Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0312

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 oktober 1996.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groot-Hertogdom Luxemburg.
    Niet-nakoming - Richtlijnen 90/219/EEG en 90/220/EEG - Genetisch gemodificeerde organismen.
    Zaak C-312/95.

    Jurisprudentie 1996 I-05143

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1996:392

    61995J0312

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 oktober 1996. - Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groot-Hertogdom Luxemburg. - Niet-nakoming - Richtlijnen 90/219/EEG en 90/220/EEG - Genetisch gemodificeerde organismen. - Zaak C-312/95.

    Jurisprudentie 1996 bladzijde I-05143


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Lid-Staten ° Verplichtingen ° Uitvoering van richtlijnen ° Niet-nakoming ° Rechtvaardiging ° Ontoelaatbaarheid

    (EG-Verdrag, art. 169)

    Samenvatting


    Een Lid-Staat kan zich niet ten exceptieve beroepen op nationale bepalingen, praktijken of situaties ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen.

    Partijen


    In zaak C-312/95,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur F. Benyon als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verzoekster,

    tegen

    Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door N. Schmit, directeur internationale economische betrekkingen en samenwerking van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

    verweerder,

    betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet binnen de gestelde termijnen de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PB 1990, L 117, blz. 1), en aan richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde micro-organismen in het milieu (PB 1990, L 117, blz. 15), niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 22 respectievelijk 23 van deze richtlijnen alsmede krachtens de artikelen 5 en 189 EG-Verdrag,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, L. Sevón (rapporteur), C. Gulmann, D. A. O. Edward en M. Wathelet, rechters,

    advocaat-generaal: A. La Pergola

    griffier: R. Grass

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 juli 1996,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 3 oktober 1995, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet binnen de gestelde termijnen de maatregelen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen (PB 1990, L 117, blz. 1), en aan richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde micro-organismen in het milieu (PB 1990, L 117, blz. 15), niet heeft voldaan aan de verplichtingen die op hem rusten krachtens artikel 22 respectievelijk 23 van deze richtlijnen alsmede krachtens de artikelen 5 en 189 EG-Verdrag.

    2 Ingevolge artikel 22 van richtlijn 90/219 en artikel 23 van richtlijn 90/220 moesten de Lid-Staten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen in werking doen treden om uiterlijk op 23 oktober 1991 respectievelijk vóór 23 oktober 1991 aan deze richtlijnen te voldoen. Beide bepalingen verplichtten de Lid-Staten bovendien de Commissie onverwijld van de genomen maatregelen in kennis te stellen.

    3 Omdat de Commissie geen bericht ontving omtrent de door het Groothertogdom vastgestelde omzettingsmaatregelen en ook niet over andere informatie beschikte waaruit zij kon concluderen dat deze Lid-Staat had voldaan aan zijn verplichting om de nodige bepalingen binnen de vastgestelde termijn in werking te doen treden, heeft zij bij aanmaningsbrief van 20 mei 1992 de Luxemburgse regering verzocht om binnen een termijn van twee maanden haar opmerkingen te maken overeenkomstig artikel 169, eerste alinea, EEG-Verdrag.

    4 Toen een officiële reactie op deze aanmaningsbrief uitbleef, heeft de Commissie op 13 april 1993 een met redenen omkleed advies gericht aan het Groothertogdom Luxemburg, waarin het overeenkomstig artikel 169, tweede alinea, van het Verdrag werd verzocht binnen twee maanden de vereiste maatregelen te nemen om aan dat advies gevolg te geven.

    5 Bij schrijven van 25 juli 1995 antwoordden de Luxemburgse autoriteiten, dat de commissie van de Conseil d' État, die belast was met de behandeling van de twee wetsontwerpen ter omzetting van de richtlijnen 90/219 en 90/220 in nationaal recht, op het punt stond haar werkzaamheden te voltooien en in de loop van september 1995 advies zou uitbrengen. De wetsontwerpen en het advies van de Conseil d' État zouden in de herfst van 1995 ter beraadslaging en goedkeuring aan de Chambre des députés kunnen worden voorgelegd.

    6 De Commissie heeft daarop het onderhavig beroep aanhangig gemaakt. Onder verwijzing naar de artikelen 5 en 189, derde alinea, EG-Verdrag, artikel 22 van richtlijn 90/219 en artikel 23 van richtlijn 90/220 stelt zij, dat de brief van de Luxemburgse autoriteiten van 25 juli 1995 bevestigt dat het Groothertogdom Luxemburg niet aan deze richtlijnen, in het bijzonder aan de artikelen 22 respectievelijk 23 daarvan, heeft voldaan.

    7 Het Groothertogdom Luxemburg bestrijdt niet te hebben verzuimd de richtlijnen binnen de gestelde termijnen in nationaal recht om te zetten. Het concludeert niettemin tot verwerping van het beroep met het betoog, dat de vertraging bij de omzetting van de twee richtlijnen verband houdt met de complexiteit van de materie en met de discussies waartoe de wetsontwerpen aanleiding hebben gegeven in de loop van de consultatieprocedure die aan wetgevingsprocedure is voorafgegaan.

    8 De Luxemburgse regering voegt daaraan toe dat het einde van de parlementaire werkzaamheden thans in zicht is. De Conseil d' État heeft op 26 september 1995 immers advies over de wetsontwerpen uitgebracht, zodat de speciale commissie "genetica" van de Chambre des députés half oktober met de behandeling van het ontwerp zou kunnen beginnen. De discussies binnen deze commissie doen vermoeden, dat over het voorgestelde wetsontwerp in beginsel overeenstemming bestaat. Die commissie zou dus in staat moeten zijn om haar werkzaamheden begin 1996 te voltooien, zodat in de daaropvolgende maanden kan worden gestemd. Aldus zou de gestelde niet-nakoming op korte termijn kunnen worden beëindigd, waardoor de onderhavige procedure zonder voorwerp is.

    9 In dit verband zij herinnerd aan de vaste rechtspraak, dat een Lid-Staat zich niet ten exceptieve kan beroepen op nationale bepalingen, praktijken of situaties ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van door een richtlijn voorgeschreven verplichtingen of termijnen (zie onder meer arrest van 2 mei 1996, zaak C-253/95, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1996, blz. I-2423, r.o. 12).

    10 Nu de omzetting van de richtlijnen niet binnen de gestelde termijnen heeft plaatsgevonden, moet het ter zake door de Commissie ingestelde beroep als gegrond worden beschouwd.

    11 Derhalve dient te worden vastgesteld dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet binnen de gestelde termijnen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen om aan de richtlijnen 90/219 en 90/220 te voldoen, de krachtens artikel 22 respectievelijk 23 van die richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    12 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. De Commissie heeft tot verwijzing van het Groothertogdom Luxemburg in de kosten geconcludeerd. Aangezien het Groothertogdom Luxemburg in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    rechtdoende, verstaat:

    1) Door niet binnen de gestelde termijnen de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen, en aan richtlijn 90/220/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde micro-organismen in het milieu, is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 22 respectievelijk 23 van deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

    2) Het Groothertogdom Luxemburg wordt in de kosten verwezen.

    Top