Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994CJ0196

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 16 november 1995.
    Catherine Schiltz-Thilmann tegen Ministre de l'Agriculture.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Conseil d'Etat - Groot-Hertogdom Luxemburg.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing - Uitlegging van artikel 5 quater van verordening (EEG) nº 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten - Extra heffing - Referentiehoeveelheid - Overschrijding.
    Zaak C-196/94.

    Jurisprudentie 1995 I-03991

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1995:391

    61994J0196

    ARREST VAN HET HOF (TWEEDE KAMER) VAN 16 NOVEMBER 1995. - CATHERINE SCHILTZ-THILMANN TEGEN MINISTRE DE L'AGRICULTURE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: CONSEIL D'ETAT - GROOT-HERTOGDOM LUXEMBURG. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING - UITLEGGING VAN ARTIKEL 5 QUATER VAN VERORDENING (EEG) NR. 804/68 VAN DE RAAD VAN 27 JUNI 1968 HOUDENDE EEN GEMEENSCHAPPELIJKE ORDENING DER MARKTEN IN DE SECTOR MELK EN ZUIVELPRODUKTEN - EXTRA HEFFING - REFERENTIEHOEVEELHEID - OVERSCHRIJDING. - ZAAK C-196/94.

    Jurisprudentie 1995 bladzijde I-03991


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Landbouw ° Gemeenschappelijke ordening der markten ° Melk en zuivelprodukten ° Extra heffing op melk ° Overschrijding door producent van een van zijn referentiehoeveelheden ° Betwisting van verplichting tot betaling van heffing op grond van ontbreken van overproduktie op nationaal vlak, vastgesteld door totale op markt gebrachte hoeveelheden te vergelijken met som van de twee aan betrokken Lid-Staat toegewezen referentiehoeveelheden voor levering respectievelijk rechtstreekse verkoop ° Ontoelaatbaarheid

    (Verordening nr. 804/68 van de Raad, art. 5 quater, lid 7, zoals gewijzigd bij verordening nr. 856/84, vervolgens bij verordening nr. 1298/85, en verordening nr. 857/84 van de Raad, art. 6 bis, zoals gewijzigd bij verordening nr. 590/85)

    Samenvatting


    In het kader van de regeling inzake de extra heffing op melk staan de aan de Lid-Staten toegekende totale referentiehoeveelheden voor rechtstreekse verkoop respectievelijk levering los van elkaar. Wanneer een producent een van de individuele referentiehoeveelheden waarover hij beschikte, heeft overschreden, kan hij zich dus niet aan betaling van de wegens die overschrijding verschuldigde heffing onttrekken met een beroep op het feit, dat er op nationaal vlak geen sprake was van overproduktie, omdat de totale geproduceerde hoeveelheid beneden de som van de twee aan de betrokken Lid-Staat toegewezen referentiehoeveelheden is gebleven.

    Dat beide typen van referentiehoeveelheden los van elkaar staan, wordt niet gelogenstraft door artikel 5 quater, lid 7, van verordening nr. 804/68, zoals gewijzigd bij verordening nr. 856/84 en vervolgens bij verordening nr. 1298/85, dat onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid biedt de totale referentiehoeveelheid voor levering waarover een Lid-Staat beschikt, aan te passen om rekening te houden met de structurele wijzigingen die de rechtstreekse verkoop en de levering beïnvloeden, zonder dat de som van de referentiehoeveelheden van die Lid-Staat daarbij evenwel mag worden verhoogd. Evenmin wordt dit gelogenstraft door artikel 6 bis van verordening nr. 857/84, zoals gewijzigd bij verordening nr. 590/85, op grond waarvan de individuele producenten die over twee referentiehoeveelheden beschikken, een verhoging van één van de twee referentiehoeveelheden kunnen verkrijgen om het hoofd te bieden aan een wijziging in hun afzetbehoefte, op voorwaarde dat de andere referentiehoeveelheid met dezelfde hoeveelheid wordt verlaagd.

    Partijen


    In zaak C-196/94,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Luxemburgse Conseil d' État, comité du contentieux, in het aldaar aanhangig geding tussen

    C. Schiltz-Thilmann

    en

    Minister van Landbouw,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1968, L 148, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 856/84 van de Raad van 31 maart 1984 (PB 1984, L 90, blz. 10) en verordening (EEG) nr. 1298/85 van de Raad van 23 mei 1985 (PB 1985, L 137, blz. 5), alsmede van artikel 6 bis van verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1984, L 90, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 590/85 van de Raad van 26 februari 1985 (PB 1985, L 68, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: G. Hirsch, kamerpresident, G. F. Mancini (rapporteur) en F. A. Schockweiler, rechters,

    advocaat-generaal: G. Cosmas

    griffier: R. Grass

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    ° C. Schiltz-Thilmann, vertegenwoordigd door F. Entringer, advocaat te Luxemburg,

    ° het Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door F. Hoffstetter, conseiller de direction 1ère classe, als gemachtigde,

    ° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur G. Rozet en G. Berscheid, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden.

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 28 september 1995,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij arrest van 6 juli 1994, binnengekomen bij het Hof op 7 juli daaraanvolgend, heeft de Luxemburgse Conseil d' État, comité du contentieux, krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1968, L 148, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 856/84 van de Raad van 31 maart 1984 (PB 1984, L 90, blz. 10) en verordening (EEG) nr. 1298/85 van de Raad van 23 mei 1985 (PB 1985, L 137, blz. 5), alsmede van artikel 6 bis van verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten (PB 1984, L 90, blz. 13), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 590/85 van de Raad van 26 februari 1985 (PB 1985, L 68, blz. 1).

    2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen C. Schiltz-Thilmann, eigenares van een landbouwbedrijf waar koemelk wordt geproduceerd, en de Luxemburgse minister van Landbouw (hierna: de "minister") in verband met een beschikking waarbij haar wegens overschrijding van haar referentiehoeveelheid voor de rechtstreekse verkoop van koemelk voor het melkprijsjaar 1991/1992 een extra heffing in rekening werd gebracht.

    3 Om de produktie van melk en zuivelprodukten in de Gemeenschap te beperken, is bij artikel 5 quater van verordening nr. 856/94 tot wijziging van verordening nr. 804/68 een extra heffing ingesteld ten laste van de producenten of de kopers van koemelk over de hoeveelheden verkochte of gekochte melk die een bepaalde referentiehoeveelheid overschrijden. De regeling inzake de extra heffing kent een onderscheid tussen leveringen aan melkfabrieken of andere ondernemingen en rechtstreekse verkoop aan de consument.

    4 Wat de levering aan melkfabrieken of andere ondernemingen betreft, biedt artikel 5 quater, lid 1, de Lid-Staten voor de toepassing van de heffing de keuze tussen twee formules. In formule A is de heffing door de producent verschuldigd, terwijl in formule B, waarvoor het Groothertogdom Luxemburg heeft gekozen, de extra heffing wegens overschrijding van de referentiehoeveelheid ten laste komt van de koper.

    5 Voor de rechtstreekse verkoop aan de consument bepaalt artikel 5 quater, lid 2, dat de heffing door elke melkproducent is verschuldigd over de hoeveelheden die hij met overschrijding van de referentiehoeveelheid rechtstreeks aan de consument heeft verkocht.

    6 Het onderscheid tussen rechtstreekse verkoop aan de consument en levering aan melkfabrieken en andere ondernemingen komt terug bij de aan de Lid-Staten toegekende totale referentiehoeveelheden (hierna: de "nationale quota").

    7 De som van de aan de melkproducenten toegekende individuele referentiehoeveelheden voor rechtstreekse verkoop respectievelijk levering mag de nationale quota zoals die voor levering zijn vastgesteld bij artikel 5 quater, lid 3, van verordening nr. 804/68, zoals gewijzigd, en voor rechtstreekse verkoop in de bijlage bij verordening nr. 857/84, waarnaar artikel 6, lid 2, verwijst, niet overschrijden.

    8 Volgens artikel 5 quater, lid 7, tweede en derde alinea, van verordening nr. 804/68, zoals op dit punt gewijzigd bij verordening nr. 1298/85, kan het voor levering vastgestelde nationale quotum volgens de zogenoemde "beheerscomité"-procedure worden aangepast op de grondslag van naar behoren gemotiveerde objectieve statistische gegevens om rekening te houden met structurele wijzigingen.

    9 Artikel 6 bis van verordening nr. 857/84, zoals gewijzigd, bepaalt ten slotte dat de producenten die over twee individuele referentiehoeveelheden beschikken, één voor levering en één voor rechtstreekse verkoop, op hun verzoek een verhoging verkrijgen van één van de twee referentiehoeveelheden om het hoofd te bieden aan een wijziging in hun afzetbehoefte. Als voorwaarde voor deze verhoging geldt, dat de andere referentiehoeveelheid met dezelfde hoeveelheid wordt verlaagd.

    10 Blijkens het verwijzingsarrest levert Schiltz-Thilmann een gedeelte van de melkproduktie van haar bedrijf aan een koper, terwijl zij het andere gedeelte via haar kaasproduktie rechtstreeks aan de consument verkoopt. Voor de toepassing van de regeling inzake de extra heffing op melk beschikt Schiltz-Thilmann derhalve over twee referentiehoeveelheden, namelijk één voor levering en één voor rechtstreekse verkoop. In het in het hoofdgeding relevante melkprijsjaar 1991/1992 bedroegen de haar toegewezen referentiehoeveelheden 152 654 kg voor rechtstreekse verkoop en 175 805 kg voor levering, terwijl de daadwerkelijk verkochte of geleverde hoeveelheden in die periode 198 044 respectievelijk 160 594 kg bedroegen.

    11 Overeenkomstig artikel 6 bis van verordening nr. 857/84 werd het niet-opgebruikte gedeelte van de aan Schiltz-Thilmann toegewezen referentiehoeveelheid voor levering (15 211 kg) toegevoegd aan de referentiehoeveelheid voor rechtstreekse verkoop, die daarmee op 167 865 kg kwam. Na vermeerdering van deze hoeveelheid met een forfaitaire hoeveelheid van 5 000 kg stelde de minister voor het melkprijsjaar 1991/1992 een overschrijding bij de rechtstreekse verkoop vast van 25 179 kg en vorderde hij van Schiltz-Thilmann betaling van een bedrag van 245 865 LFR aan extra heffing.

    12 Voor de Conseil d' État, waar zij beroep tegen de beschikking had ingesteld, betoogde Schiltz-Thilmann dat haar pas een extra heffing wegens overschrijding van een individuele referentiehoeveelheid kon worden opgelegd, wanneer de som van de voor het Groothertogdom Luxemburg vastgestelde nationale quota voor levering en voor rechtstreekse verkoop in het betrokken melkprijsjaar eveneens was overschreden.

    13 De minister van zijn kant betoogde, dat de extra heffing verschuldigd is over de geleverde of rechtstreeks verkochte hoeveelheden die de desbetreffende referentiehoeveelheid overschrijden, ongeacht of de nationale quota, afzonderlijk dan wel te zamen bezien, zijn overschreden.

    14 De Conseil d' État stelde vast, dat in het melkprijsjaar 1991/1992 het nationale quotum voor levering niet was opgebruikt, terwijl het quotum voor rechtstreekse verkoop aan de consument dit wel was, en dat de som van beide nationale quota te zamen niet was overschreden. Van oordeel dat de oplossing van het geschil afhing van de uitlegging van de gemeenschapsregeling, heeft hij het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld:

    "Mogen volgens de gemeenschapsbepalingen, inzonderheid de artikelen 6 bis van verordening nr. 857/84 en 5 quater, zevende alinea, van verordening nr. 804/68, voor het onderzoek of er sprake is van overproduktie op nationaal vlak, de referentiehoeveelheden 'koper' en 'rechtstreekse verkoop' worden opgeteld, of staan deze hoeveelheden los van elkaar en kunnen zij derhalve, behoudens overdracht van de ene naar de andere referentiehoeveelheid binnen de grenzen van artikel 6 bis van verordening nr. 857/84, niet worden opgeteld?"

    15 Alvorens deze vraag te beantwoorden zij eraan herinnerd, dat het stelsel van de extra heffing is bedoeld om het evenwicht tussen vraag en aanbod op de door structurele overschotten gekenmerkte zuivelmarkt te herstellen door beperking van de melkproduktie (zie onder meer het arrest van 17 mei 1988, zaak 84/85, Erpelding, Jurispr. 1988, blz. 2647, r.o. 26).

    16 De structurele overschotten dienen uit de weg te worden geruimd door middel van twee onderscheiden extra-heffingsmechanismen, het ene betrekking hebbend op de rechtstreekse verkoop en het andere op de levering. Deze mechanismen, die elk op uiteenlopende categorieën ontstaansfeiten zijn geënt, zijn ingevoerd bij verschillende bepalingen en hebben eigen kenmerken.

    17 In de eerste plaats zijn de twee typen referentiehoeveelheden afzonderlijk, bij specifieke bepalingen ingesteld. Zo is de individuele referentiehoeveelheid voor levering ingesteld bij lid 1 van artikel 5 quater van verordening nr. 804/68, terwijl het daarmee overeenkomende nationale quotum is geregeld in lid 3. De individuele referentiehoeveelheid voor rechtstreekse verkoop daarentegen is ingesteld bij lid 2 van artikel 5 quater, terwijl het daarmee overeenkomende nationale quotum is geregeld in artikel 6 van verordening nr. 857/84 alsmede in de bijlage bij die verordening.

    18 In de tweede plaats hangt van het type referentiehoeveelheid die is overschreden af, wie de extra heffing verschuldigd is. Want terwijl bij overschrijding van de referentiehoeveelheid voor rechtstreekse verkoop de heffing altijd door de producent wordt gedragen, wordt in geval van levering de extra heffing betaald door hetzij de koper hetzij de producent, naargelang de betrokken Lid-Staat heeft gekozen voor formule A of formule B, welke beide formules zijn geregeld in artikel 5 quater, lid 1, van verordening nr. 804/68, zoals gewijzigd.

    19 In de derde plaats varieert het tarief van de extra heffing naargelang het gaat om overschrijding van de referentiehoeveelheid voor levering dan wel die voor rechtstreekse verkoop. Voor het melkprijsjaar 1991/1992 bedroegen die tarieven 115 % respectievelijk 75 %.

    20 Ten slotte gelden voor beide categorieën referentiehoeveelheden verschillende voorschriften voor de jaarlijks op te stellen afrekening ter bepaling, of een heffing moet worden geïnd. Ingevolge de artikelen 15 en 16 van verordening (EEG) nr. 1546/88 van de Commissie van 3 juni 1988 tot vaststelling van de nadere voorschriften voor de toepassing van de bij artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 ingestelde extra heffing (PB 1988, L 139, blz. 12), die ten tijde van de feiten van het hoofdgeding van toepassing was, moeten de jaarlijkse verklaringen omtrent de daadwerkelijk geleverde of verkochte hoeveelheden worden gedaan door de koper indien het om levering aan melkfabrieken of andere ondernemingen gaat, en door de producent indien het gaat om rechtstreekse verkoop aan de consument.

    21 Dat het gaat om twee verschillende en los van elkaar staande typen van referentiehoeveelheden, voor rechtstreekse verkoop repectievelijk voor levering, wordt niet gelogenstraft door artikel 6 bis van verordening nr. 857/84, zoals gewijzigd, of artikel 5 quater, lid 7, van verordening nr. 804/68, zoals gewijzigd.

    22 Immers, de in artikel 5 quater, lid 7, voorziene uitzonderingsprocedure om rekening te houden met de structurele wijzigingen die de rechtstreekse verkoop en de levering beïnvloeden, heeft betrekking op het nationale quotum voor levering; die procedure ziet dus op de Lid-Staten en niet op de individuele producenten. Een eventuele aanpassing van dat quotum kan volgens de derde alinea van lid 7 trouwens niet leiden tot een verhoging van de som van de nationale quota. Ten slotte geschiedt een dergelijke aanpassing niet automatisch, maar volgens de in artikel 30 van verordening nr. 804/68 geregelde zogenoemde "beheerscomité"-procedure, op de grondslag van naar behoren gemotiveerde objectieve statistische gegevens. Een dergelijke aanpassing geldt niet slechts voor een bepaald melkprijsjaar, maar blijft in stand tot zich een nieuwe wijziging in de betrokken statistische gegevens voordoet.

    23 Artikel 5 quater, lid 7, is dus niet van invloed op het ontstaansfeit voor de extra heffing die de individuele producenten in geval van overschrijding van de hun toegewezen referentiehoeveelheid zijn verschuldigd.

    24 Hetzelfde geldt voor artikel 6 bis van verordening nr. 857/84, zoals gewijzigd. Volgens die bepaling kunnen de individuele producenten het niet-opgebruikte gedeelte van de ene referentiehoeveelheid toevoegen aan de andere referentiehoeveelheid. Een dergelijke overheveling leidt dus niet tot een verhoging van de som van beide individuele hoeveelheden. Daaruit volgt, dat wanneer de totale produktie van het bedrijf de som van beide individuele referentiehoeveelheden overschrijdt, de extra heffing verschuldigd is voor het daadwerkelijk geproduceerde gedeelte dat hetzij de ene, hetzij de andere, hetzij beide referentiehoeveelheden, voor rechtstreekse verkoop respectievelijk levering, overschrijdt.

    25 De overschrijding blijft dus het ontstaansfeit voor de extra heffing, ook al heeft overeenkomstig artikel 6 bis van verordening nr. 857/84, zoals gewijzigd, overheveling van een hoeveelheid van de ene referentiehoeveelheid naar de andere plaatsgevonden.

    26 Gelet op het voorgaande dient op de gestelde vraag te worden geantwoord, dat de artikelen 6 bis van verordening nr. 857/84, zoals gewijzigd, en 5 quater, lid 7, van verordening nr. 804/68, zoals gewijzigd, aldus moeten worden uitgelegd dat het niet is geoorloofd om, teneinde na te gaan of er sprake is van overproduktie op nationaal vlak, de referentiehoeveelheden voor rechtstreekse verkoop respectievelijk levering, die los van elkaar staan, bij elkaar op te tellen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    27 De kosten door de Luxemburgse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    uitspraak doende op de door de Luxemburgse Conseil d' État, comité du contentieux, bij arrest van 6 juli 1994 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    De artikelen 6 bis van verordening (EEG) nr. 857/84 van de Raad van 31 maart 1984 houdende algemene voorschriften voor de toepassing van de in artikel 5 quater van verordening (EEG) nr. 804/68 bedoelde heffing in de sector melk en zuivelprodukten, zoals gewijzigd bij verordening nr. 590/85 van de Raad van 26 februari 1985, en 5 quater, lid 7, van verordening (EEG) nr. 804/68 van de Raad van 27 juni 1968 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 856/84 van de Raad van 31 maart 1984 en voorts bij verordening (EEG) nr. 1298/85 van de Raad van 23 mei 1985, moeten aldus worden uitgelegd dat het niet is geoorloofd om, teneinde na te gaan of er sprake is van overproduktie op nationaal vlak, de referentiehoeveelheden voor rechtstreekse verkoop respectievelijk levering, die los van elkaar staan, bij elkaar op te tellen.

    Top