EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61993CJ0130

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 juli 1994.
Lamaire NV tegen Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwprodukten.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hof van Beroep Brussel - België.
Parafiscale heffingen - Verplichte bijdragen ten bate van een nationale dienst voor afzet van land- en tuinbouwprodukten.
Zaak C-130/93.

Jurisprudentie 1994 I-03215

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1994:281

61993J0130

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 7 JULI 1994. - LAMAIRE NV TEGEN NATIONALE DIENST VOOR AFZET VAN LAND- EN TUINBOUWPRODUKTEN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HOF VAN BEROEP BRUSSEL - BELGIE. - PARAFISCALE HEFFINGEN - VERPLICHTE BIJDRAGEN TEN BATE VAN EEN NATIONALE DIENST VOOR AFZET VAN LAND- EN TUINBOUWPRODUKTEN. - ZAAK C-130/93.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-03215


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Vrij verkeer van goederen ° Douanerechten ° Heffingen van gelijke werking ° Bijdrage over uitvoer van landbouwprodukten ° Ontoelaatbaarheid ° Criteria

(EEG-Verdrag, art. 9 en 12)

Samenvatting


De artikelen 9 en 12 van het Verdrag, die in- en uitvoerrechten en alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de Lid-Staten onderling verbieden, staan eraan in de weg, dat een nationale wettelijke regeling de uitvoer van landbouwprodukten naar andere Lid-Staten aan een verplichte bijdrage onderwerpt, wanneer die bijdrage niet wordt geheven ter zake van keuringen verricht ter nakoming van door het gemeenschapsrecht opgelegde verplichtingen, wanneer zij uitsluitend de uitvoer van de betrokken produkten treft en geen deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor die produkten volgens dezelfde criteria en ongeacht hun oorsprong, herkomst of bestemming stelselmatig worden belast, en, ten slotte, wanneer zij geen tegenprestatie is voor een specifiek of geïndividualiseerd voordeel voor de marktdeelnemer, waarvan het bedrag evenredig is aan de kosten van die dienst.

Partijen


In zaak C-130/93,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Hof van Beroep te Brussel, in het aldaar aanhangig geding tussen

Lamaire NV

en

Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwprodukten (NDALTP),

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 9 en 12 EEG-Verdrag,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: G. F. Mancini, kamerpresident, C. N. Kakouris, F. A. Schockweiler, P. J. G. Kapteyn (rapporteur) en J. L. Murray, rechters,

advocaat-generaal: G. Tesauro

griffier: D. Louterman-Hubeau, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door B. Rodríguez Galindo en B. Smulders, leden van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van de Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwprodukten, vertegenwoordigd door F. Steghers, advocaat te Brussel, en de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter terechtzitting van 24 maart 1994,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 april 1994,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 25 maart 1993, ingekomen bij het Hof op 30 maart daaraanvolgend, heeft het Hof van Beroep te Brussel krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 9 en 12 EEG-Verdrag.

2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen de Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwprodukten (hierna: "NDALTP") en de vennootschap Lamaire (hierna: "Lamaire"), die in België een aardappelhandel exploiteert, over de wettigheid van een aan de NDALTP te betalen verplichte bijdrage, die over de uitvoer van aardappelen wordt geheven.

3 De NDALTP, die is opgericht bij de Belgische wet van 27 december 1938 (Belgisch Staatsblad van 26.1.1939), zoals gewijzigd bij wet van 11 april 1983 (Belgisch Staatsblad van 24.9.1983), heeft tot taak de binnen- en buitenlandse afzet van landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten te bevorderen.

4 Luidens artikel 4, sub c, van genoemde wet kan de NDALTP "een verplichte bijdrage innen per produkt of per groep van produkten (...) ten laste van de natuurlijke en rechtspersonen die landbouw-, tuinbouw- en zeevisserijprodukten voortbrengen, verwerken, vervoeren, verkopen of in de handel brengen".

5 Deze verplichte bijdrage is vastgesteld bij koninklijk besluit van 15 mei 1986 (Belgisch Staatsblad van 19.6.1986), gewijzigd bij koninklijk besluit van 14 juli 1987 (Belgisch Staatsblad van 29.7.1987), waarvan artikel 4 luidt als volgt:

"De verplichte jaarlijkse bijdragen bestemd voor de bevordering van de afzet van de produkten van de consultatieve afdeling 'Akkerbouwprodukten' worden als volgt vastgesteld voor aardappelen:

1. een vaste bijdrage van vijfduizend frank voor de erkende bereiders, erkende verpakkers, schilbedrijven, groothandelaars en makelaars en commissionairs van aardappelen;

2. een vaste bijdrage van vijfduizend frank voor de invoerders van consumptieaardappelen;

3. een vaste bijdrage van vijfentwintigduizend frank voor de invoerders van primeuraardappelen;

4. een bijdrage van twee frank per honderd kilogram uitgevoerde aardappelen.

De bijdragen onder punten 1, 2 en 3 zijn niet cumulatief; alleen de hoogste wordt in aanmerking genomen."

6 Blijkens het dossier zijn de activiteiten van Lamaire in belangrijke mate op de uitvoer gericht. In het kader van die activiteiten betaalde Lamaire voor de jaren 1986 en 1987 de in artikel 4, lid 4, van het koninklijk besluit van 15 mei 1986 bedoelde bijdrage. De bijdrage voor 1988 weigerde zij te betalen.

7 Voor de rechtbank van eerste aanleg te Brussel betoogde Lamaire, dat zij gerechtigd was de voor de jaren 1986 en 1987 aan de NDALTP betaalde bijdragen terug te vorderen, en dat zij de door de NDALTP voor het jaar 1988 gevraagde bijdrage niet behoefde te betalen, aangezien die betaalde of te betalen bijdragen gebaseerd waren op artikel 4, sub 4, van het koninklijk besluit van 1986, dat haars inziens in strijd is met de artikelen 9 en 12 EEG-Verdrag.

8 Bij vonnis van 15 november 1991 wees de rechtbank van eerste aanleg te Brussel de vordering tot terugbetaling van de voor de referentiejaren 1986 en 1987 betaalde bijdragen af en verklaarde zij de vordering in reconventie van de NDALTP betreffende betaling van de bijdrage voor het referentiejaar 1988 gegrond.

9 In hoger beroep betwijfelde de rechter, of de in voormelde koninklijke besluiten opgenomen heffingcriteria zich verdroegen met de artikelen 9 en 12 van het Verdrag, van welke bepalingen hij overigens de rechtstreekse werking erkende. Onder die omstandigheden heeft de nationale rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de navolgende vraag:

"Doelen de woorden 'in- en uitvoerrechten en/of heffing van gelijke werking' ook op de bijdrage van 2 BFR per 100 kg uitgevoerde aardappelen, die krachtens het koninklijk besluit van 15 mei 1986, gewijzigd door het koninklijk besluit van 14 juli 1987, ° en meer bepaald het artikel 4 van laatstvermeld besluit ° betreffende de verplichte bijdrage bestemd voor de bevordering van de afzet van akkerbouwprodukten (Belgisch Staatsblad van 19.7.1986 en 29.7.1987) door de Nationale Dienst voor Afzet van Land- en Tuinbouwprodukten gevorderd wordt ten laste van aardappelexporteurs?"

10 Vooraf zij opgemerkt, dat het Hof in het kader van een procedure op grond van artikel 177 van het Verdrag geen uitspraak kan doen over de verenigbaarheid van bepalingen van nationaal recht met het gemeenschapsrecht, doch dat het de nationale rechter wel alle gegevens kan verschaffen over de uitlegging van het gemeenschapsrecht, zodat deze kan oordelen over de verenigbaarheid van de betrokken bepalingen met de gemeenschapsregeling.

11 Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter dus in wezen te vernemen, of de artikelen 9 en 12 van het Verdrag eraan in de weg staan, dat een nationale wettelijke regeling de uitvoer van landbouwprodukten naar andere Lid-Staten onderwerpt aan een verplichte bijdrage, zoals de bijdrage van twee Belgische frank per honderd kilogram uitgevoerde aardappelen overeenkomstig artikel 4, sub 4, van het koninklijk besluit van 15 mei 1986, gewijzigd bij koninklijk besluit van 14 juli 1987.

12 Artikel 9 van het Verdrag verbiedt in- en uitvoerrechten in eigenlijke zin, alsook alle heffingen van gelijke werking in het verkeer tussen de Lid-Staten.

13 Het Hof heeft reeds verscheidene malen geoordeeld, dat het verbod van heffingen van gelijke werking als in- en uitvoerrechten iedere eenzijdig opgelegde last omvat, hoe gering ook en ongeacht de benaming en structuur ervan, die wegens grensoverschrijding op nationale of buitenlandse goederen wordt gelegd (zie arresten van 1 juli 1969, gevoegde zaken 2/69 en 3/69, Sociaal Fonds Diamantarbeiders, Jurispr. 1969, blz. 211; 25 januari 1977, zaak 46/76, Bauhuis, Jurispr. 1977, blz. 5; 31 mei 1979, zaak 132/78, Denkavit, Jurispr. 1979, blz. 1923; 27 september 1988, zaak 18/87, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1988, blz. 5427, en 30 mei 1989, zaak 340/87, Commissie/Italië, Jurispr. 1989, blz. 1483).

14 Volgens dezelfde rechtspraak wordt evenwel een dergelijke, wegens grensoverschrijding op de goederen gelegde last niet als een bij het Verdrag verboden heffing van gelijke werking gekwalificeerd, wanneer hij deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor nationale en in- of uitgevoerde produkten volgens dezelfde criteria stelselmatig worden belast, wanneer hij de tegenprestatie vormt voor een aan de marktdeelnemer daadwerkelijk en individueel verleende dienst en evenredig is aan de kosten daarvan, of ook, onder bepaalde voorwaarden, wanneer hij wordt geheven ter zake van keuringen die worden verricht ter nakoming van door het gemeenschapsrecht opgelegde verplichtingen.

15 Ten slotte zij eraan herinnerd, dat de artikelen 9 en 12 van het Verdrag heffingen van gelijke werking als douanerechten slechts verbieden in het verkeer "tussen de Lid-Staten onderling", zodat deze bepalingen irrelevant zijn voor de in- of uitvoer van produkten uit of naar derde landen (arrest van 10 oktober 1978, zaak 148/77, Hansen en Balle, Jurispr. 1978, blz. 1787, r.o. 22).

16 In casu staat in de eerste plaats vast, dat de in geding zijnde bijdrage een door een Lid-Staat eenzijdig opgelegde geldelijke last is die wegens grensoverschrijding op een bepaald goed wordt gelegd.

17 Daarbij moet worden beklemtoond, dat de omstandigheid dat een wegens invoer of uitvoer van een goed geheven verplichte bijdrage niet aan de staat, doch aan een ander, van de staat onderscheiden orgaan ten goede komt, niet afdoet aan de kwalificatie van die bijdrage als heffing van gelijke werking in de zin van de artikelen 9 en 12 van het Verdrag (arrest Sociaal Fonds Diamantarbeiders, reeds aangehaald, r.o. 18).

18 In de tweede plaats valt de litigieuze bijdrage onder geen van de uitzonderingen die in de in rechtsoverweging 13 van dit arrest aangehaalde rechtspraak zijn genoemd.

19 Om te beginnen wordt deze bijdrage niet geheven ter zake van keuringen verricht ter nakoming van door het gemeenschapsrecht opgelegde verplichtingen. Voorts treft zij uitsluitend de uitvoer van het betrokken produkt en maakt zij geen deel uit van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor de betrokken produkten volgens dezelfde criteria en ongeacht hun oorsprong, herkomst of bestemming stelselmatig worden belast. En ten slotte is zij blijkens het dossier bestemd om in het algemeen de activiteiten van de NDALTP op het gebied van de afzetbevordering te financieren. Zij is bijgevolg geen tegenprestatie voor een specifiek of geïndividualiseerd voordeel voor de marktdeelnemer, waarvan het bedrag evenredig is aan de kosten van die dienst.

20 Hieruit volgt, dat een verplichte bijdrage die de uitvoer van aardappelen treft, zoals die welke op grond van artikel 4, sub 4, van het koninklijk besluit van 15 mei 1986, zoals gewijzigd, ten bate van de NDALTP wordt geheven, is aan te merken als een heffing van gelijke werking als een uitvoerrecht, die als zodanig door de artikelen 9 en 12 EEG-Verdrag is verboden.

21 In casu dient de nationale rechter te onderzoeken, in hoeverre de door Lamaire verrichte exporten voor andere Lid-Staten dan wel voor derde landen waren bestemd. Uit het voorgaande volgt, dat slechts in dit laatste geval de exporten aan de betrokken bijdrage zouden kunnen worden onderworpen.

22 Mitsdien moet op de vraag van de nationale rechter worden geantwoord, dat de artikelen 9 en 12 van het Verdrag eraan in de weg staan, dat een nationale wettelijke regeling de uitvoer van landbouwprodukten naar andere Lid-Staten aan een verplichte bijdrage onderwerpt, wanneer die bijdrage niet wordt geheven ter zake van keuringen verricht ter nakoming van door het gemeenschapsrecht opgelegde verplichtingen, wanneer zij uitsluitend de uitvoer van de betrokken produkten treft en geen deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor die produkten volgens dezelfde criteria en ongeacht hun oorsprong, herkomst of bestemming stelselmatig worden belast, en, ten slotte, wanneer zij geen tegenprestatie is voor een specifiek of geïndividualiseerd voordeel voor de marktdeelnemer, waarvan het bedrag evenredig is aan de kosten van die dienst.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door het Hof van Beroep te Brussel bij arrest van 25 maart 1993 gestelde vraag, verklaart voor recht:

De artikelen 9 en 12 van het Verdrag staan eraan in de weg, dat een nationale wettelijke regeling de uitvoer van landbouwprodukten naar andere Lid-Staten aan een verplichte bijdrage onderwerpt, wanneer die bijdrage niet wordt geheven ter zake van keuringen verricht ter nakoming van door het gemeenschapsrecht opgelegde verplichtingen, wanneer zij uitsluitend de uitvoer van de betrokken produkten treft en geen deel uitmaakt van een algemeen stelsel van binnenlandse heffingen waardoor die produkten volgens dezelfde criteria en ongeacht hun oorsprong, herkomst of bestemming stelselmatig worden belast, en, ten slotte, wanneer zij geen tegenprestatie is voor een specifiek of geïndividualiseerd voordeel voor de marktdeelnemer, waarvan het bedrag evenredig is aan de kosten van die dienst.

Top