal van de hoorzittingen, bedoeld in artikel 9, lid 4, van verordening nr. 99/63, beogen enkel de mondelinge verklaringen van de verschillende partijen weer te geven in de door hen gebruikte taal, zodat die partijen kunnen nagaan of hun verklaringen juist zijn opgenomen. Het zijn dus geen van de Commissie afkomstige stukken in de zin van artikel 3 van verordening nr. 1 en zij behoeven dus niet te worden vertaald.

Voorts is voor de beoordeling van de bewijskracht van de door de Commissie tot staving van de mededeling van punten van bezwaar aangevoerde bewijsstukken en derhalve voor de voorbereiding van het verweer, de toegang tot de bewijsstukken zelf nodig, veeleer dan tot een niet-officiële vertaling daarvan. De eerbiediging van de rechten van de verdediging vereist dus, dat de adressaten van de mededeling van punten van bezwaar in de administratieve procedure toegang hebben tot de originele versie van alle belastende stukken. Dit beginsel van de rechten van de verdediging verplicht de Commissie evenwel niet, de in de mededeling van punten van bezwaar aangehaalde of tot staving daarvan gebruikte documenten te vertalen in de taal van de lidstaat waar de adressaten van de mededeling van punten van bezwaar zijn gevestigd. Een argument van een verzoeker, dat zijn rechten van de verdediging zijn geschonden doordat de Commissie geen vertaling heeft verstrekt van bepaalde bewijsstukken die zij in de mededeling van punten van bezwaar aanhaalt of tot staving daarvan gebruikt, moet dus worden afgewezen.

(cf. punten 631 en 633-636)

11 Wanneer een instelling aan een persoon ressorterende onder de jurisdictie van een lidstaat een stuk zendt dat niet in de taal van die staat is gesteld, maakt die onregelmatigheid, hoe betreurenswaardig ook, de procedure slechts ongeldig indien dat voor die persoon in de administratieve procedure nadelige gevolgen heeft.

(cf. punt 643)

12 De raadpleging van het Adviescomité, voorzien in artikel 10, leden 3 tot en met 6, van verordening nr. 17, is een wezenlijk vormvoorschrift waarvan de schending de wettigheid van de eindbeschikking van de Commissie aantast, wanneer vaststaat, dat het feit dat bepaalde wezenlijke elementen niet aan het comité zijn toegezonden, het comité niet in staat heeft gesteld zijn advies met volledige kennis van zaken uit te brengen, dat wil zeggen zonder op een essentieel punt door onjuistheden of lacunes in dwaling te worden gebracht.

Wanneer de Commissie de precieze bedragen van de voorgestelde geldboeten niet ter kennis van het Adviescomité heeft gebracht, doch hem een globaal totaalbedrag in ECU voor alle geldboeten heeft verstrekt en hem heeft meegedeeld, dat zij aan bepaalde in de beschikking genoemde ondernemingen die een zware verantwoordelijkheid droegen, een geldboete zou opleggen van 5 % van hun omzet, en aan andere eveneens genoemde ondernemingen die een geringere verantwoordelijkheid droegen, een geldboete van 3,5 % van hun omzet, wordt dit vormvoorschrift niet geschonden. Aldus heeft de Commissie het Adviescomité immers alle essentiële elementen doen toekomen die nodig waren om een advies uit te brengen over de geldboeten.

(cf. punten 742, 744 en 748)

13 Voor de toepasselijkheid van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) is het niet noodzakelijk, dat de bedrijfstakverenigingen zelf een commerciële of productieve activiteit uitoefenen. Artikel 85, lid 1, van het Verdrag is immers van toepassing op verenigingen, voor zover hun activiteiten of die van de aangesloten ondernemingen ertoe strekken de gevolgen teweeg te brengen die deze bepaling beoogt tegen te gaan. Elke andere uitlegging zou aan deze bepaling een reële betekenis ontnemen.

(cf. punt 1320)

14 De tekst van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) sluit de overeenkomsten tussen ondernemersverenigingen en ondernemingen niet uit van de werkingssfeer van de daarin neergelegde verboden. Om tegelijkertijd de deelneming van een vereniging en van haar leden aan één en dezelfde inbreuk in aanmerking te nemen, moet de Commissie aantonen, dat het gedrag van de vereniging zich onderscheidt van dat van haar leden.

(cf. punt 1325)

15 Wanneer een onderneming of ondernemersvereniging, zelfs zonder daarin een actieve rol te spelen, heeft deelgenomen aan een of meer vergaderingen tijdens welke het tot een wilsovereenstemming met betrekking tot het beginsel van mededingingsverstorende gedragingen is gekomen of deze is bevestigd, en zij door haar aanwezigheid heeft ingestemd met of althans bij de overige deelnemers de indruk heeft gewekt dat zij instemde met de inhoud van de tijdens die vergaderingen gesloten en vervolgens bevestigde mededingingsverstorende overeenkomst, moet zij worden geacht aan die overeenkomst te hebben deelgenomen, tenzij zij aantoont dat zij zich openlijk van de ongeoorloofde afstemming heeft gedistantieerd, of de overige deelnemers heeft laten weten dat zij voornemens was vanuit een andere optiek dan de hunne aan die vergaderingen deel te nemen.

Wanneer het bewijs van een dergelijke distantiëring ontbreekt, kan het feit dat die onderneming of ondernemersvereniging zich niet houdt aan de resultaten van die vergaderingen, haar niet van de volle aansprakelijkheid voor haar deelneming aan de mededingingsregeling ontslaan.

(cf. punten 1353, 1389 en 3199)

16 Voor de toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) behoeven niet de concrete gevolgen van een overeenkomst in aanmerking te worden genomen, wanneer blijkt, dat zij ertoe strekt dat de mededinging binnen de gemeenschappelijke markt wordt verhinderd, beperkt of vervalst. In een dergelijk geval levert het feit dat in de bestreden beschikking niet de gevolgen van de overeenkomst voor de mededinging zijn onderzocht, geen gebrek op dat tot nietigverklaring van die beschikking kan leiden. Wanneer de Commissie het mededingingsverstorende doel van de overeenkomst heeft aangetoond, behoeft zij derhalve niet ook nog aan te tonen, dat die overeenkomst een beperking van de mededinging in de gemeenschappelijke markt tot gevolg heeft gehad.

(cf. punt 1531)

17 Geen enkel beginsel van gemeenschapsrecht verzet zich ertegen, dat de Commissie haar conclusie betreffende het bestaan van een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) baseert op één enkel stuk, mits de bewijskracht van dat stuk buiten kijf staat en dat stuk als zodanig het bestaan van de betrokken inbreuk duidelijk aantoont. Bij de beoordeling van de bewijskracht van een stuk moet eerst en vooral worden gekeken naar de mate van waarschijnlijkheid van de in het document vervatte informatie. Hierbij moet met name in aanmerking worden genomen van wie het stuk afkomstig is, onder welke omstandigheden het tot stand is gekomen, tot wie het is gericht en of het, gelet op zijn inhoud, redelijk en geloofwaardig overkomt.

(cf. punt 1838)

18 Het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging onderstelt het bestaan van wederkerige contacten. Aan deze voorwaarde van wederkerigheid wordt voldaan, wanneer een concurrent is verzocht om zijn voornemens of toekomstig marktgedrag aan een andere concurrent mee te delen, of wanneer deze laatste dat heeft aanvaard. Dit is het geval wanneer het initiatief voor het onderhoud tijdens hetwelk een partij door haar concurrent is geïnformeerd omtrent diens voornemens of toekomstig gedrag, door die partij is genomen en uit het door haar van dat onderhoud opgestelde verslag blijkt, dat zij geen enkel voorbehoud heeft gemaakt of zich geenszins heeft verzet toen haar concurrent haar zijn voornemens meedeelde. Derhalve kan de houding van die partij tijdens het onderhoud niet worden gereduceerd tot een louter passieve rol van ontvanger van informatie die haar concurrent, zonder daarom te zijn verzocht, eenzijdig had besloten aan haar mee te delen.

(cf. punt 1849)

19 Enigerlei al dan niet rechtstreeks contact tussen marktdeelnemers waardoor een concurrent op de hoogte wordt gebracht van het aangenomen of voorgenomen marktgedrag, levert een bij artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) verboden onderling afgestemde feitelijke gedraging op, wanneer dat contact tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die niet met de normaal te achten voorwaarden van die markt overeenkomen. Om een onderling afgestemde feitelijke gedraging aan te tonen, behoeft dus niet te worden bewezen, dat een marktdeelnemer zich jegens één of meer anderen formeel heeft verbonden om een bepaalde gedragslijn te volgen of dat de concurrenten gezamenlijk hun toekomstig marktgedrag hebben vastgelegd. Het volstaat, dat de marktdeelnemer door zijn intentieverklaring de onzekerheid over zijn toekomstig marktgedrag heeft uitgesloten of althans wezenlijk heeft verkleind.

(cf. punt 1852)

20 Zoals uit de bewoordingen van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) blijkt, houdt het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging behalve de afstemming tussen de ondernemingen een daaropvolgend marktgedrag en een oorzakelijk verband tussen beide in. Behoudens door de betrokken partijen te leveren tegenbewijs, dient te worden aangenomen dat de afstemming waarmee die partijen een markt onderling wilden verdelen, hun gedrag op die markt heeft beïnvloed.

(cf. punten 1855 en 1865)

21 Ondernemingen kunnen een inbreuk op de mededingingsregels niet rechtvaardigen met het voorwendsel dat zij daartoe zijn aangezet door het gedrag van andere marktdeelnemers. Het feit dat laatstgenoemden overheidssteun hebben ontvangen, kan evenmin een rechtvaardiging vormen voor de vaststelling van particuliere mededingingsverstorende initiatieven, ook al was de betrokken steun onwettig. De ondernemingen hebben weliswaar niet alleen het recht om de bevoegde overheden - met inbegrip van de Commissie zelf - op eventuele schendingen van de nationale of communautaire bepalingen attent te maken, maar ook om in een dergelijk geval zich gezamenlijk te doen kennen, hetgeen noodzakelijkerwijs de mogelijkheid van voorbereidend onderling overleg veronderstelt, doch zij mogen zichzelf geen recht verschaffen door zich in de plaats te stellen van de bevoegde autoriteiten om sancties op te leggen voor eventuele schendingen van het nationale en/of gemeenschapsrecht en door met behulp van op eigen initiatief getroffen maatregelen het goederenverkeer in de interne markt te belemmeren.

Een eventueel laks optreden van de Commissie in het geval van deze overheidssteun, waardoor zij mogelijk bepaalde, voor haar uit artikel 155 van het Verdrag (thans artikel 211 EG) voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen, kan eventuele inbreuken op het communautaire recht niet rechtvaardigen.

(cf. punten 2557-2559)

22 Een onderling afgestemde feitelijke gedraging is een vorm van coördinatie tussen ondernemingen, die, zonder dat het tot een eigenlijke overeenkomst komt, de risico's van de onderlinge concurrentie welbewust vervangt door een feitelijke samenwerking. De criteria coördinatie en samenwerking moeten worden verstaan in het licht van de in de verdragsvoorschriften inzake de mededinging besloten voorstelling, dat iedere ondernemer zelfstandig moet bepalen welk beleid hij op de gemeenschappelijke markt zal voeren. Deze eis van zelfstandigheid staat onverbiddelijk in de weg aan enigerlei al dan niet rechtstreeks contact tussen ondernemers, dat tot doel of ten gevolge heeft dat mededingingsvoorwaarden ontstaan die niet met de normaal te achten voorwaarden van de markt overeenkomen.

(cf. punt 3150)

23 Een producent van een lidstaat kan niet op grond van het enkele feit dat hij wist, dat andere Europese producenten door middel van aankopen bij hem zijn rechtstreekse verkoop op de Europese markten wilden doen stoppen of doen verminderen, als partij bij een met artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) strijdige mededingingsregeling worden beschouwd. Een dergelijke wetenschap kan enkel als een aanwijzing voor een onrechtmatig gedrag worden beschouwd, wanneer wordt aangetoond dat die producent daarnaast heeft ingestemd met de doelstelling die door bovenbedoelde Europese producenten door middel van de betrokken aankopen is nagestreefd. Aangezien die doelstelling in strijd is met de belangen van de betrokken producent, zou enkel het bewijs van een toezegging van die producent om als tegenprestatie voor de betrokken aankopen zijn rechtstreekse verkoop op de Europese markten te staken of te verminderen, als een instemming van zijn kant met dat doel kunnen worden beschouwd.

(cf. punten 3443 en 3444)

24 Samenwerking tussen ondernemingen op de exportmarkten van derde landen kan slechts een inbreuk op artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) opleveren, indien die samenwerking ertoe strekt of ten gevolge heeft, dat de mededinging binnen de Gemeenschap wordt verhinderd, beperkt of vervalst, en zij de handel tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden. Hiervan zou sprake zijn in geval van samenwerking tussen ondernemingen die ertoe strekt het binnendringen van concurrenten op de respectieve nationale markten van die ondernemingen in de Gemeenschap te voorkomen.

(cf. punten 3868 en 3869)

25 Uit de letter van artikel 85, lid 1, van het Verdrag (thans artikel 81, lid 1, EG) blijkt, dat onderling afgestemde feitelijke gedragingen, ongeacht hun gevolgen, verboden zijn, wanneer zij een mededingingsverstorend doel hebben. Het begrip onderling afgestemde feitelijke gedraging veronderstelt weliswaar een gedrag op de markt, maar dat impliceert niet noodzakelijkerwijs, dat dat gedrag concreet tot gevolg heeft, dat de mededinging wordt beperkt, verhinderd of vervalst.

Artikel 85, lid 1, van het Verdrag, dat mededingingsregelingen verbiedt die ertoe strekken of ten gevolge hebben dat de mededinging wordt beperkt en die de handel tussen lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden, verlangt voorts niet het bewijs dat dergelijke mededingingsregelingen het intracommunautaire handelsverkeer inderdaad merkbaar hebben beïnvloed, welk bewijs trouwens in de meeste gevallen slechts moeilijk rechtens genoegzaam zou kunnen worden geleverd, doch wel het bewijs dat de mededingingsregeling een dergelijk gevolg kan hebben. Aan de voorwaarde van ongunstige beïnvloeding van de handel tussen lidstaten is voldaan, wanneer op basis van een geheel van juridische en feitelijke elementen met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden verwacht, dat de vastgestelde mededingingsregeling al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, de handelsstromen tussen lidstaten kan beïnvloeden.

Derhalve mag de Commissie een samenwerking in het kader van een comité van marktdeelnemers, die ertoe strekt het binnendringen van concurrenten op de respectieve nationale markten in de Gemeenschap te voorkomen, als een onderling afgestemde feitelijke gedraging in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag aanmerken. In dat kader hebben de leden van dat comité, of althans enige van hen, namelijk de risico's van de concurrentie vervangen door een feitelijke onderlinge samenwerking met een duidelijk mededingingsverstorend doel, die, gelet op het doel van het comité en het economisch gewicht van zijn leden, de handel tussen lidstaten merkbaar ongunstig kan beïnvloeden.

(cf. punten 3921, 3924, 3927, 3928, 3930 en 3932)

26 Bi- of multilaterale regelingen kunnen slechts als bestanddelen van één enkele mededingingsverstorende overeenkomst worden beschouwd, indien is aangetoond, dat zij deel uitmaken van een algemeen plan dat een gemeenschappelijk doel nastreeft.

Het feit dat dergelijke regelingen hetzelfde doel hebben als een dergelijke mededingingsverstorende overeenkomst, volstaat evenwel niet om aan een onderneming die partij is bij die regelingen, de deelneming aan die overeenkomst toe te rekenen.

Enkel indien de onderneming, toen zij aan die mededingingsregelingen deelnam, wist of had moeten weten, dat zij aldus in de ene enkele overeenkomst werd opgenomen, kan haar deelneming aan de betrokken mededingingsregelingen namelijk als een uiting van haar aansluiting bij die overeenkomst worden aangemerkt.

(cf. punten 4027, 4109 en 4112)

27 De Commissie moet niet alleen het bestaan van een mededingingsverstorende overeenkomst bewijzen, doch ook de duur ervan.

Gelet op het in de bestreden beschikking gehanteerde stelsel van vaststelling van de inbreuk, volgens hetwelk de deelneming van een partij aan een maatregel tot uitvoering van de overeenkomst het bewijs van haar aansluiting bij die overeenkomst opleverde, en op het feit dat de Commissie had besloten, voor de vaststelling van de overeenkomst en de uitvoeringsmaatregelen, alsmede van de deelneming van elke partij daaraan enkel uit te gaan van directe schriftelijke bewijzen, kon de Commissie bij gebreke van dergelijke directe schriftelijke bewijzen niet aannemen, dat een partij bij de overeenkomst ook na haar laatste bewezen deelneming aan een maatregel tot uitvoering van die overeenkomst daarbij aangesloten bleef.

(cf. punten 4270 en 4281-4283)

28 De door artikel 190 van het Verdrag (thans artikel 253 EG) vereiste motivering, een wezenlijk vormvoorschrift in de zin van artikel 173 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 230 EG), moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en moet de redenering van de instelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en de bevoegde rechter zijn toezicht kan uitoefenen.

Met betrekking tot een beschikking waarbij aan verschillende ondernemingen of verenigingen geldboeten worden opgelegd wegens een inbreuk op de communautaire mededingingsregels, moet de draagwijdte van de motiveringsplicht met name worden beoordeeld tegen de achtergrond van het feit dat de zwaarte van de inbreuken moet worden bepaald met inachtneming van een groot aantal factoren, zoals onder meer de bijzondere omstandigheden van de zaak, de context ervan en de afschrikkende werking van de geldboeten, zonder dat een dwingende of uitputtende lijst van verplicht in aanmerking te nemen criteria is opgesteld. Bovendien beschikt de Commissie bij de vaststelling van het bedrag van elke geldboete over een beoordelingsvrijheid en kan niet worden aangenomen, dat zij verplicht is daarvoor een bepaalde wiskundige formule toe te passen.

Het is wenselijk, dat de ondernemingen - teneinde met volledige kennis van zaken hun standpunt te kunnen bepalen - op een door de Commissie opportuun geachte wijze gedetailleerd kennis kunnen nemen van de wijze van berekening van de geldboete die hun is opgelegd, zonder daarvoor de beschikking van de Commissie in rechte te moeten aanvechten. Dit geldt te meer, wanneer de Commissie voor de berekening van de geldboeten precieze wiskundige formules gebruikt. In een dergelijk geval is het wenselijk, dat de ondernemingen en in voorkomend geval het Gerecht kunnen nagaan, of de door de Commissie toegepaste methode en de daaraan gegeven uitwerking geen onjuistheden bevatten en verenigbaar zijn met de regels en beginselen die voor geldboeten gelden, in het bijzonder met het discriminatieverbod. In dit verband is het Gerecht bevoegd om, wanneer het dit voor het onderzoek van de door een verzoeker aangevoerde middelen nodig acht, de Commissie om concrete toelichtingen te verzoeken over de verschillende criteria die zij heeft gehanteerd en in de bestreden beschikking heeft uiteengezet. Dergelijke toelichtingen vormen evenwel geen aanvullende en achteraf verstrekte motivering van de bestreden beschikking, maar de uitdrukking in cijfers van de daarin genoemde criteria wanneer deze zelf kunnen worden gekwantificeerd.

(cf. punten 4725, 4726 en 4734-4737)

29 Het feit dat een onderneming uit een inbreuk op de mededingingsregels geen profijt heeft getrokken, kan de oplegging van een geldboete niet beletten, omdat deze anders haar preventieve werking zou verliezen. Derhalve is de Commissie niet verplicht bij de vaststelling van de geldboeten aan te tonen, dat de inbreuk de betrokken ondernemingen een onrechtmatig voordeel heeft opgeleverd, noch om in voorkomend geval rekening te houden met het feit dat uit die inbreuk geen profijt is getrokken. Stellig kan het relevant zijn om te beoordelen welk onrechtmatig voordeel een inbreuk heeft opgeleverd, indien de Commissie specifiek op basis van een dergelijk voordeel de zwaarte van die inbreuk waardeert en/of de geldboeten berekent.

In dat verband heeft de Commissie zich met haar verklaring in haar XXIe Verslag over het mededingingsbeleid ("Bij het vaststellen van de geldboete betrekt de Commissie alle relevante feiten van de zaak in haar overwegingen. In toenemende mate zal rekening worden gehouden met het financiële voordeel dat de betrokken ondernemingen uit de inbreuken op de mededingingsregels hebben behaald. In alle gevallen waar de Commissie de grootte van deze onrechtmatig verkregen winst - zij het niet steeds met volledige nauwkeurigheid - kan vaststellen, kan dit bedrag als uitgangspunt dienen voor het berekenen van de geldboete") niet verplicht om voor de bepaling van de geldboete in alle omstandigheden het financiële voordeel in verband met de vastgesteld inbreuk aan te tonen. Hiermee geeft zij enkel haar voornemen te kennen om deze factor zwaarder te laten wegen en als basis voor de berekening van de geldboeten te gebruiken, voor zover zij dit voordeel - al was het maar bij benadering - heeft kunnen bepalen.

(cf. punten 4881, 4882, 4884 en 4885)

30 In een procedure in mededingingszaken moet de Commissie bij de vaststelling van de hoogte van de geldboeten rekening houden met alle factoren die van belang kunnen zijn voor de beoordeling van de ernst van de inbreuken, zoals met name de rol die elk der partijen bij die inbreuken heeft gespeeld en het gevaar dat dergelijke inbreuken opleveren voor de doelstellingen van de Gemeenschap. Ingeval een inbreuk door meerdere ondernemingen is gepleegd, moet het relatieve gewicht van de deelneming van elk van hen worden onderzocht.

(cf. punten 4949 en 4994)

31 Wat de vaststelling van de hoogte van de geldboeten in mededingingszaken betreft, moet de in artikel 15, lid 2, van verordening nr. 17 bedoelde "omzet in het voorafgaande boekjaar" worden begrepen als de totale omzet van elk van de betrokken ondernemingen gedurende het laatste volledige boekjaar van elk van die ondernemingen op de datum van de vaststelling van de bestreden beschikking. De verwijzingen naar die omzet en naar dat boekjaar hebben enkel betrekking op de bovengrens van de geldboete - 10 % - die kan worden opgelegd.

Overigens bevat die bepaling van verordening nr. 17 geen enkele territoriale beperking met betrekking tot de omzet die door de Commissie bij de berekening van de geldboete in aanmerking kan worden genomen.

De Commissie kan de geldboete dus vaststellen op basis van een door haar gekozen omzet, zowel wat het geografische gebied als de producten betreft, en, in voorkomend geval, van een omzet van een eerder boekjaar, zolang de aldus berekende geldboete die grens niet overschrijdt.

(cf. punten 5009, 5022 en 5023)

32 Wanneer een onderneming die een inbreuk op de mededingingsregels pleegt, aan het hoofd staat van een groep die een economische eenheid vormt, moet voor de berekening van haar geldboete worden uitgegaan van de omzet van geheel die groep. Deze laatste omzet vormt immers de beste aanwijzing van haar economisch gewicht op de markt.

Een dergelijke onderneming kan niet stellen, dat aan haar niet in de bestreden beschikking genoemde dochterondernemingen een geldboete is opgelegd doordat hun omzet voor de berekening van de aan de moedermaatschappij opgelegde geldboete in de omzet van die vennootschap is opgenomen. Aangezien de geldboete aan die onderneming in eigen naam is opgelegd en de bestreden beschikking tot die onderneming in eigen naam is gericht, is immers enkel zij die geldboete verschuldigd. Het feit dat de last van die geldboete kan worden verdeeld binnen de groep aan het hoofd waarvan die onderneming staat, is een omstandigheid die, gelet op de regels inzake de vaststelling van geldboeten, niet relevant is.

(cf. punten 5040 en 5049)

33 De Commissie heeft het recht in een beschikking waarbij in een mededingingszaak een geldboete wordt opgelegd, het bedrag van de geldboete uit te drukken in ECU, een in nationale valuta converteerbare monetaire eenheid.

Wanneer de Commissie heeft besloten om de geldboete op basis van de in nationale valuta uitgedrukte omzet in een bepaald referentiejaar te berekenen, mag zij die omzet in ECU omrekenen op basis van de gemiddelde wisselkoers van dat referentiejaar in plaats van op basis van de koers op de datum van vaststelling of betekening van de bestreden beschikking.

Zo dat kan betekenen, dat een onderneming een bedrag moet betalen dat nominaal hoger of lager is dan het bedrag dat zij had moeten betalen bij toepassing van de wisselkoers op de datum van vaststelling of betekening van de bestreden beschikking, is dat slechts het logische gevolg van de schommelingen van de reële waarde van de verschillende nationale valuta.

(cf. punten 5054 en 5056)

34 De kosten voor een onderneming die door het stellen en handhaven van een bankgarantie worden gemaakt om de gedwongen tenuitvoerlegging van een beschikking van de Commissie te harer aanzien te voorkomen, kunnen niet worden aangemerkt als in verband met de procedure gemaakte kosten in de zin van artikel 91, sub b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Ook de vordering van een onderneming tot veroordeling van de Commissie tot vergoeding van de kosten die aan haar tijdens de administratieve procedure in een mededingingszaak zijn opgekomen, moet worden afgewezen. Weliswaar worden luidens artikel 91 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht "als invorderbare kosten aangemerkt (...) de door partijen in verband met de procedure gemaakte noodzakelijke kosten", doch waar in deze bepaling van "procedure" wordt gesproken, is alleen de procedure voor het Gerecht - en niet de precontentieuze fase - bedoeld.

(cf. punten 5133 en 5134)

Partijen


In de gevoegde zaken T-25/95, T-26/95, T-30/95-T-32/95, T-34/95-T-39/95, T-42/95-T-46/95, T-48/95, T-50/95-T-65/95, T-68/95-T-71/95, T-87/95, T-88/95, T-103/95 en T-104/95,

T-25/95

Cimenteries CBR NV, vennootschap naar Belgisch recht, gevestigd te Brussel, vertegenwoordigd door M. Waelbroeck, A. Vandencasteele, D. Waelbroeck en aanvankelijk ook door O. Speltdoorn, advocaten te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

T-26/95

Cembureau - Association européenne du ciment, vereniging naar Belgisch recht, gevestigd te Brussel, vertegenwoordigd door J. Ellison, Solicitor, en M. Clough, Barrister, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-30/95

Fédération de l'industrie cimentière belge VZW, vereniging naar Belgisch recht, gevestigd te Brussel, vertegenwoordigd door O. W. Brouwer, advocaat te Amsterdam, en F. P. Louis, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

T-31/95

Eerste Nederlandse Cementindustrie NV (ENCI), vennootschap naar Nederlands recht, gevestigd te 's-Hertogenbosch (Nederland), vertegenwoordigd door M. B. W. Biesheuvel, advocaat te 's-Gravenhage, en T. M. Snoep, advocaat te Rotterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Bonn en A. Schmitt, advocaten aldaar, Val Sainte-Croix 7,

T-32/95

Vereniging Nederlandse Cementindustrie (VNC), vereniging naar Nederlands recht, gevestigd te 's-Hertogenbosch (Nederland), vertegenwoordigd door P. A. Wackie Eysten, advocaat te 's-Gravenhage, en T. M. Snoep, advocaat te Rotterdam, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Bonn en A. Schmitt, advocaten aldaar, Val Sainte-Croix 7,

T-34/95

Ciments luxembourgeois SA, vennootschap naar Luxemburgs recht, gevestigd te Esch-sur-Alzette (Luxemburg), vertegenwoordigd door J. Sedemund, advocaat te Keulen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-35/95

Dyckerhoff AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Wiesbaden (Duitsland), vertegenwoordigd door C. Tessin en F. Montag, advocaten te Keulen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-36/95

Syndicat national de l'industrie cimentière (SFIC), vereniging naar Frans recht, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door É. Didier en J.-C. Rivalland, advocaten te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van K. Manhaeve, advocaat aldaar, Rue Charles Martel 56-58,

T-37/95

Vicat SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door É. Didier en J.-C. Rivalland, advocaten te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van K. Manhaeve, advocaat aldaar, Rue Charles Martel 56-58,

T-38/95

Groupe Origny SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Parijs, in de rechten getreden van Cedest SA, vertegenwoordigd door X. de Roux en M.-P. Hutin, advocaten te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

T-39/95

Ciments français SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door A. Winckler, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Elvinger, Hoss en Prussen, advocaten aldaar, Place Winston Churchill 2,

T-42/95

Heidelberger Zement AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Heidelberg (Duitsland), vertegenwoordigd door R. Bechtold, advocaat te Stuttgart, en H.-J. Niemeyer, advocaat te Stuttgart en te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Loesch en Wolter, advocaten aldaar, Rue Goethe 11,

T-43/95

Lafarge Coppée SA, vennootschap naar Frans recht, gevestigd te Parijs, vertegenwoordigd door H. Lesguillons, advocaat te Parijs, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

T-44/95

Aalborg Portland A/S, vennootschap naar Deens recht, gevestigd te Aalborg (Denemarken), vertegenwoordigd door K. Dyekjær-Hansen en K. Hoegh, advocaten te Kopenhagen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-45/95

Alsen AG, voorheen Alsen-Breitenburg Zement- und Kalkwerke GmbH, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hamburg (Duitsland), vertegenwoordigd door K. Moosecker en M. Klusmann, advocaten te Düsseldorf, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Bonn, advocaat aldaar, Val Sainte-Croix 7,

T-46/95

Alsen AG, voorheen Nordcement AG, vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Hamburg (Duitsland), vertegenwoordigd door K. Moosecker en M. Klusmann, advocaten te Düsseldorf, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Bonn, advocaat aldaar, Val Sainte-Croix 7,

T-48/95

Bundesverband der Deutschen Zementindustrie eV, vereniging naar Duits recht, gevestigd te Keulen (Duitsland), vertegenwoordigd door J. Burrichter, advocaat te Düsseldorf, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-50/95

Unicem SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Turijn (Italië), vertegenwoordigd door F. G. Stevens en A. Gandini, advocaten te Turijn, G. Magrone en C. Osti, advocaten te Rome, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

T-51/95

Fratelli Buzzi SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Casale Monferrato (Italië), vertegenwoordigd door G. Brosio, C. Pavesio en N. Ceraolo, advocaten te Turijn, C. Crescenzi en S. D'Alberti, advocaten te Rome, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van R. Faltz, advocaat aldaar, Rue Heinrich Heine 6,

T-52/95

Compañia Valenciana de Cementos Portland SA, vennootschap naar Spaans recht, gevestigd te Madrid, vertegenwoordigd door S. Martínez Lage en J. Pérez-Bustamante Köster, advocaten te Madrid, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-53/95

The Rugby Group plc, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Rugby (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door L. Martin Alegi, Solicitor te Londen, en J. Bourgeois, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

T-54/95

British Cement Association, vereniging naar Engels recht, gevestigd te Berkshire (Verenigd Koninkrijk), aanvankelijk vertegenwoordigd door K. Parker, QC, R. Tudway en D. Rogers, Solicitors te Londen, en vervolgens alleen door K. Parker en R. Tudway, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Arendt en Medernach, advocaten aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

T-55/95

Asland SA, vennootschap naar Spaans recht, gevestigd te Barcelona (Spanje), aanvankelijk vertegenwoordigd door A. Creus Carreras en X. Ruiz Calzado, advocaten te Barcelona, en A. Hierro Hernández Mora, advocaat te Madrid, en vervolgens door A. Creus Carreras, A. Hierro Hernández-Mora en M. Ventura Arasanz, advocaat te Barcelona, van het kantoor Cuatrecasas, Oudergemlaan 78, Brussel,

T-56/95

Castle Cement Ltd, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Birmingham (Verenigd Koninkrijk), vertegenwoordigd door N. Forwood, QC, J. Cook, G. Goeteyn en T. Soames, Solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

T-57/95

Heracles General Cement Company SA, vennootschap naar Grieks recht, gevestigd te Athene, vertegenwoordigd door K. Loukopoulos, S. Felios en I. Gortsila, advocaten te Athene, en S. Farr en C. Walker, Solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Stoffel, advocaat aldaar, Rue Willy Goergen 8,

T-58/95

Corporación Uniland SA, vennootschap naar Spaans recht, gevestigd te Barcelona (Spanje), vertegenwoordigd door L. de Carlos Bertrán en E. Navarro Varona, advocaten te Barcelona, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Bonn en A. Schmitt, advocaten aldaar, Val Sainte-Croix 7,

T-59/95

Agrupación de Fabricantes de Cemento de España (Oficemen), vereniging naar Spaans recht, gevestigd te Madrid, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Folguera Crespo en R. Vidal Puig, advocaten te Madrid, en vervolgens alleen door J. Folguera Crespo, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Bonn en A. Schmitt, advocaten aldaar, Val Sainte-Croix 7,

T-60/95

Irish Cement Ltd, vennootschap naar Iers recht, gevestigd te Dublin, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. D. Cooke, SC, en vervolgens door P. Sreenan, SC, geïnstrueerd door Gerrard, Scallan en O'Brien, Solicitors te Dublin, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Faltz en associés, advocaten aldaar, Rue Heinrich Heine 6,

T-61/95

Cimpor - Cimentos de Portugal SA, vennootschap naar Portugees recht, gevestigd te Lissabon, vertegenwoordigd door C. Botelho Moniz, T. Mendes, A. Brandão Colaço en A. Duarte, advocaten te Lissabon, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-62/95

Secil - Companhia Geral de Cal e Cimento SA, vennootschap naar Portugees recht, gevestigd te Outão, Setubal (Portugal), vertegenwoordigd door N. Mimoso Ruiz, advocaat te Lissabon, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-63/95

Associação Técnica da Indústria de Cimento (ATIC), vereniging naar Portugees recht, gevestigd te Lissabon, vertegenwoordigd door M. J. Marques Mendes, advocaat te Lissabon, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. May, advocaat aldaar, Grand-Rue 31,

T-64/95

Titan Cement Company SA, vennootschap naar Grieks recht, gevestigd te Athene, vertegenwoordigd door I. S. Forrester, QC, van de Schotse balie, en A. N. Kaplanidis, advocaat te Thessaloniki, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van T. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

T-65/95

Italcementi - Fabbriche Riunite Cemento SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Bergamo (Italië), vertegenwoordigd door A. Faures, advocaat te Brussel, C. Lanciani, advocaat te Milaan, A. Predieri, advocaat te Florence, M. Siragusa, advocaat te Rome, F. M. Moretti, advocaat te Bologna, en G. C. Rizza, advocaat te Syracuse, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Elvinger, Hoss en Prussen, advocaten aldaar, Place Winston Churchill 2,

T-68/95

Holderbank Financière Glarus AG, vennootschap naar Zwitsers recht, gevestigd te Jona (Zwitserland), vertegenwoordigd door C. Canenbley en M. Esser-Wellié, advocaten te Düsseldorf, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Bonn, advocaat aldaar, Val Sainte-Croix 7,

T-69/95

Hornos Ibéricos Alba SA (Hisalba), vennootschap naar Spaans recht, gevestigd te Madrid, vertegenwoordigd door M. Schütte, advocaat te Berlijn, en L. Suaréz de Lezo Mantilla, advocaat te Madrid, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Bonn, advocaat aldaar, Val Sainte-Croix 7,

T-70/95

Aker RGI ASA, vennootschap naar Noors recht, gevestigd te Oslo, vertegenwoordigd door N. Forwood, QC, J. Cook, G. Goeteyn en T. Soames, Solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Arendt en Medernach, advocaten aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

T-71/95

Scancem (publ) AB, voorheen Euroc AB, vennootschap naar Zweeds recht, gevestigd te Malmö (Zweden), vertegenwoordigd door N. Forwood, QC, J. Cook, G. Goeteyn en T. Soames, Solicitors, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Arendt en Medernach, advocaten aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

T-87/95

Cementir - Cementerie del Tirreno SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Rome, vertegenwoordigd door G. M. Roberti en A. Tizzano, advocaten te Napels, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van A. Lorang, advocaat aldaar, Rue Albert 1er 51,

T-88/95

Blue Circle Industries plc, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Londen, aanvankelijk vertegenwoordigd door J. Lever, QC, N. Green en J. Simor, Barristers, L. Carstensen en S. Vaughan, Solicitors, en vervolgens door N. Green, J. Simor, L. Carstensen en M. Israel, Solicitor, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Elvinger, Hoss en Prussen, advocaten aldaar, Place Winston Churchill 2,

T-103/95

Enosi Tsimentoviomichanion Ellados, vereniging naar Grieks recht, gevestigd te Athene, vertegenwoordigd door I. Georgakakis en M. Golfinopoulou, advocaten te Athene, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van T. Loesch, advocaat aldaar, Rue Goethe 11,

en

T-104/95

Tsimenta Chalkidos AE, vennootschap naar Grieks recht, gevestigd te Athene, vertegenwoordigd door P. M. Bernitsas, advocaat te Athene, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van P. Dupont, advocaat aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Lyal (in alle zaken), J. Currall (in zaak T-26/95), W. Wils (in de zaken T-31/95 en T-32/95), N. Lorenz (aanvankelijk in de zaken T-34/95, T-35/95, T-42/95, T-45/95, T-46/95, T-48/95 en T-68/95), H. P. Hartvig (in zaak T-44/95), K. Wiedner (in de plaats van N. Lorenz in de zaken T-34/95, T-35/95, T-42/95, T-45/95, T-46/95, T-48/95 en T-68/95), F. E. González-Díaz (aanvankelijk in de zaken T-52/95, T-55/95, T-58/95, T-59/95 en T-69/95), F. de Sousa Fialho (in de zaken T-61/95, T-62/95 en T-63/95), T. Christoforou (in de zaken T-103/95 en T-104/95), leden van haar juridische dienst, en R. Caudwell (in de zaken T-53/95 en T-60/95), bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaan door M. van der Woude en J.-J. Evrard, advocaten te Brussel (in de zaken T-25/95 en T-30/95), B. Wägenbaur, advocaat te Keulen en te Brussel (in zaak T-34/95), A. Böhlke, advocaat te Frankfurt am Main en te Brussel (in de zaken T-35/95 en T-42/95), N. Coutrelis, advocaat te Parijs (in de zaken T-36/95, T-37/95, T-38/95, T-39/95 en T-43/95), A. Dal Ferro, advocaat te Vicenza (in de zaken T-50/95, T-51/95, T-65/95 en T-87/95), R. M. Morresi, advocaat te Bologna (in de zaken T-50/95, T-51/95, T-65/95 en T-87/95), J. Rivas Andrés, advocaat te Madrid (in de zaken T-52/95, T-55/95, T-58/95, T-59/95 en T-69/95), D. Lloyd Jones, Barrister (in de zaken T-54/95 en T-88/95), S. Crosby, Solicitor (in de zaken T-56/95, T-70/95 en T-71/95), L. Hawkes, Solicitor (in de zaken T-57/95 en T-64/95), V. Refega Fernandes, advocaat te Lissabon (in de zaken T-61/95, T-62/95 en T-63/95), R. M. Bierwagen, advocaat te Brussel (in zaak T-68/95), M. Brealey, Barrister (in zaak T-88/95), en A. Oikonomou, advocaat te Athene (in de zaken T-103/95 en T-104/95), domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

">betreffende beroepen tot gehele of gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking 94/815/EG van de Commissie van 30 november 1994 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EG-Verdrag (Zaak IV/33.126 en 33.322 - Cement) (PB L 343, blz. 1),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

(Vierde kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: P. Lindh, kamerpresident, R. García-Valdecasas, K. Lenaerts, J. Azizi en M. Jaeger, rechters,

griffier: I. Maselis, referendaris

gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 16 september 1998 (zaken T-26/95, T-36/95, T-37/95 en T-38/95), 18 september 1998 (zaken T-39/95, T-43/95, T-70/95 en T-71/95), 23 september 1998 (zaken T-53/95, T-54/95, T-56/95 en T-88/95), 25 september 1998 (zaken T-57/95, T-64/95, T-103/95 en T-104/95), 30 september 1998 (zaken T-50/95, T-51/95, T-65/95 en T-87/95), 2 oktober 1998 (zaken T-61/95, T-62/95 en T-63/95), 7 oktober 1998 (zaken T-55/95, T-58/95 en T-59/95), 9 oktober 1998 (zaken T-31/95, T-32/95, T-52/95 en T-69/95), 14 oktober 1998 (zaken T-25/95, T-30/95, T-44/95 en T-60/95), 16 oktober 1998 (zaken T-35/95, T-45/95, T-46/95 en T-48/95) en 21 oktober 1998 (zaken T-34/95, T-42/95 en T-68/95),

het navolgende

Arrest

Top