Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0100

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 oktober 1997.
    Brigitte Kording tegen Senator für Finanzen.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Bremen - Duitsland.
    Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Ambtenaar - Deeltijdbetrekking - Recht op vrijstelling van examen dat toegang verleent tot beroep - Indirecte discriminatie.
    Zaak C-100/95.

    Jurisprudentie 1997 I-05289

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:453

    61995J0100

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 2 oktober 1997. - Brigitte Kording tegen Senator für Finanzen. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Bremen - Duitsland. - Gelijke behandeling van mannen en vrouwen - Ambtenaar - Deeltijdbetrekking - Recht op vrijstelling van examen dat toegang verleent tot beroep - Indirecte discriminatie. - Zaak C-100/95.

    Jurisprudentie 1997 bladzijde I-05289


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Sociale politiek - Mannelijke en vrouwelijke werknemers - Toegang tot arbeidsproces en arbeidsvoorwaarden - Gelijke behandeling - Discriminatie bij toegang tot arbeidsproces - Vrijstelling voor deeltijdwerknemers van examen dat toegang geeft tot beroep, afhankelijk gesteld van berekening van anciënniteit, die strikt evenredig is met arbeidsduur - Discriminatie ten opzichte van vrijstellingsvoorwaarden voor voltijdwerknemers - Maatregel die hoofdzakelijk vrouwen raakt - Ontoelaatbaarheid bij ontbreken van objectieve rechtvaardigingsgronden

    (Richtlijn 76/207 van de Raad, art. 3, lid 1)

    Samenvatting


    Artikel 3, lid 1, van richtlijn 76/207 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling bepalende dat, in geval van deeltijdarbeid van ten minste de helft van de normale arbeidsduur, de periode van beroepsactiviteit die is vereist om te worden vrijgesteld van het examen dat toegang verleent tot het beroep van belastingadviseur, met een overeenkomstige termijn wordt verlengd, wanneer deze bepalingen een aanzienlijk groter aantal vrouwelijke dan mannelijke werknemers raken, behoudens wanneer die wettelijke regeling haar rechtvaardiging vindt in objectieve criteria die losstaan van elke discriminatie op grond van geslacht.

    Partijen


    In zaak C-100/95,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Finanzgericht Bremen (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

    B. Kording

    en

    Senator für Finanzen,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 1976, L 39, blz. 40),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE

    (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: J. L. Murray (rapporteur), president van de Vierde kamer, waarnemend voor de president van de Zesde kamer, P. J. G. Kapteyn en G. Hirsch, rechters,

    advocaat-generaal: A. La Pergola

    griffier: H. A. Rühl, hoofdadmistrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - Senator für Finanzen, vertegenwoordigd door W. Baumgürtel, Senatsrat, als gemachtigde,

    - Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Wolfcarius, lid van haar juridische dienst, en H. Kreppel, bij de juridische dienst van de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, bijgestaan door K. Bertelsmann, advocaat te Hamburg,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van de Senator für Finanzen, vertegenwoordigd door W. Baumgürtel; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde, bijgestaan door D. Pannick, QC, en de Commissie, vertegenwoordigd door M. Wolfcarius, bijgestaan door K. Bertelsmann, advocaat, ter terechtzitting van 13 juni 1996,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 oktober 1996,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 7 maart 1995, bij het Hof ingekomen op 30 maart daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Bremen krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 3, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 1976, L 39, blz. 40; hierna: "richtlijn").

    2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen B. Kording en Senator für Finanzen betreffende de weigering van de bij de Senator für Finanzen ingestelde commissie belast met het onderzoek van de aanvragen om erkenning als belastingadviseur, om Kording vrij te stellen van de verplichting om te slagen voor een examen alvorens de werkzaamheid van belastingadviseur te kunnen uitoefenen.

    3 Volgens artikel 1, lid 1, beoogt de richtlijn de tenuitvoerlegging in de Lid-Staten van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, met inbegrip van promotiekansen, en tot de beroepsopleiding, alsmede ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden. Dit is het "beginsel van gelijke behandeling".

    4 Artikel 3, lid 1, bepaalt: "De toepassing van het beginsel van gelijke behandeling houdt in dat iedere vorm van discriminatie is uitgesloten op grond van geslacht voor wat betreft de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de selectiecriteria, tot beroepen of functies, ongeacht de sector of de bedrijfstak, en tot alle niveaus van de beroepshiërarchie."

    5 Uit § 2 van het Steuerberatungsgesetz (wet betreffende de werkzaamheid van belastingadviseur; hierna: "StBerG") volgt, dat in Duitsland de beroepsactiviteit van belastingadviseur alleen mag worden uitgeoefend door daartoe gemachtigde personen en verenigingen. De titel van belastingadviseur wordt toegekend aan de personen die zijn geslaagd voor het toegangsexamen tot het beroep van belastingadviseur dan wel daarvan zijn vrijgesteld (§ 35, lid 1, StBerG). Ingevolge § 38, lid 1, punt 4, sub a, StBerG zijn daarvan met name vrijgesteld, "de gewezen ambtenaren of stafleden van de belastingdienst die doen blijken van een ervaring van ten minste vijftien jaar op het gebied van belastingen die binnen de bevoegdheidssfeer vallen van de belastingdienst van de Bondsstaat of van een Land, op een post van $Sachbearbeiter' of ten minste op een gelijkwaardige post".

    6 Ten tijde van de feiten in het hoofdgeding was in § 38 StBerG niet gepreciseerd of de vereiste ervaring van vijftien jaar ook kon worden verkregen in het kader van deeltijdarbeid.

    7 De toepassing van § 38 ondergaat evenwel de invloed van § 36, lid 3, StBerG, zoals gewijzigd bij de Zesde wijzigingswet van 1994, waarin het heet, dat de vereiste ervaring om deel te nemen aan het toelatingsexamen voor het beroep van belastingadviseur, eveneens kan worden verkregen in het kader van een deeltijdbetrekking. In geval van deeltijdarbeid die ten minste de helft bedraagt van de normale arbeidsduur, wordt de totale duur verlengd met een overeenkomstige termijn, tot maximaal het dubbele van de in leden 1 en 2 voorziene termijn. Deeltijdarbeid die minder bedraagt dan de helft van de normale arbeidsduur, wordt niet in aanmerking genomen.

    8 De nieuwe tekst van § 38, lid 2, StBerG, zoals eveneens gewijzigd bij de Zesde wijzigingswet van 1994, bepaalt dat § 36, lid 3, eveneens geldt voor de vrijstelling van het examen.

    9 Kording werkt als Sachbearbeiter bij de Oberfinanzdirektion te Bremen. Bij brief van 21 oktober 1992 heeft zij verweerder in het hoofdgeding verzocht haar bij wege van bindend advies te bevestigen, dat zij op 30 april 1993 ingevolge de door haar tot dan uitgeoefende functies vrijgesteld was van het examen dat toegang verleent tot het beroep van belastingadviseur.

    10 De commissie die zich moet uitspreken over de aanvragen tot toelating tot het beroep van belastingadviseur, heeft bij bindend advies van 11 februari 1993 aan Kording laten weten, dat volgens haar de uitgeoefende activiteit aan de gestelde voorwaarden voldoet, maar dat op 30 april 1993 Kording haar beroepsactiviteit niet had uitgeoefend gedurende de bij het StBerG voorgeschreven minimumperiode van vijftien jaar. Volgens dit advies is de wetgever bij de vaststelling van de duur van de praktijkervaring ervan uitgegaan, dat de activiteiten bij wege van hoofdberoep, dit wel zeggen voltijds, moeten worden uitgeoefend. In het geval van een kandidaat die deeltijds werkt, kunnen de overeenkomstige perioden dus slechts in aanmerking worden genomen op basis van de verhouding tussen de reële arbeidsduur van de betrokkenen en de normale arbeidsduur.

    11 Op 9 maart 1993 heeft Kording beroep ingesteld bij het Finanzgericht, dat twijfels had over de verenigbaarheid van de Duitse wetgeving met de richtlijn, en het Hof om een prejudiciële beslissing heeft verzocht over de volgende vraag:

    "Is er sprake van schending van artikel 3, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG van 9 februari 1976 (PB 1976, L 39, blz. 40) of een andere gemeenschapsrechtelijke bepaling in de vorm van $indirecte discriminatie van vrouwen', indien volgens de nationale bepalingen (§ 38, lid 1, punt 4, sub a, en lid 2, juncto § 36, lid 3, Steuerberatungsgesetz) de als voorwaarde voor vrijstelling van het examen voor belastingadviseur vereiste activiteit van ten minste vijftien jaar als stafmedewerker ($Sachbearbeiter') van de belastingdienst, bij deeltijdarbeid van ten minste de helft van de normale arbeidsduur, met een overeenkomstige termijn wordt verlengd, en indien 110 van de 119 deeltijds werkende stafleden van de belastingdienst te Bremen vrouwen zijn (92,4 %)?"

    12 De verwijzende rechter wenst met zijn vraag in wezen te vernemen, of artikel 3, lid 1, van de richtlijn zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling bepalende dat in geval van deeltijdarbeid van ten minste de helft van de normale arbeidsduur, de voor vrijstelling van het examen voor toelating tot het beroep van belastingadviseur vereiste periode van beroepsuitoefening met een overeenkomstige termijn wordt verlengd.

    13 Er zij aan herinnerd, dat artikel 3, lid 1, van de richtlijn elke discriminatie op grond van geslacht verbiedt wat betreft de toegangsvoorwaarden, met inbegrip van de selectiecriteria, tot beroepen of functies, ongeacht de sector of de bedrijfstak, en tot alle niveaus van de beroepshiërarchie.

    14 Zoals het Hof heeft vastgesteld in zijn arrest van 14 februari 1995 (zaak C-279/93, Schumacker, Jurispr. 1995, blz. I-225, r.o. 30), is er slechts sprake van discriminatie, wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare situaties of wanneer dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties.

    15 Zoals de verwijzende rechter heeft opgemerkt, behelst de in het hoofdgeding toepasselijke wettelijke regeling geen rechtstreekse discriminatie, aangezien bij identieke deeltijdarbeid de verlenging van de totale arbeidsduur die wordt verlangd van een "Sachbearbeiter" bij de belastingdienst die met vrijstelling van het examen toegang wenst te krijgen tot het beroep van belastingadviseur, dezelfde is voor mannen en voor vrouwen. Onderzocht moet dus worden, of een dergelijke bepaling een indirecte discriminatie kan uitmaken.

    16 Volgens vaste rechtspraak is er indirecte discriminatie wanneer de toepassing van een nationale maatregel, al is hij op neutrale wijze geformuleerd, in feite een groter aantal vrouwen dan mannen benadeelt (zie, in die zin, arresten van 14 december 1995, zaak C-444/93, Megner en Scheffel, Jurispr. 1995, blz. I-4741, r.o. 24, en 24 februari 1994, zaak C-343/92, Roks e.a., Jurispr. 1994, blz. I-571, r.o. 33).

    17 Onbetwistbaar is, dat bepalingen zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, gevolgen hebben voor deeltijdwerknemers en hen benadelen ten opzichte van voltijdwerknemers. Voor een vrijstelling van het examen is namelijk vereist, dat de deeltijdwerknemers verschillende jaren langer gewerkt hebben dan de voltijdwerknemers.

    18 Uit de verwijzingsbeschikking volgt eveneens, dat 92,4 % van de deeltijdwerkende stafmedewerkers van de belastingdienst te Bremen, vrouwen zijn.

    19 In een dergelijk geval moet worden vastgesteld, dat bepalingen zoals die welke in het hoofdgeding aan de orde zijn, in feite tot gevolg hebben dat vrouwelijke werknemers worden gediscrimineerd ten opzichte van mannelijke werknemers, en dus als strijdig met de richtlijn moeten worden beschouwd. Dit zou slechts anders zijn, indien het verschil in behandeling van de twee categorieën werknemers zou worden gerechtvaardigd door factoren die losstaan van elke discriminatie op grond van geslacht (zie met name arresten van 13 mei 1986, zaak 170/84, Bilka, Jurispr. 1986, blz. 1607, r.o. 29; 13 juli 1989, zaak 171/88, Rinner-Kühn, Jurispr. 1989, blz. 2743, r.o. 12, en 6 februari 1996, zaak C-457/93, Lewark, Jurispr. 1996, blz. I-243, r.o. 31).

    20 Het staat aan de nationale rechter, die bij uitsluiting bevoegd is om de feiten te beoordelen en de nationale wetgeving uit te leggen, om op grond van alle omstandigheden uit te maken, of en in hoeverre een wettelijke regeling, die ongeacht het geslacht van de werknemer van toepassing is doch die in feite vrouwen in sterkere mate dan mannen treft, haar rechtvaardiging vindt in objectieve factoren die losstaan van elke discriminatie op grond van geslacht (zie arrest van 31 maart 1981, zaak 96/80, Jenkins, Jurispr. 1981, blz. 911, r.o. 14, en arresten Bilka, reeds aangehaald, r.o. 36, en Rinner-Kühn, reeds aangehaald, r.o. 15).

    21 Verweerder in het hoofdgeding stelt zich op het standpunt, dat het verkrijgen van de titel van belastingadviseur, met vrijstelling van deelneming aan het examen voor toelating tot dit beroep, moet worden beschouwd als een uitzondering, waarvoor uitsluitend de personen in aanmerking komen die gedurende een bepaalde tijd een activiteit hebben uitgeoefend, en waarvan dus vaststaat dat zij over een bepaalde minimumervaring beschikken. Zijns inziens is voor het verkrijgen van de vereiste kennis om zonder examen tot het beroep te worden toegelaten, een beroepsactiviteit nodig van een bepaalde duur, die is vastgesteld ongeacht de concrete gevallen en met dezelfde gevolgen voor alle kandidaten.

    22 Verzoekster in het hoofdgeding daarentegen stelt dat de diversiteit van de werkzaamheden en de kwaliteit van de arbeid van deeltijdwerknemers overeenkomen met die van voltijdwerknemers. Het enige verschil betreft de kwantiteit van de verrichte werkzaamheden.

    23 In zijn arrest van 7 februari 1991 (zaak C-184/89, Nimz, Jurispr. 1991, blz. I-297, r.o. 14) heeft het Hof verklaard, dat de zienswijze dat er een specifiek verband bestaat tussen de duur van een beroepsactiviteit en het verwerven van een bepaald niveau van kennis of ervaring, niet meer is dan een generaliserende uitspraak over bepaalde categorieën werknemers, waaruit geen objectieve criteria kunnen worden afgeleid, buiten elke discriminatie om. Ook al gaan anciënniteit en beroepservaring hand in hand, en is een ervaren werknemer beter toegerust voor de hem opgedragen werkzaamheden, toch hangt het objectieve karakter van een dergelijk criterium af van alle omstandigheden van het individuele geval en met name van het verband tussen de aard van de uitgeoefende functie en de ervaring die de uitoefening van deze functie na een bepaald aantal arbeidsuren verschaft.

    24 Bovendien heeft de verwijzende rechter reeds vastgesteld, dat het StBerG, in zijn oorspronkelijke versie, de vrijstelling van de stafmedewerkers van de belastingdienst van deelneming aan het examen voor toegang tot het beroep van belastingadviseur afhankelijk stelde van de voorwaarde dat zij in belastingzaken vijf jaar ervaring hadden in de loop van de tien jaar voorafgaand aan hun vertrek uit de dienst. Kording heeft voor de verwijzende rechter, door verweerder in het hoofdgeding onweersproken, verklaard, dat de duur van de vereiste ervaring in 1972 van vijf op vijftien jaar was gebracht om de neiging van de ambtenaren tegen te gaan om over te stappen naar een vrij beroep, zodat de wetswijziging niet is ingegeven door redenen verband houdend met de kwalificatie van de betrokkenen.

    25 Wanneer in die omstandigheden een deeltijdwerknemer minder gunstig wordt behandeld dan een voltijdwerknemer, roepen bepalingen als die welke in het hoofdgeding van toepassing zijn een indirecte discriminatie in het leven ten nadele van de vrouwelijke werknemers, wanneer blijkt dat in feite een aanzienlijk lager percentage mannen dan vrouwen deeltijds werkt, zodat die bepalingen in strijd zijn met artikel 3, lid 1, van de richtlijn. Een dergelijke ongelijke behandeling is evenwel verenigbaar met deze bepaling, indien zij haar rechtvaardiging vindt in objectieve factoren die losstaan van elke discriminatie op grond van geslacht.

    26 Indien de nationale rechter vaststelt dat de bevoegde autoriteiten hebben kunnen aantonen, dat het vereiste dat een deeltijdwerknemer een langere periode van beroepsactiviteit achter zich moet hebben dan een voltijdwerknemer om te worden vrijgesteld van het examen voor toegang tot het beroep van belastingadviseur, zijn rechtvaardiging vindt in objectieve factoren die losstaan van elke discriminatie op grond van geslacht, kan de loutere omstandigheid dat de nationale wettelijke regeling een aanzienlijk groter aantal vrouwelijke dan mannelijke werknemers raakt, niet worden beschouwd als een schending van artikel 3, lid 1, van de richtlijn.

    27 Mitsdien moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat artikel 3, lid 1, van de richtlijn zich verzet tegen een nationale wettelijke regeling bepalende dat, in geval van deeltijdarbeid van tenminste de helft van de normale arbeidsduur, de periode van beroepsactiviteit die is vereist om te worden vrijgesteld van het examen dat toegang verleent tot het beroep van belastingadviseur, met een overeenkomstige termijn wordt verlengd, wanneer deze bepalingen een aanzienlijk groter aantal vrouwelijke dan mannelijke werknemers raken, behoudens wanneer die wettelijke regeling haar rechtvaardiging vindt in objectieve criteria die losstaan van elke discriminatie op grond van geslacht.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    28 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

    uitspraak doende op de door het Finanzgericht Bremen bij beschikking van 7 maart 1995 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    Artikel 3, lid 1, van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, verzet zich tegen een nationale wettelijke regeling bepalende dat, in geval van deeltijdarbeid van ten minste de helft van de normale arbeidsduur, de periode van beroepsactiviteit die is vereist om te worden vrijgesteld van het examen dat toegang verleent tot het beroep van belastingadviseur, met een overeenkomstige termijn wordt verlengd, wanneer deze bepalingen een aanzienlijk groter aantal vrouwelijke dan mannelijke werknemers raken, behoudens wanneer die wettelijke regeling haar rechtvaardiging vindt in objectieve criteria die losstaan van elke discriminatie op grond van geslacht.

    Top