This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61994TJ0166
Judgment of the Court of First Instance (Fourth Chamber, extended composition) of 14 July 1995. # Koyo Seiko Co. Ltd v Council of the European Union. # Antidumping - Injury. # Case T-166/94.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer - uitgebreid) van 14 juli 1995.
Koyo Seiko Co. Ltd tegen Raad van de Europese Unie.
Antidumping - Schade.
Zaak T-166/94.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer - uitgebreid) van 14 juli 1995.
Koyo Seiko Co. Ltd tegen Raad van de Europese Unie.
Antidumping - Schade.
Zaak T-166/94.
Jurisprudentie 1995 II-02129
ECLI identifier: ECLI:EU:T:1995:140
ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (VIERDE KAMER - UITGEBREID) VAN 14 JULI 1995. - KOYO SEIKO CO. LTD TEGEN RAAD VAN DE EUROPESE UNIE. - ANTI-DUMPING - SCHADE. - ZAAK T-166/94.
Jurisprudentie 1995 bladzijde II-02129
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Gemeenschappelijke handelspolitiek ° Verdediging tegen dumpingpraktijken ° Schade ° Bepaling op niveau van "schalen", onderdeel van kegellagers, die afzonderlijk worden verkocht ° Kennelijke beoordelingsfout ° Misbruik van bevoegdheid ° Geen
(Verordening nr. 2423/88 van Raad, art. 2, lid 1)
2. Gemeenschappelijke handelspolitiek ° Verdediging tegen dumpingpraktijken ° Schade ° Invloed van invoer met dumping ° Beoordeling aan hand van representatief deel van gemeenschapsmarkt ° Toelaatbaarheid ° Schending van beginsel van eenheid van communautaire markt ° Geen ° Uitsluiting van markten ten aanzien waarvan nationale beschermingsmaatregelen zijn vastgesteld in overeenstemming met communautaire regeling ° Toelaatbaarheid
(Verordening nr. 2423/88 van Raad, art. 4, leden 4 en 5)
3. Gemeenschappelijke handelspolitiek ° Verdediging tegen dumpingpraktijken ° Schade ° Vaststelling van oorzakelijk verband ° Verplichtingen van instellingen ° Inaanmerkingneming van factoren die niets van doen hebben met dumping ° Invoer van produkten, vervaardigd in andere derde landen door met communautaire producenten gelieerde producenten ° Invoer die rentabiliteit van communautaire industrie niet kan verlagen
(Verordening nr. 2423/88 van Raad, art. 4, lid 1)
4. Handelingen van de instellingen ° Motivering ° Verplichting ° Draagwijdte ° Verordeningen tot instelling van anti-dumpingrechten ° Onjuistheid die geen belemmering vormt voor begrip van redenering die tot instelling van rechten heeft geleid ° Geen invloed
(EG-Verdrag, art. 190)
1. Toen de Raad verordening nr. 55/93 vaststelde, waarbij een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van buitenringen (schalen) van kegellagers van oorsprong uit Japan is ingesteld, dat verschilt van het recht dat op volledige kegellagers is ingesteld, en hij zich voor het aantonen van het bestaan en de omvang van de schade voor de communautaire producenten van schalen niet baseerde op de prijs van volledige kegellagers, maar op de prijs van schalen, die een onderdeel van de kegellager zijn, heeft hij noch een kennelijke beoordelingsfout noch misbruik van bevoegdheid gemaakt.
Afgezien van de vraag of er concurrentie bestaat tussen de schalen van de verschillende producenten en of het mogelijk is de schalen van een producent te assembleren met de andere onderdelen van de kegellager van een andere producent, zijn de schalen immers afzonderlijke produkten, die los van de andere onderdelen van de kegellager worden verkocht en gefactureerd en die daarom het voorwerp kunnen vormen van een anti-dumpingprocedure overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de anti-dumpingbasisverordening.
Aangezien het gehele produkt onderling verwisselbaar is en kan worden vervangen door een volledige kegellager van ongeacht welke producent, kan elk voordeel dat een van de onderdelen van dit produkt oplevert, in dit geval de schaal die als afzonderlijk produkt wordt verkocht, de keuze van de koper beïnvloeden. Wanneer dit voordeel een prijsvoordeel is, zal de koper in beginsel de voorkeur geven aan het goedkopere onderdeel, zonder te worden weerhouden door het feit, dat dit onderdeel slechts compatibel is met één type van de andere onderdelen van de volledige kegellager, zodat de te lage prijs van dit onderdeel, namelijk de schaal, schade kan berokkenen aan de communautaire producenten van schalen.
Aangezien de keuze van één van de onderdelen waaruit de volledige kegellager is samengesteld, als consequentie heeft dat ook alle andere onderdelen van dezelfde producent afkomstig zijn, doen de gevolgen van de tussen de schalen bestaande concurrentie zich ook voelen op het gebied van de volledige kegellagers, zodat het feit dat de schalen en kegels van verschillende producenten in feite niet samen worden geassembleerd tot gevolg heeft, dat de invoer van Japanse schalen met dumping allereerst schade veroorzaakt voor de communautaire schalen en vervolgens voor alle andere communautaire onderdelen waaruit de volledige kegellager is samengesteld.
2. De praktijk van de gemeenschapsinstellingen, waarbij slechts een representatief deel van de gemeenschapsmarkt in aanmerking wordt genomen om de invloed van invoer met dumping te onderzoeken, is niet in strijd met het beginsel van de eenheid van de communautaire markt, mits de representativiteit van de steekproef van de in aanmerking genomen communautaire markt genoegzaam is aangetoond.
De gemeenschapsinstellingen nemen terecht slechts een deel van de communautaire markt in aanmerking, dat zowel wat de prijsverschillen als de verkopen en de marktaandelen betreft representatief is, door bij de beoordeling van de schade voor de communautaire industrie geen rekening te houden met de markt van sommige Lid-Staten, die als gevolg van nationale beschermingsmaatregelen die zijn vastgesteld overeenkomstig de communautaire regeling, niet toegankelijk is voor de invoer van produkten met dumping. Indien deze markten wel in aanmerking werden genomen zou dit namelijk tot gevolg hebben, dat de omvang van de schade wordt gerelativeerd en dat de bescherming die de anti-dumpingbasisverordening op het voor deze invoer toegankelijke gedeelte van de gemeenschapsmarkt wil bieden, wordt beperkt.
3. Op grond van artikel 4, lid 1, van de anti-dumpingbasisverordening nr. 2423/88 dienen de instellingen te onderzoeken of de schade die zij in aanmerking willen nemen daadwerkelijk het gevolg is van de invoer met dumping, en dienen zij elke schade als gevolg van andere factoren buiten beschouwing te laten.
In een situatie waarin de invoer uit andere derde landen dan het land waaruit de invoer afkomstig is die het voorwerp van de anti-dumpingprocedure vormt, van dezelfde orde van grootte is als die invoer en waarin de instellingen de schade voor de communautaire industrie bepalen in termen van de winstgevendheid, moet worden vastgesteld, dat deze invoer uit andere derde landen niet het oorzakelijk verband kan verbreken tussen de dumping en de schade. Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat deze invoer niet de winstgevendheid van de communautaire industrie kan verlagen, wanneer deze afkomstig is van met de communautaire producenten gelieerde producenten en eerstgenoemden tot deze invoer hebben besloten.
4. De door artikel 190 van het Verdrag verlangde motivering dient de redenering van de communautaire instantie waarvan de bestreden handeling afkomstig is, duidelijk en ondubbelzinnig te doen uitkomen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en hun rechten kunnen verdedigen en het Hof en het Gerecht hun toezicht kunnen uitoefenen.
Het feit dat aan een overweging van een verordening tot instelling van een anti-dumpingrecht een onjuistheid kleeft, kan niet worden geacht de wettigheid van deze verordening aan te tasten, wanneer de motivering ervan, in haar geheel beschouwd, op duidelijke en begrijpelijke wijze de redenering van de instellingen doet uitkomen, zodat verzoekster, die over alle gegevens beschikt waarop de gemeenschapsinstellingen hun redenering hebben gebaseerd en die overigens actief heeft deelgenomen aan de verschillende fasen van de administratieve procedure, voorafgaande aan de vaststelling van het definitieve percentage, de inhoud van die redenering redelijkerwijs niet verkeerd heeft kunnen begrijpen.
In zaak T-166/94,
Koyo Seiko Co. Ltd, vennootschap naar Japans recht, gevestigd te Osaka (Japan), vertegenwoordigd door J. Buhart, advocaat te Parijs, en C. Kaplan, Barrister, van de balie van Engeland en Wales, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van Arendt en Medernach, advocaten aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,
verzoekster,
tegen
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door R. Torrent en J. Monteiro, juridisch adviseurs, als gemachtigden, bijgestaan door H.-J. Rabe en G. M. Berrisch, advocaten te Hamburg en Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij B. Eynard, directeur van de directie Juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,
verweerder,
ondersteund door
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door E. L. White, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door C.-M. Happe, nationaal ambtenaar gedetacheerd bij de Commissie, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
en
Federation of European Bearing Manufacturers' Association, vereniging naar Duits recht, gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland), vertegenwoordigd door D. Ehle en V. Schiller, advocaten te Keulen, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van M. Lucius, advocaat aldaar, Rue Michel Welter 6,
interveniënten,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van verordening (EEG) nr. 55/93 van de Raad van 8 januari 1993 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van buitenringen van kegellagers van oorsprong uit Japan (PB 1993, L 9, blz. 7),
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer ° uitgebreid),
samengesteld als volgt: K. Lenaerts, kamerpresident, R. Schintgen, R. García-Valdecasas, C. W. Bellamy en P. Lindh, rechters,
griffier: H. Jung
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 5 april 1995,
het navolgende
Arrest
De feiten
1 Het onderhavige beroep strekt tot nietigverklaring van verordening (EEG) nr. 55/93 van de Raad van 8 januari 1993 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van buitenringen van kegellagers van oorsprong uit Japan (PB 1993, L 9, blz. 7; hierna: "verordening nr. 55/93" of "bestreden verordening"). Deze verordening is vastgesteld op basis van de bepalingen van verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (PB 1988, L 209, blz. 1; hierna: "verordening nr. 2423/88" of "basisverordening"). Op 14 juli 1992 had de Commissie verordening (EEG) nr. 1994/92 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer in de Gemeenschap van buitenringen van kegellagers van oorsprong uit Japan vastgesteld (PB 1992, L 199, blz. 8; hierna: "verordening nr. 1994/92" of "voorlopige verordening").
Het produkt
2 De buitenringen van kegellagers, ook wel schalen genoemd (hierna: "schalen"), zijn een onderdeel van de kegellager (hierna: "volledige kegellager").
Een volledige kegellager bestaat uit de volgende componenten:
° een kegelvormige binnenring, gemaakt van hetzelfde materiaal als de buitenring;
° conische antifrictiekogels, die op de binnenring worden gemonteerd en waardoor deze kan bewegen ten opzichte van de buitenring;
° een kooi, die de kogels op de binnenring houdt;
° de schaal, ofwel het holle gedeelte waarin het pinachtige deel, de kegel (bestaande uit de binnenring, de kogels en de kooi), wordt geschoven.
3 Deze verschillende onderdelen van een volledige kegellager kunnen afzonderlijk worden gekocht. Het komt voor, dat de eindgebruikers van een volledige kegellager, zoals bepaalde automobielfabrikanten, de verschillende onderdelen van een volledige kegellager aan verschillende delen van een voertuig bevestigen, en dat de volledige kegellager dus pas in elkaar wordt gezet op het moment dat het voertuig wordt geassembleerd.
De administratieve procedure
4 Op 26 september 1990 diende de Federation of European Bearing Manufacturers' Association (hierna: "FEBMA") bij de Commissie een klacht in wegens dumping.
5 Op het moment dat de aan de bestreden verordening ten grondslag liggende klacht werd ingediend, waren verzoeksters volledige kegellagers en de door haar vervaardigde kogellagers, die beide onder dezelfde GN-code 8042 20 00 vielen, aan een anti-dumpingrecht van 5,5 respectievelijk 4,3 % onderworpen ingevolge verordening (EEG) nr. 1739/85 van de Raad van 24 juni 1985 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van bepaalde soorten kogellagers en kegellagers van oorsprong uit Japan (PB 1985, L 167, blz. 3; hierna: "verordening nr. 1739/85"). Deze verordening is ingetrokken bij verordening (EEG) nr. 2655/93 van de Raad van 27 september 1993 tot intrekking met terugwerkende kracht van de anti-dumpingmaatregelen die van toepassing zijn op de invoer in de Gemeenschap van kegellagers van oorsprong uit Japan (PB 1993, L 244, blz. 1).
6 Op 4 januari 1991 publiceerde de Commissie een bericht van inleiding van een anti-dumpingprocedure betreffende de invoer in de Europese Gemeenschappen van buitenringen van kegellagers van oorsprong uit Japan (PB 1991, C 2, blz. 8).
7 Deze procedure resulteerde in de door de Commissie op 14 juli 1992 vastgestelde voorlopige verordening, waarbij een voorlopig anti-dumpingrecht werd ingesteld.
8 In antwoord op een op 24 juli 1992 ontvangen brief van verzoekster, preciseerde de Commissie de wijze waarop zij de dumpingmarge en de schade had berekend.
9 Op 8 januari 1993 stelde de Raad de bestreden verordening vast, die op 15 januari 1993 in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen is bekendgemaakt.
De procedure
10 Onder deze omstandigheden heeft verzoekster bij op 29 april 1993 ter griffie van het Hof neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld.
11 Bij beschikking van 15 september 1993 heeft de president van het Hof de Commissie toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Raad.
12 Bij beschikking van de president van het Hof van 1 oktober 1993 is FEBMA toegelaten tot interventie ter ondersteuning van de conclusies van de Raad. Bij diezelfde beschikking heeft de president van het Hof op verzoek van verzoekster bepaalde stukken die zakengeheimen bevatten, verwijderd uit de aan interveniënte betekende processtukken.
13 Overeenkomstig artikel 4 van besluit 93/350/Euratom, EGKS, EEG van de Raad van 8 juni 1993 houdende wijziging van besluit 88/591/EGKS, EEG, Euratom tot instelling van een Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen (PB 1993, L 144, blz. 21) en besluit 94/149/EGKS, EG van de Raad van 7 maart 1994 (PB 1994, L 66, blz. 29) heeft het Hof bij beschikking van 18 april 1994 de zaak naar het Gerecht van eerste aanleg verwezen.
14 Op 31 mei 1994 heeft verzoekster verzocht om vertrouwelijke behandeling van haar opmerkingen betreffende de memorie in interventie van 16 mei 1994 alsmede van de bijlagen bij deze opmerkingen. Bij beschikking van 24 februari 1995 heeft de president van de Vierde kamer (uitgebreid) van het Gerecht dit verzoek ingewilligd.
15 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer ° uitgebreid) besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Bij wege van maatregelen tot organisatie van de procesgang, voorzien in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering, is partijen verzocht om vóór 16 maart 1995 schriftelijk te antwoorden op een aantal vragen.
16 Ter openbare terechtzitting van 5 april 1995 zijn partijen gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op mondelinge vragen van het Gerecht.
Conclusies van partijen
17 Verzoekster concludeert, dat het het Gerecht behage:
° verordening nr. 55/93 nietig te verklaren, voor zover zij verzoekster betreft;
° de Raad en FEBMA te verwijzen in de kosten van het geding.
18 De Raad concludeert, dat het het Gerecht behage:
° het beroep te verwerpen;
° verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.
19 De Commissie concludeert, dat het het Gerecht behage:
° het beroep te verwerpen.
20 FEBMA concludeert, dat het het Gerecht behage:
° het beroep te verwerpen;
° verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding, daaronder begrepen de kosten van interveniënte.
Ten gronde
21 Tot staving van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan: 1) kennelijk onjuiste beoordeling en schending van artikel 2, lid 1, van de basisverordening, doordat de invoer van schalen van Japanse oorsprong geen schade heeft kunnen veroorzaken; 2) misbruik van bevoegdheid, doordat de bestreden verordening beoogt te vermijden, dat een anti-dumpingrecht wordt ontdoken, ofschoon niet wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 13, lid 10, van de basisverordening; 3) schending van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, doordat de Raad bij de raming van de effecten van de invoer van schalen van Japanse oorsprong voor alle communautaire verkopen van schalen enkel rekening heeft gehouden met de communautaire verkoop van schalen in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk; 4) schending van artikel 2, lid 2, en artikel 4, lid 1, van de basisverordening, doordat de Raad onvoldoende rekening heeft gehouden met de invoer van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan, teneinde de gevolgen ervan te bepalen op de communautaire produktie van schalen, en 5) schending van artikel 190 van het Verdrag.
Het eerste middel: kennelijk onjuiste beoordeling en schending van artikel 2, lid 1, van de basisverordening
Argumenten van partijen
22 Verzoekster stelt in hoofdzaak, dat de gemeenschapsinstellingen, gezien het feit dat de schalen van de verschillende producenten onderling niet verwisselbaar zijn, niet ervan mochten uit gaan, dat er een communautaire markt voor schalen bestond die verschilt van die van volledige kegellagers, en dat om die reden de gegevens betreffende de prijs van schalen alleen niet relevant zijn voor de bepaling van de schade die aan de communautaire bedrijfstak is berokkend. Zij voegt hieraan toe, dat het niet waarschijnlijk is dat door een verlaging van de prijs van schalen de prijs van volledige kegellagers lager wordt, aangezien de prijs van de kegel, die na afzonderlijke onderhandelingen afzonderlijk wordt verkocht, nu juist de prijsverlaging van de schalen compenseert.
23 In dit verband herinnert verzoekster eraan, dat artikel 2, lid 1, van de basisverordening voor de toepassing van een anti-dumpingrecht verlangt, dat het bewijs wordt geleverd, dat het produkt ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, schade veroorzaakt voor een in de Gemeenschap gevestigde bedrijfstak. In casu is het economisch onmogelijk om aan te tonen, dat de invoer van uit Japan afkomstige schalen schade heeft kunnen veroorzaken aan de communautaire produktie en om de omvang van deze eventuele schade te bepalen, aangezien de schalen van de verschillende producenten onderling niet verwisselbaar zijn.
24 Verzoekster leidt hieruit af, dat er geen markt voor schalen bestaat, aangezien zij onderling niet concurreren. De kopers van schalen kunnen immers geen schaal van een ander merk kopen dan het merk kegel dat zij hebben gekozen.
25 Voor de berekening van de omvang van de schade leidt zij hieruit tevens af, dat de kopers van schalen niet voor een bepaald merk kiezen op basis van de prijs van schalen, maar op basis van de prijs van volledige kegellagers, die niet alleen afhankelijk is van de prijs van de schalen, maar eveneens van die van de kegels.
26 Zij concludeert, dat de gemeenschapsinstellingen een kennelijke beoordelingsfout hebben gemaakt, door zich voor het aantonen van het bestaan en de omvang van de schade te baseren op de prijs van schalen en niet op die van volledige kegellagers, aangezien alleen laatstgenoemde prijs bepalend is voor de keuze van de kopers. Verzoekster voegt hieraan nog toe, dat de juistheid van haar economische analyse niet wordt weerlegd door het feit, dat schalen juridisch gezien afzonderlijk kunnen worden verkocht en gefactureerd.
27 De Raad, de Commissie en FEBMA zijn van mening, dat de invoer van schalen met dumping schade berokkent aan de communautaire producenten van schalen. De schaal is immers een ander produkt dan een volledige kegellager, ongeacht de mate van onderlinge verwisselbaarheid ervan.
28 De gemeenschapsinstellingen hebben er voorts aan herinnerd, dat de vraag van de onderlinge verwisselbaarheid van schalen van verschillende producenten in deze zaak irrelevant is, aangezien de schalen in de eerste plaats theoretisch en technisch onderling verwisselbaar zijn, ondanks de wens van de gebruikers om alle onderdelen van een volledige kegellager bij dezelfde producent te kopen, en zij in de tweede plaats afzonderlijk kunnen worden verkocht en gefactureerd.
29 Voorts betogen zij, dat de invoer van schalen met dumping schade veroorzaakt voor de communautaire producenten van dit produkt, en dit niet alleen op de markt van schalen, maar eveneens op die voor volledige kegellagers. De producenten van volledige kegellagers ondervinden immers schade van deze invoer, aangezien de Japanse producenten met de prijs van ingevoerde schalen het anti-dumpingrecht dat op de invoer van de kegels wordt geheven, kunnen compenseren. De kopers van volledige kegellagers zouden daadwerkelijk bereid zijn om voor kegels van Japanse oorsprong een hogere prijs te betalen, indien de prijs waartegen zij schalen van Japanse oorsprong kunnen kopen, deze prijsverhoging van kegels van Japanse oorsprong meer dan compenseert. De invoer van schalen met dumping veroorzaakt daarom schade voor de communautaire producenten van schalen en volledige kegellagers.
30 Wat de omvang van de schade betreft, erkent de Raad, dat deze weliswaar moeilijk te ramen is als gevolg van het feit dat de producenten van schalen eveneens volledige kegellagers produceren, doch hij meent over voldoende gegevens te beschikken, namelijk de verkoopprijs van schalen, de produktieomvang en de verkoop van schalen in de Gemeenschap, de ontwikkeling van de marktaandelen van de Japanse en de communautaire producenten, alsmede de ontwikkeling van de winstgevendheid van de communautaire produktie van schalen, om deze raming te kunnen maken. De Raad concludeert daarom, dat zelfs indien de schalen onderling feitelijk niet verwisselbaar zijn, hij zijn onderzoek terecht heeft gebaseerd op de prijs van schalen en niet op die van volledige kegellagers.
31 De Commissie merkt overigens op, dat verzoekster niet betwist, dat de invoer van schalen met dumping schade veroorzaakt, doch dat zij slechts de wijze betwist waarop de Commissie het opgelegde anti-dumpingrecht heeft berekend. De in casu gemaakte berekening van de omvang van de schade is redelijk, aangezien zij gebaseerd is op de prijs van schalen, die, daar verzoekster geen nauwkeuriger gegevens heeft verstrekt, de meest geschikte berekeningsgrondslag is.
Beoordeling door het Gerecht
32 Het Gerecht merkt om te beginnen op, dat de gegevens op basis waarvan de Commissie de voorlopige verordening en de Raad de bestreden verordening heeft vastgesteld, betrekking hebben op schalen die los van de andere onderdelen van de volledige kegellager zijn verkocht en gefactureerd, gelijk de Raad en de Commissie ter terechtzitting hebben gepreciseerd, zonder door verzoekster te zijn weersproken.
33 Vervolgens merkt het Gerecht op, dat tussen partijen vaststaat, dat de schaal een afzonderlijk produkt is, ten aanzien waarvan een afzonderlijke anti-dumpingprocedure kan worden ingeleid, hetgeen verzoekster uitdrukkelijk erkent in punt 3 van haar repliek.
34 Verzoekster stelt echter, dat ondanks dit technische onderscheid tussen de schaal en de volledige kegellager, er in casu geen concurrentie tussen de schalen van de verschillende producenten bestaat, aangezien het feitelijk onmogelijk zou zijn om de schalen van een producent te assembleren met de andere onderdelen van de kegellager van een andere producent. De invoer van schalen met dumping zou daarom evenmin een andere schade kunnen veroorzaken dan de schade als gevolg van de invoer van volledige kegellagers met dumping.
35 Dienaangaande herinnert het Gerecht eraan, dat volgens artikel 2, lid 1, van de basisverordening "een anti-dumpingrecht kan worden toegepast op ieder produkt ten aanzien waarvan dumping plaatsvindt, wanneer het in de Gemeenschap in het vrije verkeer brengen daarvan schade veroorzaakt". Hieruit volgt, dat de gemeenschapsinstellingen hun onderzoek terecht hebben geconcentreerd op de schaal als afzonderlijk produkt, aangezien schalen, afgezien van het technische onderscheid tussen de schaal en de volledige kegellager, los van de andere onderdelen van de kegellager worden verkocht en gefactureerd. Hieraan moet overigens worden toegevoegd, dat het bestaan van concurrentie tussen schalen van verschillende producenten niet alleen afhangt van de mate waarin deze onderling verwisselbaar zijn, gedefinieerd als de mate waarin een schaal van een producent kan worden geassembleerd met andere onderdelen van de volledige kegellager van een andere producent.
36 Buiten de aldus gedefinieerde onderlinge verwisselbaarheid kan de volledige kegellager van een producent immers worden vervangen door een volledige kegellager van hetzelfde type van ongeacht welke producent, zonder dat dit de bruikbaarheid voor de koper op enigerlei wijze aantast. Aangezien het gehele produkt door een ander produkt kan worden vervangen, kan elk voordeel dat een van de onderdelen van dit produkt oplevert ° een onderdeel dat als afzonderlijk produkt wordt verkocht ° de keuze van de koper beïnvloeden. Wanneer dit voordeel een prijsvoordeel is, zal de koper in beginsel de voorkeur geven aan het goedkopere onderdeel, zonder zich overigens zorgen te maken over het feit, dat dit onderdeel slechts compatibel is met één type van de andere onderdelen van de volledige kegellager. Door de te lage prijs van dit onderdeel, in casu de schaal, kan de communautaire producenten van schalen dus wel degelijk schade worden berokkend.
37 Volgens verzoekster is het prijsniveau van de schalen echter niet betrouwbaar, aangezien het wordt bepaald en gecompenseerd door het prijsniveau van de andere componenten van de volledige kegellager, zodat een prijsverlaging van de schaal niet een prijsverlaging van de volledige kegellager zou meebrengen.
38 Dienaangaande stelt het Gerecht in de eerste plaats vast, dat partijen het eens zijn over het feit, dat de prijs van de schaal 31,8 tot 34,8 % van de prijs van alle componenten van de volledige kegellager uitmaakt.
39 In de tweede plaats stelt het vast, dat uit de vertrouwelijke, cijfermatige voorbeelden die verzoekster in punt 52 van haar verzoekschrift heeft verstrekt, niet blijkt dat elke prijsverlaging van de schaal tot een prijsverhoging van de andere onderdelen van de volledige kegellager leidt, en nog minder dat deze verhoging het effect van de prijsverlaging van de schaal op de totaalprijs van de volledige kegellager compenseert. Integendeel, uit de door verzoekster verstrekte voorbeelden blijkt, dat de laagste prijs van de schaal de laagste prijs van de volledige kegellager met zich brengt. Mitsdien moet worden opgemerkt, dat de prijzen van de andere componenten van de volledige kegellager betrekkelijk stabiele gegevens zijn en dat zij niet de schadelijke gevolgen compenseren die worden veroorzaakt door de concurrentie tussen de schalen van de verschillende producenten na de invoer van Japanse schalen met dumping.
40 Bovendien moet worden opgemerkt, dat, aangezien de keuze van één van de onderdelen waaruit de volledige kegellager is samengesteld, gelijk verzoekster overigens beklemtoont, als consequentie heeft dat ook alle andere onderdelen van dezelfde producent afkomstig zullen zijn, de gevolgen van de tussen de schalen van verschillende producenten bestaande concurrentie zich ook doen voelen op het gebied van volledige kegellagers. Doordat de schalen en kegels van verschillende producenten in feite niet samen worden geassembleerd, veroorzaakt de invoer van Japanse schalen met dumping derhalve allereerst schade voor de communautaire schalen en vervolgens voor alle andere communautaire onderdelen waaruit de volledige kegellager is samengesteld.
41 Uit het voorgaande volgt, dat de invoer van schalen ten aanzien waarvan onbetwist dumping plaatsvindt, schade kan veroorzaken voor de communautaire producenten van schalen, en dat de gemeenschapsinstellingen geen kennelijke beoordelingsfout hebben gemaakt, door het bestaan en de omvang van de aan de communautaire producenten van schalen toegebrachte schade vast te stellen op basis van de prijzen van de schalen.
42 Het eerste middel moet daarom worden afgewezen.
Tweede middel: misbruik van bevoegdheid
Argumenten van partijen
43 Verzoekster stelt, dat de bestreden verordening nietig is wegens misbruik van bevoegdheid. De verordening zou immers niet tot doel hebben, een sanctie op te leggen op de invoer van een produkt met dumping, doch beoogt te voorkomen, dat door een gedeeltelijk afzonderlijke invoer van schalen de anti-dumpingrechten worden ontdoken, waaraan de invoer van volledige kegellagers en de gezamenlijke invoer van schalen en kegels bij verordening nr. 1739/85 is onderworpen. De enige ter zake toepasselijke bepaling van de basisverordening, te weten artikel 13, lid 10, betreft enkel de assemblage, op het grondgebied van de Gemeenschap, met onderdelen waarvoor geen anti-dumpingrecht geldt, van produkten waarop een anti-dumpingrecht wordt toegepast, indien zij in samengestelde vorm worden ingevoerd. Aangezien de toepassingsvoorwaarden van deze bepaling niet zijn vervuld, had de Raad hierop geen beroep kunnen doen.
44 De Raad, ondersteund door interveniënten, antwoordt hierop, dat artikel 13, lid 10, van de basisverordening absoluut niets van doen heeft met de onderhavige zaak. In casu heeft de Raad slechts geantwoord op een klacht dat een ingevoerd produkt ten aanzien waarvan dumping plaatsvond, schade veroorzaakte voor de communautaire bedrijfstak. Zodra de dumping en de schade waren vastgesteld, mocht hij een ander recht instellen dan het recht dat bij verordening nr. 1739/85 op volledige kegellagers was opgelegd.
Beoordeling door het Gerecht
45 Het Gerecht stelt vast, dat uit de afwijzing van het eerste middel volgt, dat de gemeenschapsinstellingen, door zich te baseren op de prijs van schalen als produkten die verschillen van de andere onderdelen van een volledige kegellager, geen kennelijke beoordelingsfout hebben gemaakt bij de vaststelling van het bestaan en de omvang van de schade die de communautaire producenten als gevolg van de Japanse invoer met dumping hebben geleden. Zij hebben de schalen daarom terecht afzonderlijk belast met een ander anti-dumpingrecht dan bij verordening nr. 1739/85 voor volledige kegellagers is ingesteld.
46 Hieruit volgt, dat artikel 13, lid 10, van de basisverordening in casu niet van toepassing is en dat de gemeenschapsinstellingen geen misbruik van bevoegdheid hebben gemaakt.
47 Verzoeksters tweede middel moet derhalve worden afgewezen.
Derde middel: schending van artikel 4, lid 5, van de basisverordening
Argumenten van partijen
48 Volgens verzoekster heeft de Raad artikel 4, lid 5, van de basisverordening geschonden, door zijn onderzoek naar de gevolgen van de invoer van schalen van oorsprong uit Japan op de bedrijfstak van de Gemeenschap te beperken tot de verkoop van communautaire schalen in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
49 De Raad brengt hiertegen in, dat hij zijn onderzoek van de ontwikkeling van de verkoop van communautaire schalen tot die Lid-Staten kon beperken, aangezien daar het merendeel van de verkopen plaatsvindt. Deze markten zijn daarom voldoende representatief voor de gehele gemeenschapsmarkt. De eenheid van de markt is dus ook geëerbiedigd. De Raad beklemtoont voorts, dat het aandeel van de in Italië en Spanje verkochte schalen niet zo groot is als verzoekster stelt. Italië (10 %) en Spanje (8 %) samen vertegenwoordigen immers slechts 18 % van de gemeenschapsmarkt, terwijl Frankrijk (14 %), Duitsland (45 %) en het Verenigd Koninkrijk (18 %) samen 77 % vertegenwoordigen.
50 De Commissie is van mening, dat een efficiënte en snelle afwikkeling van de anti-dumpingprocedure vereist, dat zij haar onderzoek kan beperken tot de gevolgen van de invoer van het betrokken produkt op een deel van de gemeenschappelijke markt. Om die reden machtigt de basisverordening haar om haar onderzoek slechts op enkele Lid-Staten te richten, wanneer die markten voldoende representatief zijn.
Beoordeling door het Gerecht
51 Het Gerecht herinnert er om te beginnen aan, dat artikel 4, leden 4 en 5, van de basisverordening de gemeenschapsinstellingen toestaat om de schade van de invoer met dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap te ramen, door het effect van de invoer te onderzoeken ten aanzien van communautaire producenten "waarvan de gezamenlijke produktie een groot deel van de totale communautaire produktie van dit produkt vormt".
52 Tussen partijen staat vast, dat de producenten van Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk een groot deel van de totale communautaire produktie van schalen voor hun rekening nemen, in de zin van artikel 4, lid 5, van de basisverordening, aangezien zij 80 % van deze produktie vertegenwoordigen (overweging 19 van de bestreden verordening en punten 63 en 66 van het verzoekschrift). Verzoekster betwist echter, dat de gemeenschapsinstellingen het recht hebben om voor de bepaling van de schade aan de communautaire bedrijfstak hun onderzoek te beperken tot de prijsverschillen en tot de verkopen en marktaandelen die slechts betrekking hebben op een deel van de gemeenschapsmarkt, dat als representatief wordt aangemerkt.
53 Het Gerecht is van oordeel, dat de praktijk van de gemeenschapsinstellingen, waarbij slechts een representatief deel van de gemeenschapsmarkt in aanmerking wordt genomen om de invloed van invoer met dumping te onderzoeken, niet in strijd is met het beginsel van eenheid van de communautaire markt, mits de representativiteit van de steekproef van de in aanmerking genomen communautaire markt genoegzaam is aangetoond.
54 Verzoekster stelt dienaangaande, dat de uitsluiting van Italië en Spanje de representativiteit van de genomen steekproef aantast, aangezien wanneer de verkopen van de communautaire producenten in Italië en Spanje in aanmerking waren genomen, de gevolgen van de invoer met dumping in de rest van de Gemeenschap hadden kunnen worden afgezwakt, daar deze Lid-Staten, ten gevolge van nationale maatregelen die zij hadden vastgesteld op basis van artikel 1, lid 2, van verordening (EEG) nr. 288/82 van de Raad van 5 februari 1982 inzake de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (PB 1982, L 35, blz. 1), gedurende het onderzoektijdvak (van 1 januari tot en met 31 december 1990; zie de zesde overweging van de considerans van de voorlopige verordening) niet toegankelijk waren voor de invoer van schalen uit Japan.
55 Allereerst moet worden onderzocht, of de instellingen verplicht waren de Italiaanse en de Spaanse markt te betrekken bij de beoordeling van de omvang van de schade als gevolg van de invoer van Japanse schalen met dumping, dan wel of zij hun onderzoek konden beperken tot slechts dat deel van de gemeenschapsmarkt, dat toegankelijk was voor deze invoer.
56 Dienaangaande zij vastgesteld, dat de maatregelen tot bescherming van de Italiaanse en de Spaanse markt, die waren genomen op basis van een gemeenschapsverordening, tot gevolg hebben gehad, dat deze markten werden afgesloten en waren gevrijwaard van de schadelijke gevolgen van de Japanse invoer van schalen met dumping. Mitsdien moeten de Italiaanse en de Spaanse markt ten opzichte van de communautaire markt van schalen in haar geheel als atypisch worden beschouwd, aangezien laatstgenoemde markt in beginsel openstaat voor deze invoer.
57 Aanvaarding van verzoeksters standpunt zou er daarom op neerkomen, dat de sancties op eenzelfde dumpingpraktijk zouden moeten verschillen naar gelang de gedumpte produkten toegang hebben tot de gehele gemeenschapsmarkt of tot slechts een deel daarvan. Verzoekster stelt, dat in het tweede geval de schade voor de beoordeling van de omvang ervan moet worden gerelateerd aan de gehele gemeenschapsmarkt, met inbegrip van het deel dat niet toegankelijk is voor de betrokken produkten en waarop geen enkele schade kan zijn geleden. Het Gerecht is van oordeel, dat een dergelijk argument, voor zover de omvang van de schade in het voor de betrokken produkten toegankelijke gedeelte van de gemeenschapsmarkt relatief lager uitvalt doordat de schade wordt gerelateerd aan de gehele gemeenschapsmarkt, moet worden afgewezen, aangezien zij de door de basisverordening geboden noodzakelijke bescherming op het toegankelijke gedeelte van de gemeenschapsmarkt beperkt.
58 Vervolgens moet worden onderzocht, of Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, wat zowel het onderzoek van de prijsverschillen, de verkopen als de marktaandelen betreft, een representatief deel van de gemeenschapsmarkt in haar geheel vormen, hetgeen verzoekster betwist.
59 Aangaande de prijsverschillen merkt het Gerecht op, dat verzoekster de representativiteit van de genomen steekproef van de gemeenschapsmarkt betwist (punt 63 van het verzoekschrift), doch dat zij geen enkele aanwijzing geeft, dat de prijzen die de Franse, de Duitse en de Britse producenten in Italië en Spanje toepassen, verschillen van de door deze zelfde producenten in Frankrijk, Duitsland of het Verenigd Koninkrijk toegepaste prijzen. Verzoekster heeft dus niet aangetoond, dat de gemeenschapsinstellingen kennelijk hebben gedwaald, door hun onderzoek naar de schade die de communautaire bedrijfstak heeft geleden, wat de prijsverschillen betreft, te beperken tot Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (overweging 33 van de voorlopige verordening).
60 Aangaande de verkopen en de marktaandelen merkt het Gerecht op, dat verzoekster eveneens de representativiteit van Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk voor de gemeenschapsmarkt betwist, op grond dat de verkopen in Italië en Spanje dermate omvangrijk waren, dat de uitsluiting van deze landen de representativiteit van de genomen steekproef aantast.
61 Dienaangaande zij opgemerkt, dat de Commissie in overweging 30 van de voorlopige verordening heeft aangegeven, dat de Franse, de Duitse en de Britse markt te zamen het grootste deel van de communautaire verkopen van in de Gemeenschap vervaardigde volledige kegellagers en door de Japanse fabrikanten in de Gemeenschap wederverkochte schalen uitmaken. De Raad heeft deze verklaring bevestigd in overweging 19 van de bestreden verordening. In punt 33 van zijn verweerschrift heeft de Raad voorts gepreciseerd, dat de verkopen in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk 77 % vertegenwoordigden van alle verkopen van schalen, van welke oorsprong ook, in de gemeenschapsmarkt, terwijl de verkopen in Italië en Spanje slechts 18 % vertegenwoordigden en de overige 5 % voor rekening van de andere Lid-Staten kwam. Ter terechtzitting heeft verzoekster de Raad niet weersproken toen hij verklaarde, dat deze cijfers niet werden betwist, ofschoon zij zich in repliek had afgevraagd, welke bronnen de Raad had gebruikt en of deze wel betrouwbaar waren. Verzoekster heeft evenmin gegevens aangevoerd die aantonen dat deze cijfers onjuist waren.
62 Onderzocht moet nog worden, of de door de instellingen genomen steekproef, die dus 77 % van de verkoop van schalen in de Gemeenschap van welke oorsprong ook vertegenwoordigt, eveneens representatief is voor de verkoop in de gehele Gemeenschap van in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk vervaardigde schalen.
63 In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft de Raad een vergelijkende tabel overgelegd, die de ontwikkeling te zien geeft van de verkopen van schalen door in de Gemeenschap gevestigde producenten (vervaardigd in de Gemeenschap en in andere derde landen dan Japan) en door in Japan gevestigde producenten. De gegevens van deze tabel worden hieronder weergegeven. Ter terechtzitting heeft de Raad gepreciseerd, dat de gegevens in deze tabel, die door verzoekster zijn betwist noch weersproken, alle verkopen van schalen door de Franse, Duitse en Britse producenten in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk ("aandelen EG-producenten") alsmede de verkopen van schalen van Japanse oorsprong in deze drie Lid-Staten weergeven. Er zij aan herinnerd, dat alle gegevens die de gemeenschapsinstellingen zowel in de voorlopige en de bestreden verordening als in de processtukken hebben gebruikt, wat de produktie aangaat, enkel betrekking hebben op de in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk gevestigde producenten (die 80 % van de communautaire produktie vertegenwoordigen), een benadering die verzoekster niet heeft betwist (zie rechtsoverweging 52 hierboven).
Verkopen van schalen 1988 1989 1990
Aandelen EG-producenten 78,3 % 75,9 % 70,8 %
(vervaardigd in EG)
Aandelen EG-producenten 10,5 % 11,5 % 14,9 %
(vervaardigd in derde landen)
Van oorsprong uit Japan 11,2 % 12,6 % 14,3 %
100 % 100 % 100 %
64 Uit voormelde cijfers blijkt dus, dat voor het jaar 1990 (het onderzoektijdvak) 70,8 % van de 77 % van alle verkopen in de Gemeenschap betrekking heeft gehad op in de Gemeenschap door Franse, Duitse en Britse producenten vervaardigde en door hen in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk verkochte schalen, hetgeen 54,5 % vertegenwoordigt van alle verkopen in de Gemeenschap. Het gaat dus om het grootste deel van alle verkopen van schalen van elke oorsprong in de Gemeenschap.
65 Tot slot moet worden onderzocht, of de verkopen van schalen van de Franse, Duitse en Britse producenten in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk eveneens het grootste deel vertegenwoordigen van alle verkopen van deze producenten in de gehele Gemeenschap. Daartoe moet het percentage van de verkopen van deze producenten in de drie genoemde Lid-Staten worden vergeleken met het percentage van hun verkopen in de andere Lid-Staten, en dit nog steeds vergeleken met de totale verkopen in de Gemeenschap.
66 Dienaangaande stelt het Gerecht vast, dat zelfs indien de Franse, Duitse en Britse producenten in de andere Lid-Staten een monopolie hadden, hun verkoopaandeel niet hoger kon liggen dan 23 % van alle verkopen van schalen in de Gemeenschap, dat wil zeggen 18 % voor Italië en Spanje en 5 % voor de andere Lid-Staten.
67 Hieruit volgt, dat het aandeel van de verkopen van de Franse, Duitse en Britse producenten in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk (54,5 %) noodzakelijkerwijs groter was dan het verkoopaandeel van diezelfde producenten in de andere Lid-Staten, met inbegrip van Italië en Spanje (23 %). Bij de ongunstigste hypothese voor het standpunt van de instellingen bedroegen de verkopen in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk nog steeds meer dan het dubbele van de verkopen die deze producenten in de rest van de Gemeenschap realiseren (54,5 % / 23 %).
68 Het grootste deel van de op de gemeenschapsmarkt verkochte en in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk vervaardigde schalen werd daarom in deze drie Lid-Staten verkocht.
69 Uit het voorgaande volgt, dat de gemeenschapsinstellingen terecht ervan zijn uitgegaan, dat de verkopen van de Franse, Duitse en Britse producenten in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk zowel het grootste deel van de verkopen van schalen, van welke oorsprong ook, op de gehele gemeenschapsmarkt vertegenwoordigden, als het overgrote deel van de verkopen van de Franse, Duitse en Britse producenten op de gehele gemeenschapsmarkt.
70 Uit het voorgaande volgt, dat de gemeenschapsinstellingen zich terecht op het standpunt hebben gesteld, dat de genomen steekproef, zowel wat de prijsverschillen als de verkopen en de marktaandelen betreft, representatief was voor de gehele gemeenschapsmarkt.
71 Mitsdien moet het derde middel eveneens worden afgewezen.
Vierde middel: kennelijk onjuiste beoordeling en schending van artikel 2, lid 2, en artikel 4, lid 1, van de basisverordening
Argumenten van partijen
72 Volgens verzoekster blijkt uit de rechtspraak, dat ingevolge artikel 4, lid 1, van de basisverordening de Raad en de Commissie verplicht zijn om bij de vaststelling van de schade te onderzoeken of de schade die zij in aanmerking willen nemen, inderdaad door invoer met dumping is veroorzaakt, en alle schade die door andere factoren is veroorzaakt buiten beschouwing te laten (arrest Hof van 11 juni 1992, zaak C-358/89, Extramet Industrie, Jurispr. 1992, blz. I-3813, r.o. 16).
73 Verzoekster verwijt de Raad, dat hij in casu onvoldoende heeft onderzocht, zonder daarover een verklaring te geven, of de invoer van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan heeft kunnen bijdragen tot de schade die aan de communautaire bedrijfstak is veroorzaakt. Volgens verzoekster zou dit het geval kunnen zijn, aangezien elke in de Gemeenschap ingevoerde schaal, ongeacht of deze nu als schaal dan wel in een volledige kegellager geïncorporeerd in de Gemeenschap in het vrije verkeer wordt gebracht, noodzakelijkerwijs de plaats van een in de Gemeenschap vervaardigde schaal inneemt. Met cijfers gestaafd (zie de bijlagen 9 en 10 bij bijlage 3 bij het verzoekschrift) beklemtoont zij, dat aanzienlijke hoeveelheden volledige kegellagers en schalen uit andere derde landen dan Japan zijn ingevoerd. Het verwondert haar daarom, dat de gemeenschapsinstellingen zonder nadere precisering verklaren, dat slechts kleine hoeveelheden schalen van oorsprong uit deze derde landen zijn ingevoerd en dat deze invoer geen invloed heeft gehad op de rentabiliteit van de communautaire producenten (overweging 47 van de voorlopige verordening).
74 De Raad en de Commissie brengen hiertegen in, dat het niet juist is, dat geen enkel onderzoek is verricht naar de invloed van de invoer van schalen van oorsprong uit derde landen, hetgeen een loutere bewering is van verzoekster. De Raad zou hebben beklemtoond, dat de Commissie tijdens haar onderzoek had vastgesteld, dat aangezien de invoer van schalen van oorsprong uit andere derde landen dan Japan gering was en meestal afkomstig was van met communautaire producenten verbonden ondernemingen, deze geen of weinig invloed kon hebben op de winstgevendheid van de producenten van de Gemeenschap (overweging 47 van de voorlopige verordening, waarnaar de Raad verwijst in overweging 26 van de bestreden verordening). Op die wijze zou hij dus hebben voldaan aan zijn verplichting krachtens artikel 4, lid 1, van de basisverordening.
75 De Commissie heeft hieraan nog toegevoegd, dat zij voor de berekening van de aandelen van de gemeenschapsmarkt van schalen, van welke oorsprong ook, zowel de uitgevoerde communautaire schalen als de uit andere derde landen dan Japan ingevoerde schalen ° meestal door met communautaire producenten verbonden ondernemingen ° buiten beschouwing mocht laten, aangezien deze slechts bestemd waren voor de vervaardiging van volledige kegellagers en daarom niet als "schalen" in de Gemeenschap in het vrije verkeer werden gebracht. Op basis hiervan heeft zij vastgesteld, dat het marktaandeel van uit derde landen ingevoerde "schalen" klein was.
76 Tot staving van de tabel in punt 22 van het antwoord van de Raad op schriftelijke vragen van het Gerecht, die door verzoekster niet wordt betwist, hebben de Raad en de Commissie ter terechtzitting echter uitgelegd, dat de verkopen van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan, als afzonderlijk verkocht en gefactureerd produkt, waren opgeteld bij de verkopen van schalen van de communautaire producenten, om onder meer de schade aan te tonen die de communautaire bedrijfstak qua verkopen, marktaandelen en winsten was toegebracht (overwegingen 39-42 van de considerans van de voorlopige verordening).
Beoordeling door het Gerecht
77 Het Gerecht herinnert eraan, dat overweging 47 van de voorlopige verordening, die is bevestigd bij overweging 26 van de bestreden verordening, verklaart: "wat de gevolgen van de invoer van TRB-schalen van oorsprong uit andere derde landen betreft, blijkt uit de aan de Commissie verstrekte gegevens dat dergelijke invoer slechts kleine hoeveelheden betrof en dan nog voornamelijk van met de EG-producenten verbonden ondernemingen (bij voorbeeld moedermaatschappijen of dochterondernemingen)". Volgens verzoekster is deze verklaring echter onjuist, aangezien de invoer uit andere derde landen dan Japan volgens de gegevens van de tabel in punt 22 van het antwoord van de Raad op schriftelijke vragen van het Gerecht (hierboven weergegeven in rechtsoverweging 63) geen "kleine hoeveelheden" betreft, doch hoeveelheden die minstens gelijk zijn aan, en voor het jaar 1990 zelfs groter dan, die van de Japanse invoer. De gemeenschapsinstellingen zouden daarom hun plicht hebben verzuimd om overeenkomstig artikel 4, lid 1, van de basisverordening, zoals door de rechtspraak uitgelegd in het arrest Extramet Industrie (reeds aangehaald, r.o. 16), de invloed van alle factoren te onderzoeken en in aanmerking te nemen, die de schade hebben kunnen veroorzaken die de communautaire bedrijfstak heeft geleden.
78 Dienaangaande zij opgemerkt, dat zowel de Raad als de Commissie ter terechtzitting hebben erkend, dat de uitdrukking "kleine hoeveelheden" onjuist was, aangezien de met die uitdrukking bedoelde hoeveelheden in dezelfde orde van grootte waren als de uit Japan ingevoerde hoeveelheden schalen, hetgeen overigens wordt aangetoond in de tabel in punt 22 van het antwoord van de Raad op schriftelijke vragen het Gerecht (zie rechtsoverweging 63 hierboven). De Raad heeft echter benadrukt dat de verklaringen in overweging 47 van de voorlopige verordening als een geheel moeten worden onderzocht en dat de uitdrukking "kleine hoeveelheden" niet buiten het verband waarin zij is gebruikt, mag worden gelezen, namelijk de hoeveelheden afkomstig van met de communautaire producenten verbonden ondernemingen.
79 Het Gerecht is van oordeel, dat ofschoon de gemeenschapsinstellingen hebben erkend, dat overweging 47 van de voorlopige verordening een onjuistheid bevat, de inhoud ervan moet worden onderzocht tegen de achtergrond van de algehele redenering die deze instellingen in het kader van de bestreden verordening hebben gevolgd, teneinde na te gaan, of zij hebben onderzocht of andere factoren de vastgestelde schade hebben kunnen veroorzaken en of zij met dergelijke factoren rekening hebben gehouden.
80 Aangaande de eerste vraag merkt het Gerecht op dat, anders dan verzoekster stelt, uit de overwegingen van de voorlopige en de bestreden verordening, en in het bijzonder uit de cijfers in overweging 41 van de voorlopige verordening, zoals door de Raad verduidelijkt in punt 22 van zijn antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht, blijkt dat de gemeenschapsinstellingen in elk geval hebben onderzocht, of de invoer van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan heeft kunnen bijdragen tot de schade die de communautaire produktie heeft geleden, en met name tot de verkleining van het marktaandeel van de communautaire bedrijfstak in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
81 In de tweede plaats moet worden onderzocht, of de gemeenschapsinstellingen, na dit effect te hebben onderzocht, hebben verzuimd om bij de bepaling van de in aanmerking genomen schade rekening te houden met het eventuele gevolg van de invoer van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan, en, in het bijzonder, of deze invoer niet het oorzakelijk verband heeft kunnen verbreken tussen de invoer van uit Japan afkomstige schalen tegen dumpingprijzen en de schade die de communautaire bedrijfstak heeft geleden.
82 Dienaangaande stelt het Gerecht vast, dat de gemeenschapsinstellingen de schade hebben bepaald in termen van "de winstgevendheid van alle soorten van het door de EG-producenten op dezelfde markten verkochte overeenkomstige produkt" (overweging 42 van de voorlopige verordening), door zich te baseren op gegevens betreffende de prijsverschillen (overwegingen 33 en 21 van de voorlopige, respectievelijk de bestreden verordening), de verkopen/marktaandelen (overwegingen 31, 32 en 39-41 van de voorlopige verordening, overwegingen 21 en 24 van de bestreden verordening en punten 20-22 van het antwoord van de Raad op schriftelijke vragen van het Gerecht) en de produktie (overwegingen 34-38 van de voorlopige verordening). Bovendien heeft verzoekster nooit betwist, dat de gemeenschapsinstellingen de schade terecht in termen van de winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak hebben bepaald, ook al stelt zij dat de in aanmerking genomen schade niet op de juiste wijze is bepaald en dat er kennelijke beoordelingsfouten zijn gemaakt.
83 Mitsdien moet worden onderzocht, of dit oorzakelijk verband, beoordeeld vanuit het oogpunt van de winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak, zoals door de gemeenschapsinstellingen opgevat in termen van prijsverschillen, verkopen/marktaandelen en produktie, op de juiste wijze is vastgesteld.
84 Wat in de eerste plaats de prijsverschillen betreft, moet worden onderzocht, of de schade die de communautaire bedrijfstak heeft geleden, zoals vastgesteld door de gemeenschapsinstellingen, geheel of gedeeltelijk kan worden verklaard door de verschillen die werden waargenomen tussen de prijzen van schalen, afkomstig van communautaire producenten, en prijzen van schalen, afkomstig uit andere derde landen dan Japan, al naar gelang deze afzonderlijk werden verkocht en gefactureerd of waren geïncorporeerd in door de communautaire producenten verkochte volledige kegellagers.
85 Om te beginnen staat tussen partijen vast, dat de uit andere derde landen dan Japan ingevoerde schalen voornamelijk afkomstig zijn van met communautaire producenten verbonden ondernemingen.
86 Voorts heeft verzoekster nooit gesteld of aangetoond, dat de verkoopprijs van uit andere derde landen dan Japan ingevoerde schalen, wanneer deze afzonderlijk werden verkocht en gefactureerd, verschilde van die welke de communautaire producenten toepasten. Het lijkt overigens logisch dat die prijzen identiek zijn, aangezien met elkaar verbonden ondernemingen niet worden geacht een concurrentie op dit niveau tussen hun eigen produkten te organiseren.
87 Wat de uit andere derde landen dan Japan ingevoerde schalen betreft, die zijn geïncorporeerd in door de communautaire producenten verkochte volledige kegellagers, zij er ten slotte aan herinnerd, dat de gemeenschapsinstellingen hun onderzoek van de schade die de communautaire bedrijfstak heeft geleden, hebben beperkt tot de gegevens betreffende de afzonderlijk verkochte en gefactureerde schalen, gelijk de Raad onder meer heeft gepreciseerd tot staving van punt 22 van zijn antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht, zonder door verzoekster te zijn weersproken.
88 Uit het voorgaande volgt, dat de schade aan de communautaire bedrijfstak, zoals door de gemeenschapsinstellingen vastgesteld, geheel noch gedeeltelijk haar oorzaak heeft kunnen vinden in de verschillen tussen de prijzen van schalen afkomstig van communautaire producenten en de prijzen van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan.
89 Wat in de tweede plaats de verkopen en de marktaandelen betreft, moet worden onderzocht, of de schade aan de communautaire bedrijfstak, zoals door de gemeenschapsinstellingen vastgesteld, eventueel geheel of gedeeltelijk kan zijn veroorzaakt door de omvang van de verkopen en de marktaandelen van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan.
90 Dienaangaande merkt het Gerecht om te beginnen op, dat de Commissie in overweging 41 van de voorlopige verordening verklaart, dat "het marktaandeel van de EG-producenten tussen 1988 en het onderzoektijdvak eveneens daalde:
1988 88,8 %
1989 87,4 %
1990 85,7 %".
Voorts heeft de Commissie verzoekster in haar schrijven van 25 november 1992 (in punt 22 van bijlage 13 bij het verzoekschrift) verduidelijkt, dat met de verkopen van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan rekening is gehouden bij de vaststelling van de percentages die worden genoemd in overweging 41 van de voorlopige verordening. De Raad ten slotte heeft deze cijfers gedetailleerd in de tabel in punt 22 van zijn antwoord op schriftelijke vragen van het Gerecht, zoals hierboven in rechtsoverweging 63 weergegeven.
91 Blijkens deze tabel, waarvan de gegevens niet door verzoekster zijn betwist, zijn de in overweging 41 van de voorlopige verordening genoemde percentages verkregen door de eerste en tweede regel van de tabel bij elkaar op te tellen. Dit betekent dus, dat in de verkopen en marktaandelen op basis waarvan de gemeenschapsinstellingen bij de bepaling van de schade die de communautaire bedrijfstak is toegebracht, de invloed van de invoer van Japanse schalen hebben onderzocht, eveneens de invoer van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan is meegerekend.
92 Het Gerecht stelt overigens vast, dat de verkopen en marktaandelen van in de Gemeenschap vervaardigde schalen die afkomstig zijn van communautaire producenten, zoals vermeld in de eerste regel van de tabel, verhoudingsgewijs sterker zijn gedaald dan de Commissie in overweging 41 van de voorlopige verordening heeft aangenomen. De daling bedraagt namelijk 7,5 % in het eerste geval (van 78,3 naar 70,8 %), terwijl zij in het tweede geval 3,1 % bedraagt (van 88,8 naar 85,7 %), wanneer de verkopen en marktaandelen van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan worden meegerekend. Hieruit volgt, dat de gemeenschapsinstellingen rekening hebben gehouden met het eventuele gevolg van de invoer van schalen uit andere derde landen dan Japan.
93 Verzoekster kan daarom niet stellen, dat de groei van de verkopen en marktaandelen van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan (die toenemen van 10,5 tot 14,9 %) op zich aantoont, dat deze invoer van invloed is geweest op de door gemeenschapsinstellingen vastgestelde schade. Gesteld namelijk dat de invoer van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan in 1989 en 1990 op het niveau van 1988 was gebleven, dat wil zeggen 10,5 % van de totale communautaire verkopen van schalen in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk, dan had het niveau van de communautaire verkopen van schalen dit verschil, dat wil zeggen 4,4 %, moeten overbruggen, om op 75,2 % van het totale aantal communautaire verkopen van schalen in de drie genoemde Lid-Staten moeten uitkomen. De communautaire verkopen van schalen zouden dan tussen 1988 en 1990 zijn gedaald met 3,1 % (van 78,3 naar 75,2 %), hetgeen precies overeenkomt met de daling van het marktaandeel die in overweging 41 van de voorlopige verordening wordt vastgesteld (zie rechtsoverweging 92 hierboven), alsmede met de stijging van de omvang van de verkopen van uit Japan afkomstige schalen (die toeneemt van 11,2 naar 14,3 %).
94 Hieruit volgt, dat zelfs de groei van de verkopen en de marktaandelen van schalen afkomstig uit andere derde landen dan Japan geen gehele of gedeeltelijke verklaring kan vormen voor de schade die de communautaire bedrijfstak in termen van winstgevendheid heeft geleden ten gevolge van de Japanse invoer met dumping.
95 Het Gerecht is daarom van oordeel, dat de gemeenschapsinstellingen, bij de bepaling van de schade die de communautaire bedrijfstak in termen van winstgevendheid heeft geleden, rekening hebben gehouden met de eventuele invloed van de verkopen en marktaandelen van uit andere derde landen dan Japan afkomstige schalen, door deze verkopen en marktaandelen op te nemen in de verkopen en marktaandelen van de communautaire producenten.
96 Wat in de derde plaats de schade betreft, die de communautaire bedrijfstak als zodanig raakt, moet worden onderzocht, of deze schade geheel of gedeeltelijk kan worden toegeschreven aan de invoer van schalen afkomstig van ondernemingen die in andere derde landen dan Japan zijn gevestigd en organisch zijn verbonden met communautaire producenten.
97 Dienaangaande is het Gerecht van oordeel dat, aangezien de schade is vastgesteld in termen van winstgevendheid van de communautaire producenten, het niet onredelijk was, dat de gemeenschapsinstellingen zich op het standpunt stelden, dat de invoer van schalen afkomstig van gelieerde ondernemingen geen invloed heeft kunnen hebben op de winstgevendheid van de communautaire producenten. De communautaire producenten zelf hebben immers tot deze invoer besloten. Iedere producent neemt zijn produktiebeslissingen, zolang het tegendeel niet is bewezen, uiteindelijk om de winstgevendheid van zijn onderneming te doen toenemen. Een communautaire producent kan dus besluiten om schalen in de Gemeenschap te vervaardigen of om schalen van gelieerde ondernemingen in te voeren, hetzij om deze rechtstreeks en afzonderlijk op de gemeenschapsmarkt te verkopen, hetzij om deze te incorporeren in volledige kegellagers, teneinde zijn kostprijs te verlagen en op die wijze zijn winstgevendheid te vergroten. Een dergelijk besluit kan niet een verlies aan winstgevendheid opleveren en kan dus zelfs niet een bijkomende oorzaak voor de door de gemeenschapsinstellingen vastgestelde schade opleveren, te meer daar verzoekster geen gegevens heeft aangevoerd die kunnen aantonen, dat de communautaire producenten niet hun winstgevendheid wilden vergroten, toen zij schalen van gelieerde ondernemingen invoerden.
98 De gemeenschapsinstellingen hebben zich daarom terecht op het standpunt gesteld, dat de invoer van schalen afkomstig van andere derde landen dan Japan geen invloed kon hebben op de winstgevendheid van de communautaire bedrijfstak, en dat deze invoer dus niet in aanmerking behoefde te worden genomen bij de vaststelling van de schade, veroorzaakt door de Japanse invoer met dumping.
99 Uit het voorgaande volgt, dat ofschoon overweging 47 van de voorlopige verordening inderdaad een onjuistheid bevat, voor zover daarin wordt verklaard dat de invoer uit andere derde landen dan Japan "kleine hoeveelheden" betrof, en dus misleidend kon zijn, de onderliggende redenering die de gemeenschapsinstellingen in het kader van de bestreden verordening hebben gevolgd, juist is gebleken.
100 Mitsdien moet het vierde middel worden afgewezen.
Vijfde middel: schending van artikel 190 van het Verdrag
Argumenten van partijen
101 Verzoekster is van mening, dat de motivering van de bestreden handeling op drie punten niet aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag voldoet. In de eerste plaats geeft zij niet de redenen op grond waarvan voor de vaststelling van de aan de communautaire bedrijfstak berokkende schade kon worden geconcludeerd dat er een afzonderlijke markt voor schalen bestond, waarop de Japanse en de communautaire schalen met elkaar concurreerden. In de tweede plaats preciseert zij onvoldoende waarom het onderzoek betreffende het bestaan van schade is beperkt tot de verkopen van schalen in Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Tot slot blijkt uit de bestreden handeling niet, dat de instellingen de invloed van de invoer afkomstig uit derde landen op de omvang van de vastgestelde schade hebben onderzocht.
102 De Raad is van mening, dat hij aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag heeft voldaan.
Beoordeling door het Gerecht
103 Volgens vaste rechtspraak (zie onder meer arrest Hof van 7 mei 1987, zaak 258/84, Nippon Seiko, Jurispr. 1987, blz. 1923, r.o. 27-29) dient de door artikel 190 van het Verdrag verlangde motivering de redenering van de communautaire instantie waarvan de bestreden handeling afkomstig is, duidelijk en ondubbelzinnig te doen uitkomen, opdat de belanghebbenden de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel kunnen kennen en hun rechten kunnen verdedigen en het Hof en het Gerecht hun toezicht kunnen uitoefenen.
104 In casu is het Gerecht van oordeel, dat uit zijn onderzoek van het eerste en derde middel in deze zaak volgt, dat de motivering van de betrokken verordeningen de redenering van de gemeenschapsinstellingen duidelijk en ondubbelzinnig heeft doen uitkomen, en dat deze verzoekster in staat heeft gesteld kennis te nemen van de rechtvaardigingsgronden van de voorlopige en de bestreden verordening, opdat zij haar rechten kon verdedigen en het Gerecht zijn toezicht kon uitoefenen, zowel wat het bestaan van concurrentie tussen de schalen betreft alsook wat betreft het feit dat het onderzoek van de gevolgen van de Japanse invoer met dumping is beperkt tot Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
105 Aangaande het onderzoek van het effect van de invoer uit andere derde landen dan Japan, dat werd verricht in het kader van het vierde middel, herinnert het Gerecht eraan dat het heeft vastgesteld dat de formulering van overweging 47 van de voorlopige verordening misleidend was aangaande de omvang van de invoer van schalen afkomstig van met communautaire producenten verbonden ondernemingen die in andere derde landen dan Japan zijn gevestigd, doch dat deze onjuistheid op geen enkele wijze afbreuk heeft gedaan aan de wettigheid van de bestreden verordening of aan de aan die verordening ten grondslag liggende redenering. De overwegingen van de voorlopige en de litigieuze verordening doen de redenering van de gemeenschapsinstellingen immers op duidelijke en begrijpelijke wijze uitkomen, zodat verzoekster, die over alle gegevens beschikte waarop de gemeenschapsinstellingen hun redenering hadden gebaseerd en die overigens actief had deelgenomen aan de verschillende fasen van de administratieve procedure, voorafgaande aan de vaststelling van het definitieve percentage van het anti-dumpingrecht, de inhoud van die redenering redelijkerwijs niet verkeerd heeft kunnen begrijpen.
106 Mitsdien moet het vijfde middel worden afgewezen.
107 Uit het voorgaande volgt, dat het beroep moet worden verworpen.
Kosten
108 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld en de Raad en interveniënte FEBMA dit hebben gevorderd, dient zij, naast haar eigen kosten, ook de kosten van de Raad en FEBMA te dragen. Overeenkomstig artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht zal de Commissie haar eigen kosten dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer ° uitgebreid),
rechtdoende:
1) Verwerpt het beroep.
2) Verstaat dat verzoekster haar eigen kosten zal dragen, alsmede de kosten van de Raad en FEBMA.
3) Verstaat dat de Commissie haar eigen kosten zal dragen.