Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0105

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 april 1997.
    Paul Daut GmbH & Co. KG tegen Oberkreisdirektor des Kreises Gütersloh.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen, Münster - Duitsland.
    Separatorvlees - Warmtebehandeling - Gezondheidsvoorschriften voor productie en in de handel brengen - Intracommunautair handelsverkeer.
    Zaak C-105/95.

    Jurisprudentie 1997 I-01877

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:189

    61995J0105

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 15 april 1997. - Paul Daut GmbH & Co. KG tegen Oberkreisdirektor des Kreises Gütersloh. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen, Münster - Duitsland. - Separatorvlees - Warmtebehandeling - Gezondheidsvoorschriften voor productie en in de handel brengen - Intracommunautair handelsverkeer. - Zaak C-105/95.

    Jurisprudentie 1997 bladzijde I-01877


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Landbouw - Harmonisatie van wetgevingen inzake sanitaire controles - Intracommunautair handelsverkeer in vers vlees - Richtlijn 64/433 - Nationale regeling houdende verbod van invoer van in Lid-Staat van oorsprong niet aan warmtebehandeling onderworpen separatorvlees, dat bestemd is om dergelijke behandeling te ondergaan in erkende inrichting in Lid-Staat van invoer - Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 64/433 van de Raad, art. 6, lid 1, sub c en g)

    2 Landbouw - Harmonisatie van wetgevingen inzake sanitaire controles - Wederzijdse bijstand tussen administratieve autoriteiten van Lid-Staten en samenwerking met Commissie met oog op toepassing van veterinaire en zoötechnische wetgeving - Richtlijn 89/608 - Mogelijkheid voor bevoegde autoriteit van Lid-Staat, aan bevoegde autoriteit van andere Lid-Staat om bijstand te verzoeken - Mogelijkheid, bij ontbreken van dergelijk verzoek, voor officieel dierenarts van Lid-Staat van oorsprong om erkende inrichting op grondgebied van Lid-Staat van invoer aan te wijzen voor warmtebehandeling van separatorvlees

    (Richtlijn 89/608 van de Raad, art. 1, 2, 4 en 8)

    Samenvatting


    3 Artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij richtlijn 91/497, verzet zich tegen een nationale regeling die de invoer verbiedt van in de Lid-Staat van oorsprong niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees, wanneer dit vlees bestemd is om een dergelijke behandeling te ondergaan in een door de officiële dierenarts van het land van oorsprong aangewezen erkende inrichting in de Lid-Staat van invoer.

    De gemeenschapswetgever was zich ervan bewust dat separatorvlees vlug wordt aangetast en bederfelijk is, en heeft precies op die grond bij artikel 6, lid 1, sub c, van de richtlijn de Lid-Staten opgedragen ervoor te zorgen dat dit vlees vóór de consumptie ervan een warmtebehandeling ondergaat. Deze behandeling dient plaats te vinden in de inrichting van oorsprong of anders, ingevolge hetzelfde artikel, sub g, in een andere door de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong aangewezen inrichting.

    Uit de strekking en het doel van deze bepaling volgt, dat om redenen van gezondheid de behandeling zo snel mogelijk plaats dient te vinden, dat wil zeggen nadat het vlees mechanisch van de beenderen is verwijderd. Het verdient de voorkeur, dat de warmtebehandeling plaats vindt in de inrichting waar het vlees mechanisch van de beenderen is verwijderd. Indien het evenwel, met name op economische gronden, niet opportuun is de thermische behandeling te laten plaatsvinden in die inrichting, is er van uit te gaan, dat deze behandeling zo snel mogelijk plaats dient te vinden, dit wil zeggen in een erkende inrichting zo dicht mogelijk bij de inrichting van oorsprong.

    Het beginsel dat de afstand tussen de productie van het vlees en de thermische behandeling ervan zowel in de tijd als in de ruimte zo beperkt mogelijk dient te zijn, impliceert evenwel niet, dat de keuze van de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong beperkt is tot inrichtingen op het grondgebied van laatstbedoelde staat. Het is integendeel redelijkerwijs zeer goed mogelijk, dat de meest aangewezen inrichting zich conform dit nabijheidsbeginsel bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat, mits deze inrichting overeenkomstig de gemeenschapsbepalingen is erkend.

    Deze uitlegging vindt steun in de tekst van artikel 6, lid 1, sub g, die de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong de mogelijkheid geeft "een andere" inrichting aan te wijzen. Deze uitlegging is de enige die verenigbaar is met de fundamentele beginselen van de eenheid van de gemeenschapsmarkt en het vrij verkeer van goederen.

    Ten slotte doet deze uitlegging ook het streven om de bescherming van de volksgezondheid te verzekeren, recht wedervaren. De officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong, die ingevolge de richtlijn met een communautaire opdracht is belast, met name wat de toepassing van de beginselen van de eenheid van de markt en het vrij verkeer van goederen betreft, zal er bij de aanwijzing van een inrichting namelijk zorg voor dragen, dat de bescherming van de volksgezondheid daadwerkelijk is verzekerd. Daartoe kan hij ingevolge richtlijn 89/608 een beroep doen op de bijstand van de autoriteiten van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de aangewezen inrichting is gelegen.

    4 Uit de artikelen 1 en 2 van richtlijn 89/608 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving, volgt, dat elke Lid-Staat aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie moet mededelen welke de bevoegde centrale autoriteit is die in die Lid-Staat belast is met de controle op de toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving. Volgens de artikelen 4 en 8 van deze richtlijn staan de bevoegde autoriteiten elkaar bij wanneer de bevoegde centrale autoriteit van een Lid-Staat de bevoegde centrale autoriteit van een andere Lid-Staat daarom verzoekt, dan wel op eigen initiatief, wanneer deze autoriteiten zulks voor de naleving van de veterinaire of zoötechnische wetgeving nuttig achten. Artikel 6 voorziet overigens in de mogelijkheid voor een bevoegde autoriteit om de bevoegde autoriteit van een andere Lid-Staat binnen een bepaald gebied om een versterkt toezicht op met name de inrichtingen te verzoeken.

    In het kader van een dergelijke regeling kan de bevoegde veterinaire autoriteit van een Lid-Staat, wanneer zij zulks nuttig acht, met het oog op controles en preventie van inbreuken, om bijstand verzoeken van de bevoegde veterinaire autoriteit van een andere Lid-Staat, die gehouden is aan dat verzoek gevolg te geven. De mogelijkheid voor de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong om met het oog op de warmtebehandeling van separatorvlees een inrichting aan te wijzen op het grondgebied van de Lid-Staat van invoer, is evenwel niet afhankelijk van de voorwaarde dat eerst een verzoek in die zin wordt gedaan.

    Partijen


    In zaak C-105/95,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen, Münster (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

    Paul Daut GmbH & Co. KG

    en

    Oberkreisdirektor des Kreises Gütersloh,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening 64/433/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (PB 1964, blz. 2012), zoals gewijzigd en gecodificeerd bij richtlijn 91/497/EEG van de Raad van 29 juli 1991 (PB 1991, L 268, blz. 69), richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (PB 1989, L 351, blz. 34), en de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE

    (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: C. N. Kakouris (rapporteur), waarnemend voor de kamerpresident, P. J. G. Kapteyn en H. Ragnemalm, rechters,

    advocaat-generaal: D. Ruiz-Jarabo Colomer

    griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - Paul Daut GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door G. Weyland, advocaat te Gummersbach,

    - Oberkreisdirektor des Kreises Gütersloh, vertegenwoordigd door B. Schütte, Kreisoberrechtsrätin bij het Rechtsamt der Kreisverwaltung Gütersloh, als gemachtigde,

    - de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, en G. Thiele, Assessor bij hetzelfde ministerie, als gemachtigden,

    - de Belgische regering, vertegenwoordigd door J. Devadder, bestuursdirecteur bij de juridische dienst van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K.-D. Borchardt, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door G. Schohe, advocaat te Brussel,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van Paul Daut GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door G. Weyland, de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, en de Commissie, vertegenwoordigd door G. Schohe, bijgestaan door H. Winter, deskundige van de Commissie, ter terechtzitting van 3 oktober 1996,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 oktober 1996,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 17 maart 1995, ingekomen bij het Hof op 31 maart daaraanvolgend, heeft het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen, te Münster, krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld betreffende de uitlegging van richtlijn 64/433/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees (PB 1964, blz. 2012), zoals gewijzigd en gecodificeerd bij richtlijn 91/497/EEG van de Raad van 29 juli 1991 (PB 1991, L 268, blz. 69), richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving (PB 1989, L 351, blz. 34), en de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag.

    2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen de vennootschap Paul Daut (hierna: "Daut") en de Oberkreisdirektor des Kreises Gütersloh (hierna: "Oberkreisdirektor"), bevoegd voor sanitaire maatregelen inzake levensmiddelen en vlees, met betrekking tot de inbeslagneming door hem van ongeveer 2 ton diepgevroren separatorvlees in het bedrijf van Daut.

    3 Uit de stukken van het hoofdgeding blijkt, dat het machinaal van beenderen afgescheiden vlees vers vlees is in de vorm van een brij die wordt verkregen na het vermalen waarna de beenderen door persen worden verwijderd. Deze techniek wordt toegepast om de aan de beenderen nog vastzittende vleesresten terug te winnen. Dit vlees is zeer bederfelijk en is, wanneer het niet aan een warmtebehandeling wordt onderworpen, ongeschikt voor menselijke consumptie.

    4 In dit verband bepaalt artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433, zoals gewijzigd:

    "1. De Lid-Staten zien erop toe dat

    (...)

    c) separatorvlees een warmtebehandeling overeenkomstig richtlijn 77/99/EEG ondergaat;

    (...)

    g) de in de vorige punten bedoelde behandelingen worden uitgevoerd in de inrichting van oorsprong of in een andere door de officiële dierenarts aangewezen inrichting."

    5 De warmtebehandeling geschiedt overeenkomstig richtlijn 77/99/EEG van de Raad van 21 december 1976 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesprodukten (PB 1977, L 26, blz. 85), zoals gewijzigd bij richtlijn 92/5/EEG van de Raad van 10 februari 1992 (PB 1992, L 75, blz. 1). Deze behandeling dient plaats te vinden in erkende inrichtingen, overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 6, 7 en 8 van richtlijn 77/99.

    6 Ten slotte bepaalt artikel 6, sub a, van richtlijn 89/608:

    "Op verzoek van de verzoekende autoriteit oefent de aangezochte autoriteit, binnen haar dienstgebied waar verdenking van onregelmatigheden bestaat, toezicht uit, of doet dit uitoefenen dan wel versterken, in het bijzonder op:

    a) de inrichtingen,

    (...)."

    7 De Duitse wetgever heeft de richtlijnen 64/433 en 77/99 in nationaal recht omgezet bij wege van het besluit van 30 oktober 1986 betreffende de hygiënische voorwaarden en de administratieve controle in verband met het hanteren van vlees, BGBl. I, blz. 1678, hierna: "besluit"), zoals gewijzigd bij wet van 27 april 1993 (BGBl. I, blz. 512). Uit artikel 17, § 1, punt 2, van dit besluit volgt, dat in Duitsland de invoer verboden is van separatorvlees dat in het land van oorsprong geen warmtebehandeling heeft ondergaan.

    8 Op grond van dit besluit is de Oberkreisdirektor overgegaan tot de inbeslagneming van het betrokken vlees in het bedrijf van Daut. Uit de stukken van het hoofdgeding blijkt namelijk, dat dit vlees, dat geen warmtebehandeling had ondergaan, was gekocht bij een overeenkomstig de gemeenschapsbepalingen erkende onderneming in België, en dan in Duitsland was ingevoerd om aldaar deze behandeling te ondergaan en verder te worden verwerkt in het bedrijf van Daut, dat eveneens overeenkomstig die bepalingen was erkend.

    9 Het Amtsgericht Rheda-Wiedenbrück heeft de directeur van Daut in het kader van een strafzaak tot een geldboete veroordeeld.

    10 De zaak is thans aanhangig bij het Oberverwaltungsgericht, dat van oordeel is dat blijkens artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433, zoals gewijzigd, wanneer de warmtebehandeling niet plaats vindt in de inrichting van oorsprong, de door de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong aan te wijzen inrichting zich in die Lid-Staat dient te bevinden. De verwijzende rechter vraagt zich evenwel af, of de aldus uitgelegde bepaling verenigbaar is met artikel 30 van het Verdrag, wanneer het separatorvlees eerst is bevroren en dan naar een andere Lid-Staat wordt overgebracht om daar in een geschikte inrichting een warmtebehandeling te ondergaan.

    11 Gelet op een en ander, heeft het Oberverwaltungsgericht besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vraag voor te leggen:

    "Is het verenigbaar met de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag, juncto richtlijn 64/433/EEG van de Raad betreffende de gezondheidsvoorschriften voor de produktie en het in de handel brengen van vers vlees (vers-vleesrichtlijn), zoals gecodificeerd in de bijlage bij richtlijn 91/497/EEG van de Raad van 29 juli 1991, in de versie van richtlijn 92/5/EEG van de Raad van 10 februari 1992, en juncto richtlijn 77/99/EEG inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vleesprodukten (vleesproductenrichtlijn), in de versie van de bijlage bij richtlijn 92/5/EEG, indien verweerder - op grond van § 17, lid 1, nummer 2, van de Verordnung über die hygienischen Anforderungen und amtlichen Untersuchungen beim Verkehr mit Fleisch (FlHV) van 30 oktober 1986, BGBl. I, blz. 1678, laatstelijk gewijzigd bij EWR-Ausführungsgesetz van 27 april 1993, BGBl. I, blz. 512, 552 - bezwaar maakt tegen de overbrenging van bevroren separatorvlees ten aanzien van een overeenkomstig de EG-bepalingen erkende Duitse inrichting welke in staat is een warmtebehandeling in de zin van de vleesproduktenrichtlijn uit te voeren en overeenkomstig de aanwijzing van de officiële Belgische dierenarts bevroren separatorvlees heeft betrokken van een overeenkomstig de EG-bepalingen erkende Belgische inrichting teneinde het een warmtebehandeling in de zin van de vleesproductenrichtlijn te doen ondergaan en het verder te verwerken? Indien deze vraag ontkennend wordt beantwoord, is dan een coördinatie met de bevoegde Duitse veterinaire autoriteit vereist en tussen wie?"

    12 De vraag omvat drie onderdelen:

    - Met het eerste onderdeel van de vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433, zoals gewijzigd, zich verzet tegen een nationale regeling die de invoer verbiedt van in de Lid-Staat van oorsprong niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees, wanneer dit vlees bestemd is om een dergelijke behandeling te ondergaan in een door de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong aangewezen erkende inrichting in de Lid-Staat van invoer;

    - Ingeval deze vraag ontkennend wordt beantwoord, wordt in de tweede plaats gevraagd of artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433, zoals gewijzigd, verenigbaar is met de verdragsbepalingen inzake vrij verkeer van goederen, met name wanneer het ingevoerde vlees in de Lid-Staat van oorsprong is bevroren;

    - Ingeval het eerste onderdeel van de vraag bevestigend wordt beantwoord, wenst de verwijzende rechter in de derde plaats te vernemen, of overleg met de bevoegde veterinaire autoriteit van de Lid-Staat van invoer noodzakelijk is, en zo ja, met welke instanties moet worden overlegd.

    Het eerste onderdeel van de vraag

    13 Met het eerste onderdeel van de vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433, zoals gewijzigd, zich verzet tegen een nationale regeling die de invoer verbiedt van in de Lid-Staat van oorsprong niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees, wanneer dit vlees bestemd is om een dergelijke behandeling te ondergaan in een door de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong aangewezen erkende inrichting in de Lid-Staat van invoer.

    14 Onderzocht moet dus worden of ingevolge deze bepaling de officiële dierenarts van het land van oorsprong, indien de warmtebehandeling niet plaats vindt in de inrichting van oorsprong, met het oog op die behandeling een erkende inrichting in een andere Lid-Staat kan aanwijzen.

    15 In dit verband zij erop gewezen, dat de gemeenschapswetgever zich ervan bewust was dat separatorvlees vlug wordt aangetast en bederfelijk is, en precies op die grond bij artikel 6, lid 1, sub c, van richtlijn 64/433 de Lid-Staten heeft opgedragen ervoor te zorgen dat dit vlees vóór de consumptie ervan een warmtebehandeling ondergaat. Deze behandeling dient plaats te vinden in de inrichting van oorsprong of in een andere door de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong aangewezen inrichting (sub g).

    16 Uit de strekking en het doel van artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433 volgt, dat om redenen van gezondheid de behandeling zo snel mogelijk plaats dient te vinden, dat wil zeggen nadat het vlees mechanisch van de beenderen is verwijderd. Het verdient dus de voorkeur, dat de warmtebehandeling plaats vindt in de inrichting waar het vlees mechanisch van de beenderen is verwijderd.

    17 Indien het evenwel, met name op economische gronden, niet opportuun is de thermische behandeling te laten plaatsvinden in de inrichting waar het vlees is geproduceerd, is er van uit te gaan, dat deze behandeling zo snel mogelijk plaats dient te vinden, dit wil zeggen in een erkende inrichting zo dicht mogelijk bij de inrichting van oorsprong.

    18 Het beginsel dat de afstand tussen de productie van het vlees en de thermische behandeling ervan zowel in de tijd als in de ruimte zo beperkt mogelijk dient te zijn, impliceert evenwel niet, zoals de Commissie terecht heeft opgemerkt, dat de keuze van de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong beperkt is tot inrichtingen op het grondgebied van laatstbedoelde staat. Het is integendeel redelijkerwijs zeer goed mogelijk, dat de meest aangewezen inrichting zich conform dit nabijheidsbeginsel bevindt op het grondgebied van een andere Lid-Staat, mits deze inrichting overeenkomstig de gemeenschapsbepalingen is erkend.

    19 Deze uitlegging vindt steun in de tekst van artikel 6, lid 1, sub g, van richtlijn 64/433, die de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong de mogelijkheid geeft "een andere" inrichting aan te wijzen. Overigens zij er op gewezen, dat deze uitlegging de enige is die verenigbaar is met de fundamentele beginselen van de eenheid van de gemeenschapsmarkt en het vrij verkeer van goederen.

    20 Ten slotte zij erop gewezen, dat deze uitlegging ook het streven om de bescherming van de volksgezondheid te verzekeren, recht doet wedervaren. De officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong, die ingevolge richtlijn 64/433 met een communautaire opdracht is belast, met name wat de toepassing van de beginselen van de eenheid van de markt en het vrij verkeer van goederen betreft, zal er bij de aanwijzing van een inrichting namelijk zorg voor dragen, dat de bescherming van de volksgezondheid, die een doelstelling van de gemeenschapswetgeving is, daadwerkelijk is verzekerd. Daartoe kan hij ingevolge richtlijn 89/608 een beroep doen op de bijstand van de autoriteiten van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de aangewezen inrichting is gelegen.

    21 De wetgeving van een Lid-Staat die de invoer verbiedt van in de Lid-Staat van oorsprong niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees, is dus in strijd met bovenbedoelde beginselen van geografische nabijheid van plaats van productie en plaats van behandeling van het vlees, en van eenheid van de gemeenschapsmarkt en vrij verkeer van goederen. Dit geldt te meer wanneer het vlees waarvan de invoer wordt verboden, in de Lid-Staat van oorsprong is bevroren.

    22 Op het eerste onderdeel van de vraag moet dus worden geantwoord, dat artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433, zoals gewijzigd, zich verzet tegen een nationale regeling die de invoer verbiedt van in de Lid-Staat van oorsprong niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees, wanneer dit vlees bestemd is om een dergelijke behandeling te ondergaan in een door de officiële dierenarts van het land van oorsprong aangewezen erkende inrichting in de Lid-Staat van invoer.

    23 Gelet op dit antwoord, behoeft het tweede onderdeel van de vraag niet te worden beantwoord.

    Het derde onderdeel van de vraag

    24 Met het derde onderdeel van de vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of overleg met de bevoegde veterinaire autoriteit van de Lid-Staat van invoer noodzakelijk is, en zo ja, met welke instanties moet worden overlegd.

    25 Richtlijn 89/608 voorziet in de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten inzake de toepassing van de veterinaire en zoötechnische gemeenschapswetgeving. Volgens de tweede overweging van de considerans ervan is het noodzakelijk de samenwerking te versterken tussen de autoriteiten die in elke Lid-Staat belast zijn met de toepassing van de betrokken regeling, met name met het oog op de goede werking van de gemeenschappelijke markt voor landbouwproducten en gezien de te verwachten afschaffing van de veterinaire controles aan de grenzen in verband met de totstandbrenging van de interne markt.

    26 Uit de artikelen 1 en 2 van richtlijn 89/608 volgt, dat elke Lid-Staat aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie moet mededelen welke de bevoegde centrale autoriteit is die in die Lid-Staat belast is met de controle van de veterinaire en zoötechnische wetgeving. Volgens de artikelen 4 en 8 van deze richtlijn staan de bevoegde autoriteiten elkaar bij wanneer de bevoegde centrale autoriteit van een Lid-Staat (verzoekende autoriteit) de bevoegde centrale autoriteit van een andere Lid-Staat (aangezochte autoriteit) daarom verzoekt, dan wel op eigen initiatief, wanneer deze autoriteiten zulks voor de naleving van de veterinaire of zoötechnische wetgeving nuttig achten. Artikel 6 voorziet overigens in de mogelijkheid voor een bevoegde autoriteit om de bevoegde autoriteit van een andere Lid-Staat binnen een bepaald gebied om een versterkt toezicht op met name de inrichtingen te verzoeken.

    27 In het kader van een dergelijke regeling kan de bevoegde veterinaire autoriteit van een Lid-Staat, wanneer zij zulks nuttig acht, om bijstand van de bevoegde veterinaire autoriteit van een andere Lid-Staat verzoeken, met het oog op controles en preventie van inbreuken. In dat geval dient de aangezochte autoriteit de verzoekende autoriteit bijstand te verlenen. Dat om bijstand kan worden verzocht, betekent evenwel niet dat in het kader van de warmtebehandeling van separatorvlees, de officiële dierenarts van een Lid-Staat eerst een dergelijk verzoek moet doen alvorens een inrichting op het grondgebied van een andere Lid-Staat te kunnen aanwijzen.

    28 Op het derde onderdeel van de vraag dient derhalve te worden geantwoord, dat de bevoegde veterinaire autoriteit van de Lid-Staat van oorsprong ingevolge richtlijn 89/608 om bijstand van de bevoegde veterinaire autoriteit van de Lid-Staat van invoer kan verzoeken, zonder dat een dergelijk verzoek voor de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong een voorwaarde kan zijn om met het oog op de noodzakelijke warmtebehandeling een inrichting aan te wijzen op het grondgebied van de Lid-Staat van invoer.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    29 De kosten door de Duitse en de Belgische regering alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vierde kamer),

    uitspraak doende op de door het Oberverwaltungsgericht für das Land Nordrhein-Westfalen, te Münster, bij beschikking van 17 maart 1995 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    1) Artikel 6, lid 1, sub c en g, van richtlijn 64/433/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake gezondheidsvraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in vers vlees, zoals gewijzigd en gecodificeerd bij richtlijn 91/497/EEG van de Raad van 29 juli 1991, verzet zich tegen een nationale regeling die de invoer verbiedt van in de Lid-Staat van oorsprong niet aan een warmtebehandeling onderworpen separatorvlees, wanneer dit vlees bestemd is om een dergelijke behandeling te ondergaan in een door de officiële dierenarts van het land van oorsprong aangewezen erkende inrichting in de Lid-Staat van invoer.

    2) De bevoegde veterinaire autoriteit van de Lid-Staat van oorsprong kan ingevolge richtlijn 89/608/EEG van de Raad van 21 november 1989 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de veterinaire en zoötechnische wetgeving, om bijstand verzoeken van de bevoegde veterinaire autoriteit van de Lid-Staat van invoer, zonder dat een dergelijk verzoek voor de officiële dierenarts van de Lid-Staat van oorsprong een voorwaarde kan zijn om met het oog op de noodzakelijke warmtebehandeling een inrichting aan te wijzen op het grondgebied van de Lid-Staat van invoer.

    Top