Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994TJ0085

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Derde kamer) van 12 januari 1995.
    Eugénio Branco Ldª tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Europees Sociaal Fonds - Beroep tot nietigverklaring van beschikking houdende vermindering van aanvankelijk toegekende financiële bijstand - Motivering - Verstekprocedure.
    Zaak T-85/94.

    Jurisprudentie 1995 II-00045

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:1995:4

    61994A0085

    ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (DERDE KAMER) VAN 12 JANUARI 1995. - EUGENIO BRANCO LDA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - EUROPEES SOCIAAL FONDS - BEROEP TOT NIETIGVERKLARING VAN BESCHIKKING HOUDENDE VERMINDERING VAN AANVANKELIJK TOEGEKENDE FINANCIELE BIJSTAND - MOTIVERING - VERSTEKPROCEDURE. - ZAAK T-85/94.

    Jurisprudentie 1995 bladzijde II-00045


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Handelingen van de instellingen ° Motivering ° Verplichting ° Draagwijdte ° Beschikking van Commissie, waarbij op voorstel van Lid-Staat bijstand van Europees Sociaal Fonds voor actie op gebied van beroepsopleiding wordt verminderd

    (EEG-Verdrag, art. 190)

    Samenvatting


    De in artikel 190 van het Verdrag neergelegde verplichting tot motivering van een individuele beschikking heeft tot doel, de communautaire rechter in staat te stellen de wettigheid van de beschikking te onderzoeken, en de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of de beschikking gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de wettigheid kan worden betwist. De omvang van de motiveringsplicht is afhankelijk van de aard van de betrokken handeling en van de omstandigheden waaronder deze is vastgesteld.

    Een beschikking houdende vermindering van aanvankelijk toegekende bijstand van het Europees Sociaal Fonds moet, met name gezien het feit dat een dergelijke beschikking voor de begunstigde van de bijstand ernstige consequenties heeft, hetzij duidelijk de redenen aangeven die de vermindering van de bijstand ten opzichte van het aanvankelijk toegekende bedrag rechtvaardigen, hetzij, zo dat niet het geval is en gelet op het systeem van nauwe samenwerking tussen de Commissie en de Lid-Staten waarop de toekenning van dergelijke bijstand berust, voldoende duidelijk verwijzen naar een handeling van de autoriteiten van de betrokken Lid-Staat, waarin deze duidelijk de redenen voor een dergelijke vermindering uiteenzetten.

    Partijen


    ++++

    In zaak T-85/94 (122),

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. de Sousa Fialho, lid van haar juridische dienst, en H. Kreppel, bij de Commissie gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    opposante,

    tegen

    Eugénio Branco Ld.a, vennootschap naar Portugees recht, gevestigd te Lissabon, vertegenwoordigd door B. Belchior, advocaat te Vila Nova de Gaia, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van J. Schroeder, advocaat aldaar, Rue Heine 6,

    geopposeerde,

    betreffende verzet tegen het arrest, op 12 januari 1995 door het Gerecht bij verstek gewezen in zaak T-85/94 (Jurispr. 1995, blz. II-45),

    wijst

    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG

    (Derde kamer),

    samengesteld als volgt: C. P. Briët, waarnemend voor de kamerpresident, C. W. Bellamy en J. Azizi, rechters,

    griffier: H. Jung

    gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 26 september 1995,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    De feiten en het procesverloop

    1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 23 februari 1994, heeft Eugénio Branco Ld.a (hierna: "Branco") beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van 29 maart 1993 houdende vermindering van de financiële bijstand die haar oorspronkelijk door het Europees Sociaal Fonds (hierna: "ESF") was toegekend.

    2 In haar verzoekschrift had Branco zeven middelen aangevoerd, te weten schending van de motiveringsplicht, schending van de rechten van de verdediging, schending van wezenlijke vormvoorschriften, schending van sommige toepasselijke bepalingen, schending van verkregen rechten, schending van het vertrouwensbeginsel en van het rechtszekerheidsbeginsel, en, ten slotte, schending van het evenredigheidsbeginsel.

    3 Daar de Commissie niet binnen de gestelde termijn een verweerschrift had neergelegd, heeft het Gerecht (Derde kamer) op 12 januari 1995 een arrest bij verstek gewezen. Overwegende dat het middel schending van de motiveringsplicht gegrond was, heeft het Gerecht de litigieuze beschikking om die reden nietig verklaard, zonder de andere middelen te onderzoeken die Branco tot staving van haar beroep had aangevoerd.

    4 Bij op 22 februari 1995 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft de Commissie krachtens artikel 122, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering verzet gedaan tegen het arrest van het Gerecht.

    5 Bij op 6 april 1995 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie heeft Branco overeenkomstig artikel 122, lid 5, van het Reglement voor de procesvoering haar opmerkingen betreffende het verzet ingediend.

    6 Het Gerecht (Derde kamer) heeft, op rapport van de rechter-rapporteur, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan.

    7 Partijen zijn gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht ter openbare terechtzitting die plaats vond op 26 september 1995.

    8 Bij het begin van de terechtzitting heeft de Commissie vijf documenten overgelegd, met het verzoek deze bij het dossier te voegen. De Commissie heeft uiteengezet, dat het onder meer ging om twee door het Departamento Para os Assuntos do Fundo Social Europeu (dienst belast met de aangelegenheden van het Europees Sociaal Fonds; hierna: "DAFSE") aan Branco gerichte brieven. Volgens haar blijkt uit die documenten, dat Branco naar behoren was ingelicht over de redenen waarom haar financiële bijstand van het ESF is verminderd.

    9 Het Gerecht is van oordeel, dat de betrokken documenten te laat zijn overgelegd, zodat Branco en haar raadsman niet voldoende gelegenheid hebben gehad om tijdig daarop te antwoorden. Bijgevolg moet het verzoek van de Commissie om deze documenten bij het dossier te voegen, worden afgewezen op grond van enerzijds artikel 44, lid 1, sub c en e, van het Reglement voor de procesvoering, dat krachtens artikel 122, lid 4, van dat Reglement van toepassing is in de verzetprocedure, en anderzijds artikel 48, leden 1 en 2, van het Reglement voor de procesvoering, dat van overeenkomstige toepassing is in de verzetprocedure.

    Conclusies van partijen

    10 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

    - het op 12 januari 1995 in zaak T-85/94 gewezen arrest in heroverweging te nemen, de door Branco ingediende vorderingen ongegrond te verklaren wegens gebrek aan bewijs, en ze af te wijzen;

    - Branco in de kosten te verwijzen.

    11 Branco concludeert dat het het Gerecht behage:

    - het door de Commissie gedane verzet tegen het arrest van het Gerecht van 12 januari 1995 ongegrond te verklaren, dit arrest volledig te bevestigen en de conclusies van haar beroep tot nietigverklaring gegrond en bewezen te verklaren;

    - de Commissie in de kosten te verwijzen.

    De motivering van de litigieuze beschikking

    Samenvatting van de voornaamste argumenten van partijen

    12 De Commissie is van mening, dat zij niet verplicht was de litigieuze beschikking te motiveren, zodat het Gerecht het recht heeft geschonden, door te verklaren dat die beschikking in strijd is met artikel 190 van het Verdrag.

    13 Tot staving van deze stelling merkt de Commissie in de eerste plaats op, dat verordening nr. 2950/83 (EEG) van de Raad van 17 oktober 1983 houdende toepassing van besluit 83/516/EEG betreffende de taken van het ESF (PB 1983, L 289, blz. 1; hierna: "verordening") een rechtskader schept waarin twee parallelle bilaterale betrekkingen bestaan, namelijk enerzijds de betrekking tussen de Commissie en de nationale autoriteit van de betrokken Lid-Staat, en anderzijds de betrekking tussen deze nationale autoriteit en de instelling waarvoor de financiële bijstand bestemd is (arrest van het Hof van 15 maart 1984, zaak 310/81, EISS, Jurispr. 1984, blz. 1341, r.o. 15).

    14 De Commissie beklemtoont vervolgens, dat in het kader van de procedure voor financiering van de opleidingsacties van het ESF de nationale autoriteit haar enige gesprekspartner is en dat deze nationale autoriteit zelf verantwoordelijk is, voor zover zij onder meer instaat voor de feitelijke en boekhoudkundige juistheid van de in de aanvragen om betaling van het saldo verstrekte gegevens, overeenkomstig artikel 5, lid 4, van de verordening (arrest van het Hof van 7 mei 1991, zaak C-304/89, Oliveira, Jurispr. 1991, blz. I-2283, r.o. 20).

    15 De Commissie betoogt, dat in een geval als het onderhavige, waarin zij de aanvraag om betaling van het saldo, zoals die door de nationale autoriteit is ingediend en bevestigd, ongewijzigd goedkeurt, de beschikking houdende vermindering van de bijstand wordt gegeven in het kader van de betrekking tussen de nationale autoriteit, in casu het DAFSE, en de instelling waarvoor de bijstand van het ESF bestemd is, in casu Branco. De Commissie stelt in het bijzonder, dat in bedoelde situatie niet zij, maar de nationale autoriteit het besluit tot vermindering van de bijstand neemt.

    16 Om deze redenen ziet de Commissie niet in, hoe zij verplicht zou kunnen zijn een dergelijke beschikking te motiveren. Zij is immers van mening, dat zij slechts tot motivering verplicht is, wanneer zij afwijkt van de door de nationale autoriteit ingediende aanvraag om betaling van het saldo. In een geval als het onderhavige daarentegen, gaat de motiveringsplicht volgens haar niet verder dan de verplichting, het besluit tot goedkeuring van de bijstand, in de zin van artikel 4, lid 2, van de verordening, met redenen te omkleden.

    17 De Commissie beklemtoont, dat zij de rechten van de verdediging van een begunstigde van bijstand eerbiedigt en erkent dat het in casu mogelijk is, dat Branco door een samenloop van omstandigheden de motivering van de litigieuze beschikking niet precies en duidelijk kende. Toch lijkt het volgens haar bewezen, dat de nationale autoriteiten in verband met het betrokken dossier bij verzoekster een boekhoudkundige controle hebben verricht. Bijgevolg veronderstelt zij, dat Branco in de loop van dat onderzoek heeft kunnen vernemen, waarom het DAFSE heeft voorgesteld haar financiële bijstand van het ESF te verminderen.

    18 De Commissie voegt daar nog aan toe, dat naar haar mening de rechtsbescherming van de begunstigde van financiële bijstand van het ESF uitsluitend een taak is van de nationale rechterlijke instantie waarvoor de begunstigde in voorkomend geval de rechtmatigheid van het optreden van de nationale autoriteit zal kunnen betwisten.

    19 Branco antwoordt, dat het argument van de Commissie dat zij niet verplicht kan zijn de litigieuze beschikking te motiveren, daar zij enkel heeft goedgekeurd wat haar door het DAFSE was gevraagd, volstrekt ongefundeerd is.

    20 Branco merkt op, dat overeenkomstig artikel 5, lid 4, van de verordening de nationale autoriteit de aanvraag om betaling van het saldo bij de Commissie indient, maar dat deze laatste besluit tot betaling van het saldo, in voorkomend geval na verificaties overeenkomstig artikel 7 van de verordening en rekening houdend met de in de betalingsaanvraag verstrekte gegevens, waarvan de nationale autoriteit de feitelijke en boekhoudkundige juistheid heeft bevestigd. Branco beklemtoont, dat de Commissie en niet de nationale autoriteit bevoegd is om overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de verordening het bedrag van een aanvankelijk toegekende bijstand te verminderen.

    21 Volgens Branco volgt daaruit, dat de litigieuze beschikking een aan de Commissie toe te rekenen beschikking is, zodat zij ingevolge artikel 190 van het Verdrag met redenen moet zijn omkleed. Daar de Commissie niet heeft bewezen dat, anders dan het Gerecht heeft geoordeeld, de beschikking voldoende met redenen is omkleed, meent Branco dat het verzet tegen het arrest van het Gerecht moet worden verworpen.

    Beoordeling door het Gerecht

    22 Het Gerecht merkt op, dat de Commissie in wezen betoogt dat zij niet verplicht was de litigieuze beschikking met redenen te omkleden, omdat zij zich ertoe heeft beperkt een voorstel van het DAFSE goed te keuren, en het besluit tot vermindering van de bijstand van het ESF dus niet door haar, maar door de nationale autoriteit is genomen. De Commissie had de beschikking volgens haar slechts moeten motiveren, indien zij van het voorstel van het DAFSE was afgeweken.

    23 Deze stelling kan niet worden aanvaard. Zoals Branco immers terecht betoogt, heeft het DAFSE, evenals iedere andere nationale autoriteit die bevoegd is ter zake van de financiering van de acties van het ESF, de mogelijkheid, in een aanvraag om betaling van het saldo overeenkomstig artikel 5, lid 4, van de verordening voor te stellen dat de financiële bijstand van het ESF wordt verminderd. Het is echter de Commissie die op de aanvragen om betaling van het saldo beslist en aan haar - aan haar alleen - komt de bevoegdheid toe om overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de verordening bijstand van het ESF te verminderen.

    24 Het is derhalve de Commissie die ten opzichte van de begunstigde van bijstand van het ESF juridisch verantwoordelijk is voor de beschikking waarbij bijstand van het ESF wordt verminderd, ongeacht of deze vermindering al dan niet door de betrokken nationale autoriteit is voorgesteld. Daar een beschikking houdende vermindering van bijstand van het ESF onder de verantwoordelijkheid van de Commissie valt, moet zij voldoen aan het vereiste betreffende de motiveringsplicht, zoals het in artikel 190 van het Verdrag is geformuleerd.

    25 Om aan de motiveringsplicht te voldoen, moet de beschikking houdende vermindering van het bedrag van een aanvankelijk toegekende bijstand duidelijk doen blijken van de redenen die wettigen dat de bijstand wordt verminderd ten opzichte van de aanvankelijk goedgekeurde bijstand (arresten Hof van 4 juni 1992, zaak C-181/90, Consorgan, Jurispr. 1992, blz. I-3557, r.o. 18, en zaak C-189/90, Cipeke, Jurispr. 1992, blz. I-3573, r.o. 18). Zoals het Gerecht echter in zijn arrest van 12 januari 1995 heeft geoordeeld, is de litigieuze beschikking in het geheel niet met redenen omkleed en is zij dus in strijd met artikel 190 van het Verdrag (zie r.o. 34-39 van het bestreden arrest).

    26 Bovendien herinnert het Gerecht eraan, dat de Commissie in haar verzoekschrift tot verzet als enige argument voor de toereikende motivering van de litigieuze beschikking aanvoert, dat het DAFSE tijdens de boekhoudkundige controle van de opleidingsactie Branco in de gelegenheid lijkt te hebben gesteld, de redenen te vernemen waarom het had voorgesteld de financiële bijstand van het ESF te verminderen. Tot staving van dit argument heeft de Commissie ter openbare terechtzitting nog verwezen naar de documenten die zij heeft overgelegd met het verzoek deze bij het dossier te voegen, onder meer de door het DAFSE aan Branco gerichte brieven (zie hiervoor, r.o. 8).

    27 Zelfs aangenomen dat het DAFSE de redenen waarom het heeft voorgesteld de financiële bijstand van het ESF te verminderen, naar behoren aan Branco heeft uitgelegd, de beschikking van de Commissie waarbij die financiële bijstand overeenkomstig het voorstel van het DAFSE is verminderd, kan zelf slechts naar behoren met redenen zijn omkleed, indien zij op zijn minst voldoende duidelijk verwijst naar de handeling waarin de verklaring van het DAFSE is opgenomen (zie ook r.o. 36 van het bestreden arrest). Het staat echter vast, dat in de litigieuze beschikking zelfs niet een dergelijke verwijzing voorkomt. Het betrokken argument moet dus worden afgewezen. Daaruit blijkt overigens ook, dat de door de Commissie overgelegde aanvullende stukken, gesteld dat zij bij het dossier hadden kunnen worden gevoegd, het door het Gerecht in het bestreden arrest vastgestelde motiveringsgebrek niet zouden hebben kunnen verhelpen.

    28 De Commissie betoogt nog, dat de rechtsbescherming van de begunstigde van bijstand van het ESF uitsluitend een taak is van de nationale rechterlijke instanties. Dienaangaande kan worden volstaan met de opmerking dat het Hof herhaaldelijk heeft geoordeeld dat de begunstigde van steun van het ESF voor de gemeenschapsrechter kan opkomen tegen een beschikking van de Commissie waarbij zijn financiële steun wordt verminderd (zie bij voorbeeld arresten Hof van 7 mei 1991, zaak C-291/89, Interhotel, Jurispr. 1991, blz. I-2257, r.o. 13, en 4 juni 1992, zaak C-157/90, Infortec, Jurispr. 1992, blz. I-3525, r.o. 17). Bijgevolg moet ook dit argument worden afgewezen.

    29 Om de voorgaande redenen moet het door de Commissie gedane verzet worden verworpen.

    30 Het Gerecht wenst bovendien te onderstrepen, dat het in zijn arrest van 12 januari 1995, wat de motiveringsplicht betreft, uitdrukkelijk rekening heeft gehouden met de context waarin de opleidingsacties van het ESF worden beheerd. In dit verband verwijst het Gerecht nogmaals naar rechtsoverweging 36 van het bestreden arrest, naar luid waarvan "in een geval als het onderhavige, waarin de Commissie het voorstel van een Lid-Staat om een aanvankelijk toegekende bijstand te verminderen, eenvoudigweg bevestigt, (...) een beschikking van de Commissie naar het oordeel van het Gerecht [kan] worden geacht naar behoren met redenen te zijn omkleed in de zin van artikel 190 van het Verdrag, hetzij wanneer zijzelf duidelijk de redenen aangeeft die de vermindering van de bijstand dragen, hetzij, zo dat niet het geval is, wanneer zij voldoende duidelijk verwijst naar een handeling van de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat, waarin deze duidelijk de redenen voor een dergelijke vermindering uiteenzetten."

    31 Uit al het voorgaande volgt, dat het door de Commissie gedane verzet moet worden verworpen, zonder dat uitspraak behoeft te worden gedaan over de argumenten betreffende de andere middelen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    32 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Commissie in het ongelijk is gesteld, dient zij conform de vordering van verzoekster in de kosten te worden verwezen.

    Dictum


    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer),

    rechtdoende:

    1) Verwerpt het door de Commissie gedane verzet.

    2) Verwijst de Commissie in de kosten.

    Top