This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61994CJ0321
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 7 May 1997. # Criminal proceedings against Jacques Pistre (C-321/94), Michèle Barthes (C-322/94), Yves Milhau (C-323/94) and Didier Oberti (C-324/94). # Reference for a preliminary ruling: Cour de cassation - France. # Regulation (EEC) No 2081/92 on the protection of geographical indications and designations of origin for agricultural products and foodstuffs - Articles 30 and 36 of the EC Treaty - Domestic legislation on the use of the description 'mountain' for agricultural products and foodstuffs. # Joined cases C-321/94, C-322/94, C-323/94 and C-324/94.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 mei 1997.
Strafzaak tegen Jacques Pistre (C-321/94), Michèle Barthes (C-322/94), Yves Milhau (C-323/94) en Didier Oberti (C-324/94).
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour de cassation - Frankrijk.
Verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen - Artikelen 30 en 36 EG-Verdrag - Nationale wettelijke regeling betreffende gebruik van aanduiding 'montagne' voor landbouwproducten en levensmiddelen.
Gevoegde zaken C-321/94, C-322/94, C-323/94 en C-324/94.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 mei 1997.
Strafzaak tegen Jacques Pistre (C-321/94), Michèle Barthes (C-322/94), Yves Milhau (C-323/94) en Didier Oberti (C-324/94).
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour de cassation - Frankrijk.
Verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen - Artikelen 30 en 36 EG-Verdrag - Nationale wettelijke regeling betreffende gebruik van aanduiding 'montagne' voor landbouwproducten en levensmiddelen.
Gevoegde zaken C-321/94, C-322/94, C-323/94 en C-324/94.
Jurisprudentie 1997 I-02343
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:229
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 7 mei 1997. - Strafzaak tegen Jacques Pistre (C-321/94), Michèle Barthes (C-322/94), Yves Milhau (C-323/94) en Didier Oberti (C-324/94). - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour de cassation - Frankrijk. - Verordening (EEG) nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen - Artikelen 30 en 36 EG-Verdrag - Nationale wettelijke regeling betreffende gebruik van aanduiding 'montagne' voor landbouwproducten en levensmiddelen. - Gevoegde zaken C-321/94, C-322/94, C-323/94 en C-324/94.
Jurisprudentie 1997 bladzijde I-02343
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
1 Landbouw - Uniforme wetgevingen - Bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwproducten en levensmiddelen - Materiële werkingssfeer van verordening nr. 2081/92 - Nationale regeling houdende vaststelling van voorwaarden waaronder voor landbouwproducten en levensmiddelen aanduiding "montagne" mag worden gebruikt - Daarvan uitgesloten
(Verordening nr. 2081/92 van de Raad)
2 Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Begrip - Verbod - Draagwijdte
(EG-Verdrag, art. 30)
3 Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Nationale regeling die gebruik van aanduiding "montagne" voorbehoudt aan producten die op nationaal grondgebied zijn vervaardigd en uit nationale grondstoffen zijn bereid - Ontoelaatbaarheid - Rechtvaardiging - Bescherming van industriële en commerciële eigendom - Geen
(EG-Verdrag, art. 30 en 36)
4 Verordening nr. 2081/92 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen, staat niet in de weg aan de toepassing van een nationale regeling die de voorwaarden vaststelt waaronder voor landbouwproducten en levensmiddelen de aanduiding "montagne" mag worden gebruikt.
De aanduiding "montagne" heeft namelijk een heel algemeen karakter en is niet beperkt tot één land, terwijl er volgens artikel 2 van verordening nr. 2081/92 een rechtstreeks verband moet bestaan tussen de kwaliteit of de kenmerken van het product en zijn specifieke geografische oorsprong. Bovendien doet zij de consument denken aan kwaliteiten die in abstracto verband houden met het afkomstig zijn uit berggebieden en niet uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of een bepaald land. Een dergelijke regeling is derhalve te ver van de materiële werkingssfeer van genoemde verordening verwijderd om te kunnen stellen, dat deze zich tegen de handhaving ervan verzet.
5 Het uit artikel 30 van het Verdrag voortvloeiende verbod op iedere handelsregeling der Lid-Staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren, sorteert ten volle effect wanneer de toepassing van een dergelijke regeling in geding is, zelfs al zijn in het aan de nationale rechter voorgelegde geval alle elementen binnen één enkele Lid-Staat gesitueerd.
Ook in een dergelijke situatie kan de toepassing van de nationale maatregel namelijk gevolgen hebben voor het vrije verkeer van goederen tussen Lid-Staten, met name wanneer die maatregel de verhandeling van goederen van nationale oorsprong begunstigt ten nadele van die van ingevoerde goederen. Alsdan wordt door de enkele toepassing van de maatregel, zelfs indien deze uitsluitend voor nationale producenten zou gelden, een verschil in behandeling tussen die twee categorieën goederen gecreëerd en gehandhaafd, waardoor de intracommunautaire handel, althans potentieel, wordt belemmerd.
6 Artikel 30 van het Verdrag staat in de weg aan de toepassing van een nationale regeling die het gebruik van de aanduiding "montagne" voorbehoudt aan producten die op het nationale grondgebied zijn vervaardigd en uit nationale grondstoffen zijn bereid.
Een dergelijke regeling vormt immers een belemmering van de intracommunautaire handel, is discriminerend ten aanzien van uit andere Lid-Staten ingevoerde goederen en kan geen rechtvaardiging vinden in de in artikel 36 van het Verdrag bedoelde bescherming van de industriële en commerciële eigendom, voor zover de aanduiding "montagne", waarvan die regeling het gebruik regelt, niet als een herkomstaanduiding in de zin van het gemeenschapsrecht kan worden aangemerkt.
In de gevoegde zaken C-321/94, C-322/94, C-323/94 en C-324/94,
betreffende verzoeken aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Franse Cour de cassation, in de aldaar dienende strafzaken tegen
J. Pistre (C-321/94),
M. Barthes (C-322/94),
Y. Milhau (C-323/94) en
D. Oberti (C-324/94),
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 2 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1), en van de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE
(Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, C. Gulmann (rapporteur), D. A. O. Edward, J.-P. Puissochet en M. Wathelet, rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs
griffier: L. Hewlett, administrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- de verdachten in de hoofdgedingen, vertegenwoordigd door V. Jeannin, advocaat te Parijs,
- de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Belliard, adjunct-directeur bij de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en Ph. Martinet, secretaris Buitenlandse zaken bij die directie, als gemachtigden,
- de Griekse regering, vertegenwoordigd door F. Georgakopoulos, adjunct- juridisch adviseur bij de juridische dienst van de staat, alsmede Chr. Sitara, procesvertegenwoordiger bij die dienst, en S. Chala, gespecialiseerd wetenschappelijk medewerker van de bijzondere dienst communautaire geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigden,
- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door prof. U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, bijgestaan door I. Braguglia, avvocato dello Stato,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur J. L. Iglesias Buhigues en door J.-F. Pasquier, bij haar juridische dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van de verdachten in de hoofdgedingen, de Franse en de Griekse regering en de Commissie ter terechtzitting van 13 juni 1996,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 oktober 1996,
het navolgende
Arrest
1 Bij arresten van 3 oktober 1994, binnengekomen bij het Hof op 9 december daaraanvolgend, heeft de Franse Cour de cassation het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 2 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen (PB 1992, L 208, blz. 1), en van de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag.
2 Die vraag is gerezen in strafzaken tegen M. Barthes, J. Pistre, Y. Milhau en D. Oberti (hierna: "verdachten"), die terechtstaan wegens etikettering waardoor de consument kan worden misleid ten aanzien van de kwaliteit of de herkomst van producten.
3 De verdachten zijn Franse onderdanen die de leiding hebben over te Lacaune (in het departement Tarn in Frankrijk) gevestigde bedrijven die ingezouten levensmiddelen produceren en in de handel brengen. Tegen hen is strafvervolging ingesteld, op grond dat zij in 1991 vleeswaren in de handel zouden hebben gebracht op de etikettering waarvan de aanduiding "montagne" of "Monts de Lacaune" vermeld stond, terwijl zij voor die producten niet beschikten over de vergunning voor het gebruik van specifieke verwijzingen naar berggebieden, welke is vereist ingevolge artikel 34 van wet nr. 85-30 van 9 januari 1985 betreffende de ontwikkeling en de bescherming van het gebergte (JORF van 10 januari 1985, blz. 320; hierna: "wet nr. 85-30"), juncto decreet nr. 88-194 van 26 februari 1988 houdende vaststelling van de voorwaarden waaronder voor landbouwproducten en levensmiddelen de herkomstaanduiding "montagne" mag worden gebruikt (JORF van 27 februari 1988, blz. 2747; hierna: "decreet nr. 88-194").
4 Van oordeel, dat de regeling inzake de herkomstaanduiding "montagne" in strijd was met het in het EEG-Verdrag (thans: EG-Verdrag) neergelegde beginsel van vrij verkeer van goederen, en wegens het gevaar voor omgekeerde discriminatie ook niet ten aanzien van nationale producenten kon worden toegepast, ontsloeg het Tribunal de police de Castres de verdachten bij vonnissen van 26 mei 1992 van rechtsvervolging.
5 Op hoger beroep van het Openbaar ministerie vernietigde de Cour d'appel de Toulouse die vonnissen en verklaarde zij de verdachten schuldig. Dezen werden tot verschillende geldboeten veroordeeld. De Cour d'appel overwoog, dat de in geding zijnde bepalingen, die het gebruik van de herkomstaanduiding "montagne" voorbehouden aan bepaalde nationale producten en ertoe strekken, de producenten tegen oneerlijke concurrentie en de consumenten tegen mogelijk misleidende aanduidingen te beschermen, ondanks het daaruit voortvloeiende verschil in behandeling tussen nationale en ingevoerde producten, de invoer niet belemmeren.
6 De verdachten hebben tegen die arresten cassatieberoep ingesteld. Voor de Cour de cassation hebben zij onder meer aangevoerd, dat de in geding zijnde bepalingen, die het ten verkoop aanbieden van een product afhankelijk stellen van een voorafgaande administratieve vergunning, met de artikelen 30 en 36 van het Verdrag strijdige maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen van de handel tussen Lid-Staten opleveren.
7 In haar verwijzingsarresten merkt de Cour de cassation in de eerste plaats op, dat volgens de relevante bepalingen van wet nr. 85-30 en van decreet nr. 88-194 het berggebied de bergachtige streken, de streken met een bepaalde glooiing en de op meer dan 100 meter hoogte gelegen streken van de overzeese departementen omvat, en dat die bepalingen voorzien in belangrijke uitzonderingen op de verplichting om het productieproces aldaar te laten verlopen, doordat zij onder meer toestaan, dat de grondstoffen van het product niet uit het geografische gebied afkomstig zijn of dat het product niet in zijn geheel in dat gebied wordt vervaardigd.
8 Zij verwijst in de tweede plaats naar verordening nr. 2081/92 en merkt op, dat deze verordening, die op 26 juli 1993 in werking is getreden, de bescherming van de herkomstaanduidingen beperkt tot producten die afkomstig zijn uit een bepaalde streek, waarvan een bepaalde hoedanigheid of een ander kenmerk aan deze geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de productie ter plaatse geschiedt, alsmede voorziet in een bijzondere procedure voor communautaire goedkeuring van bestaande benamingen.
9 Van oordeel, dat bijgevolg de vraag rijst, of wet nr. 85-30 en decreet nr. 88-194 verenigbaar zijn met de - kennelijk restrictievere - bepalingen van verordening nr. 2081/92, heeft de Cour de cassation besloten de behandeling van de zaken te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:
"Staan de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag juncto artikel 2 van verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 in de weg aan de toepassing van een nationale wettelijke regeling als die van wet nr. 85-30 van 9 januari 1985 en het ter uitvoering daarvan vastgestelde decreet nr. 88-194 van 26 februari 1988?"
10 Ter beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter moet - na een overzicht van de belangrijkste bepalingen van de in geding zijnde nationale regeling - allereerst worden onderzocht, welke uitlegging moet worden gegeven aan verordening nr. 2081/92, die, ofschoon in werking getreden nadat de aan de hoofdgedingen ten grondslag liggende feiten hadden plaatsgevonden, niettemin op de uitkomst van die gedingen van invloed zou kunnen zijn ingevolge het in het Franse recht bestaande beginsel van de terugwerkende kracht van de meest gunstige strafwet. Indien uit dit onderzoek blijkt, dat genoemde verordening niet in de weg staat aan de toepassing van een nationale regeling als in de hoofdgedingen aan de orde, zal moeten worden nagegaan, of hetzelfde geldt voor de artikelen 30 en 36 van het Verdrag.
De in geding zijnde nationale regeling
11 Volgens artikel 1 van wet nr. 85-30 vormt "het gebergte (...) een geografische, economische en sociale eenheid waarvan het reliëf, het klimaat en het natuurlijke en culturele erfgoed de vaststelling en uitvoering van een specifiek beleid op het gebied van ontwikkeling, ordening en bescherming noodzakelijk maken (...)" De wet voorziet in dit verband in verschillende maatregelen, waaronder de bescherming van de aanduiding "montagne".
12 In de artikelen 3 en 4 van wet nr. 85-30 worden de berggebieden afgebakend. Zo bepaalt artikel 3:
"De berggebieden worden gekenmerkt door belangrijke nadelen waardoor de levensomstandigheden er moeilijker zijn en de uitoefening van bepaalde economische activiteiten wordt beperkt. In het moederland omvatten zij de gemeenten of delen van gemeenten die worden gekenmerkt door een aanzienlijke beperking van de mogelijkheden om de grond te gebruiken, en door veel hogere bewerkingskosten, een en ander als gevolg van:
1) ofwel het feit dat wegens de hoogte de klimatologische omstandigheden zeer moeilijk zijn, waardoor de vegetatieperiode aanzienlijk wordt bekort;
2) ofwel het feit dat, op geringere hoogte, in het grootste deel van het gebied hellingen voorkomen die zo steil zijn, dat mechanisering onmogelijk is of het gebruik van zeer kostbaar speciaal materieel vereist;
3) ofwel een combinatie van deze twee factoren, wanneer het nadeel dat voortvloeit uit elk van de factoren, afzonderlijk beschouwd, minder groot is; in dat geval moet het uit die combinatie voortvloeiende nadeel gelijkwaardig zijn aan dat wat het gevolg is van de sub 1) en 2) bedoelde situaties.
Elk gebied wordt bij interministerieel besluit afgebakend."
13 In artikel 4 worden de berggebieden in de overzeese departementen afgebakend.
14 Artikel 34, dat is opgenomen in afdeling IV van titel III van de wet, betreffende de ontwikkeling van kwaliteitslandbouwproducten en -levensmiddelen, bepaalde ten tijde van de feiten:
"De herkomstaanduiding $montagne' en de specifieke geografische verwijzingen naar de berggebieden in de zin van de onderhavige wet, zoals de naam van een massief, een top, een vallei, een gemeente of een departement, zijn beschermd. Voor alle op de markt gebrachte producten geldt, dat die herkomstaanduiding en die verwijzingen slechts mogen worden gebruikt onder de voorwaarden die zijn gesteld in een decreet, door de Conseil d'État vastgesteld na raadpleging van de op het gebied van kwaliteitscertificatie representatieve beroepsorganisaties. In dat decreet worden inzonderheid de voor het gebruik van bovengenoemde geografische verwijzingen vereiste productiemethoden, productieplaats en herkomst van de grondstoffen vastgelegd."
15 Decreet nr. 88-194 preciseert, aan welke voorwaarden de producten, hun grondstoffen en hun productiemethoden moeten voldoen om in aanmerking te komen voor aanduidingen die verwijzen naar het gebergte of naar een bepaald geografisch gebied.
16 Volgens artikel 2 van dit decreet moeten de verschillende fasen van het productieproces - het fokken, het mesten, het slachten, het bereiden, het vervaardigen, het rijpen en het verpakken - geschieden in de in de artikelen 3 en 4 van de wet gedefinieerde berggebieden, en moeten de bij de vervaardiging van de producten gebruikte grondstoffen uit die gebieden afkomstig zijn.
17 In artikel 3 van decreet nr. 88-194 zijn uitzonderingen op artikel 2 geformuleerd. Hieruit volgt, dat het vereiste dat de grondstoffen afkomstig zijn uit berggebieden, niet geldt voor grondstoffen die, om redenen van natuurlijke aard, niet in die gebieden worden geproduceerd, en dat het slachten van de voor de vervaardiging van vleesproducten gebruikte dieren en het slachten van de dieren waarvan het vlees onverwerkt wordt verkocht, alsmede het verpakken van dat vlees, buiten de in de artikelen 3 en 4 van wet nr. 85-30 gedefinieerde berggebieden mag geschieden.
18 Volgens artikel 4 van decreet nr. 88-194 moeten de betrokken producten worden vervaardigd of bereid met inachtneming van de procédé's die zijn vastgesteld bij gezamenlijke besluiten van de minister van Landbouw en de minister belast met consumentenaangelegenheden, na raadpleging van de nationale commissie voor etikettering en van de regionale commissies voor kwaliteitslevensmiddelen.
19 Artikel 5 van decreet nr. 88-194 bepaalt, dat "de vergunning voor het gebruik van de aanduiding $provenance montagne' of van enige andere specifieke geografische verwijzing naar berggebieden wordt afgegeven bij gezamenlijk besluit van de minister van Landbouw en de minister belast met consumentenaangelegenheden, na raadpleging van de regionale commissie voor kwaliteitslevensmiddelen". Bovendien moet "degene aan wie de vergunning wordt verleend, op zijn producten een door de minister van Landbouw bepaald onderscheidend teken aanbrengen".
20 De partijen die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, in het bijzonder de verdachten, de Franse regering en de Commissie, hebben aangegeven hoe de in geding zijnde nationale regeling huns inziens moet worden gekwalificeerd.
21 De verdachten betogen, dat de voorwaarden waarvan het gebruik van de aanduiding "montagne" afhankelijk is gesteld, te los en te soepel zijn om deze te kunnen aanmerken als een geografische aanduiding in de zin van artikel 2 van verordening nr. 2081/92. Die aanduiding zou niet gerechtvaardigd zijn door de intrinsieke kwaliteiten van de producten, doch slechts een informatieve vermelding zijn waarmee wordt verwezen naar de vorm van een door een meer of minder grote hoogte gekenmerkt reliëf. Het zou een louter beschrijvende, generieke term zijn, die niet verwijst naar een afgebakend gebied. Bovendien, zo stellen de verdachten, is het eigenlijke doel van de nationale regeling, producten uit de bergen een afzetgebied te garanderen, door ze door middel van een fantasiebenaming te beschermen.
22 De Franse regering merkt op, dat de aanduiding "montagne" meer weg heeft van een kwaliteitsaanduiding dan van een herkomstaanduiding. Haars inziens blijkt uit de objectieve en vrij strikte voorwaarden die worden gesteld aan de bereiding en de vervaardiging van levensmiddelen op de etikettering waarvan de vermelding "montagne" mag voorkomen, dat de regeling tot doel heeft, de consument door die vermelding te garanderen, dat de producten aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. Met de in artikel 2 van decreet nr. 88-194 geformuleerde voorwaarden zou in het bijzonder worden beoogd de consument te verzekeren, dat een product met de aanduiding "montagne" daadwerkelijk de hoedanigheden bezit die de consument van producten uit de berggebieden verwacht. De nationale regeling zou de afgifte van een vergunning voor het gebruik van de aanduiding dus afhankelijk stellen van de intrinsieke kenmerken van de producten. Het zou in feite een regeling zijn die is gericht op een eerlijke voorlichting van de consument en die tegelijkertijd de verkoop van producten uit de berggebieden enigermate wil bevorderen.
23 De Commissie is het in grote lijnen eens met het standpunt van de Franse regering ten aanzien van de kwalificatie van de nationale regeling. Haars inziens kan de aanduiding "montagne" worden beschouwd als een eenvoudige herkomstaanduiding, die, gelet op de bepalingen van decreet nr. 88-194, een kwaliteitslabel is waarmee wordt beoogd de verkoop van producten uit bergachtige streken te bevorderen, aangezien die oorsprong de producten in de ogen van de consument aantrekkelijker maakt.
Verordening nr. 2081/92
24 Aangezien door de verwijzende rechter wordt gevraagd, of verordening nr. 2081/92 in de weg staat aan de toepassing van een nationale regeling als in de onderhavige zaken aan de orde, dienen de doelstelling en de belangrijkste bepalingen van deze verordening in herinnering te worden gebracht.
25 In de zevende en de negende overweging van de considerans van verordening nr. 2081/92 wordt eraan herinnerd,
- dat de gebruiken met betrekking tot de oorsprongsbenamingen en de geografische aanduidingen in de Lid-Staten thans nog uiteenlopen; dat een communautaire benadering moet worden overwogen; dat immers met een communautair kader in de vorm van een beschermingsregeling het gebruik van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen verder zou kunnen worden ontwikkeld, aangezien een dergelijk kader, dank zij een meer uniforme aanpak, aan producenten van producten met dergelijke vermeldingen gelijke mededingingsvoorwaarden garandeert en deze producten voor de consumenten geloofwaardiger maakt;
- dat deze verordening slechts geldt voor landbouwproducten en levensmiddelen waarvoor er een verband bestaat tussen de kenmerken van het product en de geografische oorsprong ervan.
26 Luidens artikel 2, lid 2, van verordening nr. 2081/92 wordt verstaan onder
"a) $oorsprongsbenaming': de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwprodukt of levensmiddel:
- dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land en
- waarvan de kwaliteit of de kenmerken hoofdzakelijk of uitsluitend aan het geografische milieu, dat factoren van natuurlijke en menselijke aard omvat, zijn toe te schrijven en waarvan de produktie, de verwerking en de bereiding in het geografische gebied geschieden;
b) $geografische aanduiding': de naam van een streek, van een bepaalde plaats of, in uitzonderlijke gevallen, van een land, die wordt gebruikt in de benaming van een landbouwprodukt of levensmiddel:
- dat afkomstig is uit die streek, die bepaalde plaats of dat land en
- waarvan een bepaalde hoedanigheid, de faam of een ander kenmerk aan deze geografische oorsprong kan worden toegeschreven en waarvan de produktie en/of de verwerking en/of de bereiding in het bepaalde geografische gebied geschieden."
27 Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 2081/92 bepaalt, dat een product, om voor een beschermde oorsprongsbenaming (BOB) of een beschermde geografische aanduiding (BGA) in aanmerking te komen, in overeenstemming moet zijn met een productdossier. Volgens artikel 4, lid 2, omvat het productdossier onder meer "de gegevens die het verband bewijzen met het geografische milieu of de geografische oorsprong in de zin van artikel 2, lid 2, onder a) of b), al naar gelang van het geval".
28 Ingevolge artikel 8 van de verordening mogen de vermeldingen "BOB", "BGA" of de gelijkwaardige nationale traditionele vermeldingen alleen voorkomen op landbouwproducten en levensmiddelen die aan de vereisten van de verordening voldoen.
29 Volgens artikel 13 zijn de door de Commissie geregistreerde benamingen onder meer beschermd tegen elk rechtstreeks of onrechtstreeks gebruik door de handel van een geregistreerde benaming voor producten die niet onder de registratie vallen, voor zover deze producten vergelijkbaar zijn met de onder deze benaming geregistreerde producten of voor zover het gebruik van de benaming betekent dat wordt geprofiteerd van de reputatie van deze beschermende benaming.
30 Ingevolge artikel 13, lid 2, mogen de Lid-Staten evenwel onder bepaalde voorwaarden de nationale maatregelen handhaven waarmee het gebruik van de in lid 1, sub b, genoemde uitdrukkingen gedurende een tot maximaal vijf jaar beperkte periode na de datum van bekendmaking van de verordening wordt toegestaan.
31 Uit verordening nr. 2081/92 blijkt derhalve, dat de bescherming van oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen een registratie onderstelt en dat de betrokken producten daartoe moeten voldoen aan de in de verordening geformuleerde voorwaarden, inzonderheid aan die betreffende het bestaan van een rechtstreeks verband tussen de kwaliteit of de kenmerken van het product waarvoor de vergunning wordt gevraagd, en de specifieke geografische oorsprong ervan.
32 De partijen die bij het Hof opmerkingen hebben ingediend, wijzen erop, dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale regeling de afgifte van een vergunning voor het gebruik van de aanduiding "montagne" niet afhankelijk stelt van het bestaan van een dergelijk verband, zodat de door haar beschermde aanduidingen aan geen van de in artikel 2 van verordening nr. 2081/92 gegeven definities voldoen.
33 Volgens de verdachten volgt hieruit, dat de verordening in de weg staat aan de toepassing van de in geding zijnde nationale regeling. Huns inziens is het een Lid-Staat namelijk niet toegestaan, een regeling te handhaven volgens welke een product in aanmerking kan komen voor een herkomstaanduiding die niet gerechtvaardigd is in de zin van de verordening.
34 De Franse regering en de Commissie zijn daarentegen van mening, dat een regeling als in de hoofdgedingen aan de orde, aangezien zij buiten de werkingssfeer van verordening nr. 2081/92 valt, niet met deze verordening in strijd is.
35 Dienaangaande moet worden vastgesteld, dat een nationale regeling als in de hoofdgedingen aan de orde, die de voorwaarden vaststelt waaronder voor landbouwproducten en levensmiddelen de aanduiding "montagne" mag worden gebruikt, niet kan worden beschouwd als een regeling betreffende oorsprongsbenamingen of geografische aanduidingen in de zin van verordening nr. 2081/92. De aanduiding "montagne" ("gebergte") heeft namelijk een heel algemeen karakter en is niet beperkt tot één land, terwijl er volgens artikel 2 van verordening nr. 2081/92 een rechtstreeks verband moet bestaan tussen de kwaliteit of de kenmerken van het product en zijn specifieke geografische oorsprong.
36 Meer in het algemeen is de aanduiding "montagne" evenmin te beschouwen als een herkomstaanduiding in de zin van 's Hofs rechtspraak betreffende de artikelen 30 en 36 van het Verdrag. Volgens die rechtspraak beoogt een herkomstaanduiding immers de consument te informeren, dat het ermee voorziene product uit een bepaalde plaats, een bepaalde streek of een bepaald land afkomstig is (arrest van 10 november 1992, zaak C-3/91, Exportur, Jurispr. 1992, blz. I-5529, r.o. 11).
37 In deze omstandigheden moet worden vastgesteld, dat, zoals de Franse regering en de Commissie hebben opgemerkt, een nationale regeling als in de hoofdgedingen aan de orde, die enkel een algemene bescherming verleent aan een aanduiding die de consument doet denken aan kwaliteiten die in abstracto verband houden met het afkomstig zijn uit berggebieden, te ver van de materiële werkingssfeer van verordening nr. 2081/92 verwijderd is om te kunnen stellen, dat deze zich tegen de handhaving ervan verzet.
38 Het doet in dit verband niet ter zake, dat de in geding zijnde nationale regeling niet enkel de algemene aanduiding "montagne" als zodanig beschermt, maar ook, en onder dezelfde voorwaarden, de specifieke geografische verwijzingen naar berggebieden, zoals "Monts de Lacaune".
39 Zoals de advocaat-generaal in punt 30 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is "Monts de Lacaune" de naam van een specifiek berggebied en zou deze aanduiding dus in aanmerking komen voor registratie overeenkomstig verordening nr. 2081/92 indien tussen de kenmerken van het betrokken product en dat gebied het door de verordening vereiste verband bestond. Het bestaan van een dergelijk verband is volgens de advocaat-generaal echter geen voorwaarde voor de verkrijging van een vergunning voor het gebruik van die aanduiding overeenkomstig de in geding zijnde nationale regeling. Die regeling lijkt dit soort geografische verwijzingen inderdaad enkel te beschermen voor zover zij suggereren dat het betrokken product "uit de bergen afkomstig" is, en niet voor zover zij betrekking hebben op specifieke berggebieden.
40 Mitsdien moet worden vastgesteld, dat verordening nr. 2081/92 niet in de weg staat aan de toepassing van een nationale regeling als die van artikel 34 van wet nr. 85-30 en decreet nr. 88-194, die de voorwaarden vaststelt waaronder voor landbouwproducten en levensmiddelen de aanduiding "montagne" mag worden gebruikt.
De artikelen 30 en 36 van het Verdrag
41 Met betrekking tot het tweede onderdeel van de vraag merken de Franse regering en de Commissie om te beginnen op, dat de feiten van de hoofdgedingen beperkt zijn tot het nationale grondgebied, aangezien het in die gedingen gaat om strafvervolging tegen Franse onderdanen met betrekking tot op het Franse grondgebied in de handel gebrachte Franse producten. Volgens de Franse regering vallen die strafzaken dus buiten het kader van de artikelen 30 en 36, betreffende het vrije verkeer van goederen tussen Lid-Staten, zodat geen antwoord behoeft te worden gegeven op de vraag, of een nationale regeling als in de hoofdgedingen aan de orde met die bepalingen verenigbaar is.
42 Dit betoog kan niet worden aanvaard.
43 Volgens vaste rechtspraak (arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837, r.o. 5) heeft het in artikel 30 van het Verdrag geformuleerde verbod immers betrekking op iedere handelsregeling der Lid-Staten die de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel kan belemmeren.
44 Ofschoon de toepassing van een nationale maatregel die in feite geen verband houdt met de invoer van goederen, niet onder artikel 30 van het Verdrag valt (arrest van 15 december 1982, zaak 286/81, Oosthoek's Uitgeversmaatschappij, Jurispr. 1982, blz. 4575, r.o. 9), kan de toepasselijkheid van genoemd artikel evenwel niet worden uitgesloten om de enkele reden, dat in het aan de nationale rechter voorgelegde concrete geval alle elementen binnen één enkele Lid-Staat gesitueerd zijn.
45 Ook in een dergelijke situatie kan de toepassing van de nationale maatregel namelijk gevolgen hebben voor het vrije verkeer van goederen tussen Lid-Staten, met name wanneer die maatregel de verhandeling van goederen van nationale oorsprong begunstigt ten nadele van die van ingevoerde goederen. Alsdan wordt door de enkele toepassing van de maatregel, zelfs indien deze uitsluitend voor nationale producenten zou gelden, een verschil in behandeling tussen die twee categorieën goederen gecreëerd en gehandhaafd, waardoor de intracommunautaire handel, althans potentieel, wordt belemmerd.
46 In casu beklemtoont de Franse regering, dat de in de hoofdgedingen aan de orde zijnde nationale wettelijke regeling door haar autoriteiten niet wordt toegepast ten aanzien van uit andere Lid-Staten ingevoerde producten. Sinds de regeling in 1988 in werking is getreden, zou nooit strafvervolging zijn ingesteld ter zake van de verhandeling van uit andere Lid-Staten ingevoerde producten met de vermelding "montagne". Volgens de Franse regering kan dan ook niet worden volgehouden, dat de in geding zijnde regeling thans een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking in de zin van artikel 30 van het Verdrag is. De Franse regering erkent evenwel, dat de tekst van artikel 34 van wet nr. 85-30 uit andere Lid-Staten ingevoerde producten niet expliciet van de werkingssfeer van de regeling uitsluit, zodat zou kunnen worden aangenomen, dat ingevoerde producten met een vermelding die naar de bergen verwijst, worden geacht in strijd met de regeling op de markt te zijn gebracht, wanneer niet de voor het gebruik van die vermelding vereiste vergunning is verkregen.
47 De Franse regering voegt hieraan nog toe, dat voor zover de toepassing van de nationale regeling een belemmering van het vrije verkeer van goederen zou kunnen opleveren, deze belemmering gerechtvaardigd is om redenen die verband houden met de bescherming van de consument en de eerlijkheid van de handelstransacties.
48 Aangezien de Franse regering heeft erkend, dat de in geding zijnde nationale regeling ten aanzien van uit andere Lid-Staten ingevoerde producten kan worden toegepast, moet in de eerste plaats worden vastgesteld, dat die regeling een belemmering van de intracommunautaire handel in de zin van artikel 30 van het Verdrag vormt.
49 Vervolgens moet worden opgemerkt, dat een regeling als in de hoofdgedingen aan de orde discriminerend is ten aanzien van uit andere Lid-Staten ingevoerde goederen, voor zover zij het gebruik van de aanduiding "montagne" voorbehoudt aan producten die op het nationale grondgebied zijn vervaardigd en uit nationale grondstoffen zijn bereid (zie in deze zin arrest van 12 oktober 1978, zaak 13/78, Eggers, Jurispr. 1978, blz. 1935, r.o. 25).
50 Uit artikel 2 van decreet nr. 88-194 en uit de artikelen 3 tot en met 5 van wet nr. 85-30 volgt namelijk, dat een product slechts van de aanduiding "montagne" of van specifieke geografische verwijzingen naar berggebieden kan worden voorzien, indien het is geproduceerd, bereid, vervaardigd en verpakt in op het Franse grondgebied gelegen berggebieden. De regeling sluit dus uit, dat ingevoerde producten kunnen voldoen aan de voorwaarden waarvan de afgifte van een vergunning voor het gebruik van de aanduiding "montagne" afhankelijk is gesteld.
51 Om die vergunning te kunnen verkrijgen, is volgens artikel 2 van decreet nr. 88-194 ook vereist, dat bij de vervaardiging van de producten grondstoffen zijn gebruikt die afkomstig zijn uit op het Franse grondgebied gelegen berggebieden. Volgens de bewoordingen van de regeling mogen bij de vervaardiging van producten met de aanduiding "montagne" dus geen ingevoerde producten zijn gebruikt.
52 Volgens vaste rechtspraak kan een dergelijke nationale regeling, aangezien zij discriminerend van aard is, in voorkomend geval enkel worden gerechtvaardigd op één van de in artikel 36 van het Verdrag genoemde gronden (zie in deze zin arrest van 17 juni 1981, zaak 113/80, Commissie/Ierland, Jurispr. 1981, blz. 1625, r.o. 8 en 11).
53 In casu kan geen van de in artikel 36 genoemde gronden de betrokken regeling rechtvaardigen. Van die gronden kan immers enkel de bescherming van de industriële en commerciële eigendom, te weten in casu de bescherming van de herkomstaanduidingen, in aanmerking worden genomen. Uit rechtsoverweging 36 van het onderhavige arrest volgt evenwel, dat de door de in geding zijnde nationale regeling beschermde aanduiding "montagne" niet als een herkomstaanduiding kan worden aangemerkt.
54 Mitsdien moet op het tweede onderdeel van de gestelde vraag worden geantwoord, dat artikel 30 van het Verdrag in de weg staat aan de toepassing van een nationale regeling als die van artikel 34 van wet nr. 85-30 en decreet nr. 88-194, die het gebruik van de aanduiding "montagne" voorbehoudt aan producten die op het nationale grondgebied zijn vervaardigd en uit nationale grondstoffen zijn bereid.
55 In deze omstandigheden behoeft niet te worden ingegaan op de vraag, of, en zo ja onder welke voorwaarden, een nationale regeling die vergelijkbaar is met de betrokken Franse wettelijke regeling, doch die niet discriminerend is ten aanzien van uit andere Lid-Staten ingevoerde producten, in overeenstemming zou kunnen zijn met de vereisten van de artikelen 30 en 36 van het Verdrag.
Kosten
56 De kosten door de Franse, de Griekse en de Italiaanse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
uitspraak doende op de door de Franse Cour de cassation bij arresten van 3 oktober 1994 gestelde vraag, verklaart voor recht:
1) Verordening (EEG) nr. 2081/92 van de Raad van 14 juli 1992 inzake de bescherming van geografische aanduidingen en oorsprongsbenamingen van landbouwprodukten en levensmiddelen, staat niet in de weg aan de toepassing van een nationale regeling als die van artikel 34 van wet nr. 85-30 van 9 januari 1985 en decreet nr. 88-194 van 26 februari 1988, die de voorwaarden vaststelt waaronder voor landbouwproducten en levensmiddelen de aanduiding "montagne" mag worden gebruikt.
2) Artikel 30 EG-Verdrag staat in de weg aan de toepassing van een nationale regeling als die van artikel 34 van wet nr. 85-30 en decreet nr. 88-194, die het gebruik van de aanduiding "montagne" voorbehoudt aan producten die op het nationale grondgebied zijn vervaardigd en uit nationale grondstoffen zijn bereid.