Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61995CJ0004

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 30 januari 1997.
    Fritz Stöber (C-4/95) en José Manuel Piosa Pereira (C-5/95) tegen Bundesanstalt für Arbeit.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen - Duitsland.
    Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad - Personele werkingssfeer.
    Gevoegde zaken C-4/95 en C-5/95.

    Jurisprudentie 1997 I-00511

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:44

    61995J0004

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 30 januari 1997. - Fritz Stöber (C-4/95) en José Manuel Piosa Pereira (C-5/95) tegen Bundesanstalt für Arbeit. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen - Duitsland. - Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad - Personele werkingssfeer. - Gevoegde zaken C-4/95 en C-5/95.

    Jurisprudentie 1997 bladzijde I-00511


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1 Sociale zekerheid van migrerende werknemers - Gezinsbijslagen - Werknemers of zelfstandigen op wie Duitse wettelijke regeling van toepassing is - Zelfstandigen - Begrip in zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71 - Zelfstandigen die verplicht zijn, zich te verzekeren voor ouderdomsrisico

    (Verordeningen van de Raad nr. 1408/71, art. 1, sub a-ii, 73 en Bijlage I, punt I, C, sub b, en nr. 3427/89)

    2 Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Regeling van Lid-Staat volgens welke voor inaanmerkingneming van kinderen ten laste bij berekening van gezinsbijslagen als voorwaarde wordt gesteld, dat zij op nationaal grondgebied woonachtig zijn - Discriminatie van migrerende zelfstandigen - Ontoelaatbaarheid

    (EG-Verdrag, art. 52)

    Samenvatting


    3 Artikel 73 van verordening nr. 1408/71, in de bij verordening nr. 2001/83 gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening nr. 3427/89, dat bepaalt dat de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een Lid-Staat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht heeft op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden, moet voor de betaling van gezinsbijslagen uit hoofde van de Duitse wettelijke regeling aldus worden uitgelegd, dat het enkel betrekking heeft op zelfstandigen die beantwoorden aan de specifieke definitie die voortvloeit uit artikel 1, sub a-ii, gelezen in samenhang met bijlage I, punt I, C, sub b, bij deze verordening, dat wil zeggen op degenen die verplicht zijn zich te verzekeren of bij te dragen voor het ouderdomsrisico in een stelsel voor zelfstandigen, dan wel zich te verzekeren in het kader van de verplichte pensioenverzekering.

    De ruime uitlegging die het begrip zelfstandige in de zin van de verordening gelet op de door de Gemeenschap vastgestelde doelstelling van vrij verkeer, moet krijgen, kan namelijk niet zover gaan, dat elke nuttige werking wordt ontnomen aan de bepalingen in die bijlage I, waarmee de gemeenschapswetgever, zoals hij bevoegd was te doen, heeft vastgesteld voor welke zelfstandigen het voordien enkel voor werknemers toepasselijke artikel 73 in de toekomst zou gaan gelden.

    4 Artikel 52 van het Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke kinderen ten laste van een zelfstandige bij de berekening van de gezinsbijslagen slechts in aanmerking kunnen worden genomen, indien zij in de betrokken Lid-Staat woonachtig zijn.

    Indien een dergelijke regeling niet kan steunen op objectieve rechtvaardigingsgronden, is zij namelijk discriminerend voor migrerende werknemers, omdat vooral hun kinderen in het buitenland woonachtig zijn.

    De problemen die door de intrekking van dit woonplaatsvereiste zouden kunnen ontstaan in verband met de noodzaak om te garanderen dat de bijslagen daadwerkelijk voor het onderhoud van de kinderen worden besteed en om samenloop van bijslagen te voorkomen, moeten worden opgelost door analoge toepassing van de voorschriften die in verordening nr. 1408/71 zijn opgenomen voor zelfstandigen die onder de werkingssfeer ervan vallen.

    Partijen


    In de gevoegde zaken C-4/95 en C-5/95,

    betreffende twee verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen (Duitsland), in de aldaar aanhangige gedingen tussen

    F. Stoeber (C-4/95), J. M. Piosa Pereira (C-5/95)

    en

    Bundesanstalt fuer Arbeit,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6) gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3427/89 van de Raad van 30 oktober 1989 (PB 1989, L 331, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE

    (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), kamerpresident, C. Gulmann, D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en P. Jann, rechters,

    advocaat-generaal: A. La Pergola

    griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Roeder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde,

    - de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. J. Navarro González, directeur-generaal Cooerdinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Europese Gemeenschappen, en M. Bravo-Ferrer Delgado, abogado del Estado, als gemachtigden,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia, lid van haar juridische dienst, en H. Kreppel, bij deze dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van de Duitse regering, vertegenwoordigd door S. Maass, Regierungsraetin z. A. bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigde, de Spaanse regering, vertegenwoordigd door M. Bravo-Ferrer Delgado, en de Commissie, vertegenwoordigd door J. Grunwald, juridisch adviseur, en M. Patakia, als gemachtigden, ter terechtzitting van 28 maart 1996,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 6 juni 1996,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij twee beschikkingen van 25 november 1994, ingekomen bij het Hof op 12 januari 1995, heeft het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 1, sub a, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 (PB 1983, L 230, blz. 6) gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3427/89 van de Raad van 30 oktober 1989 (PB 1989, L 331, blz. 1; hierna: "verordening nr. 1408/71").

    2 Deze vragen zijn gerezen in een geschil tussen F. Stoeber (C-4/95) en J. M. Piosa Pereira (C-5/95) enerzijds en de Bundesanstalt fuer Arbeit anderzijds, betreffende de weigering van laatstgenoemde om, overeenkomstig de Duitse wettelijke regeling, bij de vaststelling van het bedrag van de kinderbijslag rekening te houden met hun niet in Duitsland woonachtige kinderen.

    3 Krachtens § 2, lid 5, van het Bundeskindergeldgesetz (hierna: "BKGG") van 25 juni 1969 wordt voor de berekening van kinderbijslag geen rekening gehouden met kinderen die niet hun vaste woon- of verblijfplaats in Duitsland hebben.

    4 In zaak C-4/95 heeft Stoeber, Duits onderdaan, tot 1969 in Ierland gewerkt en zich vervolgens in Duitsland gevestigd, waar hij tot 1977, als werknemer, premies heeft betaald aan de verplichte ziektekosten- en pensioenverzekering. Vanaf 1 februari 1977 is hij in Duitsland als zelfstandige werkzaam en betaalt hij vrijwillige bijdragen aan het wettelijke stelsel van pensioenverzekering voor bedienden ("Angestellten") en ook aan een wettelijk stelsel van aanvullende ziektekostenverzekering.

    5 In november 1988 verzocht Stoeber om bij de berekening van de kinderbijslag voor zijn twee kinderen uit zijn tweede huwelijk rekening te houden met zijn dochter uit zijn eerste huwelijk, die bij haar moeder in Ierland woont. Volgens zijn verklaringen logeert zij gedurende de vakanties bij hem. Bovendien zou zij in het Duitse bevolkingsregister zijn ingeschreven.

    6 Zijn verzoek werd afgewezen bij beschikking van 22 december 1988, welke vervolgens werd bevestigd bij beschikking van 13 februari 1989, omdat het betrokken kind haar vaste woon- of verblijfplaats in de zin van het BKGG niet in Duitsland had.

    7 Na zich voor het Sozialgericht Dortmund bereid te hebben verklaard het verzoek te heronderzoeken met inachtneming van het gemeenschapsrecht, heeft de Bundesanstalt fuer Arbeit het verzoek opnieuw afgewezen bij beschikking van 5 oktober 1990, welke op 8 april 1991 is bevestigd. Het Duitse orgaan was namelijk van mening, dat Stoeber geen "zelfstandige" in de zin van verordening nr. 1408/71 was en dus geen beroep op artikel 73 van die verordening kon doen.

    8 Krachtens artikel 73 van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd met ingang van 15 januari 1986, heeft "onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een Lid-Staat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste Staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze Staat woonden."

    9 Artikel 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 bepaalt, dat "voor de toepassing van de verordening onder $werknemer' en onder $zelfstandige' respectievelijk wordt verstaan ieder:

    i) die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid dat op werknemers of zelfstandigen van toepassing is;

    ii) die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid dat voor alle ingezetenen of voor de gehele beroepsbevolking geldt, verplicht verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is,

    - wanneer hij door de wijze van beheer of van financiering van dit stelsel als werknemer of zelfstandige kan worden onderkend, dan wel

    - indien dergelijke criteria niet aanwezig zijn, wanneer hij verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een andere in bijlage I omschreven gebeurtenis, in het kader van een voor werknemers of zelfstandigen ingesteld stelsel of onder iii) bedoeld stelsel, dan wel, bij gebreke van zulk een stelsel in de betrokken Lid-Staat, wanneer hij beantwoordt aan de in bijlage I gegeven definitie;

    (...)

    iv) die, in het kader van een stelsel van sociale zekerheid van een Lid-Staat, ingesteld voor werknemers of voor zelfstandigen of voor alle ingezetenen of voor bepaalde categorieën ingezetenen, vrijwillig verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen behorende tot de takken van sociale zekerheid waarop deze verordening van toepassing is,

    - indien hij al dan niet in loondienst werkzaam is, of

    - indien hij tevoren in het kader van een voor werknemers of zelfstandigen ingesteld stelsel van dezelfde Lid-Staat verplicht verzekerd is geweest tegen dezelfde gebeurtenis;

    (...)"

    10 Bijlage I, punt I - "Werknemers en/of zelfstandigen" (artikel 1, sub a-ii en iii, van de verordening) -, C (Duitsland), van verordening nr. 1408/71 luidt als volgt:

    "Wanneer een Duits orgaan bevoegd is voor de toekenning van gezinsbijslagen overeenkomstig hoofdstuk 7 van titel III van de verordening, wordt in de zin van artikel 1, sub a-ii, van de verordening aangemerkt:

    a) als werknemer, degene die verplicht verzekerd is tegen werkloosheid of degene die, aansluitend op deze verzekering, uitkeringen van de ziekteverzekering of soortgelijke uitkeringen verkrijgt;

    b) als zelfstandige, degene die werkzaamheden anders dan in loondienst uitoefent en die verplicht is:

    - zich te verzekeren of bij te dragen voor het ouderdomsrisico in een stelsel voor zelfstandigen of

    - zich te verzekeren in het kader van de verplichte pensioenverzekering."

    11 Vervolgens wees het Sozialgericht Dortmund Stoebers beroep tegen de genoemde beschikking van 8 april 1991 toe voor het tijdvak tussen 1 mei 1988 en 31 december 1991, de datum waarop zijn dochter haar schoolopleiding afsloot. Volgens het Sozialgericht Dortmund is Stoeber namelijk een "zelfstandige" in de zin van artikel 1, sub a-i, van verordening nr. 1408/71, omdat hij vrijwillig verzekerd is bij een pensioenverzekering. Bijgevolg zou hij een beroep op de bepalingen van artikel 73 van de verordening kunnen doen.

    12 Verweerster in het hoofdgeding stelde tegen deze uitspraak hoger beroep in bij de verwijzende rechter. Haars inziens zijn in casu enkel beslissend de bepalingen van artikel 1, sub a-ii, juncto bijlage I van verordening nr. 1408/71, waarin wordt gedefinieerd wat onder een "zelfstandige" in de zin van artikel 1, sub a-ii, van verordening nr. 1408/71 moet worden verstaan, wanneer een Duits orgaan bevoegd is voor de toekenning van gezinsbijslagen overeenkomstig titel III, hoofdstuk 7, van de verordening. Ingevolge punt I, C, sub b, van die bijlage valt Stoeber volgens haar echter niet onder verordening nr. 1408/71, omdat hij niet verplicht verzekerd is.

    13 In zaak C-5/95 heeft Piosa Pereira, Spaans onderdaan, in Duitsland in loondienst gewerkt en was hij uit dien hoofde tot 9 september 1988 aangesloten bij de verplichte stelsels van ziektekosten- en pensioenverzekering. Vanaf 1 april 1989 werkt hij in Duitsland als zelfstandige en sinds 23 april 1989 betaalt hij vrijwillige bijdragen aan een allgemeine Ortskrankenkasse.

    14 Op 31 oktober 1989 vroeg Piosa Pereira kinderbijslag aan voor zijn drie kinderen, die bij zijn van hem gescheiden echtgenote in Spanje wonen. Deze aanvraag werd bij beschikking van 7 augustus 1990 afgewezen, omdat hij niet onder de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 viel en zich dus niet op artikel 73 van die verordening kon beroepen. Die beschikking is bevestigd op 10 september 1990.

    15 Daarop stelde Piosa Pereira beroep in bij het Sozialgericht Dortmund, dat zijn vordering op 24 september 1990 toewees; het was namelijk van mening dat hij zich wel op artikel 73 kon beroepen. Aangezien Piosa Pereira vrijwillig voortgezet verzekerd was tegen ziektekosten, viel hij immers uit hoofde van artikel 1, sub a-i, van verordening nr. 1408/71 onder de personele werkingssfeer van die verordening. Daarentegen was bijlage I volgens het Sozialgericht niet van toepassing, omdat deze bijlage slechts betrekking heeft op de stelsels die in artikel 1, sub a-ii, van die verordening worden genoemd.

    16 Op 12 november 1992 stelde verweerster tegen deze uitspraak hoger beroep in bij de verwijzende rechter.

    17 De verwijzende rechter merkt op, dat Stoeber noch Piosa Pereira volgens de Duitse wettelijke regeling aanspraak op kinderbijslag voor hun in het buitenland woonachtige kinderen kan maken. Ingevolge § 2, lid 5, eerste zin, van het BKGG kan namelijk bij de berekening van de kinderbijslag geen rekening worden gehouden met kinderen die niet hun vaste woon- of verblijfplaats in Duitsland hebben.

    18 Niettemin vraagt hij zich af, of verzoekers in het hoofdgeding niet hun vorderingen op artikel 73 van verordening nr. 1408/71 kunnen baseren als zelfstandigen. Volgens hen voldoen zij namelijk aan de voorwaarden om als "zelfstandige" in de zin van die verordening te worden beschouwd. Stoeber voldoet aan de voorwaarden van artikel 1, sub a-iv, van verordening nr. 1408/71, omdat hij als zelfstandige vrijwillig verzekerd is tegen ouderdomsrisico's en ziektekosten in het kader van een stelsel voor werknemers, waarbij hij tevoren verplicht verzekerd was. Piosa Pereira voldoet aan de in artikel 1, sub a-i en iv, van verordening nr. 1408/71 gestelde voorwaarden, omdat hij als zelfstandige vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen ziektekosten in het kader van een stelsel voor werknemers op basis van eerdere tijdvakken van verplichte verzekering.

    19 De verwijzende rechter merkt op, dat de betrokkenen daarentegen niet voldoen aan de voorwaarden van de bepalingen van artikel 1, sub a-ii, tweede streepje, juncto bijlage I, punt I, C, sub b, bij verordening nr. 1408/71. De Duitse wettelijke regeling inzake kinderbijslag betreft namelijk een stelsel van de tak "gezinsbijslagen" (artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71), dat voor alle ingezetenen geldt en waarbij door de wijze van beheer of van financiering geen onderscheid kan worden gemaakt tussen werknemers en zelfstandigen, zodat verzoekers in het hoofdgeding niet voldoen aan de in bijlage I, punt I, C, sub b, genoemde criteria, waarnaar wordt verwezen in punt ii, tweede streepje, daar zij slechts vrijwillig zijn verzekerd.

    20 De verwijzende rechter is van mening, dat indien het begrip "zelfstandige" in artikel 1, sub a-ii, wat de Duitse regeling inzake gezinsbijslagen betreft, moet worden geacht uitputtend te zijn gedefinieerd, verzoekers in het hoofdgeding zich niet op artikel 73 kunnen beroepen.

    21 In dit verband beklemtoont de verwijzende rechter, dat volgens de Duitse rechtspraak en literatuur enkel punt ii relevant is, wanneer het bevoegde orgaan voor de toekenning van gezinsbijslagen een Duits orgaan is. Zijns inziens pleiten de bijzondere voorwaarden in bijlage I namelijk ervoor om die bepaling in het kader van de Duitse wettelijke regeling inzake kinderbijslag als een lex specialis toe te passen. Hij merkt op, dat die uitlegging onderstelt, dat de punten i tot en met iv elk specifiek op bepaalde risico's en stelsels van toepassing zijn. Deze zienswijze wordt zijns inziens bevestigd door de structuur van verordening nr. 1408/71, en elke andere uitlegging zou de definitie van bijlage I, punt I, C, zinledig maken.

    22 De verwijzende rechter voegt hieraan toe, dat het Hof in zijn arrest van 3 mei 1990 (zaak C-2/89, Kits van Heijningen, Jurispr. 1990, blz. I-1755) evenwel heeft verklaard, dat onder "werknemer" moet worden verstaan ieder die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 1, sub a, verzekerd is tegen de gebeurtenissen en onder de voorwaarden die aldaar worden genoemd. Volgens hem kan uit die formulering worden opgemaakt, dat de aansluiting bij één van de in artikel 1, sub a, bedoelde stelsels de aangeslotene tot een werknemer of een zelfstandige maakt, die zich op de diverse bepalingen van verordening nr. 1408/71 kan beroepen.

    23 Aangezien de verwijzende rechter tussen deze twee mogelijkheden twijfelt, heeft hij besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende vragen voor te leggen:

    In zaak C-4/95:

    "Moet - voor de betaling van kinderbijslag in de Bondsrepubliek Duitsland - als $zelfstandige' in de zin van artikel 73 van verordening (EEG) nr. 1408/71 worden beschouwd een ieder die in de Bondsrepubliek Duitsland zelfstandig werkzaam is en als zodanig weliswaar aan de definitie van $zelfstandige' in de zin van artikel 1, sub a-iv, beantwoordt, doch niet aan de definitie van artikel 1, sub a-ii, tweede streepje, eerste alternatief, juncto bijlage I, punt I, C, sub b?"

    In zaak C-5/95:

    "Moet - voor de betaling van kinderbijslag in de Bondsrepubliek Duitsland - als $zelfstandige' in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71 worden beschouwd een ieder die in de Bondsrepubliek Duitsland zelfstandig werkzaam is en als zodanig weliswaar aan de definitie van $zelfstandige' in de zin van artikel 1, sub a-i en a-iv, beantwoordt, doch niet aan de definitie van artikel 1, sub a-ii, tweede streepje, eerste alternatief, juncto bijlage I, punt I, C, sub b?"

    24 Met deze vragen wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of artikel 73 van verordening nr. 1408/71 voor de betaling van gezinsbijslagen uit hoofde van de Duitse wettelijke regeling aldus moet worden uitgelegd, dat het enkel betrekking heeft op zelfstandigen die beantwoorden aan de definitie welke voortvloeit uit artikel 1, sub a-ii, gelezen in samenhang met bijlage I, punt I, C, sub b, bij deze verordening.

    25 Volgens artikel 73 van verordening nr. 1408/71, zoals met ingang van 15 januari 1986 gewijzigd bij verordening nr. 3427/89, heeft de "zelfstandige" op wie de wettelijke regeling van een Lid-Staat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere Lid-Staat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze staat woonden.

    26 De personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 wordt bepaald in artikel 2. Volgens lid 1 van dit artikel is verordening nr. 1408/71 onder meer van toepassing op "zelfstandigen op wie de wetgeving van een of meer Lid-Staten van toepassing is of geweest is".

    27 Het in deze bepaling gebruikte begrip "zelfstandige" wordt gedefinieerd in artikel 1, sub a, van verordening nr. 1408/71. Daaronder wordt verstaan ieder die in het kader van een stelsel van sociale zekerheid als bedoeld in artikel 1, sub a, is verzekerd tegen de gebeurtenissen en onder de voorwaarden die aldaar worden genoemd (arrest Kits van Heijningen, reeds aangehaald, r.o. 9).

    28 Personen die zich in een situatie bevinden als verzoekers in de hoofdgedingen, vallen onder de definitie van "zelfstandige" in de zin van onder meer artikel 1, sub a-iv, van verordening nr. 1408/71, voor zover zij in het kader van een voor werknemers ingesteld stelsel van sociale zekerheid vrijwillig verzekerd zijn tegen ziekte of ouderdom, takken van sociale zekerheid waarop verordening nr. 1408/71 van toepassing is, en in het bijzonder als zelfstandige werkzaam zijn.

    29 Uit de bewoordingen van bijlage I, punt I, C, sub b, waarnaar artikel 1, sub a-ii, van verordening nr. 1408/71 verwijst, blijkt evenwel, dat enkel personen die verplicht verzekerd zijn in het kader van een van de daar genoemde stelsels, uit hoofde van titel III, hoofdstuk 7, van verordening nr. 1408/71 recht hebben op de Duitse gezinsbijslagen.

    30 Volgens 's Hofs rechtspraak (zie onder meer arrest van 23 oktober 1986, zaak 300/84, Van Roosmalen, Jurispr. 1986, blz. 3097, r.o. 18 en 20) moet het begrip "zelfstandige" in de zin van verordening nr. 1408/71, gelet op haar doel een bijdrage te leveren aan de totstandkoming van een zo groot mogelijke vrijheid van het verkeer van werknemers, een beginsel dat een van de fundamenten van de Gemeenschap vormt, ruim worden uitgelegd.

    31 Zoals de Duitse regering terecht heeft opgemerkt, heeft de gemeenschapswetgever, door bij verordening nr. 3427/89 zelfstandigen onder de werkingssfeer van artikel 73 van verordening nr. 1408/71 op te nemen, evenwel zelf kunnen bepalen, wie van hen hij van de bepalingen daarvan wilde laten profiteren. Zo heeft de gemeenschapswetgever, wat de toekenning van Duitse gezinsbijslagen betreft, de verplichte verzekering tegen ouderdom in het kader van een stelsel voor zelfstandigen of in het kader van de verplichte pensioenverzekering als criterium gekozen.

    32 Wanneer iemand in een situatie als die welke bij de verwijzende rechter in het geding zijn, met een beroep op een van de andere definities van "zelfstandige" in artikel 1, sub a, aanspraak zou kunnen maken op Duitse gezinsbijslagen, zou de bepaling van de bijlage uiteindelijk elke nuttige werking verliezen.

    33 Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie opmerkt, kan die conclusie niet worden weerlegd door te verwijzen naar het reeds genoemde arrest Kits van Heijningen, waarin het Hof enkel de in artikel 2 vastgestelde werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 heeft gepreciseerd, zonder de problemen in verband met de verschillende definities in artikel 1, sub a, van die verordening te proberen op te lossen.

    34 Wanneer het voor de toekenning van gezinsbijslagen bevoegde orgaan een Duits orgaan is, moet het begrip zelfstandige in de zin van artikel 73 van verordening nr. 1408/71 derhalve aldus worden uitgelegd, dat het enkel ziet op degenen die voldoen aan de specifieke voorwaarden in artikel 1, sub a-ii, tweede streepje, en in bijlage I, punt I, C, sub b, terwijl de definities in artikel 1, sub a-i en iv, in voorkomend geval, gelden met betrekking tot de andere gebeurtenissen waartegen de betrokkene vrijwillig is verzekerd.

    35 Volgens vorengenoemde bepaling van bijlage I is de hoedanigheid van zelfstandige met name afhankelijk van de aansluiting bij een stelsel van pensioenverzekering. Zelfstandigen kunnen zich volgens het Duitse recht, binnen een bepaalde termijn na het begin van hun zelfstandige werkzaamheden, bij een dergelijk stelsel aansluiten.

    36 Niets belet de Lid-Staten om de aanspraak op gezinsbijslagen te beperken tot degenen die deel uitmaken van een solidaire groep, gevormd door een stelsel van ouderdomsverzekering. De Lid-Staten mogen immers zelf de voorwaarden vaststellen die recht geven op sociale uitkeringen, omdat verordening nr. 1408/71 enkel een cooerdinerende functie heeft.

    37 Volgens het BKGG worden gezinsbijslagen echter toegekend aan eenieder met een vaste woon- of verblijfplaats op het door die wet bestreken grondgebied, wanneer de kinderen ten laste van de betrokkene hun vaste woon- of verblijfplaats op hetzelfde grondgebied hebben.

    38 Aldus voert die wet een verschil in behandeling in tussen onderdanen die geen gebruik van hun recht op vrij verkeer hebben gemaakt en migrerende werknemers, waarbij laatstgenoemden worden benadeeld, omdat vooral hun kinderen niet op het grondgebied van de staat van uitkering woonachtig zijn.

    39 Aangezien het dossier van de onderhavige zaken geen enkel gegeven bevat dat dit verschil in behandeling objectief kan rechtvaardigen, moet dit verschil als een discriminatie worden aangemerkt en dus als onverenigbaar met artikel 52 van het Verdrag worden beschouwd.

    40 Anders dan het geval was in het geschil in het kader waarvan het arrest van 4 oktober 1991 (zaak C-15/90, Middleburgh, Jurispr. 1991, blz. I-4655, r.o. 14 en 15) is gewezen, zijn in casu de voorschriften die op het gebied van de vrijheid van vestiging noodzakelijk waren, met name om te garanderen dat de bijslagen daadwerkelijk voor het onderhoud van kinderen ten laste worden besteed en om samenloop van die bijslagen te voorkomen, wat de in geding zijnde tijdvakken betreft, vastgesteld door de gemeenschapswetgever. In gevallen als die welke bij de verwijzende rechter aanhangig zijn, moeten de nationale autoriteiten deze voorschriften dus analoog toepassen op zelfstandigen die onder de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallen.

    41 Derhalve moet aan de nationale rechter worden geantwoord, dat artikel 73 van verordening (EEG) nr. 1408/71 voor de toekenning van gezinsbijslagen uit hoofde van de Duitse wettelijke regeling aldus moet worden uitgelegd, dat het enkel betrekking heeft op zelfstandigen die beantwoorden aan de definitie die voortvloeit uit artikel 1, sub a-ii, gelezen in samenhang met bijlage I, punt I, C, sub b, bij deze verordening. Artikel 52 van het Verdrag verzet zich evenwel tegen een nationale regeling volgens welke kinderen van een zelfstandige bij de berekening van gezinstoeslagen slechts in aanmerking kunnen worden genomen, indien zij in de betrokken Lid-Staat woonachtig zijn.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    42 De kosten door de Duitse en de Spaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    uitspraak doende op de door het Landessozialgericht Nordrhein-Westfalen bij beschikkingen van 25 november 1994 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    Artikel 73 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EEG) nr. 2001/83 van de Raad van 2 juni 1983 gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 3427/89 van de Raad van 30 oktober 1989, moet voor de betaling van gezinsbijslagen uit hoofde van de Duitse wettelijke regeling aldus worden uitgelegd, dat het enkel betrekking heeft op zelfstandigen die beantwoorden aan de definitie die voortvloeit uit artikel 1, sub a-ii, gelezen in samenhang met bijlage I, punt I, C, sub b, bij deze verordening. Artikel 52 EG-Verdrag moet evenwel aldus worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een nationale regeling volgens welke kinderen van een zelfstandige bij de berekening van gezinstoeslagen slechts in aanmerking kunnen worden genomen, indien zij in de betrokken Lid-Staat woonachtig zijn.

    Top