EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994CJ0192

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 maart 1996.
El Corte Inglés SA tegen Cristina Blázquez Rivero.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de Primera Instancia n. 10 de Sevilla - Spanje.
Rechtstreekse werking van niet-omgezette richtlijnen - Richtlijn 87/102/EEG van de Raad inzake het consumentenkrediet.
Zaak C-192/94.

Jurisprudentie 1996 I-01281

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1996:88

61994J0192

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 maart 1996. - El Corte Inglés SA tegen Cristina Blázquez Rivero. - Verzoek om een prejudiciele beslissing: Juzgado de Primera Instancia n. 10 de Sevilla - Spanje. - Rechtstreekse werking van niet-omgezette richtlijnen - Richtlijn 87/102/EEG van de Raad inzake het consumentenkrediet. - Zaak C-192/94.

Jurisprudentie 1996 bladzijde I-01281


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

1. Handelingen van de instellingen ° Richtlijnen ° Rechtstreekse werking ° Grenzen ° Mogelijkheid om richtlijn in te roepen tegenover particulier ° Uitgesloten

(EG-Verdrag, art. 189, derde alinea)

2. Harmonisatie van wetgevingen ° Consumentenbescherming op gebied van consumentenkrediet ° Richtlijn 87/102 ° Mogelijkheid, bij gebreke van omzettingsmaatregelen, op richtlijn beroep te doen om rechten te doen gelden jegens particuliere kredietgever ° Uitsluiting ° Bevoegdheid van Gemeenschap uit hoofde van artikel 129 A ° Geen invloed

(EG-Verdrag, art. 129 A en 189, derde alinea; richtlijn 87/102 van de Raad, art. 11)

3. Gemeenschapsrecht ° Aan particulieren toegekende rechten ° Schending door Lid-Staat van verplichting richtlijn om te zetten ° Verplichting om aan particulieren veroorzaakte schade te vergoeden ° Voorwaarden

(EG-Verdrag, art. 189, derde alinea)

Samenvatting


1. De inroepbaarheid van richtlijnen tegenover staatsinstellingen is gebaseerd op het dwingende karakter van richtlijnen, dat slechts bestaat ten aanzien van de Lid-Staten waarvoor zij bestemd zijn, en beoogt te voorkomen dat een staat voordeel heeft bij zijn miskenning van het gemeenschapsrecht. Zou dit beginsel worden uitgebreid tot de betrekkingen tussen particulieren, dan zou dit erop neerkomen, dat aan de Gemeenschap de bevoegdheid wordt toegekend met onmiddellijke werking particulieren verplichtingen op te leggen, terwijl zij dit alleen kan wanneer haar de bevoegdheid is toegekend om verordeningen of beschikkingen vast te stellen.

Hieruit volgt dat een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren kan opleggen en bijgevolg als zodanig niet tegenover een particulier kan worden ingeroepen.

2. Wanneer niet binnen de termijn die is voorgeschreven in richtlijn 87/102 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet, omzettingsmaatregelen zijn vastgesteld, kan een consument niet, zelfs niet gelet op artikel 129 A van het Verdrag, voor een nationale rechter met een beroep op de richtlijn zelf rechten doen gelden jegens een particuliere kredietgever wegens wanprestatie bij de levering van goederen of de dienstverlening door de leverancier respectievelijk de dienstverstrekker, met wie de kredietgever een exclusiviteitsovereenkomst betreffende de kredietverlening heeft gesloten.

Artikel 129 A heeft immers een beperkte strekking. Enerzijds wordt daarin de verplichting van de Gemeenschap om bij te dragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming geformuleerd. Anderzijds wordt daarin een bevoegdheid van de Gemeenschap in het leven geroepen om, naast de in het kader van de interne markt genomen maatregelen, specifieke maatregelen betreffende het consumentenbeschermingsbeleid vast te stellen. Aangezien artikel 129 A aan de Gemeenschap enkel een doel stelt en haar met het oog daarop bevoegdheden toekent, zonder overigens verplichtingen voor de Lid-Staten of particulieren voor te schrijven, kan aan dit artikel geen rechtvaardiging worden ontleend voor een rechtstreeks beroep, tussen particulieren, op duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bepalingen van richtlijnen inzake de consumentenbescherming, die niet binnen de gestelde termijn zijn omgezet.

3. Voor het geval dat het door de richtlijn voorgeschreven resultaat niet door uitlegging kan worden bereikt, zijn de Lid-Staten krachtens het gemeenschapsrecht gehouden de schade die zij aan particulieren hebben veroorzaakt doordat een richtlijn niet is omgezet, te vergoeden, mits aan drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet de richtlijn ertoe strekken, aan particulieren rechten toe te kennen. In de tweede plaats moet de inhoud van die rechten kunnen worden vastgesteld op basis van de bepalingen van de richtlijn. Ten slotte moet er een causaal verband bestaan tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de geleden schade.

Partijen


In zaak C-192/94,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van de Juzgado de Primera Instancia nr. 10 de Sevilla (Spanje), in het aldaar aanhangige geding tussen

El Corte Inglés SA

en

C. Blázquez Rivero,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 129 A EG-Verdrag en artikel 11 van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (PB 1987, L 42, blz. 48),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, G. Hirsch (rapporteur), P. J. G. Kapteyn, J. L. Murray en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: C. O. Lenz

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° El Corte Inglés SA, vertegenwoordigd door S. Martínez Lage en J. Pérez-Bustamante Koester, advocaten te Madrid,

° de Spaanse regering, vertegenwoordigd door A. J. Navarro González, directeur-generaal Cooerdinatie juridische en institutionele aangelegenheden van de Gemeenschap, en R. Silva de Lapuerta, abogado del Estado, als gemachtigden,

° de Franse regering, vertegenwoordigd door I. Latournarie, administrateur bij de dienst juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en E. Belliard, adjunct-directeur juridische zaken bij dit ministerie, als gemachtigden,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Alcover, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 december 1995,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 30 juni 1994, ingekomen bij het Hof op 4 juli daaraanvolgend, heeft de Juzgado de Primera Instancia nr. 10 de Sevilla krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 129 A EG-Verdrag en artikel 11 van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet (PB 1987, L 42, blz. 48; hierna: de "richtlijn").

2 Deze vraag is gerezen in het kader van een geding tussen een financieringsmaatschappij, El Corte Inglés (hierna: de "financieringsmaatschappij"), en C. Blázquez Rivero, na de opschorting door laatstgenoemde van haar terugbetalingen aan de financieringsmaatschappij.

3 Blázquez Rivero sloot met het reisbureau Viajes El Corte Inglés SA (hierna: het "reisbureau") een reisovereenkomst, welke zij gedeeltelijk financierde met een bij de financieringsmaatschappij verkregen krediet. Op grond van een overeenkomst tussen beide vennootschappen heeft de financieringsmaatschappij het exclusieve recht om aan de klanten van het reisbureau kredieten ter beschikking te stellen.

4 Blázquez Rivero diende tegen het reisbureau verschillende klachten in op grond van wanprestatie bij de uitvoering van zijn verplichtingen. Aangezien deze klachten zonder gevolg bleven, stopte Blázquez Rivero met de terugbetaling aan de financieringsmaatschappij, die vervolgens voor de Juzgado de Primera Instancia de Sevilla betaling van het saldo vorderde.

5 Voor de nationale rechter beriep Blázquez Rivero zich tegenover de financieringsmaatschappij op de niet-nakoming van de reisovereenkomst, zonder evenwel een onderscheid te maken tussen die vennootschap en het reisbureau, op grond dat zij nauw met elkaar verbonden waren.

6 De verwijzende rechter is van oordeel dat ingevolge artikel 11, lid 2, van de richtlijn de consument een vordering tegen de financieringsmaatschappij kan instellen. Deze bepaling luidt:

"Indien:

a) de consument met het oog op de aankoop van goederen of het verkrijgen van diensten een kredietovereenkomst sluit met een andere persoon dan de leverancier; en

b) er tussen de kredietgever en de leverancier van de goederen of diensten een vooraf bestaand akkoord is op grond waarvan uitsluitend door die kredietgever aan klanten van die leverancier krediet beschikbaar wordt gesteld voor het verwerven van goederen of diensten bij die leverancier; en

c) de onder a) bedoelde consument zijn krediet verkrijgt krachtens dat vooraf bestaande akkoord; en

d) de onder de kredietovereenkomst vallende goederen of diensten niet worden geleverd of slechts gedeeltelijk worden geleverd of niet aan de voorwaarden van de leveringsovereenkomst voldoen; en

e) de consument de leverancier heeft aangesproken maar niet de genoegdoening heeft gekregen waarop hij recht heeft,

kan de consument rechten doen gelden jegens de kredietgever. De Lid-Staten bepalen in welke mate en onder welke voorwaarden die rechten kunnen worden uitgeoefend."

7 Volgens de verwijzende rechter is het van weinig belang dat de rechtsvordering, zoals in het onderhavige geval, door de financieringsmaatschappij en niet door de consument is ingesteld, wanneer rechten zowel bij wege van een rechtsvordering als bij wege van exceptie kunnen worden ingeroepen.

8 De verwijzende rechter heeft evenwel vastgesteld, enerzijds, dat artikel 11, lid 2, van de richtlijn niet in Spaans recht is omgezet, hoewel de daartoe gestelde termijn reeds was verstreken op de datum van de feiten van het geding, en anderzijds, dat het door die bepaling beoogde resultaat niet door conforme uitlegging van het nationale recht kan worden bereikt. Artikel 1257 van het Spaanse burgerlijk wetboek, krachtens hetwelk "overeenkomsten alleen van kracht zijn tussen de partijen die haar hebben gesloten, en hun erfgenamen", zou de consument namelijk beletten de wanprestatie van het reisbureau aan de financieringsmaatschappij tegen te werpen.

9 Omdat de nationale rechter van oordeel was dat artikel 11, lid 2, voldoende duidelijk, nauwkeurig en onvoorwaardelijk is om voor hem te worden ingeroepen, heeft hij de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht, bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen over de volgende vraag:

"Heeft artikel 11 van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet, die door het Koninkrijk Spanje niet in nationaal recht is omgezet, rechtstreekse werking in het geval waarin een consument wanprestatie bij de dienstverlening door de dienstverstrekker inbrengt tegen de vordering van de kredietgever die met de dienstverstrekker een overeenkomst heeft gesloten, krachtens welke uitsluitend hij aan de klanten van de dienstverstrekker een lening ter beschikking mag stellen?"

10 Kort nadat deze vraag was gesteld, heeft het Hof het arrest van 14 juli 1994 in de zaak Faccini Dori (C-91/92, Jurispr. 1994, blz. I-3325) gewezen, waarin het zijn rechtspraak waarbij aan richtlijnen iedere horizontale werking wordt ontzegd, heeft bekrachtigd. Het Hof heeft de verwijzende rechter een kopie van dat arrest gezonden en hem gevraagd of hij, gelet op dat arrest, zijn vraag handhaafde.

11 De verwijzende rechter was van oordeel dat het arrest in de zaak Faccini Dori een duidelijk antwoord gaf op het probleem van de horizontale rechtstreekse werking van niet-omgezette richtlijnen, maar merkte evenwel op dat, anders dan in het bij hem aanhangige geding, de zaak Faccini Dori betrekking had op feiten die zich hadden voorgedaan vóór de inwerkingtreding van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Dit Verdrag bevat echter een nieuwe bepaling, namelijk artikel 129 A, betreffende de consumentenbescherming.

12 In artikel 129 A wordt bepaald:

"1. De Gemeenschap draagt bij tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming door middel van:

a) maatregelen die zij op grond van artikel 100 A in het kader van de totstandbrenging van de interne markt neemt;

b) specifieke maatregelen ter ondersteuning en aanvulling van het beleid van de Lid-Staten om de gezondheid, de veiligheid en de economische belangen van de consumenten te beschermen en adequate consumentenvoorlichting te verschaffen.

2. De Raad neemt volgens de procedure van artikel 189 B en na raadpleging van het Economisch en Sociaal Comité de specifieke maatregelen, bedoeld in lid 1, onder b, aan.

3. De uit hoofde van lid 2 aangenomen maatregelen beletten niet dat een Lid-Staat maatregelen voor een hogere graad van bescherming treft en handhaaft. Deze maatregelen moeten verenigbaar zijn met dit Verdrag. Zij worden ter kennis van de Commissie gebracht."

13 Aangezien de verwijzende rechter zich afvroeg of deze bepaling, die het beginsel van een hoog niveau van consumentenbescherming poneert, enige invloed zou kunnen hebben op de rechtstreekse werking van artikel 11 van de richtlijn tussen particulieren, handhaafde hij zijn verzoek.

14 Met zijn vraag wil de nationale rechter in wezen vernemen of wanneer maatregelen tot omzetting van de richtlijn niet tijdig zijn vastgesteld, de consument, gelet op artikel 129 A van het Verdrag, voor een nationale rechter met een beroep op de richtlijn zelf rechten kan doen gelden jegens een particuliere kredietgever wegens wanprestatie bij de levering van goederen of de dienstverlening door de leverancier respectievelijk de dienstverstrekker, met wie de kredietgever een exclusiviteitsovereenkomst betreffende de kredietverlening heeft gesloten.

De vraag, of in een geding tussen een consument en een kredietgever een beroep kan worden gedaan op de bepalingen van de richtlijn betreffende het geldend maken van rechten door de consument

15 Het is vaste rechtspraak (zie, onder meer, arrest van 26 februari 1986, zaak 152/84, Marshall I, Jurispr. 1986, blz. 723, r.o. 48) dat een richtlijn uit zichzelf geen verplichtingen aan particulieren kan opleggen en bijgevolg als zodanig niet tegenover een particulier kan worden ingeroepen.

16 De rechtspraak inzake de inroepbaarheid van richtlijnen tegenover staatsinstellingen is gebaseerd op het dwingende karakter van richtlijnen, dat slechts bestaat ten aanzien van de Lid-Staten waarvoor zij bestemd zijn, en beoogt te voorkomen dat een staat voordeel heeft bij zijn miskenning van het gemeenschapsrecht (zie arrest Marshall I, reeds aangehaald, r.o. 48 en 49).

17 Zou deze rechtspraak worden uitgebreid tot de betrekkingen tussen particulieren, dan zou dit erop neerkomen, dat aan de Gemeenschap de bevoegdheid wordt toegekend met onmiddellijke werking particulieren verplichtingen op te leggen, terwijl zij dit alleen kan wanneer haar de bevoegdheid is toegekend om verordeningen of beschikkingen vast te stellen (zie arrest Faccini Dori, reeds aangehaald, r.o. 24).

18 Artikel 129 A EG-Verdrag kan deze rechtspraak niet wijzigen, zelfs al was het enkel ten aanzien van richtlijnen inzake consumentenbescherming.

19 Dienaangaande volstaat het vast te stellen dat artikel 129 A een beperkte strekking heeft. Enerzijds wordt daarin de verplichting van de Gemeenschap om bij te dragen tot de verwezenlijking van een hoog niveau van consumentenbescherming geformuleerd. Anderzijds wordt daarin een bevoegdheid van de Gemeenschap in het leven geroepen om, naast de in het kader van de interne markt genomen maatregelen, specifieke maatregelen betreffende het consumentenbeschermingsbeleid vast te stellen.

20 Aangezien artikel 129 A aan de Gemeenschap enkel een doel stelt en haar met het oog daarop bevoegdheden toekent, zonder overigens verplichtingen voor de Lid-Staten of particulieren voor te schrijven, kan aan dit artikel geen rechtvaardiging worden ontleend voor een rechtstreeks beroep, tussen particulieren, op duidelijke, nauwkeurige en onvoorwaardelijke bepalingen van richtlijnen inzake de consumentenbescherming, die niet binnen de gestelde termijn zijn omgezet.

21 Bijgevolg kan de consument niet voor een nationale rechter met een beroep op de richtlijn zelf rechten doen gelden jegens een particuliere kredietgever na wanprestatie bij de levering van goederen of dienstverlening.

22 Overigens dient te worden opgemerkt dat, voor het geval dat het door de richtlijn voorgeschreven resultaat niet door uitlegging kan worden bereikt, de Lid-Staten volgens het arrest van 19 november 1991 (gevoegde zaken C-6/90 en C-9/90, Francovich e.a., Jurispr. 1991, blz. I-5357, r.o. 39) krachtens het gemeenschapsrecht gehouden zijn de schade die zij aan particulieren hebben berokkend doordat een richtlijn niet is omgezet, te vergoeden, mits aan drie voorwaarden is voldaan. In de eerste plaats moet de richtlijn ertoe strekken, aan particulieren rechten toe te kennen. In de tweede plaats moet de inhoud van die rechten kunnen worden vastgesteld op basis van de bepalingen van de richtlijn. Ten slotte moet er een causaal verband bestaan tussen de schending van de op de staat rustende verplichting en de geleden schade (arrest van 14 juli 1994, Faccini Dori, reeds aangehaald, r.o. 27).

23 Gelet op de voorgaande overwegingen dient te worden geantwoord, dat wanneer maatregelen tot omzetting van de richtlijn niet tijdig zijn vastgesteld de consument, zelfs gelet op artikel 129 A van het Verdrag, niet voor een nationale rechter met een beroep op de richtlijn zelf rechten kan doen gelden jegens een particuliere kredietgever wegens wanprestatie bij de levering van goederen of de dienstverlening door de leverancier respectievelijk de dienstverstrekker, met wie de kredietgever een exclusiviteitsovereenkomst betreffende de kredietverlening heeft gesloten.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

24 De kosten door de Franse en de Spaanse regering alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Juzgado de Primera Instancia nr. 10 de Sevilla bij beschikking van 30 juni 1994 gestelde vraag, verklaart voor recht:

Wanneer maatregelen tot omzetting van richtlijn 87/102/EEG van de Raad van 22 december 1986 betreffende de harmonisatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der Lid-Staten inzake het consumentenkrediet niet tijdig zijn vastgesteld, kan de consument, zelfs gelet op artikel 129 A EG-Verdrag, niet voor een nationale rechter met een beroep op de richtlijn zelf rechten doen gelden jegens een particuliere kredietgever wegens wanprestatie bij de levering van goederen of de dienstverlening door de leverancier respectievelijk de dienstverstrekker, met wie de kredietgever een exclusiviteitsovereenkomst betreffende de kredietverlening heeft gesloten.

Top