Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0355

    Arrest van het Hof van 15 mei 1997.
    Textilwerke Deggendorf GmbH (TWD) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen en Bondsrepubliek Duitsland.
    Steunmaatregelen van de Staten - Beschikkingen van de Commissie op grond waarvan de uitbetaling van bepaalde steun moet worden opgeschort totdat eerdere, onrechtmatige steun is terugbetaald.
    Zaak C-355/95 P.

    Jurisprudentie 1997 I-02549

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:241

    61995J0355

    Arrest van het Hof van 15 mei 1997. - Textilwerke Deggendorf GmbH (TWD) tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen en Bondsrepubliek Duitsland. - Steunmaatregelen van de Staten - Beschikkingen van de Commissie op grond waarvan de uitbetaling van bepaalde steun moet worden opgeschort totdat eerdere, onrechtmatige steun is terugbetaald. - Zaak C-355/95 P.

    Jurisprudentie 1997 bladzijde I-02549


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Gemeenschapsrecht - Uitlegging - Handelingen van de instellingen - Motivering - Inaanmerkingneming

    2 Steunmaatregelen van de staten - Verbod - Afwijkingen - Beoordelingsbevoegdheid van Commissie - Beschikking van Commissie waarbij toestemming tot uitbetaling van steun afhankelijk wordt gesteld van voorafgaande terugbetaling door betrokken onderneming van eerder verkregen onrechtmatige steun - Voorwaarde gesteld ter voorkoming van cumulatie van steunmaatregelen, welke voorwaarden van handelsverkeer zodanig verandert dat gemeenschappelijk belang wordt geschaad - Beschikking die Commissie bevoegd is te geven

    (EG-Verdrag, art. 92, lid 3, en 93, lid 2)

    3 Hogere voorziening - Middelen - Loutere herhaling van middelen en argumenten die reeds voor Gerecht zijn aangevoerd - Niet-ontvankelijkheid - Afwijzing

    ('s Hofs Statuut-EG, art. 49 en 51; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 112, lid 1, sub c)

    Samenvatting


    4 Het dispositief van een handeling is onafscheidelijk verbonden met de motivering ervan, zodat het, indien nodig, moet worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot de vaststelling ervan hebben geleid.

    5 Ingevolge artikel 93, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag is de Commissie verantwoordelijk voor de toepassing, onder toezicht van het Hof, van een bijzondere procedure van voortdurend onderzoek van en toezicht op de steunmaatregelen die de Lid-Staten voornemens zijn in te voeren. Met name op het gebied van artikel 92, lid 3, van het Verdrag, beschikt de Commissie over een ruime beoordelingsbevoegdheid, waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader. Wanneer de Commissie de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt onderzoekt, moet zij alle relevante gegevens in de beschouwing betrekken, eventueel daaronder begrepen de feiten die in een eerdere beschikking reeds zijn onderzocht, en de verplichtingen die bij die eerdere beschikking eventueel aan een Lid-Staat zijn opgelegd.

    De Commissie overschrijdt dus niet de grenzen van de beoordelingsbevoegdheid waarover zij beschikt, wanneer zij naar aanleiding van de aanmelding van een steunvoornemen door een Lid-Staat aan een onderneming, een beschikking geeft waarbij deze steun wordt toegestaan, doch, zolang de onderneming een eerdere steun die onrechtmatig is, niet heeft terugbetaald, de uitbetaling van de bedoelde steun wordt opgeschort wegens de cumulerende werking van de betrokken steunmaatregelen.

    6 Uit artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG alsmede uit artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering volgt, dat in een hogere voorziening duidelijk moet worden aangegeven, tegen welke onderdelen van het arrest waarvan vernietiging wordt gevorderd, zij is gericht en welke argumenten rechtens tot staving van de vordering tot vernietiging van het arrest worden aangevoerd.

    Middelen die slechts een herhaling zijn van de reeds voor het Gerecht uiteengezette argumenten die het Gerecht heeft verworpen, zonder dat getracht wordt aan te tonen dat het Gerecht in de door hem gemaakte feitelijke beoordelingen heeft gedwaald ten aanzien van het recht, voldoen niet aan dit vereiste. Dergelijke middelen strekken immers tot een eenvoudig heronderzoek van de feiten, wat buiten de bevoegdheid van het Hof valt.

    Partijen


    In zaak C-355/95 P,

    Textilwerke Deggendorf GmbH (TWD), vennootschap naar Duits recht, gevestigd te Deggendorf (Duitsland), vertegenwoordigd door W. Forstner, L. Radtke en K.-H. Schupp, advocaten te Deggendorf, bijgestaan door M. Schweitzer, hoogleraar aan de universiteit Passau, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij M. Stein, Bayerische Landesbank International SA, Boulevard Royal 7-9,

    rekwirante,

    betreffende hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (Derde kamer - uitgebreid) van 13 september 1995 in de gevoegde zaken T-244/93 en T-486/93 (TWD/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-2265), en strekkende tot vernietiging van dat arrest,

    andere partij bij de procedure:

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. F. Nemitz en A. Jessen, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, G. F. Mancini, J. C. Moitinho de Almeida, J. L. Murray en L. Sevón, kamerpresidenten, C. N. Kakouris, P. J. G. Kapteyn, C. Gulmann, P. Jann (rapporteur), H. Ragnemalm en M. Wathelet, rechters,

    advocaat-generaal: G. Tesauro

    griffier: R. Grass

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 december 1996,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 20 november 1995, heeft Textilwerke Deggendorf GmbH (TWD) (hierna: "TWD") krachtens artikel 49 van 's Hofs Statuut-EG hogere voorziening ingesteld tegen het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen van 13 september 1995 in de gevoegde zaken T-244/93 en T-486/93 (TWD/Commissie, Jurispr. 1995, blz. II-2265; hierna: "bestreden arrest"), houdende verwerping van haar beroepen tot nietigverklaring van, enerzijds, artikel 2 van beschikking 91/391/EEG van de Commissie van 26 maart 1991 betreffende steun van de Duitse regering aan de onderneming Deggendorf GmbH, fabrikant van polyamide- en polyestergarens te Deggendorf (Beieren) (PB 1991, L 215, blz. 16; hierna: "beschikking TWD II") en, anderzijds, artikel 2 van beschikking 92/330/EEG van de Commissie van 18 december 1991 betreffende een steunmaatregel van de Bondsrepubliek Duitsland ten behoeve van Textilwerke Deggendorf GmbH (PB 1992, L 183, blz. 36; hierna: "beschikking TWD III").

    2 Aangaande de feiten die aan de zaak ten grondslag liggen, blijkt uit het bestreden arrest het volgende:

    "1 Gedurende de periode 1981-1983 ontving verzoekster, TWD Textilwerke Deggendorf GmbH (hierna: $TWD'), werkzaam in de sector synthetische garens, staatssteun in de vorm van een investeringspremie van 6,12 miljoen DM van de Duitse Bondsregering en een zachte lening van 11 miljoen DM van het Land Beieren (hierna: $steun TWD I'), die aanvankelijk niet bij de Commissie was aangemeld. Na herhaald verzoek van de Commissie vond aanmelding alsnog plaats in maart en juli 1985. Op 21 mei 1986 gaf de Commissie beschikking 86/509/EEG betreffende een steunmaatregel van de Bondsrepubliek Duitsland en het Land Beieren aan een producent van polyamide- en polyestergarens te Deggendorf (PB 1986, L 300, blz. 34; hierna: $beschikking TWD I'); hierin werd vastgesteld, dat de betrokken steunmaatregelen in de eerste plaats onrechtmatig waren omdat zij in strijd met artikel 93, lid 3, EEG-Verdrag niet bij de Commissie waren aangemeld, en in de tweede plaats onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt omdat zij aan geen van de voorwaarden van artikel 92, leden 2 en 3, van het Verdrag voldeden, onder meer daar zij in strijd waren met de steuncode voor synthetische vezels en garens (hierna: $steuncode'). In de beschikking werd terugvordering van de betrokken steun gelast. Beschikking TWD I is definitief geworden, omdat er geen beroep tegen is ingesteld.

    2 Op 19 maart 1987 trok de Bondsminister van Economische zaken de verklaringen betreffende de door de Duitse Bondsregering toegekende subsidie van 6,12 miljoen DM in, teneinde deze subsidie overeenkomstig beschikking TWD I terug te vorderen. Verzoekster betwistte deze intrekking evenwel bij de nationale administratieve rechter, door beroep in te stellen bij het Verwaltungsgericht Köln en vervolgens tegen diens uitspraak hoger beroep in te stellen bij het Oberverwaltungsgericht Nordrhein-Westfalen.

    3 Op 31 oktober 1989 stelde de Bondsrepubliek Duitsland de Commissie in kennis van een tweede steunproject ten gunste van verzoekster, dat bestond uit een nieuwe subsidie van 4,52 miljoen DM en twee zachte leningen van respectievelijk 6 en 14 miljoen DM (hierna: $steun TWD II'). Op 26 maart 1991 gaf de Commissie beschikking 91/391/EEG betreffende steun van de Duitse regering aan de onderneming Deggendorf GmbH, fabrikant van polyamide- en polyestergarens te Deggendorf (Beieren) (PB 1991, L 215, blz. 16; hierna: $beschikking TWD II'). De artikelen 1 en 2 van beschikking TWD II luiden als volgt:

    $Artikel 1

    De steun in de vorm van een subsidie van 4 520 000 DM en van twee gesubsidieerde leningen van 6 miljoen DM en 14 miljoen DM, met een looptijd van twaalf, respectievelijk acht jaar, een rente van 5 % en een aflossingsvrije periode van twee jaar ten behoeve van de onderneming Deggendorf GmbH, welke bij brief van 31 oktober 1989 van de Duitse autoriteiten ter kennis van de Commissie is gebracht, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het EEG-Verdrag.

    Artikel 2

    De Duitse autoriteiten dienen de uitbetaling van de in artikel 1 van deze beschikking bedoelde steun aan de onderneming Deggendorf GmbH op te schorten totdat de onverenigbare steun als bedoeld in artikel 1 van beschikking [TWD I] daadwerkelijk is terugbetaald.'

    (...)

    5 Inmiddels hadden de Duitse autoriteiten de Commissie op 25 februari 1991 in kennis gesteld van een derde steunproject ten gunste van verzoekster, in de vorm van zachte leningen (hierna: $steun TWD III'). Deze steun betrof voorgenomen investeringen in de onderneming Pietsch, die is gespecialiseerd in de vervaardiging van textielgordijnen en door verzoekster was overgenomen. Op 18 december 1991 gaf de Commissie beschikking 92/330/EEG betreffende een steunmaatregel van de Bondsrepubliek Duitsland ten behoeve van Textilwerke Deggendorf GmbH (PB 1992, L 183, blz. 36; hierna: $beschikking TWD III'), waarvan het dispositief overeenkomt met dat van beschikking TWD II. Het dispositief van beschikking TWD III luidt als volgt:

    $Artikel 1

    De steun in de vorm van twee leningen van, respectievelijk, 2,8 miljoen en 3 miljoen DM, met rentesubsidie, en met een looptijd van vijftien, respectievelijk acht jaar, een rente van 4,5 % en een aflossingsvrije periode van drie jaar ten behoeve van Textilwerke Deggendorf GmbH, welke bij schrijven van 25 februari 1991 door de Duitse autoriteiten aan de Commissie ter kennis is gebracht, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 92 van het EEG-Verdrag.

    Artikel 2

    De Duitse autoriteiten dienen de uitbetaling van de in artikel 1 van deze beschikking bedoelde steun aan de onderneming Deggendorf op te schorten zolang de onverenigbare steun als bedoeld in artikel 1 van beschikking 86/509/EEG niet is terugbetaald.

    Artikel 3

    De Duitse regering dient de Commissie binnen twee maanden na dagtekening van de kennisgeving van deze beschikking mededeling te doen van de maatregelen die zij heeft getroffen om aan deze beschikking te voldoen.

    (...)'" Het bestreden arrest

    3 Het Gerecht onderzocht in de eerste plaats de middelen betreffende onbevoegdheid van de Commissie en schending van de beginselen op het gebied van de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en de Lid-Staten.

    4 Aangaande de grief betreffende de bevoegdheid van de Commissie om artikel 2 van de beschikkingen TWD II en TWD III vast te stellen, bracht het Gerecht in rechtsoverweging 46 allereerst in herinnering, dat bij de uitlegging van het dispositief van een handeling moet worden gelet op de motivering die tot de vaststelling ervan heeft geleid. Na onderzoek van de motivering van de beschikkingen TWD II en TWD III, inzonderheid deel V, zevende overweging van de considerans, van beschikking TWD II, naar luid waarvan "het cumulerende effect van de onrechtmatige steun die [TWD] sinds 1986 weigert terug te betalen en de nieuwe investeringssteun (...) aan deze onderneming een overdreven groot onrechtmatig voordeel [zou] verschaffen, waardoor de voorwaarden waaronder het handelsverkeer geschiedt, zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad", overwoog het Gerecht in rechtsoverweging 51, dat deze twee beschikkingen aldus moesten worden uitgelegd, dat de nieuwe steunmaatregelen op zich verenigbaar met de gemeenschappelijke markt konden zijn, maar niet uit hoofde van artikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag konden worden goedgekeurd zolang het cumulerende effect van de eerdere steun en de nieuwe steun niet was opgeheven.

    5 In rechtsoverweging 52 was het Gerecht bijgevolg van oordeel, dat de bestreden beschikkingen niet konden worden uitgelegd als een onvoorwaardelijke verenigbaarverklaring met de gemeenschappelijke markt (artikel 1), waaraan een onrechtmatige opschortende voorwaarde was verbonden (artikel 2). Het Gerecht overwoog daarentegen, dat uit de tekst ervan reeds bleek, dat de Commissie zonder de voorwaarde van artikel 2 niet de verenigbaarheid van de nieuwe steun TWD II en TWD III had vastgesteld, doch dat het doel van artikel 2 van de twee beschikkingen juist was, de in artikel 1 bedoelde verenigbaarverklaring mogelijk te maken.

    6 Bijgevolg onderzocht het Gerecht, of de Commissie op grond van artikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag bevoegd was aan de beschikkingen voorwaarden voor de toekenning van de steun te verbinden.

    7 Dienaangaande overwoog het Gerecht in rechtsoverweging 55, dat de in artikel 93, lid 2, van het Verdrag aan de Commissie toegekende bevoegdheid om te bepalen dat een steunmaatregel moet worden "gewijzigd", ook inhoudt, dat aan een besluit waarbij steun uit hoofde van artikel 92, lid 3, sub c, van het Verdrag wordt goedgekeurd, voorwaarden kunnen worden verbonden om uit te sluiten dat de goedgekeurde steun de handelsvoorwaarden niet zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Bovendien herinnerde het Gerecht in rechtsoverweging 56 aan de rechtspraak van het Hof volgens welke de Commissie, wanneer zij de verenigbaarheid van een steunmaatregel onderzoekt, alle relevante gegevens in de beschouwing moet betrekken, daaronder begrepen de feiten die in een eerdere beschikking reeds zijn onderzocht, en de verplichtingen die bij die eerdere beschikking eventueel aan een Lid-Staat zijn opgelegd.

    8 Het Gerecht leidde daaruit in rechtsoverweging 56 af, dat de Commissie bevoegd was om rekening te houden met enerzijds het eventuele cumulerende effect van de eerdere steun TWD I en de nieuwe steun TWD II en TWD III, en anderzijds met het feit dat de bij beschikking TWD I onrechtmatig verklaarde steun TWD I niet was terugbetaald.

    9 Ten slotte onderzocht het Gerecht in de rechtsoverwegingen 58 en 59 de grief volgens welke de Commissie een niet in het Verdrag voorziene procedure had gevolgd in plaats van de niet-nakomingsprocedures van artikel 169 of artikel 93, lid 2, tweede alinea, van het Verdrag.

    10 Dienaangaande stelde het Gerecht in rechtsoverweging 59 vast, dat de procedure regelmatig was daar het doel van artikel 2 van de beschikkingen TWD II en TWD III niet was, een schending van beschikking TWD I vast te stellen, maar te verhinderen dat nieuwe steun werd uitbetaald waardoor de concurrentie zodanig werd vervalst, dat het gemeenschappelijk belang zou worden geschaad.

    11 Het Gerecht concludeerde in rechtsoverweging 63 dan ook, dat de Commissie bevoegd was artikel 2 van de beschikkingen TWD II en TWD III vast te stellen.

    12 Aangaande de grief betreffende de vermeende schending van de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en de Lid-Staten verweet rekwirante de Commissie, dat deze eraan voorbij was gegaan, dat over hetzelfde onderwerp een nationaal geding aanhangig was, alsmede dat zij inbreuk op het vertrouwensbeginsel had gemaakt.

    13 Dienaangaande stelde het Gerecht in rechtsoverweging 66 vast, dat het bestaan van een geschil op nationaal niveau over de terugbetaling van de steun TWD I niet de bevoegdheid van de Commissie aantastte om alle noodzakelijke maatregelen te nemen teneinde te verzekeren dat de mededinging binnen de Gemeenschap niet werd vervalst, zodat de Commissie geen inbreuk op de bevoegdheden van de Lid-Staten had gemaakt.

    14 Het Gerecht was in rechtsoverweging 71 dan ook van oordeel, dat de gemeenschappelijke rechtsorde de Commissie niet verplichtte de afloop van het nationale geding af te wachten alvorens artikel 2 van de betrokken beschikkingen vast te stellen. Elke andere uitlegging zou de artikelen 92 en 93 van het Verdrag hun nuttige werking ontnemen.

    15 Het Gerecht verwierp deze middelen derhalve.

    16 Aangaande rekwirantes middelen, dat de steun TWD I haar geen concurrentievoordelen opleverde, aangezien de fondsen waren verbruikt en de leningen waren terugbetaald, en dat de Commissie het aangenomen concurrentievoordeel niet had berekend, zodat niet viel na te gaan of de bewering in beschikking TWD II, dat de steun TWD I en TWD II gezamenlijk een steunintensiteit van 29 % zouden hebben, juist was, stelde het Gerecht in rechtsoverweging 83 vast, dat rekwirante niet had aangetoond, dat de Commissie de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid kennelijk had overschreden, zodat het ook dit middel verwierp.

    17 In rechtsoverweging 97 verwierp het Gerecht ook de middelen betreffende schending van het evenredigheidsbeginsel, aangezien verzoekster de juistheid van het uitgangspunt van haar betoog, namelijk dat de waarde van de steun TWD II en TWD III in totaal meer beliep dan die van de steun TWD I, niet had aangetoond.

    18 In rechtsoverweging 103 verwierp het Gerecht tevens de middelen betreffende de rechtmatigheid van de steun TWD I, omdat tegen deze beschikking niet tijdig beroep was ingesteld.

    De hogere voorziening

    19 Tot staving van haar hogere voorziening, strekkende tot vernietiging van het bestreden arrest, voert TWD zes middelen aan:

    - in de eerste plaats heeft het Gerecht gedwaald ten aanzien van het recht, door de inhoud en de strekking van de betrokken beschikkingen uit te leggen zonder rekening te houden met de door de Commissie gebezigde bewoordingen;

    - in de tweede plaats heeft het Gerecht gedwaald ten aanzien van het recht, door vast te stellen dat de Commissie binnen de grenzen van haar bevoegdheden had gehandeld, terwijl zij in werkelijkheid niet bevoegd was, uitbetaling van de steun TWD II en TWD III te verbieden, aangezien een dergelijke maatregel rechtens niet bestaat;

    - in de derde plaats heeft het Gerecht miskend dat de Commissie, door aldus te handelen, het beginsel van de bevoegdheidsverdeling tussen de Gemeenschap en de Lid-Staten inzake staatssteun heeft geschonden. Kenmerkend daarvoor is immers, dat de beslissingen op gemeenschapsniveau worden genomen, maar dat de toepassing ervan wordt verzekerd door de nationale autoriteiten, die hun eigen administratief recht toepassen;

    - in de vierde plaats heeft het Gerecht er geen rekening mee gehouden, dat de Commissie misbruik van bevoegdheid had gemaakt door te pogen TWD onder druk te zetten door middel van het verbod tot uitbetaling van nieuwe steun, zolang de eerdere steun niet was terugbetaald;

    - in de vijfde plaats heeft het Gerecht ten onrechte de vaststelling van de Commissie aanvaard, dat de nieuwe steun en de oude steun gezamenlijk de mededinging zodanig vervalsten dat het gemeenschappelijk belang werd geschaad;

    - ten slotte heeft het Gerecht het evenredigheidsbeginsel geschonden door zich te baseren op het bedrag van de steun en niet op de daadwerkelijke waarde ervan.

    Het eerste middel

    20 Met haar eerste middel verwijt rekwirante het Gerecht, te hebben gedwaald ten aanzien van het recht door de inhoud en de strekking van de betrokken beschikkingen eigener beweging te bepalen, zonder rekening te houden met de door de Commissie gebezigde bewoordingen. In artikel 1 van de beschikkingen TWD II en TWD III stelde deze uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk vast, dat de betrokken steun verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt, en verbood zij vervolgens in artikel 2 de uitbetaling van deze steun om redenen die geen verband hielden met de vraag betreffende de rechtmatigheid. In de rechtsoverwegingen 51 en 52 van het bestreden arrest heeft het Gerecht ten onrechte een verband gelegd tussen de artikelen 1 en 2 van deze beschikkingen, waartoe het verwijst naar de motivering ervan met de vaststelling, dat het dispositief van de beschikkingen in zijn geheel moest worden uitgelegd, met als gevolg dat de verenigbaarheid aan een voorwaarde was onderworpen. Het Gerecht heeft dus een ontoelaatbare nieuwe uitlegging gegeven, aangezien de motivering van een beschikking slechts een gewone hulpfunctie kan vervullen en dus niet de juridische inhoud van een beschikking geheel kan wijzigen.

    21 Dienaangaande zij vastgesteld, dat het dispositief van een handeling onafscheidelijk verbonden is met de motivering ervan, zodat het, indien nodig, moet worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot de vaststelling ervan hebben geleid.

    22 Het Gerecht heeft dus niet gedwaald ten aanzien van het recht. Uit de in de rechtsoverwegingen 47 tot en met 50 van het bestreden arrest door het Gerecht aangehaalde passages van beschikking TWD II, welke passages in nagenoeg identieke termen ook in beschikking TWD III staan, blijkt namelijk duidelijk, dat de Commissie met deze twee beschikkingen de nodige gevolgen heeft willen trekken uit de tweeledige verstoring van de mededinging voortvloeiend uit de steun TWD I enerzijds en de steun TWD II en TWD III anderzijds. Gelet op de duidelijke en ondubbelzinnige motivering, is het dienaangaande irrelevant, dat het dispositief van de twee beschikkingen uiteenvalt in twee artikelen, waarvan het ene vaststelt, dat de steun TWD II en TWD III verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en het andere de uitbetaling ervan opschort totdat de steun TWD I is terugbetaald.

    23 Het eerste middel moet dus worden verworpen.

    Het tweede, het derde en het vierde middel

    24 Het tweede, het derde en het vierde middel behelzen één enkele grief, te weten dat het Gerecht heeft gedwaald ten aanzien van het recht door vast te stellen, dat de Commissie in het kader van haar bevoegdheden en zonder misbruik van bevoegdheid had gehandeld, door de uitbetaling van nieuwe steun op te schorten totdat de eerdere steun TWD I was terugbetaald. Deze drie middelen moeten dus tezamen worden onderzocht.

    25 Allereerst blijkt uit de vaststellingen in het kader van het eerste middel, dat het Gerecht de beschikkingen TWD II en TWD III heeft mogen uitleggen in die zin, dat de nieuwe steun niet verenigbaar kon zijn met de gemeenschappelijke markt, zolang de eerdere, onrechtmatige steun niet was terugbetaald, aangezien het cumulerende effect van de steun een aanzienlijke verstoring van de mededinging op de gemeenschappelijke markt veroorzaakte. Onder deze omstandigheden vormde de niet-terugbetaling van de onrechtmatige steun een basiselement, waarmee bij het onderzoek van de verenigbaarheid van de nieuwe steun terecht rekening is gehouden, zodat de opschorting van de uitbetaling van deze laatste niet met een eenvoudig bevel tot terugvordering kan worden gelijkgesteld.

    26 Dienaangaande zij opgemerkt, dat de Commissie ingevolge artikel 93, lid 2, eerste alinea, van het Verdrag verantwoordelijk is voor de toepassing, onder toezicht van het Hof, van een bijzondere procedure van voortdurend onderzoek van en toezicht op de steunmaatregelen die de Lid-Staten voornemens zijn in te voeren (arresten van 14 februari 1990, zaak C-301/87, Frankrijk/Commissie, Jurispr. 1990, blz. I-307, en 4 februari 1992, zaak C-294/90, British Aerospace en Rover, Jurispr. 1992, blz. I-493, r.o. 10). Met name op het gebied van artikel 92, lid 3, van het Verdrag, dat in het kader van de betrokken beschikkingen toepasselijk is, beschikt de Commissie over een ruime beoordelingsvrijheid, waarvan de uitoefening een afweging van economische en sociale gegevens impliceert, die dient te geschieden in een communautair kader (arrest Frankrijk/Commissie, reeds aangehaald, r.o. 49). Wanneer de Commissie de verenigbaarheid van een steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt onderzoekt, moet zij alle relevante gegevens in de beschouwing betrekken, eventueel daaronder begrepen de feiten die in een eerdere beschikking reeds zijn onderzocht, en de verplichtingen die bij die eerdere beschikking eventueel aan een Lid-Staat zijn opgelegd (arrest van 3 oktober 1991, zaak C-261/89, Italië/Commissie, Jurispr. 1991, blz. I-4437, r.o. 20).

    27 Daaruit volgt, dat het Gerecht geenszins heeft gedwaald ten aanzien van het recht, door in de rechtsoverwegingen 56 en 59 van het bestreden arrest vast te stellen, dat de Commissie binnen het kader van haar bevoegdheden had gehandeld door enerzijds rekening te houden met het eventuele cumulerende effect van de eerdere steun TWD I en de nieuwe steun TWD II en TWD III en, anderzijds, met het feit dat de eerdere steun TWD I niet was terugbetaald.

    28 Waar de beschikkingen van de Commissie de grenzen van de beoordelingsbevoegdheid waarover deze beschikt dus niet overschreden, kunnen zij niet onrechtmatig worden op de enkele grond, dat rekwirante ze heeft beschouwd als een pressiemiddel om terugbetaling te verkrijgen van de bedragen die zij onrechtmatig onder zich houdt. Zoals het Gerecht terecht heeft vastgesteld, kan daaruit geen misbruik van bevoegdheid van de Commissie worden afgeleid.

    29 Aangezien de Commissie binnen de grenzen van haar bevoegdheden heeft gehandeld, is het eveneens uitgesloten, dat zij zich gelijktijdig bevoegdheden van de Lid-Staten zou hebben aangematigd.

    30 Het tweede, het derde en het vierde middel moeten dus worden verworpen.

    Het vijfde middel

    31 Met haar vijfde middel verwijt rekwirante het Gerecht, dat dit in rechtsoverweging 83 van het bestreden arrest ten onrechte de beschikkingen van de Commissie heeft bevestigd waarin deze heeft vastgesteld, dat de steun TWD II en TWD III, tezamen met de steun TWD I, de mededinging zodanig vervalsten dat het gemeenschappelijk belang werd geschaad. Dienaangaande betoogt zij, dat de steun TWD I haar geen enkel concurrentievoordeel heeft opgeleverd, aangezien de fondsen zijn verbruikt en de leningen zijn terugbetaald. Een aantasting van de mededinging, aldus rekwirante, is uitgesloten, omdat zij hoe dan ook geen concurrentievoordeel in strijd met het gemeenschapsrecht heeft kunnen genieten; zo de nationale rechter mocht bevestigen dat de eerdere steun moet worden terugbetaald, zullen vervolgens immers alle voordelen moeten worden teruggegeven; in het tegenovergestelde geval, dat wil zeggen indien de nationale rechter mocht erkennen dat zij een gewettigd vertrouwen had, zijn de voordelen niet in strijd met het gemeenschapsrecht, aangezien de bescherming van het gewettigd vertrouwen ook door het gemeenschapsrecht in acht moet worden genomen.

    32 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat uit artikel 51 van 's Hofs Statuut-EG alsmede uit artikel 112, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering volgt, dat in een hogere voorziening duidelijk moet worden uiteengezet, tegen welke onderdelen van het arrest zij is gericht en welke argumenten rechtens tot staving van de vordering tot vernietiging van het arrest worden aangevoerd (zie beschikking van 24 april 1996, zaak C-87/95 P, CNPAAP, Jurispr. 1996, blz. I-2003, r.o. 29, en arrest van 17 april 1997, zaak C-138/95 P, Campo Ebro e.a., Jurispr. 1997, blz. I-2027, r.o. 60).

    33 In casu moet worden vastgesteld, dat rekwirante enkel de argumenten herhaalt die zij reeds voor het Gerecht heeft uiteengezet en die het Gerecht in de rechtsoverwegingen 82 tot en met 85 van het bestreden arrest heeft verworpen, zonder dat zij tracht aan te tonen, dat het Gerecht in de door hem gemaakte feitelijke beoordelingen heeft gedwaald ten aanzien van het recht. Aldus strekt het middel in werkelijkheid ertoe, een eenvoudig heronderzoek van de feiten te verkrijgen, wat buiten de bevoegdheid van het Hof valt.

    34 Dit middel moet derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard.

    Het zesde middel

    35 Met haar zesde middel voert rekwirante schending van het evenredigheidsbeginsel aan met het betoog, dat de waarde van de steun TWD II en TWD III ruimschoots die van de steun TWD I overschrijdt. Het Gerecht zou zich ten onrechte op het bedrag van de steun hebben gebaseerd en niet op de daadwerkelijke financiële waarde ervan. De berekeningsmethode van de Commissie zou dus onjuist zijn.

    36 Ook met dit middel herhaalt rekwirante enkel de argumenten die zij reeds voor het Gerecht heeft uiteengezet en die het Gerecht in de rechtsoverwegingen 94 tot en met 97 van het bestreden arrest heeft verworpen met de vaststelling, dat de berekeningen waarop rekwirante haar argumenten baseert, onjuist zijn. Evenals het voorgaande strekt dit middel derhalve tot een eenvoudig heronderzoek van de feitelijke gegevens, zonder dat juridische argumenten worden aangevoerd.

    37 Het middel is dus niet-ontvankelijk om dezelfde redenen als in rechtsoverweging 33 van dit arrest uiteengezet.

    38 Gelet op het voorgaande moet de hogere voorziening in alle onderdelen worden afgewezen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    39 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 118 van toepassing is op de procedure in hogere voorziening, wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien rekwirante in het ongelijk is gesteld, moet zij in de kosten van de onderhavige procedure worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    rechtdoende:

    1) Wijst de hogere voorziening af.

    2) Verwijst rekwirante in de kosten.

    Top