Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61993CJ0324

    Arrest van het Hof van 28 maart 1995.
    The Queen tegen Secretary of State for Home Department, ex parte Evans Medical Ltd en Macfarlan Smith Ltd.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: High Court of Justice, Queen's Bench Division - Verenigd Koninkrijk.
    Vrij verkeer van goederen - Invoer van verdovend middel (diacetylmorfine).
    Zaak C-324/93.

    Jurisprudentie 1995 I-00563

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1995:84

    61993J0324

    ARREST VAN HET HOF VAN 28 MAART 1995. - THE QUEEN TEGEN SECRETARY OF STATE FOR HOME DEPARTMENT, EX PARTE EVANS MEDICAL LTD EN MACFARLAN SMITH LTD. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HIGH COURT OF JUSTICE, QUEEN'S BENCH DIVISION - VERENIGD KONINKRIJK. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - INVOER VAN VERDOVEND MIDDEL (DIACETYLMORFINE). - ZAAK C-324/93.

    Jurisprudentie 1995 bladzijde I-00563


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1. Vrij verkeer van goederen ° Kwantitatieve beperkingen ° Maatregelen van gelijke werking ° Artikel 30 van Verdrag ° Werkingssfeer ° Invoerverbod van in Enkelvoudig Verdrag van 1961 bedoelde verdovende middelen, die krachtens verdrag kunnen worden verhandeld ° Daaronder begrepen ° Handhaving van maatregel op grond van artikel 234 van Verdrag ° Irrelevantie

    (EEG-Verdrag, art. 30 en 234)

    2. Vrij verkeer van goederen ° Kwantitatieve beperkingen ° Maatregelen van gelijke werking ° Artikel 30 van Verdrag ° Rechtstreekse werking ° Taak van nationale rechter in geval van verplichtingen tegenover derde staten, die uit vóór EEG-Verdrag gesloten overeenkomsten voortvloeien en onverenigbaar zijn met verplichtingen ex artikel 30 ° Toepassing van voorrangsregel van artikel 234

    (EEG-Verdrag, art. 30 en 234)

    3. Vrij verkeer van goederen ° Afwijkingen ° Artikel 36 van Verdrag ° Draagwijdte ° Maatregel om voortbestaan van onderneming te verzekeren ° Daarvan uitgesloten ° Bescherming van volksgezondheid ° Maatregel om middels invoerverbod zekerheid van bevoorrading met verdovende middelen voor medische doeleinden, die gebruikmaking van nationale produktie biedt, te waarborgen ° Toelaatbaarheid ° Voorwaarden

    (EEG-Verdrag, art. 36)

    4. Harmonisatie van wetgevingen ° Procedures voor plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen ° Richtlijn 77/62 ° Gunning van opdrachten ° Economisch voordeligste aanbieding ° Criteria ° Zekerheid van bevoorrading ° Toelaatbaarheid ° Voorwaarden

    (Richtlijn 77/62 van de Raad, art. 25)

    Samenvatting


    1. Artikel 30 van het Verdrag is van toepassing op een nationale praktijk waarbij de invoer van in het Enkelvoudig Verdrag van 1961 inzake verdovende middelen bedoelde verdovende middelen, die krachtens dit verdrag kunnen worden verhandeld, wordt verboden.

    Als voorwerpen die in het kader van handelstransacties over een grens worden vervoerd, vallen deze verdovende middelen immers binnen de werkingssfeer van artikel 30, ongeacht de aard van die transacties. Bovendien heeft het feit dat het invoerverbod kan voortvloeien uit een internationale overeenkomst van vroegere datum dan het Verdrag of de toetreding van een Lid-Staat, en dat de Lid-Staat deze maatregel, hoewel zij het handelsverkeer belemmert, handhaaft op grond van artikel 234, niet tot gevolg, dat de maatregel aan de werkingssfeer van artikel 30 wordt onttrokken, omdat artikel 234 slechts toepassing vindt ingeval de overeenkomst een Lid-Staat een verplichting oplegt die onverenigbaar is met het Verdrag.

    2. Artikel 30 van het Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat een Lid-Staat de volle werking van deze bepaling moet verzekeren door een nationale praktijk die hiermee in strijd is, niet toe te passen, behalve indien die praktijk noodzakelijk is om te verzekeren dat de betrokken Lid-Staat verplichtingen jegens derde staten die voortvloeien uit een vóór de inwerkingtreding van het Verdrag of de toetreding van deze Lid-Staat gesloten verdrag, nakomt.

    In het kader van een prejudiciële procedure is het echter niet het Hof, maar de nationale rechter die dient na te gaan, welke verplichtingen krachtens een eerder internationaal verdrag op de betrokken Lid-Staat rusten, en die de grenzen ervan dient af te bakenen, om te bepalen in hoeverre die verplichtingen aan de toepassing van de artikelen 30 en 36 van het Verdrag in de weg staan. Wanneer, wat dat betreft, een internationaal verdrag een Lid-Staat toestaat om een maatregel te nemen die in strijd lijkt met het gemeenschapsrecht, zonder evenwel deze Lid-Staat daartoe te verplichten, dient de Lid-Staat zich van een dergelijke maatregel te onthouden.

    3. Een nationale praktijk om een invoervergunning voor uit een andere Lid-Staat afkomstige verdovende middelen te weigeren, valt niet onder de uitzondering van artikel 36 van het Verdrag wanneer zij wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om het voortbestaan van een onderneming te verzekeren, maar kan daarentegen wel onder deze uitzondering vallen wanneer de bescherming van de gezondheid en het leven van personen vereist, dat een duurzame bevoorrading met verdovende middelen voor essentiële medische doeleinden wordt gewaarborgd, en deze doelstelling niet kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken dan de ten behoeve van de nationale produktie ingevoerde exclusiviteit van bevoorrading.

    4. Richtlijn 77/62 betreffende de cooerdinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, zoals gewijzigd bij richtlijn 88/295, moet aldus worden uitgelegd, dat de aldaar bedoelde eenheden die een voor medische doeleinden gebruikt verdovend middel, in casu diacetylmorfine, willen kopen, bij de gunning van de opdracht in aanmerking mogen nemen, dat de inschrijvende ondernemingen een betrouwbare en duurzame bevoorrading van de betrokken Lid-Staat kunnen verzekeren.

    Mits duidelijk als gunningscriterium vermeld, kan de zekerheid van bevoorrading immers één van de criteria zijn, die ingevolge artikel 25 van de richtlijn in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de economisch voordeligste aanbieding in het kader van een opdracht voor de levering van het betrokken produkt aan de desbetreffende autoriteiten.

    Partijen


    In zaak C-324/93,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de High Court of Justice (Queen' s Bench Division), in het aldaar aanhangig geding tussen

    The Queen

    en

    Secretary of State for the Home Department,

    ex parte: Evans Medical Ltd en Macfarlan Smith Ltd,

    interveniënte:

    Generics (UK) Ltd,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 30, 36 en 234 EEG-Verdrag en van richtlijn 77/62/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de cooerdinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PB 1977, L 13, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 88/295/EEG van de Raad van 22 maart 1988 (PB 1988, L 127, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, F. A. Schockweiler en P. J. G. Kapteyn, kamerpresidenten, G. F. Mancini, C. N. Kakouris, J. L. Murray (rapporteur) en D. A. O. Edward, rechters,

    advocaat-generaal: C. O. Lenz

    griffier: L. Hewlett, administrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    ° Macfarlan Smith Ltd, vertegenwoordigd door M. Barnes, QC,

    ° Generics (UK) Ltd, vertegenwoordigd door M. Burton, QC, en N. Green, Barrister,

    ° de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door S. L. Hudson, van het Treasury Solicitor' s Department, en R. Plender, QC, als gemachtigden,

    ° de Franse regering, vertegenwoordigd door C. de Salins, onderdirecteur bij de directie Juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en H. Duchène, secretaris buitenlandse zaken bij deze directie, als gemachtigden,

    ° de Ierse regering, vertegenwoordigd door M. A. Buckley, Chief State Solicitor, als gemachtigde, en J. Hamilton, Barrister-at-law,

    ° de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Fernandes, directeur van de juridische dienst van het directoraat-generaal Europese Gemeenschappen van het Ministerie van Buitenlandse zaken, en M. L. Duarte, juridisch adviseur bij dit ministerie, als gemachtigden,

    ° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright, juridisch adviseur, en door V. Melgar, nationaal ambtenaar gedetacheerd bij de juridische dienst van de Commissie, als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van Macfarlan Smith Ltd, vertegenwoordigd door M. Barnes, QC, en A. Griffiths, Barrister, Generics (UK) Ltd, vertegenwoordigd door S. Kon en M. Rose, Solicitors, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie ter terechtzitting van 5 juli 1994,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 4 oktober 1994,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 23 juni 1993, ingekomen bij het Hof op 25 juni daaraanvolgend, heeft de High Court of Justice (Queen' s Bench Division) krachtens artikel 177 EEG-Verdrag twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 30, 36 en 234 EEG-Verdrag en van richtlijn 77/62/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de cooerdinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen (PB 1977, L 13, blz. 1), zoals gewijzigd bij richtlijn 88/295/EEG van de Raad van 22 maart 1988 (PB 1988, L 127, blz. 1; hierna: de "richtlijn").

    2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschappen Evans Medical Ltd (hierna: "Evans") en Macfarlan Smith Ltd (hierna: "Macfarlan") enerzijds, en de Secretary of State for the Home Department (hierna: "Secretary of State"), ondersteund door Generics (UK) Ltd (hierna: "Generics"), anderzijds, naar aanleiding van de invoer door Generics van een partij diacetylmorfine, van oorsprong uit Nederland, in het Verenigd Koninkrijk.

    3 Ingevolge de Misuse of Drugs Act 1971 is de invoer van diacetylmorfine verboden, behoudens vergunning van de Secretary of State krachtens Section 3(2)(b).

    4 Diacetylmorfine is een opiumderivaat dat soms bij geneeskundige behandelingen, in het bijzonder in het Verenigd Koninkrijk, als pijnstillend middel wordt gebruikt. Volgens de door de verwijzende rechter verschafte gegevens werd namelijk van de 241 kg diacetylmorfine die in 1990 over de hele wereld voor medische doeleinden werd ingenomen, 238 kg in het Verenigd Koninkrijk ingenomen.

    5 Dit produkt valt onder het Enkelvoudig Verdrag van 1961 inzake verdovende middelen (United Nations Treaties Series, 520, nr. 7515; hierna: "Enkelvoudig Verdrag"), dat in 1964 in het Verenigd Koninkrijk in werking is getreden en eveneens in de andere Lid-Staten van toepassing is.

    6 Dit Enkelvoudig Verdrag bepaalt in het bijzonder, dat de Verdragsluitende Staten:

    ° "de wetgevende en administratieve maatregelen nemen die nodig zijn om (...) de produktie, de vervaardiging, de uit- en invoer, de afgifte van, de handel in, het gebruik en het bezit van verdovende middelen uitsluitend tot geneeskundige en wetenschappelijke doeleinden te beperken" (artikel 4, sub c),

    ° "de handel in en de afgifte van verdovende middelen afhankelijk stellen van een verlof, tenzij die handel of afgifte plaatsvindt door een staatsonderneming of staatsondernemingen" (artikel 30, lid 1, sub a), en

    ° "de in- en uitvoer van verdovende middelen, behalve waar deze door een staatsonderneming of staatsondernemingen plaatsvindt, aan een vergunningenstelsel dienen te onderwerpen" (artikel 31, lid 3, sub a).

    7 Overeenkomstig het toenmalige beleid van het Verenigd Koninkrijk verbood de Secretary of State vóór 1992 de invoer van dit produkt, en verleende hij aan Macfarlan het alleenrecht om het produkt in poedervorm te vervaardigen op basis van uit derde landen ingevoerd geconcentreerd bolkaf en aan Evans het alleenrecht op verwerking (bevriezing, dehydratie en verpakking) van het produkt voor medisch gebruik en verhandeling in het Verenigd Koninkrijk.

    8 Volgens de Secretary of State was deze praktijk gerechtvaardigd uit hoofde van de noodzaak, te voorkomen dat diacetylmorfine in de illegale handel terecht zou komen, en de zekerheid van de bevoorrading in het Verenigd Koninkrijk te waarborgen.

    9 In september 1990 wees de Secretary of State een verzoek van Generics om een vergunning voor de invoer van een partij diacetylmorfine uit Nederland af. Tegen dit afwijzende besluit stelde Generics "judicial review" in, teneinde te doen vaststellen dat dit besluit in strijd was met artikel 30 van het Verdrag en niet gerechtvaardigd kon worden uit hoofde van artikel 36. Tijdens de procedure erkende de Secretary of State, dat de weigering om Generics een vergunning te verlenen, niet gerechtvaardigd was, en liet hij weten dat zijn besluit in heroverweging werd genomen.

    10 Bij twee brieven van 17 augustus 1992 deelde de Secretary of State Evans en Macfarlan mee, dat hij Generics toestond de partij diacetylmorfine in te voeren, aangezien hij van mening was, dat het toenmalige beleid het intracommunautaire handelsverkeer belemmerde, en dat de zekerheid van de bevoorrading toereikend en geheel in overeenstemming met het gemeenschapsrecht kon worden gewaarborgd door de invoering van een stelsel van aanbestedingen.

    11 Daarop stelden verzoeksters in het hoofdgeding bij de verwijzende rechter beroep in, strekkende tot vaststelling dat de juridische redenering waarmee in deze brieven de afgifte van de vergunning en dus het prijsgeven van het vroegere beleid werden onderbouwd, berustte op een onjuiste uitlegging van het recht, zodat de besluiten nietig moesten worden verklaard.

    12 Volgens hen zijn de vereisten van het Enkelvoudig Verdrag onverenigbaar met het bepaalde in de artikelen 30 en 36 van het Verdrag. Om die reden stelden zij in de eerste plaats, dat deze artikelen ingevolge artikel 234 van het Verdrag niet op de handel in verdovende middelen van toepassing waren, daar het Enkelvoudig Verdrag was gesloten vóór de toetreding van het Verenigd Koninkrijk tot de Gemeenschappen. Naar luid van dit artikel worden immers "de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag gesloten tussen een of meer Lid-Staten enerzijds en een of meer derde Staten anderzijds, (...) door de bepalingen van dit Verdrag niet aangetast". Derhalve moest de vroegere regeling op grond van het Enkelvoudig Verdrag worden gehandhaafd.

    13 In de tweede plaats zijn zij van mening, dat, zelfs indien artikel 30 van het Verdrag van toepassing was, de Secretary of State de weigering om Generics een invoervergunning te verlenen had kunnen rechtvaardigen met een beroep op artikel 36, alsook zich tevoren ervan had moeten vergewissen, dat het stelsel van aanbestedingen uitvoerbaar was, verenigbaar was met het Enkelvoudig Verdrag en de continue bevoorrading van de nationale geneeskundige diensten met diacetylmorfine kon waarborgen.

    14 In deze context heeft de nationale rechterlijke instantie het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

    "1) Moeten de artikelen 30, 36 en 234 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat een Lid-Staat de afgifte van de door zijn wettelijke regeling verlangde vergunning voor de invoer uit een andere Lid-Staat van verdovende middelen die afkomstig zijn uit of zich bevinden in het vrije verkeer van laatstbedoelde Lid-Staat, mag weigeren op grond dat

    a) het bepaalde in de artikelen 30-36 niet van toepassing is op de handel in verdovende middelen in de zin van of in het kader van het op 30 maart 1961 te New York ondertekende Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen; en/of

    b) de naleving van het Enkelvoudig Verdrag in de praktijk de willekeurige verdeling van quota tussen importeurs en plaatselijke producenten zou vereisen; en/of het door het Enkelvoudig Verdrag voorgeschreven stelsel van toezicht anders minder doeltreffend zou zijn; en/of

    c) (waar de Gemeenschap geen richtlijn of andere regeling inzake de handel in verdovende middelen heeft vastgesteld, op grond waarvan zij als 'een enkel gebied' in de zin van artikel 43 van het Enkelvoudig Verdrag zou kunnen worden aangemerkt, en verschillende Lid-Staten die verdovende middelen produceren, de invoer ervan verbieden) de invoer van verdovende middelen uit een andere Lid-Staat de enige producent van deze verdovende middelen in de betrokken Lid-Staat die over een vergunning beschikt, in zijn bestaan bedreigt, en de zekerheid van de bevoorrading met deze verdovende middelen voor essentiële medische doeleinden in die Lid-Staat in gevaar zou komen?

    2) Moet richtlijn 77/62/EEG van de Raad van 21 december 1976 (PB 1977, L 13, blz. 1), zoals gewijzigd, aldus worden uitgelegd, dat een overheidsorgaan dat belast is met de aankoop van onontbeerlijke pijnstillende verdovende middelen voor medische doeleinden, bij het sluiten van contracten voor de levering van die verdovende middelen rekening mag houden met de noodzaak om de zekerheid en continuïteit van de bevoorrading te waarborgen?"

    De relevantie van de gestelde vragen

    15 De Commissie is om te beginnen van mening, dat de vragen niet behoeven te worden beantwoord, omdat de eerste vraag betrekking heeft op de verenigbaarheid met het gemeenschapsrecht van een thans niet meer gevolgde praktijk om de invoer van uit andere Lid-Staten afkomstige diacetylmorfine te verbieden, en in de tweede vraag het Hof om uitlegging van het gemeenschapsrecht wordt verzocht met betrekking tot een zuiver hypothetische situatie, namelijk het bestaan van een procedure voor de aankoop van diacetylmorfine in het kader van de richtlijn.

    16 Dienaangaande kan worden volstaan met de opmerking, dat de Secretary of State van oordeel was, dat de nationale praktijk om de invoer van diacetylmorfine te verbieden, in strijd was met het gemeenschapsrecht, voor zover de zekerheid van de bevoorrading van de Britse markt in het kader van de richtlijn in overeenstemming met het gemeenschapsrecht kon worden gewaarborgd. Met de gestelde vragen wil de nationale rechterlijke instantie zich dus ervan vergewissen, dat de nationale praktijk inderdaad moest worden gewijzigd om in overeenstemming met het gemeenschapsrecht te zijn. Aan de hand van de gegeven antwoorden zal de High Court of Justice moeten uitmaken, of de besluiten van de Secretary of State naar nationaal recht nietig moeten worden verklaard wegens onjuiste toepassing van het recht.

    17 Mitsdien moeten de door de nationale rechterlijke instantie gestelde vragen worden beantwoord.

    Vraag 1a

    18 Met deze vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of artikel 30 van het Verdrag van toepassing is op een nationale praktijk waarbij de invoer van in het Enkelvoudig Verdrag bedoelde verdovende middelen, die krachtens dit verdrag kunnen worden verhandeld, wordt verboden.

    19 Zoals het Hof heeft vastgesteld in zijn arresten van 26 oktober 1982 (zaak 221/81, Wolf, Jurispr. 1982, blz. 3681, en zaak 240/81, Einberger, Jurispr. 1982, blz. 3699), hebben alle Lid-Staten met betrekking tot de in het Enkelvoudig Verdrag bedoelde verdovende middelen diverse maatregelen getroffen, waarbij de invoer en verhandeling ervan aan strenge voorschriften worden onderworpen om te verzekeren dat deze produkten aldaar in overeenstemming met het Enkelvoudig Verdrag slechts voor farmaceutische of geneeskundige doeleinden worden gebruikt.

    20 Volgens de rechtspraak van het Hof vallen voorwerpen die in het kader van handelstransacties over een grens worden vervoerd, binnen de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag, ongeacht de aard van die transacties (zie arrest van 9 juli 1992, zaak C-2/90, Commissie/België, Jurispr. 1992, blz. I-4431, r.o. 26). Aangezien de in het Enkelvoudig Verdrag bedoelde verdovende middelen, die krachtens dit verdrag verhandeld kunnen worden, deze kenmerken vertonen, vallen zij binnen de werkingssfeer van deze bepaling.

    21 Bovendien is het vaste rechtspraak, dat iedere maatregel die het intracommunautaire handelsverkeer al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, ongunstig kan beïnvloeden, een handelsbelemmering vormt (arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837).

    22 Overeenkomstig deze rechtspraak valt een nationale praktijk om de invoer van verdovende middelen te verbieden, binnen de werkingssfeer van artikel 30 van het Verdrag, aangezien deze praktijk het handelsverkeer op de hiervoor beschreven wijze ongunstig beïnvloedt.

    23 Het feit dat een dergelijke maatregel kan voortvloeien uit een internationale overeenkomst van vroegere datum dan het Verdrag of de toetreding van een Lid-Staat, en dat de Lid-Staat deze maatregel, hoewel zij het handelsverkeer belemmert, handhaaft op grond van artikel 234, heeft niet tot gevolg, dat de maatregel aan de werkingssfeer van artikel 30 wordt onttrokken, omdat artikel 234 slechts toepassing vindt ingeval de overeenkomst een Lid-Staat een verplichting oplegt die onverenigbaar is met het Verdrag.

    24 Derhalve moet op deze vraag worden geantwoord, dat artikel 30 van het Verdrag van toepassing is op een nationale praktijk waarbij de invoer van in het Enkelvoudig Verdrag bedoelde verdovende middelen, die krachtens dit verdrag kunnen worden verhandeld, wordt verboden.

    Vraag 1b

    25 Met deze vraag wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of artikel 30 van het Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat een Lid-Staat de volle werking van deze bepaling moet verzekeren door een nationale praktijk om de invoer van diacetylmorfine te verbieden, niet toe te passen, wanneer de praktijk die onverenigbaar blijkt met de communautaire norm, bedoeld is om uitvoering te geven aan een verdrag dat, zoals het verdrag inzake verdovende middelen, door de betrokken Lid-Staat vóór de inwerkingtreding van het Verdrag of vóór de toetreding van deze Lid-Staat met andere Lid-Staten en met derde staten is gesloten en ter naleving waarvan belanghebbende ondernemingen quota moeten worden toegewezen en een doeltreffend stelsel van toezicht in het leven moet worden geroepen.

    26 In dit verband zij eraan herinnerd, dat het vaste rechtspraak is, dat het bepaalde in artikel 30 van het Verdrag voorrang heeft boven elke daarmee strijdige nationale maatregel.

    27 Uit het arrest van 2 augustus 1993 (zaak C-158/91, Levy, Jurispr. 1993, blz. I-4287) volgt evenwel, dat artikel 234, eerste alinea, van het Verdrag overeenkomstig de beginselen van het volkenrecht beoogt te preciseren, dat de verbintenis van de betrokken Lid-Staat om de uit een eerder verdrag voortvloeiende rechten van derde landen te eerbiedigen en de daarmee samenhangende plichten na te komen, door de toepassing van het Verdrag niet wordt aangetast.

    28 Teneinde uit te maken of een eerder internationaal verdrag in de weg kan staan aan een communautaire norm, moet derhalve worden nagegaan, of dit verdrag de betrokken Lid-Staat verplichtingen oplegt, waarvan derde staten die partij zijn bij het verdrag, nog nakoming kunnen eisen (arrest Levy, reeds aangehaald, r.o. 13).

    29 In het kader van een prejudiciële procedure is het echter niet het Hof, maar de nationale rechter die dient na te gaan, welke verplichtingen krachtens een eerder internationaal verdrag op de betrokken Lid-Staat rusten, en die de grenzen ervan dient af te bakenen, om te bepalen in hoeverre die verplichtingen aan de toepassing van de artikelen 30 en 36 van het Verdrag in de weg staan (zie arrest Levy, reeds aangehaald, r.o. 21).

    30 Derhalve moet de nationale rechter onderzoeken, of eerbiediging van het verdrag jegens derde staten verlangt, dat de belanghebbende ondernemingen quota worden toegewezen en of het toestaan van de invoer het de Lid-Staat onmogelijk maakt, het door het verdrag vereiste toezicht uit te oefenen.

    31 In de loop van de procedure stelde de regering van het Verenigd Koninkrijk, dat de Verdragsluitende Staten op grond van het verdrag de invoer van verdovende middelen op hun grondgebied mochten verbieden, maar daartoe niet verplicht waren.

    32 In dit verband zij opgemerkt, dat wanneer een internationaal verdrag een Lid-Staat toestaat om een maatregel te nemen die in strijd lijkt met het gemeenschapsrecht, zonder evenwel deze Lid-Staat daartoe te verplichten, de Lid-Staat zich van een dergelijke maatregel dient te onthouden.

    33 Derhalve moet op deze vraag worden geantwoord, dat artikel 30 van het Verdrag aldus moet worden uitgelegd, dat een Lid-Staat de volle werking van deze bepaling moet verzekeren door een nationale praktijk die hiermee in strijd is, niet toe te passen, behalve indien die praktijk noodzakelijk is om te verzekeren dat de betrokken Lid-Staat verplichtingen jegens derde staten die voortvloeien uit een vóór de inwerkingtreding van het Verdrag of de toetreding van deze Lid-Staat gesloten verdrag, nakomt.

    Vraag 1c

    34 Met deze vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of een Lid-Staat een vergunning voor de invoer van uit een andere Lid-Staat afkomstige verdovende middelen kan weigeren, op grond dat de invoer van verdovende middelen uit een andere Lid-Staat de enige producent in deze Lid-Staat die over een vergunning beschikt, in zijn bestaan bedreigt, en de zekerheid van de bevoorrading met diacetylmorfine voor medische doeleinden in gevaar brengt.

    35 Er zij aan herinnerd, dat het een Lid-Staat op grond van artikel 36 van het Verdrag is toegestaan maatregelen in stand te houden of in te voeren waarbij het handelsverkeer wordt verboden of beperkt, wanneer die maatregelen gerechtvaardigd zijn uit hoofde van, in het bijzonder, bescherming van de openbare zedelijkheid, de openbare orde, de openbare veiligheid of de gezondheid en het leven van personen, en zij geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de intracommunautaire handel vormen.

    36 Uit de rechtspraak van het Hof volgt, dat deze bepaling betrekking heeft op maatregelen van niet-economische aard (zie arrest van 7 februari 1984, zaak 238/82, Duphar, Jurispr. 1984, blz. 523). Derhalve kan een maatregel die het intracommunautaire handelsverkeer beperkt, niet worden gerechtvaardigd door het streven van een Lid-Staat om het voortbestaan van een onderneming te verzekeren.

    37 Daarentegen kan de noodzaak om een duurzame bevoorrading van het land voor essentiële medische doeleinden te verzekeren, wat artikel 36 van het Verdrag betreft, wel een belemmering van het intracommunautaire handelsverkeer rechtvaardigen, voor zover deze doelstelling binnen het kader van de bescherming van de gezondheid en het leven van personen valt.

    38 Opgemerkt zij evenwel, dat een nationale regeling of handelwijze niet onder de uitzondering van artikel 36 valt wanneer de gezondheid en het leven van personen even doeltreffend kunnen worden beschermd door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken (zie met name arrest van 20 mei 1976, zaak 104/75, De Peijper, Jurispr. 1976, blz. 613, r.o. 17).

    39 Derhalve moet op deze vraag worden geantwoord, dat een nationale praktijk om een invoervergunning voor uit een andere Lid-Staat afkomstige verdovende middelen te weigeren, niet onder de uitzondering van artikel 36 van het Verdrag valt wanneer zij wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om het voortbestaan van een onderneming te verzekeren, maar daarentegen wel onder deze uitzondering kan vallen wanneer de bescherming van de gezondheid en het leven van personen vereist, dat een duurzame bevoorrading met verdovende middelen voor essentiële medische doeleinden wordt gewaarborgd, en deze doelstelling niet kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken.

    De tweede vraag

    40 Met deze vraag wenst de nationale rechter te vernemen, of de eenheden, bedoeld in de toepasselijke communautaire regelingen op het gebied van overheidsopdrachten, in het bijzonder richtlijn 77/62, wanneer zij diacetylmorfine willen kopen, bij de gunning van de opdracht in aanmerking mogen nemen, dat de inschrijvende ondernemingen een betrouwbare en permanente bevoorrading van het land kunnen verzekeren.

    41 Artikel 25, lid 1, van de richtlijn luidt als volgt:

    "De criteria aan de hand waarvan de aanbestedende dienst een opdracht gunt, zijn:

    a) (...)

    b) (...) indien de gunning aan de inschrijver met de economisch voordeligste aanbieding plaatsvindt, verschillende criteria die variëren naargelang van de aard van de opdracht, zoals prijs, leveringstermijn, gebruikskosten, rentabiliteit, kwaliteit, esthetisch en functioneel karakter, technische waarde, de service na verkoop en technische bijstand."

    42 Volgens het arrest van 20 september 1988 (zaak 31/87, Beentjes, Jurispr. 1988, blz. 4635) kunnen de aanbestedende diensten bij de keuze van de economisch voordeligste aanbieding kiezen, welke gunningscriteria zij zullen toepassen, doch kan die keuze enkel betrekking hebben op criteria ter bepaling van de economisch voordeligste aanbieding.

    43 Deze rechtspraak, die betrekking heeft op overheidsopdrachten voor de uitvoering van werken, is eveneens van toepassing op overheidsopdrachten voor leveringen, aangezien in dit opzicht tussen deze beide soorten van opdrachten geen verschil bestaat.

    44 Hieruit volgt, dat de zekerheid van bevoorrading één van de criteria kan zijn, die ingevolge artikel 25 van de richtlijn in aanmerking moeten worden genomen bij de bepaling van de economisch voordeligste aanbieding in het kader van een opdracht voor de levering van een produkt, als waarom het gaat in het hoofdgeding, aan de betrokken autoriteiten.

    45 In dat geval moet de zekerheid van bevoorrading evenwel duidelijk als gunningscriterium worden vermeld, in overeenstemming met artikel 25, lid 2, van de richtlijn, dat bepaalt:

    "(...) de aanbestedende diensten (vermelden) in het bestek of in de aankondiging van de opdracht, alle gunningscriteria die, naar zij voorzien, zullen worden gehanteerd, zo mogelijk in afnemende volgorde van het belang dat eraan wordt gehecht".

    46 De Portugese regering betoogt evenwel, dat op grond van het specifieke karakter van diacetylmorfine, in het bijzonder gelet op de veiligheidsmaatregelen die moeten worden genomen om elk oneigenlijk gebruik van dit produkt te voorkomen, gunning via onderhandse aanbesteding mogelijk is zonder de openbare of niet-openbare aanbestedingsprocedures toe te passen. Zij beroept zich daartoe op artikel 6, lid 4, van de richtlijn, zoals gewijzigd, bepalende:

    "De aanbestedende diensten kunnen in de volgende gevallen hun opdrachten voor leveringen plaatsen volgens de procedures van gunning via onderhandelingen zonder voorafgaande bekendmaking van een uitnodiging tot inschrijving:

    (...)

    c) voor leveringen waarbij de fabricage of levering om technische redenen (...) slechts aan één bepaalde leverancier kan worden toevertrouwd;

    (...)"

    47 De Franse regering komt tot dezelfde slotsom op basis van de oorspronkelijke versie van artikel 6, lid 1, sub g, van de richtlijn, dat de mogelijkheid van gunning via onderhandse aanbestedingen voorziet

    "wanneer de leveringen geheim verklaard zijn of wanneer hun uitvoering gepaard moet gaan met bijzondere veiligheidsmaatregelen krachtens de in de betrokken Lid-Staat geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, of wanneer de bescherming van de fundamentele belangen van staatsveiligheid zulks vereist".

    48 In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof (zie laatstelijk arrest van 3 mei 1994, zaak C-328/92, Commissie/Spanje, Jurispr. 1994, blz. I-1569, r.o. 15) de gewijzigde bepalingen van artikel 6 van de richtlijn, krachtens welke mag worden afgeweken van de regels die de doeltreffendheid van de door het Verdrag erkende rechten op het gebied van overheidsopdrachten voor leveringen beogen te verzekeren, strikt moeten worden uitgelegd.

    49 Op basis van de aan het Hof verstrekte gegevens kan in dit stadium niet worden gesteld, dat het technisch specifieke karakter van diacetylmorfine en de veiligheidsmaatregelen die moeten worden genomen om elk oneigenlijk gebruik te voorkomen, openbare of niet-openbare aanbestedingen onmogelijk maken. Het feit dat de inschrijver in staat is adequate veiligheidsmaatregelen te nemen, kan daarentegen overeenkomstig artikel 25 van de richtlijn als gunningscriterium in aanmerking worden genomen.

    50 Gelet op een en ander, moet op de tweede prejudiciële vraag worden geantwoord, dat de richtlijn aldus moet worden uitgelegd, dat de aldaar bedoelde eenheden die diacetylmorfine willen kopen, bij de gunning van de opdracht in aanmerking mogen nemen, dat de inschrijvende ondernemingen een betrouwbare en duurzame bevoorrading van de betrokken Lid-Staat kunnen verzekeren.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    51 De kosten door de Britse, de Franse, de Ierse, en de Portugese regering, alsmede de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    uitspraak doende op de door de High Court of Justice (Queen' s Bench Division) bij beschikking van 23 juni 1993 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    1) Artikel 30 EEG-Verdrag is van toepassing op een nationale praktijk waarbij de invoer van verdovende middelen, bedoeld in het Enkelvoudig Verdrag van 1961 inzake verdovende middelen, die krachtens dit verdrag kunnen worden verhandeld, wordt verboden.

    2) Artikel 30 EEG-Verdrag moet aldus worden uitgelegd, dat een Lid-Staat de volle werking van deze bepaling moet verzekeren door een nationale praktijk die hiermee in strijd is, niet toe te passen, behalve indien die praktijk noodzakelijk is om te verzekeren dat de betrokken Lid-Staat verplichtingen jegens derde staten die voortvloeien uit een vóór de inwerkingtreding van het EEG-Verdrag of de toetreding van deze Lid-Staat gesloten verdrag, nakomt.

    3) Een nationale praktijk om een invoervergunning voor uit een andere Lid-Staat afkomstige verdovende middelen te weigeren, valt niet onder de uitzondering van artikel 36 EEG-Verdrag wanneer zij wordt gerechtvaardigd door de noodzaak om het voortbestaan van een onderneming te verzekeren, maar kan daarentegen wel onder deze uitzondering vallen wanneer de bescherming van de gezondheid en het leven van personen vereist, dat een duurzame bevoorrading met verdovende middelen voor essentiële medische doeleinden wordt gewaarborgd, en deze doelstelling niet kan worden bereikt door maatregelen die het intracommunautaire handelsverkeer minder beperken.

    4) Richtlijn 77/62/EEG van de Raad van 21 december 1976 betreffende de cooerdinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor leveringen, zoals gewijzigd bij richtlijn 88/295/EEG van de Raad van 22 maart 1988, moet aldus worden uitgelegd, dat de aldaar bedoelde eenheden die diacetylmorfine willen kopen, bij de gunning van de opdracht in aanmerking mogen nemen, dat de inschrijvende ondernemingen een betrouwbare en duurzame bevoorrading van de betrokken Lid-Staat kunnen verzekeren.

    Top