EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0220

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 27 februari 1997.
Antonius van den Boogaard tegen Paula Laumen.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arrondissementsrechtbank Amsterdam - Nederland.
EEG-Executieverdrag - Uitlegging van artikel 1, tweede alinea - Begrip huwelijksgoederenrecht - Begrip onderhoudsverplichting.
Zaak C-220/95.

Jurisprudentie 1997 I-01147

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:91

61995J0220

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 27 februari 1997. - Antonius van den Boogaard tegen Paula Laumen. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Arrondissementsrechtbank Amsterdam - Nederland. - EEG-Executieverdrag - Uitlegging van artikel 1, tweede alinea - Begrip huwelijksgoederenrecht - Begrip onderhoudsverplichting. - Zaak C-220/95.

Jurisprudentie 1997 bladzijde I-01147


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Werkingssfeer - Burgerlijke en handelszaken - Onderhoudsverplichtingen - Beslissing waarbij in kader van echtscheidingsprocedure betaling van eenmalig bedrag en eigendomsoverdracht van bepaalde goederen wordt gelast - Daaronder begrepen - Voorwaarden

(EEG-Executieverdrag, art. 1, eerste en tweede alinea, punt 1, en 42)

Samenvatting


Indien uit de motivering van een in een echtscheidingsprocedure gegeven beslissing blijkt, dat de daarin gelaste prestatie bedoeld is om het onderhoud van een behoeftige echtgenoot te verzekeren, of indien de behoeften en de middelen van elk der echtgenoten in aanmerking worden genomen voor de bepaling van het bedrag ervan, houdt de beslissing verband met een onderhoudsverplichting en valt deze dus binnen de werkingssfeer van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek. Strekt de prestatie daarentegen alleen tot een verdeling van goederen tussen de echtgenoten, dan houdt de beslissing verband met het huwelijksgoederenrecht en kan deze dus niet ten uitvoer worden gelegd krachtens het Executieverdrag. Een beslissing die beide functies combineert, kan overeenkomstig artikel 42 Executieverdrag ten dele ten uitvoer worden gelegd, wanneer zij duidelijk aangeeft, aan welk doel de verschillende delen van de gelaste prestatie respectievelijk beantwoorden.

Hieruit volgt, dat een in een echtscheidingsprocedure gegeven beslissing waarin betaling van een eenmalig bedrag alsmede eigendomsoverdracht van bepaalde goederen van een echtgenoot aan zijn ex-echtgenoot wordt gelast, moet worden geacht betrekking te hebben op onderhoudsverplichtingen en dus binnen de werkingssfeer van het Executieverdrag te vallen, wanneer zij tot doel heeft het onderhoud van die ex-echtgenoot te verzekeren. Het feit dat de rechter van herkomst in het kader van zijn beslissing geen rekening heeft gehouden met de huwelijkse voorwaarden, is in dit verband irrelevant.

Partijen


In zaak C-220/95,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, in het aldaar aanhangig geding tussen

A. van den Boogaard

en

P. Laumen,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 1, tweede alinea, van vorenbedoeld Verdrag van 27 september 1968 (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1, en - gewijzigde tekst - blz. 77) en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB 1982, L 388, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, C. Gulmann, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en P. Jann (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- de Oostenrijkse regering, vertegenwoordigd door F. Cede, Botschafter bij het Bondsministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. J. Drijber, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Van den Boogaard, vertegenwoordigd door M. Wigleven, advocaat te Amsterdam; Laumen, vertegenwoordigd door R. Th. R. F. Carli, advocaat te 's-Gravenhage, en de Commissie, vertegenwoordigd door B. J. Drijber, ter terechtzitting van 24 oktober 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 december 1996,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij vonnis van 14 juni 1995, binnengekomen bij het Hof op 21 juni daaraanvolgend, heeft de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1, en - gewijzigde tekst - blz. 77) en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB 1982, L 388, blz. 1; hierna: "Executieverdrag"), een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 1, tweede alinea, van dit verdrag.

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen Van den Boogaard en Laumen betreffende een verzoek om verlof tot tenuitvoerlegging, in Nederland, van een op 25 juli 1990 door de High Court of Justice of England and Wales gewezen vonnis.

3 Blijkens het verwijzingsvonnis zijn Van den Boogaard en Laumen in 1957 in Nederland in gemeenschap van goederen gehuwd. In 1980 maakten zij in Nederland huwelijkse voorwaarden op, waardoor hun huwelijksgoederenregime werd gewijzigd in een regime van algehele uitsluiting van gemeenschap van goederen. In 1982 vestigden zij zich in Londen. Bij vonnis van 25 juli 1990 ontbond de High Court het huwelijk en deed hij eveneens uitspraak op een door Laumen ingestelde nevenvordering tot algehele regeling ("full ancillary relief"). Omdat zij een "clean break" tussen haar en haar echtgenoot wenste, kende de Engelse rechter haar een kapitaaluitkering toe, teneinde de periodieke betaling van alimentatie overbodig te maken. Bovendien stelde de Engelse rechter zich op het standpunt, dat de in Nederland opgemaakte huwelijkse voorwaarden niet relevant waren voor de door hem te nemen beslissing.

4 In zijn vonnis stelde de High Court het totale bedrag waarover Laumen diende te beschikken om in haar behoeften te voorzien, op 875 000 UKL. Een deel van dit bedrag, te weten 535 000 UKL, werd gedekt door de haar toebehorende middelen, door de verkoop van roerende goederen, de overdracht van een schilderij en, ten slotte, de overdracht van een woning. De Engelse rechter gelastte Van den Boogaard om het restant te voldoen door middel van betaling aan Laumen van een eenmalig bedrag van 340 000 UKL, dat hij verhoogde met 15 000 UKL wegens kosten van een eerdere procedure.

5 Bij op 14 april 1992 ingediend verzoekschrift verzocht Laumen de president van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam om verlof tot tenuitvoerlegging van het Engelse vonnis, waarbij zij zich baseerde op het Haags Verdrag inzake de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen over onderhoudsverplichtingen, van 2 oktober 1973 (hierna: "Haags Verdrag").

6 De president van de Arrondissementsrechtbank heeft bij beschikking van 21 mei 1992 het gevraagde verlof verleend.

7 Op 19 juli 1993 heeft Van den Boogaard verzet gedaan tegen deze beschikking.

8 De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam, die bevoegd is uitspraak te doen over dit verzet, vraagt zich af, of het vonnis van de High Court van 25 juli 1990 moet worden aangemerkt als een "beslissing over onderhoudsverplichtingen", in welk geval het verlof tot tenuitvoerlegging terecht was verleend, dan wel als een "beslissing die betrekking heeft op het huwelijksvermogensrecht", in welk geval het Haags Verdrag geen grondslag voor een exequatur kon vormen.

9 Naar het oordeel van de verwijzende rechter heeft bedoeld vonnis zodanige gevolgen voor de vermogensrechtelijke betrekkingen tussen partijen, dat niet kan worden gesproken van een "beslissing over onderhoudsverplichtingen" in de zin van artikel 1 van het Haags Verdrag. Het exequatur had daarom niet mogen worden verleend op basis van dit verdrag. De verwijzende rechter heeft zich vervolgens afgevraagd, of het Executieverdrag kon dienen als grondslag voor de beschikking waarbij verlof tot tenuitvoerlegging was verleend.

10 Artikel 1 Executieverdrag luidt als volgt:

"Dit Verdrag wordt toegepast in burgerlijke en handelszaken, ongeacht de aard van het gerecht waarvoor deze zaken zich afspelen. Het omvat inzonderheid niet fiscale zaken, zaken van douane of administratiefrechtelijke zaken.

Het is niet van toepassing op:

1. de staat en de bevoegdheid van natuurlijke personen, het huwelijksgoederenrecht, testamenten en erfenissen;

(...)"

11 Artikel 5 van dit verdrag bepaalt:

"De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat, kan in een andere Verdragsluitende Staat voor de navolgende gerechten worden opgeroepen:

1. (...)

2. ten aanzien van onderhoudsverplichtingen: voor het gerecht van de plaats, waar de tot onderhoud gerechtigde zijn woonplaats of zijn gewone verblijfplaats heeft of, indien het een bijkomende eis is welke verbonden is met een vordering betreffende de staat van personen, voor het gerecht dat volgens zijn eigen wet bevoegd is daarvan kennis te nemen, behalve in het geval dat deze bevoegdheid uitsluitend berust op de nationaliteit van een der partijen;

(...)"

12 Artikel 57, eerste alinea, Executieverdrag luidt ten slotte als volgt:

"Dit Verdrag laat onverlet de verdragen, waarbij de Verdragsluitende Staten partij zijn of zullen zijn en die, voor bijzondere onderwerpen, de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning of de tenuitvoerlegging van beslissingen regelen."

13 Artikel 23 van het Haags Verdrag bepaalt:

"Het Verdrag belet niet dat een beroep wordt gedaan op een andere internationale akte die de Staat van herkomst en de aangezochte Staat bindt, of op het niet op verdragen gebaseerde recht van de aangezochte Staat ter verkrijging van de erkenning of tenuitvoerlegging van een beslissing of een schikking."

14 Omdat de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam twijfels had over de uitlegging van het Executieverdrag, heeft zij het Hof de volgende prejudiciële vraag voorgelegd:

"Moet de beslissing van de Engelse rechter, die in ieder geval mede betrekking heeft op een onderhoudsverplichting, beschouwd worden als een uitspraak die (mede) betrekking heeft op huwelijksgoederenrecht in de zin van artikel 1, lid 2, aanhef en onder 1, EEG-Executieverdrag, hoewel:

a) de inkomensbehoefte wordt gekapitaliseerd;

b) overdracht van de, volgens die uitspraak aan de man toebehorende, woning en het schilderij De Heem wordt bevolen;

c) de Engelse rechter zelf uitdrukkelijk in zijn vonnis overweegt dat hij de huwelijksvoorwaarden niet verbindend acht;

d) uit dat vonnis niet valt op te maken in hoeverre de onder c) bedoelde overweging van invloed is op zijn beslissing?"

15 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of een in een echtscheidingsprocedure gegeven beslissing waarin betaling van een eenmalig bedrag alsmede eigendomsoverdracht van een aantal goederen van een echtgenoot aan zijn ex-echtgenote wordt gelast, op grond van artikel 1, tweede alinea, punt 1, Executieverdrag als betrekking hebbend op het huwelijksgoederenrecht is uitgesloten van de werkingssfeer ervan, of dat zij wel binnen de werkingssfeer van het verdrag kan vallen omdat zij betrekking heeft op onderhoudsverplichtingen. De verwijzende rechter vraagt het Hof voorts, of het van belang is dat de rechter van herkomst in het kader van zijn beslissing geen rekening heeft gehouden met de huwelijksvoorwaarden.

16 Om te beginnen dient te worden opgemerkt, dat ter terechtzitting is gesteld, dat het verzet door Van den Boogaard is gedaan na het verstrijken van de in artikel 36 van het Executieverdrag voorziene termijn van twee maanden voor verzet tegen beslissingen waarbij de tenuitvoerlegging wordt toegestaan. Dit feit heeft evenwel geen invloed op de bevoegdheid van het Hof om de prejudiciële vraag te beantwoorden, want het is volgens vaste rechtspraak uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt om, gelet op de bijzonderheden van het concrete geval, de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis alsmede de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen (zie arrest van 27 oktober 1993, zaak C-127/92, Enderby, Jurispr. 1993, blz. I-5535, r.o. 10).

17 Voorts moet worden opgemerkt dat, om de door de advocaat-generaal in de punten 24 tot en met 29 van zijn conclusie uiteengezette redenen, het Haags Verdrag zich, gelet op het bepaalde in artikel 23 ervan, niet verzet tegen de toepassing van het Executieverdrag, niettegenstaande artikel 57 van laatstgenoemd verdrag.

18 Vaststaat, dat de begrippen huwelijksgoederenrecht en onderhoudsverplichting niet worden gedefinieerd in het Executieverdrag. Deze twee begrippen moeten echter van elkaar worden onderscheiden, aangezien alleen onderhoudsverplichtingen onder het Executieverdrag vallen.

19 In dit verband wordt in het rapport Schlosser gesteld, dat in geen enkele rechtsorde van een Lid-Staat "de onderhoudsvorderingen tussen echtgenoten voortvloeien uit regelingen die tot de normen van het huwelijksgoederenrecht behoren" (rapport over het Verdrag inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het Executieverdrag alsmede tot het Protocol betreffende de uitlegging daarvan door het Hof van Justitie; PB 1979, C 59, blz. 71, punt 49).

20 Gelijk de advocaat-generaal heeft opgemerkt in de punten 54 tot en met 62 van zijn conclusie, beschikt de op het gebied van echtscheiding bevoegde rechter in Engeland en Wales over een ruime beoordelingsvrijheid om financiële regelingen te treffen. Hij kan, onder meer, de betaling van periodieke of eenmalige bedragen gelasten alsmede de eigendomsoverdracht van goederen van een echtgenoot aan zijn ex-echtgenote. Het komt hem dus toe om in eenzelfde beslissing de vermogensrechtelijke betrekkingen en de onderhoudsverplichtingen te regelen die voortvloeien uit de ontbinding van het huwelijk.

21 Aangezien een Engelse rechter in geval van echtscheiding nu juist in één en dezelfde beslissing zowel de vermogensrechtelijke betrekkingen als de onderhoudsverplichtingen kan regelen, dient de aangezochte rechter onderscheid te maken tussen de aspecten van de beslissing die betrekking hebben op het huwelijksgoederenrecht en die welke betrekking hebben op onderhoudsverplichtingen, door in elk afzonderlijk geval rekening te houden met het specifieke doel van de gegeven beslissing.

22 Dit doel zou moeten kunnen worden afgeleid uit de motivering van de betrokken beslissing. Indien uit de motivering blijkt, dat een prestatie bedoeld is om het onderhoud van een behoeftige echtgenoot te verzekeren, of indien de behoeften en de middelen van elk der echtgenoten in aanmerking worden genomen voor de bepaling van het bedrag ervan, houdt de beslissing verband met een onderhoudsverplichting. Strekt de prestatie daarentegen alleen tot een verdeling van goederen tussen de echtgenoten, dan houdt de beslissing verband met het huwelijksgoederenrecht en kan deze dus niet ten uitvoer worden gelegd krachtens het Executieverdrag. Een beslissing die beide functies combineert, kan overeenkomstig artikel 42 Executieverdrag ten dele ten uitvoer worden gelegd, wanneer zij duidelijk aangeeft, aan welk doel de verschillende delen van de gelaste prestatie respectievelijk beantwoorden.

23 In dit verband is het niet van belang, dat de betaling van de onderhoudsverplichting in de vorm van een eenmalig bedrag geschiedt. Ook deze vorm van betaling kan het karakter van een onderhoudsvoorziening hebben, wanneer het bedrag van het kapitaal zodanig is vastgesteld, dat een vooraf bepaald inkomstenniveau wordt verzekerd.

24 Gelijk de advocaat-generaal in punt 59 van zijn conclusie heeft beklemtoond, diende de rechter van herkomst in casu bovendien te onderzoeken, of hij een "clean break" tussen de echtgenoten moest opleggen en de betaling van een eenmalig bedrag in plaats van periodieke betalingen diende te gelasten. Het is duidelijk, dat de door de rechter van herkomst gekozen wijze van betaling het doel van de beslissing niet kan wijzigen.

25 Het feit dat de beslissing waarvan de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, mede de eigendomsoverdracht van bepaalde goederen tussen de ex-echtgenoten gelast, kan haar karakter van onderhoudsvoorziening evenmin aantasten. Het gaat immers steeds om de vorming van een kapitaal, teneinde het onderhoud van één van hen te verzekeren.

26 Ten slotte moet, om de door de advocaat-generaal in de punten 69 tot en met 72 van zijn conclusie uiteengezette redenen, de verklaring van de Engelse rechter dat hij zich niet gebonden achtte aan de huwelijkse voorwaarden, worden gelezen in haar context; deze verklaring is in geen geval relevant voor de kwalificatie van de betrokken beslissing.

27 Mitsdien moet worden geantwoord, dat een in een echtscheidingsprocedure gegeven beslissing waarin betaling van een eenmalig bedrag alsmede eigendomsoverdracht van bepaalde goederen van een echtgenoot aan zijn ex-echtgenote wordt gelast, moet worden geacht betrekking te hebben op onderhoudsverplichtingen en dus binnen de werkingssfeer van het Executieverdrag te vallen, wanneer zij tot doel heeft het onderhoud van die ex-echtgenote te verzekeren. Het feit dat de rechter van herkomst in het kader van zijn beslissing geen rekening heeft gehouden met de huwelijkse voorwaarden, is in dit verband irrelevant.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

28 De kosten door de Oostenrijkse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam bij vonnis van 14 juni 1995 gestelde prejudiciële vraag, verklaart voor recht:

Een in een echtscheidingsprocedure gegeven beslissing waarin betaling van een eenmalig bedrag alsmede eigendomsoverdracht van bepaalde goederen van een echtgenoot aan zijn ex-echtgenote wordt gelast, moet worden geacht betrekking te hebben op onderhoudsverplichtingen en dus binnen de werkingssfeer te vallen van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek, wanneer zij tot doel heeft het onderhoud van die ex-echtgenote te verzekeren. Het feit dat de rechter van herkomst in het kader van zijn beslissing geen rekening heeft gehouden met de huwelijkse voorwaarden, is in dit verband irrelevant.

Top