Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0039

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 maart 1996.
Strafzaak tegen Pierre Goupil.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal de police de La Rochelle - Frankrijk.
Sociale bepalingen op het gebied van het wegvervoer - Afwijking voor voertuigen van de diensten van de vuilnisophaling.
Zaak C-39/95.

Jurisprudentie 1996 I-01601

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1996:127

61995J0039

Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 21 maart 1996. - Strafzaak tegen Pierre Goupil. - Verzoek om een prejudiciele beslissing: Tribunal de police de La Rochelle - Frankrijk. - Sociale bepalingen op het gebied van het wegvervoer - Afwijking voor voertuigen van de diensten van de vuilnisophaling. - Zaak C-39/95.

Jurisprudentie 1996 bladzijde I-01601


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Vervoer ° Wegvervoer ° Sociale bepalingen ° Afwijkingen ° Voertuigen van diensten van vuilnisophaling ° Begrip

(Verordening nr. 3820/85 van de Raad, art. 4, sub 6)

Samenvatting


Artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, moet, wanneer het onder de categorieën van vervoer die zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de richtlijn, het vervoer noemt dat plaatsvindt met "voertuigen van de diensten van de vuilnisophaling", aldus worden uitgelegd, dat het betrekking heeft op voertuigen die worden gebruikt voor het ophalen van allerlei soorten vuilnis dat niet onder een meer specifieke regeling valt alsmede voor het vervoer ervan in de nabije omgeving, in het kader van een algemene dienst van openbaar belang, die rechtstreeks door overheidsinstanties of onder hun toezicht door particuliere ondernemingen wordt verricht.

Partijen


In zaak C-39/95,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunal de police de La Rochelle (Frankrijk), in de aldaar dienende strafzaak tegen

P. Goupil,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 4, sub 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: D. A. O. Edward, kamerpresident, P. Jann (rapporteur) en L. Sevón, rechters,

advocaat-generaal: P. Léger

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° P. Goupil, vertegenwoordigd door P. Mauriac en A. Carnelutti, advocaten te Parijs,

° de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Belliard, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en A. de Bourgoing, speciaal afgezant bij die directie, als gemachtigden,

° de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door L. Nicoll, van het Treasury Solicitor' s Department, als gemachtigde,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. zur Hausen als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van P. Goupil, vertegenwoordigd door P. Mauriac en A. Carnelutti, de Franse regering, vertegenwoordigd door R. Nadal, adjunct-secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door N. Green, Barrister, en de Commissie, vertegenwoordigd door G. zur Hausen, ter terechtzitting van 30 november 1995,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 januari 1996,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 31 januari 1995, ingekomen ten Hove op 17 februari daaraanvolgend, heeft het Tribunal de police de La Rochelle krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 4, sub 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB 1985, L 370, blz. 1; hierna: de "verordening").

2 Deze vraag is gerezen in een strafzaak tegen P. Goupil, die ervan wordt verdacht viermaal de regeling inzake de werktijd van bestuurders te hebben overtreden.

3 In de afdelingen IV en V van de verordening is de duur van de rij- en rusttijden geregeld. Artikel 4 van de verordening bepaalt echter:

"Deze verordening is niet van toepassing op vervoer met:

(...)

6) voertuigen van de rioleringsdiensten, de diensten ter bescherming tegen overstromingen, of van de diensten van de water-, gas- en elektriciteitsvoorziening, de gemeentereiniging, de vuilnisophaling, de telegraaf en telefoon, de postzendingen, de radio-omroep, de televisie en de opsporing van radio- en televisiezend- en ontvangtoestellen;

(...)"

4 Goupil is algemeen directeur van een vennootschap die zich bezighoudt met de reiniging, de zuivering en de verwerking van afval. De voertuigen van de vennootschap halen het afval bij de ondernemingen op en vervoeren het naar een stortplaats of naar een verbrandingsinstallatie. Bij een controle stelde de rijkspolitie vast, dat een van de chauffeurs van de onderneming viermaal de wettelijk toegestane rijtijd had overschreden. Daarop werd tegen Goupil een strafzaak ingeleid wegens overtreding van de verordening alsmede van het Franse decreet nr. 1130 van 17 oktober 1986.

5 Tijdens de terechtzitting voor de nationale rechter stelde Goupil, dat hij op grond van artikel 4, sub 6, van de verordening niet verplicht was de voertuigen van zijn onderneming uit te rusten met een tachograaf en dat de overschrijding van de rijtijd daarom geen overtreding kon opleveren.

6 Het Tribunal de police de La Rochelle heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

"Sluit artikel 4 van verordening (EEG) nr. 3820/85 voertuigen van particuliere ondernemingen voor de afvalverwijdering en -verwerking, die afvalcontainers of industrieel afval vervoeren, van de werkingssfeer van verordening (EEG) nr. 3821/85 uit, ook wanneer het vervoer over grote afstanden plaatsvindt?"

7 Met deze vraag verzoekt de nationale rechter in wezen om een definitie van het begrip "voertuigen van de diensten van de vuilnisophaling", als bedoeld in artikel 4, sub 6, van de verordening.

8 Om te beginnen zij eraan herinnerd, dat artikel 4 van de verordening een opsomming geeft van bepaalde categorieën vervoer die van de werkingssfeer ervan zijn uitgesloten. Als afwijking van de algemene regeling kan artikel 4 daarom niet aldus worden uitgelegd, dat de gevolgen ervan verder gaan dan noodzakelijk is ter vrijwaring van de belangen die het beoogt te beschermen. Bovendien moet de draagwijdte van de toegestane afwijkingen worden bepaald in het licht van de doelstelling van de verordening (zie arrest van 25 juni 1992, zaak C-116/91, British Gas, Jurispr. 1992, blz. I-4071, r.o. 12).

9 Aangaande de belangen die artikel 4, sub 6, van de verordening beoogt te beschermen, dient te worden opgemerkt dat de in die bepaling voorziene afwijkingen zijn gebaseerd op de aard van de diensten waarvoor de voertuigen worden gebruikt. Dienaangaande blijkt uit de opsomming in artikel 4, punt 6, van de verordening, dat de in die bepaling bedoelde diensten alle algemene diensten van openbaar belang zijn (arrest British Gas, reeds aangehaald, r.o. 13).

10 Blijkens de eerste overweging van de considerans van de verordening beoogt deze de concurrentievoorwaarden te harmoniseren en de arbeidsvoorwaarden en de verkeersveiligheid te verbeteren.

11 Gelet op deze doelstellingen, in het bijzonder die betreffende de verbetering van de verkeersveiligheid, moet het begrip "vuilnisophaling" aldus worden uitgelegd, dat het enkel betrekking heeft op het ophalen van vuilnis vanaf een plaats waar dit is gedeponeerd. De voertuigen die voor deze werkzaamheid worden gebruikt, verplaatsen zich over een korte afstand en gedurende korte tijd, waarbij het vervoer ondergeschikt aan de vuilnisophaling blijft. Vervoer van vuilnis, dat deze kenmerken niet vertoont, kan niet onder de uitzondering vallen. De nationale rechter dient in elk bij hem aanhangig geding te bepalen, of dit het geval is.

12 Aangezien de in artikel 4, sub 6, bedoelde diensten van algemeen belang zijn, moet de vuilnis waarop de betrokken activiteit betrekking kan hebben, worden omschreven als afval van zowel huishoudelijke als industriële aard alsmede bijzonder afval, wanneer de ophaling ervan beantwoordt aan het algemeen belang. Deze uitlegging is voorts in overeenstemming met de beoogde harmonisatie van de concurrentievoorwaarden, zonder evenwel in de weg te staan aan de toepassing van meer specifieke bepalingen betreffende bepaalde soorten afval, zoals artikel 13, lid 1, sub d, van de verordening, dat betrekking heeft op het vervoer van slachtafvallen.

13 Binnen de aldus omschreven grenzen vallen ook ritten met lege voertuigen alsmede ritten in het kader van de voorbereiding van vervoer, onder artikel 4, sub 6, van de verordening.

14 Tot slot is het niet noodzakelijk dat de betrokken voertuigen, om onder de uitzondering te kunnen vallen, rechtstreeks door overheidsinstanties worden gebruikt. Verordening nr. 3820/85 beoogt een versoepeling van verordening (EEG) nr. 543/69 van de Raad van 25 maart 1969 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (PB 1969, L 77, blz. 49). Anders dan de bepaling die het vervangt, te weten artikel 4, sub 4, van verordening nr. 543/69, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2827/77 van de Raad van 12 december 1977 houdende wijziging van verordening (EEG) nr. 543/69 (PB 1977, L 334, blz. 1), verwijst artikel 4, sub 6, van verordening nr. 3820/85 niet meer naar "door andere overheidsinstanties voor openbare diensten gebruikte voertuigen". Deze tekstuele wijziging heeft tot gevolg, dat de afwijking zowel kan worden gebruikt door overheidsinstanties als door particuliere ondernemingen die, onder toezicht van die instanties, een algemene dienst van openbaar belang verrichten.

15 Mitsdien moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat het begrip "voertuigen van de diensten van de vuilnisophaling" in artikel 4, sub 6, van de verordening aldus moet worden uitgelegd, dat het betrekking heeft op voertuigen die worden gebruikt voor het ophalen van allerlei soorten vuilnis dat niet onder een meer specifieke regeling valt alsmede voor het vervoer ervan in de nabije omgeving, in het kader van een algemene dienst van openbaar belang, die rechtstreeks door overheidsinstanties of onder hun toezicht door particuliere ondernemingen wordt verricht.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

16 De kosten door de Franse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunal de police de La Rochelle bij beschikking van 31 januari 1995 gestelde prejudiciële vraag, verklaart voor recht:

Het begrip "voertuigen van de diensten van de vuilnisophaling" in artikel 4, sub 6, van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, moet aldus worden uitgelegd, dat het betrekking heeft op voertuigen die worden gebruikt voor het ophalen van allerlei soorten vuilnis dat niet onder een meer specifieke regeling valt alsmede voor het vervoer ervan in de nabije omgeving, in het kader van een algemene dienst van openbaar belang, die rechtstreeks door overheidsinstanties of onder hun toezicht door particuliere ondernemingen wordt verricht.

Top