Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61994CJ0105

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 juni 1997.
Ditta Angelo Celestini tegen Saar-Sektkellerei Faber GmbH & Co. KG.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale civile e penale di Ravenna - Italië.
Gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt - Controle op wijn uit andere Lid-Staat - Methode van isotopenonderzoek van zuurstof door middel van massaspectrometrie van isotopenverhoudingen.
Zaak C-105/94.

Jurisprudentie 1997 I-02971

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:277

61994J0105

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 5 juni 1997. - Ditta Angelo Celestini tegen Saar-Sektkellerei Faber GmbH & Co. KG. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale civile e penale di Ravenna - Italië. - Gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt - Controle op wijn uit andere Lid-Staat - Methode van isotopenonderzoek van zuurstof door middel van massaspectrometrie van isotopenverhoudingen. - Zaak C-105/94.

Jurisprudentie 1997 bladzijde I-02971


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


1 Prejudiciële vragen - Voorlegging aan Hof - Overeenstemming van verwijzingsbeschikking met regels van nationaal recht betreffende rechterlijke organisatie en procesvoering, met inbegrip van regels betreffende internationale bevoegdheid - Toetsing niet aan Hof

(EG-Verdrag, art. 177; EEG-Executieverdrag)

2 Prejudiciële vragen - Bevoegdheid van Hof - Grenzen - Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen, gesteld in context waarin nuttig antwoord is uitgesloten - Toetsing door Hof van eigen bevoegdheid - Geconstrueerd geschil - Begrip

(EG-Verdrag, art. 177)

3 Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Oenologische controle van uit andere Lid-Staat ingevoerde wijn die vergezeld gaat van in die staat afgegeven analysecertificaten - Toelaatbaarheid - Voorwaarden - Overeenstemming van bepaalde analysemethode met criteria van gemeenschapsregeling - Vaststelling door nationale rechter

(EG-Verdrag, art. 30 en 36; verordening nr. 822/87 van de Raad, art. 74, lid 2, sub c)

Samenvatting


4 In het kader van de procedure van artikel 177 van het Verdrag staat het niet aan het Hof, te onderzoeken of de verwijzingsbeschikking is vastgesteld met inachtneming van de nationale regels betreffende de rechterlijke organisatie en de procesgang. Hetzelfde geldt wanneer een internationale bevoegdheid moet worden bepaald op basis van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, behalve in de gevallen waarin de prejudiciële vraag expliciet de bepalingen van dit verdrag betreft.

5 Het is uitsluitend een zaak van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt om, gelet op de bijzonderheden van het concrete geval, de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis alsmede de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen. Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het gemeenschapsrecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden.

In uitzonderlijke omstandigheden staat het evenwel aan het Hof om, ter toetsing van zijn eigen bevoegdheid, een onderzoek in te stellen naar de omstandigheden waaronder het door de nationale rechter is geadieerd. Een vraag van een nationale rechter kan slechts worden afgewezen, wanneer duidelijk blijkt, dat de gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is en het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen.

Het enkele feit dat partijen in het hoofdgeding, die er belang bij hebben dat het geschil in een bepaalde zin wordt beslecht, zich tot een andere rechterlijke instantie hebben gewend dan die welke door de internationale bevoegdheidsregels wordt aangewezen, maakt het verzoek nog niet niet-ontvankelijk, voor zover het dossier geen verdere elementen bevat waaruit duidelijk blijkt, dat partijen vooraf een afspraak hebben gemaakt om bij wege van een geconstrueerd geschil een uitspraak van het Hof uit te lokken.

6 De artikelen 30 en 36 van het Verdrag moeten aldus worden uitgelegd, dat zij niet eraan in de weg staan, dat een Lid-Staat in een andere Lid-Staat geproduceerde wijn aan een controle onderwerpt die geschikt is om te verifiëren of hij in overeenstemming is met de normen, neergelegd in verordening nr. 822/87 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt, zelfs indien deze wijn vergezeld gaat van regelmatige analysecertificaten die zijn afgegeven door een in de Lid-Staat van oorsprong wettelijk erkend laboratorium, wanneer deze controles op niet-discriminerende wijze worden toegepast, zij het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen, en in het bijzonder rekening wordt gehouden met de reeds in de Lid-Staat van oorsprong verrichte controles.

Wat dit laatste betreft, kan een tweede of aanvullende analyse gerechtvaardigd zijn, wanneer in redelijkheid kan worden aangenomen, dat de wijn niet aan de in de bedoelde gemeenschapsregels gestelde vereisten voldoet, of wanneer de aanvullende analyse strekt tot controle van kenmerken die niet zijn gecontroleerd in de analyse die is verricht in de Lid-Staat waar de wijn is geproduceerd.

Het staat aan de nationale rechter om overeenkomstig de in die Lid-Staat geldende regels van procesrecht te bepalen, of de analysemethode voor wijn, genaamd "bepaling van de isotopenverhouding O18/O16 van water in wijn", die dient ter opsporing van toevoeging van water aan de wijn, voldoet aan de criteria inzake nauwkeurigheid, herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid, welke zijn neergelegd in artikel 74, lid 2, sub c, van voormelde verordening. In dit verband zal de nationale rechter ook moeten onderzoeken, of het Internationaal Wijnbureau de betrokken methode heeft erkend.

Partijen


In zaak C-105/94,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunale civile e penale di Ravenna (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

Ditta Angelo Celestini

en

Saar-Sektkellerei Faber GmbH & Co. KG,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag en artikel 74, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PB 1987, L 84, blz. 1), gelezen in samenhang met de bepalingen van verordening (EEG) nr. 2676/90 van de Commissie van 17 september 1990 tot vaststelling van de in de wijnsector toe te passen communautaire analysemethoden (PB 1990, L 272, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Tweede kamer),

samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, G. Hirsch (rapporteur) en H. Ragnemalm, rechters,

advocaat-generaal: N. Fennelly

griffier: L. Hewlett, administrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Ditta Angelo Celestini, vertegenwoordigd door F. Capelli, advocaat te Milaan, en G. Damiani, advocaat te Ravenna,

- Saar-Sektkellerei Faber GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door E. Zanni, advocaat te Ravenna,

- de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door professor U. Leanza, hoofd van de dienst diplomatieke geschillen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, bijgestaan door M. Fiorilli, avvocato dello Stato,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. Braviner, van het Treasury Solicitor's Department, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door A. Aresu, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van Ditta Angelo Celestini, vertegenwoordigd door F. Capelli, Saar-Sektkellerei Faber GmbH & Co. KG, vertegenwoordigd door K. Rohwedder, advocaat te Mainz, de Duitse regering, vertegenwoordigd door E. Röder, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Economische zaken, de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door M. Fiorilli, en de Commissie, vertegenwoordigd door A. Aresu, ter terechtzitting van 20 juni 1996,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 september 1996,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 2 maart 1994, ingekomen bij het Hof op 29 maart daaraanvolgend, heeft het Tribunale civile e penale di Ravenna krachtens artikel 177 EG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EG-Verdrag en artikel 74, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt (PB 1987, L 84, blz. 1), gelezen in samenhang met de bepalingen van verordening (EEG) nr. 2676/90 van de Commissie van 17 september 1990 tot vaststelling van de in de wijnsector toe te passen communautaire analysemethoden (PB 1990, L 272, blz. 1).

2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Ditta Angelo Celestini (hierna: "Celestini"), gevestigd te Barbiano di Cotignola (Italië), een wijnproducent, en de vennootschap Saar-Sektkellerei Faber (hierna: "Faber"), gevestigd te Trier (Duitsland), een producent van mousserende wijn, betreffende de verkoop van wijn die de Duitse autoriteiten in beslag hebben genomen en naar Italië teruggezonden, op grond dat hij met water was aangelengd.

3 In januari 1991 sloten partijen in het hoofdgeding een verkoopovereenkomst, krachtens welke Celestini 10 000 hl rode tafelwijn aan Faber diende te leveren.

4 De wijn is in twee ongeveer even grote partijen geleverd. Anders dan de eerste partij, is de tweede partij, die vergezeld ging van certificaten betreffende analyses waarvan de precieze inhoud door partijen niet duidelijk is uiteengezet, doch die geen betrekking hadden op de toevoeging van water aan de wijn, na invoer door de Duitse autoriteiten gecontroleerd. Ter terechtzitting preciseerde de Duitse regering, dat de wijn eerst volgens de traditionele methoden was geanalyseerd, en dat het laboratorium te Trier daarna uitsluitend tot staving van de aldus verkregen resultaten de zogeheten onderzoekmethode van de "bepaling van de isotopenverhouding O18/O16 van water in wijn" (hierna: de "zuurstof-16/18-methode") heeft toegepast.

5 De zuurstof-16/18-methode, die ook wel het "onderzoek" of de "methode" van de "magnetische resonantie" wordt genoemd, dient om de toevoeging van water aan wijn op te sporen door, met behulp van de massaspectrometrie, de isotopenverhoudingen te bepalen. In wezen bestaat zij in een analyse van de zuurstofisotopen (O) van de watermoleculen (H2O) die in de wijn aanwezig zijn. De zuurstofatomen komen in de natuur in drie verschillende isotopenvormen voor: de vormen O16 (99,8 % van het totaal), O17 (0,04 % van het totaal) en ten slotte O18 (0,16 % van het totaal). Doordat bij deze methode de verhouding van de isotopen O18/O16 in het in het wijnmonster voorkomende water wordt geanalyseerd, wordt rekening gehouden met het feit dat water van plantaardige oorsprong meer isotopen van de vorm O18 telt dan regen- en bronwater.

6 Uit de door het laboratorium te Trier verrichte analyses bleek, dat aan de betrokken wijn water was toegevoegd. Daarop namen de Duitse autoriteiten de wijn in beslag. Op verzoek van partijen in het hoofdgeding zijn nadien door andere laboratoria analyses verricht, die uiteenlopende resultaten te zien gaven.

7 Op verzoek van Faber zonden de Duitse autoriteiten uiteindelijk de wijn terug naar Italië, waar een gedeelte ervan is gedistilleerd en de rest weer is opgeslagen in de kelders van Celestini, die intussen de verkoopovereenkomst had opgezegd.

8 In bijlage I, sub 10, bij verordening nr. 822/87, waarnaar artikel 1, lid 4, sub a, van deze verordening verwijst, wordt wijn gedefinieerd als volgt:

"Wijn: het produkt dat uitsluitend is verkregen door gehele of gedeeltelijke alcoholische vergisting van verse, al dan niet getreden druiven of van druivemost."

9 Ingevolge artikel 15, lid 4, van deze verordening is toevoeging van water aan de wijn verboden, behoudens afwijkingen waartoe de Raad besluit. In de gemeenschapsregeling is nooit toestemming verleend voor een dergelijk oenologisch procédé; in het bijzonder komt de toevoeging van water aan de wijn niet voor in bijlage VI bij de verordening, waarin de geoorloofde oenologische procédés en behandelingen zijn opgesomd.

10 Artikel 73, lid 1, van verordening nr. 822/87 bepaalt in wezen, dat wijn "waarop oenologische procédés zijn toegepast die volgens de communautaire voorschriften of, bij gebreke daarvan, volgens de nationale voorschriften niet geoorloofd zijn, niet voor rechtstreekse menselijke consumptie [mag] worden aangeboden of geleverd".

11 Dienaangaande bepaalt artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1972/78 van de Commissie van 16 augustus 1978 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de oenologische procédés (PB 1978, L 226, blz. 11):

"Producenten en handelaren mogen wijn die (...) niet geschikt is voor rechtstreekse menselijke consumptie niet zonder wettige reden in hun bezit houden. Deze wijn mag worden vernietigd, maar mag alleen worden vervoerd naar een distilleerderij, een azijnfabriek of een bedrijf waar hij voor industriële doeleinden of voor de vervaardiging van industrieprodukten wordt aangewend (...)"

12 Met betrekking tot de controlemethoden bepaalt artikel 74, lid 1, van verordening nr. 822/87, zoals gewijzigd bij artikel 1 van verordening (EEG) nr. 1972/87 van 2 juli 1987 (PB 1987, L 184, blz. 26):

"1. Volgens de procedure van artikel 83 worden vastgesteld:

a) de analysemethode waarmee de samenstelling van de in artikel 1 bedoelde produkten kan worden bepaald en de voorschriften waardoor kan worden vastgesteld of deze produkten behandelingen hebben ondergaan die in strijd zijn met de toegelaten oenologische procédés;

(...)"

13 Lid 2 van die bepaling luidt:

"Indien evenwel de in lid 1 bedoelde communautaire analysemethoden of voorschriften niet zijn vastgesteld voor de opsporing en kwantificering van de stoffen waarop het betrokken produkt wordt onderzocht, worden toegepast:

a) de analysemethoden die zijn erkend door de Algemene Vergadering van het Internationaal Wijnbureau (OIV) en door dit bureau zijn gepubliceerd; of,

b) (...)

c) indien een van de methoden bedoeld onder a) en b) niet voorhanden is, en gelet op de nauwkeurigheid, de herhaalbaarheid en de reproduceerbaarheid ervan:

- een door de betrokken Lid-Staat toegestane analysemethode; of,

- indien nodig, elke andere geschikte analysemethode."

14 Artikel 3 van verordening (EEG) nr. 2048/89 van de Raad van 19 juni 1989 houdende algemene regels met betrekking tot de controles in de wijnbouwsector (PB 1989, L 202, blz. 32) bepaalt:

"1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om de controle op de naleving van de wijnbouwregeling te verbeteren, met name op de punten die worden genoemd in de bijlage.

2. De controles op de punten van de bijlage worden stelselmatig of steekproefsgewijze uitgevoerd (...)"

Ingevolge artikel 13, tweede alinea, van verordening nr. 2048/89 zijn de analysemethoden die welke zijn bedoeld in artikel 74 van verordening nr. 822/87.

15 Op basis van artikel 74, lid 1, van verordening nr. 822/87 stelde de Commissie verordening nr. 2676/90 vast. In deze verordening worden de methoden tot opsporing van de toevoeging van water aan de wijn evenwel niet beschreven.

16 Volgens Celestini is de zuurstof-16/18-methode onwettig. Zij stelt dan ook dat Faber, nu zij de wijn niet in ontvangst heeft genomen noch de inbeslagname ervan heeft betwist, gehouden is tot vergoeding van de schade, zulks op grond van artikel 2043 van het Italiaanse burgerlijk wetboek, betreffende onrechtmatige daad.

17 Op 23 juni 1993 daagde Celestini Faber voor het Tribunale civile e penale di Ravenna. Enerzijds verzocht zij het Tribunale, vast te stellen dat Faber wegens voormelde nalatigheden aansprakelijk is voor de ontstane schade; anderzijds verzocht zij om toestemming om de door de Duitse administratieve autoriteiten getroffen maatregel te negeren en het in haar kelders opgeslagen gedeelte van de wijn te verkopen.

18 Van oordeel dat, zo de zuurstof-16/18-methode wettig zou blijken te zijn, de vordering van Celestini moest worden afgewezen, heeft de nationale rechter het Hof om een prejudiciële beslissing verzocht over de navolgende vragen:

"1) Moet artikel 30 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat deze bepaling de Lid-Staten verbiedt een maatregel vast te stellen welke de invoer en de verhandeling op zijn grondgebied van wijn afkomstig uit een andere Lid-Staat belet, wanneer deze wijn vergezeld gaat van regelmatige analysecertificaten die zijn afgegeven door een in de Lid-Staat van oorsprong wettelijk erkend laboratorium, en waarin wordt verklaard dat de wijn volledig in overeenstemming is met de geldende gemeenschapsregeling?

2) Mag de Lid-Staat van invoer in een geval als bedoeld in de eerste vraag, op grond van artikel 36 EEG-Verdrag de resultaten van de analyses van de wijn die in de Lid-Staat van uitvoer hebben plaatsgevonden, buiten beschouwing laten, en zich bevoegd achten de in artikel 36 vermelde fundamentele vereisten te beschermen door voor de analyse van de wijn een methode te gebruiken die gebaseerd is op het isotopenonderzoek van zuurstof, bedoeld in de derde vraag?

3) Kunnen ingevolge artikel 74, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 822/87, gelezen in samenhang met verordening (EEG) nr. 2676/90, de resultaten van een eenmalige analyse van een hoeveelheid wijn volgens de zogeheten methode voor $isotopenonderzoek van zuurstof 16/18' als regelmatig en geschikt worden beschouwd, gelet op de nauwkeurigheid, de herhaalbaarheid en de reproduceerbaarheid van deze resultaten in de zin van dit artikel 74, wanneer: a) er geen enkele databank bestaat die de karakteristieken vermeldt van wijn van een bepaalde zone, die systematisch zijn verzameld in de loop van verschillende wijnoogstjaren die als referentieperiode gelden; b) wanneer het onderzoek enkel is gebaseerd op de analysewaarden voor magnesium, koolstof, etc., welke gegevens blijkens de analyseresultaten onder andere geen onderlinge samenhang vertonen en elkaar tegenspreken?"

De ontvankelijkheid van de prejudiciële vragen

19 De Commissie, daarin ondersteund door de Duitse regering, is van mening dat de prejudiciële vragen niet-ontvankelijk zijn, omdat de Italiaanse rechterlijke instanties niet bevoegd zijn om het hoofdgeding te beslechten, de feitelijke en de juridische context van de zaak in de verwijzingsbeschikking onvolledig en onvoldoende nauwkeurig is weergegeven, de procedure voor de nationale rechter een kunstmatig karakter heeft en, ten slotte, de voorgelegde vragen niet relevant zijn.

20 Deze argumenten falen. Met betrekking tot de gestelde internationale onbevoegdheid van de Italiaanse rechterlijke instanties, en dus van het Tribunale civile e penale di Ravenna, zij eraan herinnerd, dat het niet aan het Hof staat te onderzoeken of de verwijzingsbeschikking is vastgesteld met inachtneming van de nationale regels betreffende de rechterlijke organisatie en de procesgang (zie met name arrest van 11 juli 1996, zaak C-39/94, SFEI e.a., Jurispr. 1996, blz. I-3547, r.o. 24). Hetzelfde geldt wanneer, zoals in casu, een internationale bevoegdheid moet worden bepaald op basis van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), behalve in de gevallen waarin de prejudiciële vraag expliciet de bepalingen van dit verdrag betreft.

21 Wat de andere argumenten betreft, die tot staving van de niet-ontvankelijkheid van de gestelde vragen worden aangevoerd, zij herinnerd aan de vaste rechtspraak, dat het uitsluitend een zaak is van de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid voor de te geven rechterlijke beslissing draagt om, gelet op de bijzonderheden van het concrete geval, de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis alsmede de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt, te beoordelen (zie met name arrest van 14 december 1995, zaak C-387/93, Banchero, Jurispr. 1995, blz. I-4663, r.o. 15). Wanneer de gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van het gemeenschapsrecht, is het Hof derhalve in beginsel verplicht daarop te antwoorden (zie onder meer arrest van 15 december 1995, zaak C-415/93, Bosman, Jurispr. 1995, blz. I-4921, r.o. 59).

22 Het Hof heeft echter eveneens geoordeeld, dat het in uitzonderlijke omstandigheden aan het Hof staat om, ter toetsing van zijn eigen bevoegdheid, een onderzoek in te stellen naar de omstandigheden waaronder het door de nationale rechter is geadieerd (zie in die zin arrest van 16 december 1981, zaak 244/80, Foglia, Jurispr. 1981, blz. 3045, r.o. 21). Een vraag van een nationale rechter kan slechts worden afgewezen, wanneer duidelijk blijkt, dat de gevraagde uitlegging van het gemeenschapsrecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is en het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die voor hem noodzakelijk zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen (arrest Bosman, reeds aangehaald, r.o. 61).

23 In casu is dat niet het geval. Weliswaar heeft noch Celestini, noch Faber, die beide de wettigheid van de zuurstof-16/18-methode betwisten, een vordering bij een Duitse rechterlijke instantie ingesteld, die bij uitsluiting bevoegd is om uitspraak te doen over de geldigheid van de handeling waarbij de Duitse autoriteiten de betrokken wijn ongeschikt voor menselijke consumptie hebben verklaard, doch die vaststelling rechtvaardigt op zich nog niet de conclusie, dat het verzoek om een prejudiciële beslissing niet-ontvankelijk is. Het dossier bevat namelijk geen verdere elementen waaruit duidelijk blijkt, dat partijen in het hoofdgeding vooraf een afspraak hebben gemaakt om bij wege van een geconstrueerd geschil een uitspraak van het Hof uit te lokken, zoals het geval was in voormelde zaak Foglia.

24 Voorts moet worden vastgesteld, dat het Hof in casu over voldoende gegevens, feitelijk en rechtens, beschikt om een nuttig antwoord op de gestelde vragen te kunnen geven.

25 Wat ten slotte de relevantie van de gestelde vragen betreft, heeft de nationale rechter uiteengezet, dat zo uit de antwoorden van het Hof blijkt dat de zuurstof-16/18-methode zich met het gemeenschapsrecht verdraagt, Celestini's vordering moet worden afgewezen. In het kader van de onderhavige procedure staat het niet aan het Hof deze beoordeling in twijfel te trekken.

26 Uit het voorgaande volgt, dat het Hof bevoegd is om de door het Tribunale civile e penale di Ravenna gestelde vragen te beantwoorden.

De eerste en de tweede vraag

27 Met de eerste en de tweede vraag, die tezamen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de artikelen 30 en 36 van het Verdrag aldus moeten worden uitgelegd, dat zij eraan in de weg staan dat een Lid-Staat in een andere Lid-Staat geproduceerde wijn aan een controle onderwerpt, die geschikt is om te verifiëren of hij in overeenstemming is met de communautaire normen, zelfs wanneer deze wijn vergezeld gaat van regelmatige analysecertificaten, die zijn afgegeven door een in de Lid-Staat van oorsprong wettelijk erkend laboratorium.

28 Celestini en de Italiaanse regering betogen, dat de niet-inachtneming van de in Italië verrichte controles door de Duitse autoriteiten een schending oplevert van het uit artikel 30 van het Verdrag voortvloeiende algemene beginsel van wederzijdse erkenning van de nationale controles. Huns inziens kan de houding van de Duitse autoriteiten evenmin worden gerechtvaardigd uit hoofde van artikel 36 van het Verdrag.

29 Deze stelling kan niet gegrond worden geacht. Er zij aan herinnerd dat, gelijk de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie hebben opgemerkt, de productie en de verhandeling van wijn onderworpen zijn aan de - gedetailleerde en precieze - regels van de gemeenschappelijke ordening van die markt.

30 Zo verbiedt artikel 15, lid 4, van verordening nr. 822/87, dat aan de wijn water wordt toegevoegd, daar dit een niet geoorloofd oenologisch procédé in de zin van artikel 73 van deze verordening is.

31 Teneinde de inachtneming van correcte oenologische procédés te waarborgen, verplicht artikel 3, lid 1, van verordening nr. 2048/89 de Lid-Staten om de nodige maatregelen te nemen om de controle te verbeteren. Ingevolge lid 2 van die bepaling zijn de Lid-Staten niet verplicht deze controles steekproefsgewijs uit te voeren, maar mogen zij stelselmatige controles voorschrijven.

32 Deze bepalingen van afgeleid gemeenschapsrecht moeten evenwel zo veel mogelijk in overeenstemming met het Verdrag en met de algemene beginselen van het gemeenschapsrecht worden uitgelegd (zie met name arrest van 10 juli 1991, gevoegde zaken C-90/90 en C-91/90, Neu e.a., Jurispr. 1991, blz. I-3617, r.o. 12).

33 Zo zijn de in artikel 3 van verordening nr. 2048/89 vermelde controlemaatregelen niet geoorloofd, indien de toepassing ervan wijn uit andere Lid-Staten benadeelt en aldus een bij artikel 30 van het Verdrag verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve beperking oplevert (arrest van 30 september 1975, gevoegde zaken 89/74, 18/75 en 19/75, Arnaud e.a., Jurispr. 1975, blz. 1023, r.o. 13). Deze controles mogen dus niet discriminerend zijn.

34 In het arrest van 22 maart 1983 (zaak 42/82, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1983, blz. 1013, r.o. 54) oordeelde het Hof voorts met betrekking tot de destijds toepasselijke gemeenschapsregeling, dat de verrichte controles noodzakelijk moeten zijn om de beoogde doeleinden te bereiken, en niet mogen leiden tot invoerbelemmeringen die daaraan onevenredig zijn. Daaruit volgt, dat de autoriteiten van de Lid-Staat van invoer rekening moeten houden met de in het land van oorsprong van de wijn verrichte controles (zie in die zin voormeld arrest Commissie/Frankrijk, r.o. 56). De in verordening nr. 2048/89 bedoelde geest van samenwerking en wederzijdse bijstand tussen de met de controle belaste nationale autoriteiten verlangt dus, dat de Lid-Staat van invoer de analysecertificaten aanvaardt die zijn opgesteld door de Lid-Staat waar de wijn is geproduceerd.

35 Deze rechtspraak sluit evenwel niet uit, dat een tweede of een aanvullende analyse gerechtvaardigd kan zijn, wanneer in redelijkheid kan worden aangenomen, dat de wijn niet aan de in de gemeenschapsregels gestelde vereisten voldoet.

36 Dit geldt ook in een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, waarin de door de Lid-Staat van invoer verrichte aanvullende analyses strekken tot controle van kenmerken van de wijn die niet zijn gecontroleerd in de analyses die zijn verricht in de Lid-Staat waar de wijn is geproduceerd.

37 Mitsdien moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord, dat de artikelen 30 en 36 van het Verdrag aldus moeten worden uitgelegd, dat zij niet eraan in de weg staan dat een Lid-Staat in een andere Lid-Staat geproduceerde wijn aan een controle onderwerpt die geschikt is om te verifiëren of hij in overeenstemming is met de gemeenschapsregels, zelfs indien deze wijn vergezeld gaat van regelmatige analysecertificaten die zijn afgegeven door een in de Lid-Staat van oorsprong wettelijk erkend laboratorium, wanneer deze controles op niet-discriminerende wijze worden toegepast, zij het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen, en in het bijzonder rekening wordt gehouden met de reeds in de Lid-Staat van oorsprong verrichte controles.

De derde vraag

38 Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of de zuurstof-16/18-methode voldoet aan de in artikel 74, lid 2, sub c, van verordening nr. 822/87 neergelegde criteria inzake nauwkeurigheid, herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid.

39 Dienaangaande zij opgemerkt, dat dit wetenschappelijke criteria zijn. Bijgevolg kan, gelijk de advocaat-generaal in punt 53 van zijn conclusie heeft beklemtoond, alleen op basis van adequate wetenschappelijke bewijzen en van op die bewijzen gefundeerde feitelijke vaststellingen worden uitgemaakt, of de zuurstof-16/18-methode aan die criteria voldoet. In een geval als dat van het hoofdgeding staat het aan de nationale rechter om overeenkomstig de in die staat geldende regels van procesrecht uit te maken of dat het geval is. Evenwel zij opgemerkt, dat de nationale rechter in dit verband ook zou moeten onderzoeken, of de algemene vergadering van het Internationaal Wijnbureau intussen de betrokken methode heeft erkend, en, zo ja, onder welke voorwaarden.

40 Mitsdien moet op de derde vraag worden geantwoord, dat het aan de nationale rechter staat om overeenkomstig de in die Lid-Staat geldende regels van procesrecht te bepalen, of de analysemethode voor wijn, genaamd "bepaling van de isotopenverhouding O18/O16 van water in wijn", voldoet aan de in artikel 74, lid 2, sub c, van verordening nr. 822/87 neergelegde criteria inzake nauwkeurigheid, herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

41 De kosten door de Italiaanse en de Duitse regering en de regering van het Verenigd Koninkrijk alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

uitspraak doende op de door het Tribunale civile e Penale di Ravenna bij beschikking van 2 maart 1994 gestelde vragen, verklaart voor recht:

1) De artikelen 30 en 36 EG-Verdrag moeten aldus worden uitgelegd, dat zij niet eraan in de weg staan dat een Lid-Staat in een andere Lid-Staat geproduceerde wijn aan een controle onderwerpt die geschikt is om te verifiëren of hij in overeenstemming is met de gemeenschapsregels, zelfs indien deze wijn vergezeld gaat van regelmatige analysecertificaten die zijn afgegeven door een in de Lid-Staat van oorsprong wettelijk erkend laboratorium, wanneer deze controles op niet-discriminerende wijze worden toegepast, zij het evenredigheidsbeginsel eerbiedigen, en in het bijzonder rekening wordt gehouden met de reeds in de Lid-Staat van oorsprong verrichte controles.

2) Het staat aan de nationale rechter om overeenkomstig de in die Lid-Staat geldende regels van procesrecht te bepalen, of de analysemethode voor wijn, genaamd "bepaling van de isotopenverhouding O18/O16 van water in wijn", voldoet aan de criteria inzake nauwkeurigheid, herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid, welke zijn neergelegd in artikel 74, lid 2, sub c, van verordening (EEG) nr. 822/87 van de Raad van 16 maart 1987 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt.

Top