This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61994TJ0108
Judgment of the Court of First Instance (Fifth Chamber) of 16 January 1996. # Elena Candiotte v Council of the European Union. # Artists' competition - Rules of the competition - Lawfulness of the selection procedure - Powers of the Selection Committee. # Case T-108/94.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (vijfde kamer) van 16 januari 1996.
Elena Candiotte tegen Raad van de Europese Unie.
Prijsvraag voor kunstenaars - Reglement voor prijsvraag - Wettigheid van selectieprocedure - Bevoegdheid van selectiecomité.
Zaak T-108/94.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (vijfde kamer) van 16 januari 1996.
Elena Candiotte tegen Raad van de Europese Unie.
Prijsvraag voor kunstenaars - Reglement voor prijsvraag - Wettigheid van selectieprocedure - Bevoegdheid van selectiecomité.
Zaak T-108/94.
Jurisprudentie 1996 II-00087
ECLI identifier: ECLI:EU:T:1996:5
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (vijfde kamer) van 16 januari 1996. - Elena Candiotte tegen Raad van de Europese Unie. - Prijsvraag voor kunstenaars - Reglement voor prijsvraag - Wettigheid van selectieprocedure - Bevoegdheid van selectiecomité. - Zaak T-108/94.
Jurisprudentie 1996 bladzijde II-00087
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Gemeenschapsrecht ° Analoge toepassing ° Toepassing van beginselen die gelden voor communautaire ambtenaren, op wedstrijd voor selectie van in gebouw van communautaire instelling te plaatsen kunstwerken ° Daarvan uitgesloten
2. Beroep tot nietigverklaring ° Procedure voor selectie van in gebouw van communautaire instelling te plaatsen kunstwerken ° Besluit van comité voor selectie van kunstwerken ° Rechterlijke toetsing ° Grenzen
3. Niet-contractuele aansprakelijkheid ° Voorwaarden ° Fout van instelling ° Schade ° Oorzakelijk verband
(EG-Verdrag, art. 215, tweede alinea)
1. Tussen de selectie van in een gebouw van een communautaire instelling te plaatsen kunstwerken en de aanwerving van ambtenaren bestaan, zowel wat het voorwerp als het doel ervan betreft, zodanige verschillen dat de beginselen die gelden voor de communautaire ambtenaren niet analoog op een wedstrijd voor kunstenaars kunnen worden toegepast.
2. Wanneer een comité voor de selectie van kunstwerken krachtens het besluit van de Raad tot instelling van het comité beschikt over een ruime bevoegdheid voor de organisatie van de wedstrijd voor de selectie van de kunstwerken en de kunstenaars, moet de gemeenschapsrechter zijn toetsing beperken tot de vraag of er sprake is van een kennelijk verkeerde beoordeling van de feiten, een duidelijke schending van de regels voor het vaststellen van de betrokken besluiten of misbruik van bevoegdheid.
3. Een verzoeker die vergoeding vordert van de schade die een communautaire instelling hem zou hebben berokkend, moet aantonen dat er sprake is van een onrechtmatig gedrag van de instelling, dat de schade werkelijk is geleden en kan worden begroot, en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen die gedraging en de gestelde schade.
In zaak T-108/94,
E. Candiotte, zelfstandig kunstenares, wonende te Jambes (België), vertegenwoordigd door J.-N. Louis, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij Fiduciaire Myson SARL, Rue Glesener 1,
verzoekster,
tegen
Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door Y. Cretien en D. Canga Fano, juridisch adviseur, respectievelijk lid van zijn juridische dienst, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij B. Eynard, directeur-generaal van het directoraat juridische zaken van de Europese Investeringsbank, Boulevard Konrad Adenauer 100,
verweerder,
betreffende:
i) enerzijds een beroep tot nietigverklaring van
° ten eerste, het besluit van het selectiecomité van de wedstrijd voor kunstenaars (nr. 93/S 21-3373/FR), namens de Raad vastgesteld en aan verzoekster meegedeeld bij brief van 14 januari 1994, waarbij verzoekster niet tot de tweede ronde van de wedstrijd werd toegelaten,
° ten tweede, het besluit van dit comité om aan elke nationale werkgroep de voorselectie van de kandidaturen van de op haar nationaal grondgebied gevestigde kunstenaars te delegeren,
° ten derde, het besluit van dit comité om het in de fase van de voorselectie door elke Lid-Staat aan te duiden aantal kunstenaars op drie te bepalen,
° ten vierde, het besluit om zonder nader onderzoek de lijst van de tot de tweede ronde van de wedstrijd toegelaten kunstenaars vast te stellen;
ii) anderzijds een vordering tot veroordeling van de Raad tot betaling van een symbolische schadevergoeding van één ECU, ter vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden ten gevolge van de besluiten van het selectiecomité, en met name van het besluit tot afwijzing van haar kandidatuur,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: R. Schintgen, kamerpresident, R. García-Valdecasas en J. Azizi, rechters,
griffier: H. Jung
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 9 november 1995,
het navolgende
Arrest
De feiten die aan het geding ten grondslag liggen
1 Bij besluit van 12 juni 1989 stelde de Raad een comité in voor de selectie van de kunstwerken die dienen te worden aangekocht en geïntegreerd in het nieuwe gebouw te Brussel voor de Raad en zijn diensten (artikelen 1 en 4, lid 1). Met het oog daarop bepaalt het besluit, dat het comité "de voor de selectie van de permanente kunstwerken te volgen procedure ten uitvoer legt" en dat het "deze kunstwerken en dus de kunstenaars die deze zullen vervaardigen selecteert" (artikel 4, lid 2). Het selectiecomité diende "namens de Raad een prijsvraag te organiseren (...) die openstaat voor alle kunstenaars van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap; meldt er zich een groot aantal deelnemers, dan kan de prijsvraag in twee fasen plaatsvinden" (artikel 5, lid 1). Het comité telde vijftien leden, namelijk een vertegenwoordiger per Lid-Staat, een vertegenwoordiger van de architecten, een vertegenwoordiger van het secretariaat-generaal van de Raad, en een vertegenwoordiger van het personeelscomité van de Raad, allen aangewezen door de staten of organen die zij vertegenwoordigen (artikel 2). Er was bepaald dat de besluiten met enkelvoudige meerderheid worden genomen bij aanwezigheid van ten minste elf leden (artikel 6, sub 2).
2 Op dezelfde dag benoemde de Raad, die had vastgesteld dat de Lid-Staten, de architecten van het gebouw, het secretariaat-generaal van de Raad en het personeelscomité van de Raad hun kandidaten hadden aangewezen, de vijftien leden van het comité.
3 In een later stadium stelde het comité de regels voor de uitoefening van zijn opdracht vast, waarbij het voorzag in een selectie in twee ronden. Tijdens zijn vergadering van 17 juni 1992 besliste het selectiecomité unaniem, dat nationale werkgroepen een voorselectie zouden maken op basis van het persoonlijk dossier van de kunstenaars en dat het comité per Lid-Staat drie kunstenaars zou selecteren voor de tweede ronde van de wedstrijd. Het besliste ook, dat het uit de in de tweede ronde ontvangen voorstellen voor kunstwerken ten minste één kunstenaar per Lid-Staat zou selecteren.
4 Het door het selectiecomité vastgestelde reglement van de wedstrijd is op 25 januari 1993 door de Raad goedgekeurd. Volgens punt 1 van het reglement heeft de wedstrijd betrekking "op alle plastische kunsten" en staat hij open "voor scheppende kunstenaars die onderdaan zijn van een Lid-Staat van de Europese Gemeenschap en in een van deze Staten gevestigd zijn". Volgens punt 1 "wenst de Raad 12 à 18 kunstwerken te laten realiseren die uitdrukking geven aan het thema 'eenheid van en begrip tussen de mensen' ; de kunstwerken moeten aansluiten bij de hedendaagse kunststromingen in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap". Punt 2 van het reglement luidt: "De wedstrijd bestaat uit twee ronden: de eerste ronde bestaat uit het oproepen van gegadigden, waaruit een beperkt aantal kunstenaars op basis van hun documentatiedossier zal worden uitgekozen; de tweede ronde is een wedstrijd op basis van ontwerpen. Het doel hiervan is om uit de in de eerste ronde gekozen kunstenaars diegenen te selecteren waaraan zal worden verzocht de kunstwerken voor het gebouw te vervaardigen."
5 Volgens punt 4, sub a, van het reglement bestaat het selectiecomité uit gewone leden en plaatsvervangende leden. Punt 4, sub c, luidt: "Het Selectiecomité heeft nationale werkgroepen opgericht. Elke werkgroep bestaat uit een gewoon lid en een plaatsvervangend lid die een Lid-Staat vertegenwoordigen, alsmede uit de door hen gecooepteerde assessoren." Het reglement bevat de lijst van de vijftien gewone leden en de vijftien plaatsvervangende leden van het comité. Punt 7, sub c, bepaalt: "Op basis van de ingediende dossiers stelt elke nationale werkgroep, in volgorde van voorkeur, een lijst op van de kunstenaars die zij voordraagt voor deelneming aan de tweede ronde van de wedstrijd. Het Selectiecomité wijst, op basis van de door de nationale werkgroepen opgestelde lijsten, maximaal 36 kunstenaars aan die aan de tweede ronde mogen deelnemen."
6 Op 30 januari 1993 publiceerde de Raad aankondiging nr. 93/S 21-3373/FR over de wedstrijd voor kunstenaars (PB 1993, S 21, blz. 48), om in het bezit te komen van voorstellen voor kunstwerken die harmonisch kunnen worden ingepast in het nieuwe gebouw van de Raad te Brussel. In de aankondiging waren de in rechtsoverwegingen 4 en 5 van dit arrest aangehaalde voornaamste punten van het wedstrijdreglement overgenomen, en werd eenieder die dit wenste, de mogelijkheid geboden om desgevraagd een exemplaar van het wedstrijdreglement te ontvangen.
7 Na te hebben vastgesteld, dat circa 1 500 kunstenaars zich hadden aangemeld, besloot het selectiecomité tijdens zijn vergadering van 28 oktober 1993 dat "ter vergadering een lijst van drie kunstenaars per Lid-Staat zou worden opgesteld op basis van de door de nationale werkgroepen verrichte voorselectie; (...) deze lijst zou volgens de schriftelijke procedure worden voorgelegd aan de leden van het Comité, zodat zij zich vóór eind november over de voorselectie kunnen uitspreken; (...) de kandidatuurdossiers van de 36 voor de tweede ronde geselecteerde kunstenaars, zullen ten kantore van het Secretariaat-Generaal van de Raad beschikbaar zijn, zodat alle leden van het Comité er inzage van kunnen nemen". Elk lid van het comité dat een Lid-Staat vertegenwoordigde, deelde vervolgens op basis van de werkzaamheden van de nationale werkgroepen drie namen van kunstenaars mee.
8 Overeenkomstig het tijdens de vergadering van 28 oktober 1993 door het comité genomen besluit, werd op 23 november 1993 aan de leden van het selectiecomité een telexbericht gezonden met de lijst van de 36 kunstenaars die werden voorgedragen voor de tweede ronde. Daarin stond het volgende: "Indien de meerderheid van de leden van het selectiecomité vóór 7 december 1993 geen bezwaar heeft aangetekend, wordt de lijst als aangenomen beschouwd via de schriftelijke procedure. Er zij aan herinnerd dat de aanmeldingsdossiers van de voorgedragen kunstenaars ter inzage liggen op het Secretariaat-Generaal van de Raad."
9 Verzoekster heeft zich aangemeld voor de wedstrijd. Bij brief van 14 januari 1994 deelde de Raad haar mee, dat haar kandidatuur was afgewezen. In het desbetreffende besluit heet het: "In aansluiting op de vergadering van 28 oktober 1993 heeft het comité voor de selectie van de kunstwerken die een plaats zullen krijgen in het nieuwe gebouw van de Raad, 36 kandidaten voor de tweede ronde van de wedstrijd geselecteerd. Tot onze spijt moeten wij U meedelen dat U niet tot deze geselecteerde kandidaten behoort."
10 Op 18 mei 1994 werd de wedstrijd afgesloten met de definitieve selectie van de kunstenaars te Brussel.
Procesverloop en conclusies van partijen
11 In die omstandigheden heeft verzoekster bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 16 maart 1994, het onderhavige beroep ingesteld.
12 Bij afzonderlijke akte, op dezelfde dag ingeschreven ter griffie van het Gerecht, heeft verzoekster een verzoek ingediend tot opschorting van de procedure volgend op de kennisgeving van de wedstrijd, en met name van de werkzaamheden van het selectiecomité.
13 Bij verzoekschrift, ingeschreven ter griffie van het Gerecht op 6 april 1994, hebben J. Willems, voorzitster van het personeelscomité van de Raad, en 21 leden van dit comité verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van verzoekster in de procedure in kort geding en in de hoofdzaak.
14 Bij beschikking van de president van het Gerecht van 2 mei 1994 (zaak T-108/94 R, Candiotte, Jurispr. 1994, blz. II-249) is het verzoek in kort geding alsmede het verzoek tot tussenkomst in het kort geding afgewezen.
15 Bij beschikking van de president van het Gerecht (Vierde kamer) van 10 oktober 1994 (zaak T-108/94, Candiotte, Jurispr. 1994, blz. II-863) is het verzoek tot tussenkomst in de hoofdzaak afgewezen.
16 De rechter-rapporteur is toegevoegd aan de Vijfde kamer, waaraan de zaak bijgevolg is toegewezen.
17 Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en overeenkomstig artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering maatregelen tot organisatie van de procesgang te treffen. Het heeft de Raad verzocht bepaalde stukken over te leggen en partijen gevraagd ter terechtzitting hun standpunt uiteen te zetten over de ontvankelijkheid van een deel van de vordering van verzoekster. In antwoord op het verzoek van het Gerecht heeft de Raad op 25 oktober 1995 de tekst van zijn twee besluiten van 12 juni 1989 overgelegd, alsmede een kopie van het telexbericht van 23 november 1993 aan de leden van het selectiecomité.
18 Ter terechtzitting van 9 november 1995 zijn partijen gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.
19 Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:
° het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;
° nietig te verklaren:
° het besluit van het selectiecomité van de wedstrijd voor kunstenaars (nr. 93/S 21-3373/FR), namens de Raad vastgesteld en aan verzoekster meegedeeld bij brief van 14 januari 1994, waarbij verzoekster niet tot de tweede ronde van de wedstrijd werd toegelaten;
° het besluit van dit comité om aan de nationale werkgroepen de voorselectie van de kandidaturen van de op hun nationaal grondgebied gevestigde kunstenaars te delegeren;
° het besluit van dit comité om het in de fase van de voorselectie door elke Lid-Staat aan te duiden aantal kunstenaars op drie te bepalen;
° het besluit om zonder verder onderzoek de lijst van de tot de tweede ronde van de wedstrijd toegelaten kunstenaars vast te stellen;
° de Raad te veroordelen tot betaling van één symbolische ECU ter vergoeding van de door haar geleden schade;
° de Raad te verwijzen in de kosten, met inbegrip van de kosten die op het kort geding zijn gevallen.
20 De Raad concludeert dat het het Gerecht behage:
° het beroep te verwerpen;
° de schadevordering af te wijzen;
° verzoekster te verwijzen in de kosten van het geding.
Voorts verzoekt de Raad het Gerecht met aandrang om, indien het Gerecht het beroep gegrond mocht achten, alle nodige maatregelen te gelasten om de belangen van de geselecteerde kunstenaars te beschermen, wiens werken bij de uitspraak van het arrest waarschijnlijk reeds zullen zijn voltooid en zelfs in het nieuwe gebouw geïntegreerd.
Onderwerp van het geding
21 Ter terechtzitting van het Gerecht heeft verzoekster gepreciseerd, dat haar beroep tot nietigverklaring betrekking heeft op het haar bij brief van 14 januari 1994 meegedeelde besluit van het selectiecomité om haar niet toe te laten tot de tweede ronde van de wedstrijd, en dat zij de drie andere besluiten ° het besluit van het selectiecomité om aan elke nationale werkgroep de voorselectie van de kandidaturen van de op hun nationaal grondgebied gevestigde kunstenaars te delegeren, het besluit om het in de fase van de voorselectie door elke Lid-Staat aan te duiden aantal kunstenaars op drie te bepalen, en het besluit om zonder nader onderzoek de lijst vast te stellen van de tot de tweede ronde van de wedstrijd toegelaten kunstenaars ° niet als autonome handelingen aanvecht. Zij verklaarde, dat zij de onwettigheid van die drie besluiten slechts aanvoert als argument tot staving van haar verzoek tot nietigverklaring van het besluit om haar niet tot de tweede ronde van de wedstrijd toe te laten. Derhalve stelt het Gerecht vast, dat de vordering tot nietigverklaring enkel betrekking heeft op dit laatste besluit van het selectiecomité, dat bij brief van 14 januari 1994 ter kennis van verzoekster is gebracht.
Ten gronde
De vordering tot nietigverklaring
22 Het Gerecht stelt vast dat, zoals verzoekster ter terechtzitting heeft erkend, de drie middelen tot staving van haar beroep in werkelijkheid slechts één middel vormen dat is ontleend aan de onwettigheid van de selectieprocedure ten gevolge van de schending van het wedstrijdreglement, en dat dit middel uit drie onderdelen bestaat. Het eerste onderdeel betreft de schending van het wedstrijdreglement, daar het selectiecomité aan elke nationale werkgroep de voorselectie van de kandidaturen van de op haar nationaal grondgebied gevestigde kunstenaars heeft gedelegeerd zonder dat zij de dossiers van de in andere Lid-Staten gevestigde kandidaten kon raadplegen. Het tweede betreft de schending van het wedstrijdreglement, daar in het besluit van het selectiecomité het in de fase van de voorselectie aan te wijzen aantal kunstenaars willekeurig op drie per Lid-Staat is bepaald. Het derde betreft de schending van het wedstrijdreglement, daar het besluit van het selectiecomité om verzoekster niet in aanmerking te nemen is getroffen zonder dat veertien van de vijftien leden van het comité haar kandidatuur hebben onderzocht.
Eerste onderdeel: schending van het wedstrijdreglement, daar het selectiecomité aan elke nationale werkgroep de voorselectie van de kandidaturen van de op haar nationaal grondgebied gevestigde kunstenaars heeft gedelegeerd
Argumenten van partijen
23 Verzoekster stelt dat de procedure voor de selectie van kunstenaars onwettig was, daar het selectiecomité, in strijd met het wedstrijdreglement, aan elke nationale werkgroep de voorselectie van de op haar grondgebied gevestigde kunstenaars heeft gedelegeerd.
24 Volgens het besluit van de Raad van 12 juni 1989 en het wedstrijdreglement dienden de kunstwerken te worden geselecteerd op grond van een collegiale beslissing. Haars inziens heeft het comité de in het wedstrijdreglement voorziene selectieprocedure gewijzigd, in dier voege dat elke nationale groep een definitieve voorselectie van drie kandidaten zou maken.
25 Hoewel verzoekster erkent, dat dit besluit is genomen wegens het grote aantal kandidaten, stelt zij dat de selectie van de 36 in aanmerking genomen kunstenaars niet is gemaakt door het comité, dat zelfs de dossiers van de kandidaten in feite niet heeft kunnen vergelijken, en dat elke nationale groep de op haar grondgebied gevestigde kunstenaars heeft geselecteerd, waarbij het comité de door elk van die groepen opgestelde lijsten slechts heeft bevestigd.
26 Volgens verzoekster blijkt uit de rechtspraak van het Hof inzake vergelijkende onderzoeken, dat een jury wel taken kan delegeren of zich kan laten bijstaan, mits zij de controle op de gang van zaken behoudt, door zich de beoordelingsbevoegdheid in laatste instantie voor te behouden en zelf de beoordelingscriteria vast te stellen (conclusie van advocaat-generaal Warner bij het arrest van 16 oktober 1975, zaak 90/74, Deboeck, Jurispr. 1975, blz. 1123; arresten Hof van 26 oktober 1978, zaak 122/77, Agneessens e.a., Jurispr. 1978, blz. 2085, en 16 juni 1987, zaak 40/86, Kolivas, Jurispr. 1987, blz. 2643). Volgens verzoekster heeft het comité geen toezicht uitgeoefend op het verloop van de selectie door de nationale groepen, en heeft het bovendien de criteria voor de beoordeling van de kandidaturen niet omschreven, hetgeen indruist tegen de op haar rustende verplichtingen en verantwoordelijkheden. Door een nationaliteitscriterium te hanteren, heeft het bovendien het beginsel van gelijke behandeling van de voor de eerste ronde ingeschreven kandidaten geschonden.
27 De Raad stelt dat het selectiecomité overeenkomstig het besluit van de Raad van 12 juni 1989 heeft gehandeld en de grenzen van zijn ruime bevoegdheid betreffende de organisatie van de betrokken wedstrijd niet heeft overschreden. Wat met name de invoering van een nationale voorselectie van drie kandidaten betreft, waarbij aan de nationale werkgroepen het onderzoek van de dossiers van hun landgenoten werd gedelegeerd, is de Raad van oordeel dat een dergelijke procedure zeer geschikt is gebleken, gelet op de 1 500 kandidaturen die tussen 30 januari en 30 juni 1993 bij het secretariaat-generaal van de Raad waren ingediend.
28 Volgens de Raad kan niet worden gesteld dat het comité de selectieprocedure in de loop van zijn werkzaamheden heeft gewijzigd, daar de door het comité in juni en november 1992 vastgestelde regeling betreffende de twee fasen van de wedstrijd volledig in acht is genomen. Alle leden van het comité hebben die regeling aanvaard. Bovendien had het selectiecomité bij de keuze uit de 36 werken die in de tweede ronde werden voorgesteld, een toereikende beoordelingsmarge.
29 Wat de door verzoekster aangehaalde rechtspraak van het Hof betreft, is het volgens de Raad in de eerste plaats twijfelachtig, of de rechtspraak inzake de jury' s van een vergelijkend onderzoek van toepassing is op een comité voor de selectie van kunstwerken; ook al kan een zekere analogie worden vastgesteld, in casu heeft het selectiecomité ook de uiteindelijke beoordelingsbevoegdheid om de lijst op te stellen van 18 laureaten aan wie zou worden gevraagd een kunstwerk te leveren, aan zichzelf gehouden. Ten slotte meent de Raad, dat het beginsel van gelijke behandeling in geen enkel opzicht is geschonden, daar in het wedstrijdreglement, dat voor alle kandidaten gelijkelijk gold, één enkel thema was bepaald voor de door de kandidaten voor te stellen kunstwerken.
Beoordeling door het Gerecht
30 Vooraf merkt het Gerecht op, dat verzoekster, die een argument ontleent aan de rechtspraak op het gebied van het communautaire ambtenarenrecht betreffende de samenstelling van de jury in de procedure van vergelijkende onderzoeken voor de aanwerving van ambtenaren, het selectiecomité verwijt geen daadwerkelijk toezicht te hebben uitgeoefend op de voorselectie door de nationale werkgroepen, doordat het zich ertoe heeft beperkt de door de nationale werkgroepen opgestelde lijsten te bevestigen. Het Gerecht is van oordeel, dat die rechtspraak in deze zaak niet kan worden toegepast. Tussen de selectie van in een overheidsgebouw te plaatsen kunstwerken en de aanwerving van ambtenaren bestaan, zowel wat het voorwerp als het doel ervan betreft, zodanige verschillen dat het Gerecht niet de beginselen die gelden voor de communautaire ambtenaren, analoog op wedstrijden voor kunstenaars kan toepassen.
31 Het Gerecht is van oordeel dat het in deze zaak gaat om de vraag of bij de voorselectie in de eerste ronde de regels zijn nageleefd. Verzoekster betwist immers noch de omvang van de bevoegdheid die de Raad in het kader van de betrokken procedure aan het selectiecomité heeft verleend, noch de wettigheid van het wedstrijdreglement. Zij meent evenwel, dat uit al de vastgestelde teksten volgt dat uitsluitend het selectiecomité bevoegd was om de kandidaten te selecteren die tot de tweede ronde werden toegelaten. Derhalve moet worden onderzocht of het feit dat de voorselectie van de kunstenaars voor de tweede ronde door nationale werkgroepen is verricht, een schending van de regeling betreffende het verloop van de wedstrijd oplevert.
32 Ten eerste zij beklemtoond dat het selectiecomité, zoals de Raad terecht betoogt, over een ruime bevoegdheid beschikte, wat het verloop van de wedstrijd betreft, zoals in het bijzonder blijkt uit het besluit van de Raad van 12 juni 1989, waarbij het comité de bevoegdheid werd verleend om de procedure voor de selectie van kunstwerken te organiseren, en dat deze bevoegdheid de mogelijkheid impliceerde om deze procedure naar gelang van de omstandigheden aan te passen. In een geval als het onderhavige, waarin besluiten worden genomen op grond van ruime bevoegdheden, moet de gemeenschapsrechter zijn toetsing beperken tot de vraag of er sprake is van een kennelijk verkeerde beoordeling van de feiten, een duidelijke schending van de regels voor het vaststellen van de betrokken besluiten of misbruik van bevoegdheid (zie bij voorbeeld arresten Hof van 25 mei 1978, gevoegde zaken 83/76, 94/76, 4/77, 15/77 en 40/77, HNL, Jurispr. 1978, blz. 1209, r.o. 6, en 14 juli 1988, zaak 188/85, Fediol, Jurispr. 1988, blz. 4193, r.o. 6, en arrest Gerecht van 15 juli 1993, gevoegde zaken T-17/90, T-28/91 en T-17/92, Camara Alloisio e.a., Jurispr. 1993, blz. II-841, r.o. 90).
33 Ten tweede moet worden vastgesteld dat het wedstrijdreglement voorziet in de oprichting van nationale werkgroepen en dat het die werkgroepen opdraagt in volgorde van voorkeur een lijst op te stellen van de kunstenaars die zij voordragen voor deelneming aan de tweede ronde van de wedstrijd. Deze bepaling van het reglement is in overeenstemming met het besluit dat het comité heeft genomen tijdens zijn vergadering van 17 juni 1992, waar werd beslist dat de nationale werkgroepen een voorselectie zouden verrichten op grond van het persoonlijk dossier van de kunstenaars. Deze opdracht aan de nationale werkgroepen om een voorselectie te verrichten levert derhalve geen schending van het wedstrijdreglement op, maar is volledig in overeenstemming met het reglement en de besluiten van het comité gegeven.
34 Ten derde zij opgemerkt dat de nationale werkgroepen bestonden uit gewone en plaatsvervangende leden ° die deel uitmaakten van het selectiecomité ° en door hen aangewezen assessoren, hetgeen betekent dat de leden van de nationale werkgroepen wisten welke beginselen voor de wedstrijd golden en wat het voorwerp en het doel ervan was, namelijk het selecteren van kunstwerken "die uitdrukking geven aan het thema 'eenheid van en begrip tussen de mensen' ; de kunstwerken moeten aansluiten bij de hedendaagse kunststromingen in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap" (zie het in r.o. 4 aangehaalde punt 1 van het reglement).
35 Ten vierde zij opgemerkt dat het besluit van de Raad van 12 juni 1989 noch het wedstrijdreglement bepaalde hoeveel kunstenaars de nationale werkgroepen na de voorselectie op de lijst moesten plaatsen. Aangezien het reglement bepaalde, dat het comité op basis van de door de nationale werkgroepen opgestelde lijsten maximaal 36 kunstenaars voor de tweede ronde zou selecteren, belette niets de nationale werkgroepen om een lijst van drie kunstenaars voor te leggen, zodat het comité maximaal 36 kunstenaars kon selecteren, hetgeen ° zoals de Raad heeft gesteld ° gelet op het grote aantal bij het comité ingediende kandidaturen ° 1 500 ° een bijzonder geschikte maatregel was.
36 Bovendien stelt het Gerecht vast dat na de voorselectie door de nationale werkgroepen het comité de dossiers van de geselecteerde kunstenaars heeft onderzocht en de lijst van 36 tot de tweede ronde toegelaten kunstenaars heeft goedgekeurd. Tijdens zijn vergadering van 28 oktober 1993 heeft het selectiecomité namelijk besloten dat elke groep drie kandidaten definitief zou voorstellen op grond van de reeds gemaakte voorselectie; dat deze lijst volgens de schriftelijke procedure aan de leden van het comité zou worden voorgelegd opdat zij zich voor eind november daarover konden uitspreken, en dat de dossiers van de 36 voor de tweede ronde geselecteerde kunstenaars daartoe beschikbaar waren in de lokalen van het secretariaat-generaal van de Raad, zodat alle leden van het comité die dat wensten, deze konden inzien. Vervolgens werd op 23 november 1993 aan de leden van het selectiecomité een telexbericht gezonden met de lijst van de 36 kunstenaars die werden voorgedragen voor de tweede ronde. Daarin stond: "Indien de meerderheid van de leden van het selectiecomité vóór 7 december 1993 geen bezwaar heeft aangetekend, wordt de lijst als aangenomen beschouwd via de schriftelijke procedure." Het Gerecht is van oordeel, dat de leden van het selectiecomité steeds de mogelijkheid hebben gehad om de dossiers van de kunstenaars te raadplegen, voorbehoud te maken jegens elke willekeurige kandidaat en desgevallend de gemaakte keuze te betwisten. Daar de meerderheid van de leden van het comité geen bezwaar heeft aangetekend tegen de lijst van de 36 voorgestelde kunstenaars, is deze lijst op 7 december 1993 goedgekeurd.
37 Uit een en ander volgt, dat het comité zelf heeft besloten, de lijst van 36 kunstenaars op te stellen op basis van de voorselectie door de nationale werkgroepen en dat het selectiecomité daarbij heeft gehandeld overeenkomstig het wedstrijdreglement en zijn eigen besluiten.
38 Mitsdien moet dit onderdeel van het middel worden afgewezen.
Tweede onderdeel: schending van het wedstrijdreglement, daar het selectiecomité het in de fase van de voorselectie aan te wijzen aantal kunstenaars op drie per Lid-Staat heeft bepaald
Argumenten van partijen
39 Verzoekster stelt dat het besluit van het selectiecomité om het tijdens de voorselectie aan te wijzen aantal kunstenaars willekeurig op drie per Lid-Staat te bepalen, in strijd met het wedstrijdreglement is vastgesteld. De indeling van de laureaten naar gelang van hun nationaliteit was niet voorzien in het wedstrijdreglement en een dergelijk criterium van geografische verdeling is in strijd met de geest van de wedstrijd en met artikel 7, sub c, van het reglement zelf, waarin is bepaald dat elke nationale werkgroep, op basis van de ingediende dossiers in volgorde van voorkeur een lijst opstelt van de kunstenaars die zij voordraagt voor deelneming aan de tweede ronde van de wedstrijd en dat het selectiecomité, op basis van de door de nationale werkgroepen opgestelde lijsten, maximaal 36 kunstenaars aanwijst die aan de tweede ronde mogen deelnemen.
40 De Raad herinnert aan de ruime bevoegdheid van het comité bij de organisatie van de wedstrijd. Dat het comité ten minste één kunstenaar per Lid-Staat wenste te selecteren en daartoe de gepaste maatregelen heeft getroffen, houdt volgens de Raad verband met een overweging van politieke opportuniteit die begrijpelijk is in het kader van de integratie van kunstwerken in een gebouw dat bestemd is voor de vergaderingen van de Raad. De Raad meent, dat zodra was besloten om de nationale werkgroepen te belasten met het opstellen van een lijst van kandidaten die aan de tweede ronde van de wedstrijd konden deelnemen, het logisch was dat die nationale groepen slechts kunstenaars konden kiezen die onderdaan waren van hun land, en dat in een Gemeenschap met twaalf Lid-Staten de bepaling van het reglement, dat het selectiecomité op grond van de door de nationale werkgroepen opgestelde lijsten maximaal 36 kunstenaars aanwijst, impliciet de keuze van drie kunstenaars per Lid-Staat inhoudt.
Beoordeling door het Gerecht
41 Wat in de eerste plaats het feit betreft dat het aantal door elke nationale werkgroep te selecteren kunstenaars op drie is bepaald, zij eraan herinnerd dat in de rechtsoverwegingen 32-38 is geoordeeld, dat het besluit tot vaststelling van de lijst van 36 laureaten die op grond van de door de nationale werkgroepen voorgestelde lijsten van drie kandidaten tot de tweede ronde van de wedstrijd werden toegelaten, door het selectiecomité overeenkomstig het wedstrijdreglement is genomen. Deze grief van verzoekster kan dan ook niet worden aanvaard.
42 Wat in de tweede plaats de indeling van de laureaten naar hun nationaliteit betreft, zij eraan herinnerd dat het comité tijdens het verloop van de wedstrijd over een ruime bevoegdheid beschikte. Derhalve moet de toetsing van het Gerecht zich beperken tot de vraag of de regels welke voor de werking van het comité golden, zijn geschonden.
43 In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat noch het besluit van de Raad van 12 juni 1989, noch het wedstrijdreglement voor de voorselectie in een geografische indeling voorziet. Nu zowel een bepaling die een dergelijk criterium vaststelt, als een bepaling die de aanwending van een dergelijk criterium verbiedt, ontbreekt, is het Gerecht van oordeel, dat het selectiecomité op grond van zijn ruime bevoegdheid zowel het verloop van de procedure tijdens de voorselectie als tijdens de selectie kon regelen op de wijze die het het meest geschikt achtte. Dienaangaande zij opgemerkt, dat het comité zelf tijdens zijn vergadering van 17 juni 1992 heeft beslist, de voorselectie van de kunstenaars aan de nationale werkgroepen te delegeren, het aantal tot de tweede ronde in aanmerking te nemen kunstenaars op drie per Lid-Staat vast te stellen en uit de in de tweede ronde ontvangen voorstellen voor kunstwerken ten minste één kunstenaar per Lid-Staat te selecteren.
44 Voorts zij eraan herinnerd, dat de wedstrijd tot doel had (zie het in r.o. 4 aangehaalde punt 1 van het reglement) "12 à 18 kunstwerken te laten realiseren die uitdrukking geven aan het thema 'eenheid van en begrip tussen de mensen' ; de kunstwerken moeten aansluiten bij de hedendaagse kunststromingen in de Lid-Staten van de Europese Gemeenschap". Deze tekst moet worden gelezen in het licht van het streven om de in alle Lid-Staten heersende kunststromingen aan bod te laten komen, vooral wanneer wordt bedacht dat volgens punt 8, sub c, van het reglement, betreffende de "beoordelingsprocedure" in de tweede ronde, aan het einde van de wedstrijd een aantal van ten minste twaalf kunstenaars, in een Gemeenschap met twaalf Lid-Staten, diende te worden vastgesteld.
45 Derhalve moet worden geconcludeerd dat het selectiecomité, door het tijdens de voorselectie voor de tweede ronde aan te wijzen aantal kunstenaars op drie per Lid-Staat vast te stellen, het wedstrijdreglement naar de letter noch naar de geest heeft geschonden.
46 Mitsdien moet ook het tweede onderdeel worden afgewezen.
Derde onderdeel: schending van het wedstrijdreglement, daar het besluit om verzoeksters kandidatuur af te wijzen, onregelmatig is genomen.
Argumenten van partijen
47 Verzoekster stelt, dat haar kandidatuur enkel is onderzocht door het lid van het comité dat deel uitmaakte van de desbetreffende nationale werkgroep. De 36 tot de tweede ronde van de wedstrijd toegelaten kunstenaars zijn niet geselecteerd door het comité, dat de dossiers van de kandidaten niet eens heeft kunnen vergelijken aangezien deze rechtstreeks aan de nationale werkgroepen werden gezonden. Daardoor heeft het comité niet de eindcontrole op de werkzaamheden behouden en heeft het zich ertoe beperkt, de op nationaal niveau verrichte selectie bij meerderheid van stemmen goed te keuren.
48 De Raad brengt in herinnering dat de regels betreffende het verloop van de wedstrijd, en met name de delegatie van de voorselectie van de kandidaten aan de nationale werkgroepen, door het comité tijdens de vergaderingen van juni en november 1992 met eenparigheid van stemmen zijn vastgesteld, zodat de leden die het secretariaat-generaal en het personeelscomité vertegenwoordigden, zich ervan bewust waren dat zij niet aan de voorselectie door de nationale groepen zouden deelnemen. Het comité behield hoe dan ook de controle op de verrichtingen; ook al droeg het door hem opgerichte nationale groepen op, uit de ongeveer 1 500 kandidaturen een voorselectie van 36 kunstenaars te maken, enkel het comité kon de laureaten van de wedstrijd kiezen.
Beoordeling door het Gerecht
49 Om te beginnen zij eraan herinnerd dat in de rechtsoverwegingen 32-38 is geoordeeld, dat zowel het besluit om de voorselectie aan de nationale werkgroepen te delegeren, als het besluit tot vaststelling van de lijst van tot de tweede ronde van de wedstrijd toegelaten kunstenaars, is vastgesteld door het selectiecomité en niet door de nationale werkgroepen, en dat deze besluiten zijn genomen overeenkomstig het wedstrijdreglement en de besluiten van het selectiecomité.
50 Derhalve is het feit dat verzoeksters dossier is onderzocht door de desbetreffende nationale werkgroep een gevolg van het besluit om de voorselectie aan de nationale werkgroepen te delegeren en kan het niet worden geacht een schending van het wedstrijdreglement op te leveren. Voorts zij eraan herinnerd, dat het comité ° dat beschikte over de dossiers van alle kunstenaars, waaronder dat van verzoekster ° de lijst van tot de tweede ronde toegelaten kunstenaars heeft opgesteld en dat dus het comité zelf, en niet enkele van zijn leden, verzoeksters kandidatuur heeft verworpen.
51 Mitsdien moet het derde onderdeel, alsmede het gehele middel, worden afgewezen.
De schadevordering
Argumenten van partijen
52 Verzoekster stelt dat zij, omdat zij op grond van een onrechtmatige procedure van de tweede ronde van de wedstrijd is uitgesloten, grote schade heeft geleden, gelet op de aan de wedstrijd gegeven ruchtbaarheid en publiciteit, met name bij de plechtige ingebruikneming van het gebouw. Voorts wijst zij erop, dat de overwegingen van de president van het Gerecht in de beschikking van 2 mei 1994 (reeds aangehaald) slechts betrekking hebben op het gelasten van spoedeisende en voorlopige maatregelen.
53 De Raad stelt, dat de eventueel door verzoekster geleden schade slechts theoretisch is, daar het niet zeker is dat zij tot de laureaten van de wedstrijd had behoord, en dat die schade hoe dan ook dezelfde zou zijn als die welke is geleden door kunstenaars die na de eerste ronde niet zijn geselecteerd. Voorts bevestigt rechtsoverweging 28 van de beschikking van de president van het Gerecht van 2 mei 1994 de opvatting van de Raad over het bestaan van de gestelde schade.
Beoordeling door het Gerecht
54 Het Gerecht herinnert eraan, dat verzoekers volgens vaste rechtspraak slechts aanspraak kunnen maken op schadevergoeding, wanneer zij aantonen dat er sprake is van een onrechtmatig gedrag van de instelling, dat de schade werkelijk is geleden en kan worden begroot, en dat er een oorzakelijk verband bestaat tussen die gedraging en de gestelde schade (arresten Hof van 27 maart 1990, zaak C-308/87, Grifoni, Jurispr. 1990, blz. I-1203, r.o. 6; 7 mei 1992, gevoegde zaken C-258/90 en C-259/90, Pesquerías De Bermeo en Naviera Laida, Jurispr. 1992, blz. I-2901, r.o. 42, en 15 september 1994, zaak C-146/91, KYDEP, Jurispr. 1994, blz. I-4199, r.o. 19). In casu stelt het Gerecht vast dat uit het voorgaande volgt, dat de procedure van de wedstrijd regelmatig en wettig is verlopen, zonder dat enig onrechtmatig gedrag van de Raad is aangetoond.
55 Mitsdien moet de vordering tot vergoeding van de schade die verzoekster stelt te hebben geleden, worden verworpen.
Kosten
56 Volgens artikel 87, lid 2, eerste alinea, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld en de Raad zulks heeft gevorderd, moet verzoekster in de kosten worden verwezen, met inbegrip van de kosten die op de procedure in kort geding zijn gevallen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),
rechtdoende:
1) Verwerpt het beroep.
2) Verwijst verzoekster in de kosten, met inbegrip van de kosten die op de procedure in kort geding zijn gevallen.