Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61993CJ0035

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 16 juni 1994.
    Develop Dr. Eisbein GmbH & Co. tegen Hauptzollamt Stuttgart-West.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Finanzgericht Baden-Württemberg - Duitsland.
    Gemeenschappelijk douanetarief - Goed dat zich in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat bevindt - Fotokopieerapparaten die in bouwpakketten met ongeveer 200 afzonderlijke onderdelen worden geleverd.
    Zaak C-35/93.

    Jurisprudentie 1994 I-02655

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1994:252

    61993J0035

    ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 16 JUNI 1994. - DEVELOP DR. EISBEIN GMBH & CO. TEGEN HAUPTZOLLAMT STUTTGART-WEST. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: FINANZGERICHT BADEN-WUERTTEMBERG - DUITSLAND. - GEMEENSCHAPPELIJK DOUANETARIEF - GOED DAT ZICH IN GEDEMONTEERDE OF IN NIET GEMONTEERDE STAAT BEVINDT - FOTOKOPIEERAPPARATEN DIE IN BOUWPAKKETTEN MET ONGEVEER 200 AFZONDERLIJKE ONDERDELEN WORDEN GELEVERD. - ZAAK C-35/93.

    Jurisprudentie 1994 bladzijde I-02655


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Gemeenschappelijk douanetarief ° Tariefposten ° Indeling van goederen ° Criteria ° Objectieve kenmerken van produkt ° Fabricagemethoden ° Voorwaarde voor inaanmerkingneming ° Algemene bepaling 2 a) ° Goed in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat ° Uitlegging ° Toepassing van toelichtingen bij IDR-Nomenclatuur ° Grenzen

    Samenvatting


    Het gemeenschappelijk douanetarief houdt weliswaar in bepaalde gevallen rekening met fabricagemethoden, maar het maakt in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle bij voorkeur gebruik van indelingscriteria gebaseerd op de objectieve kenmerken van de produkten, zoals deze in de tekst van de posten van het GDT en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn vastgelegd en die bij de inklaring kunnen worden geverifieerd. Bijgevolg zijn de fabricagemethoden van een produkt slechts van belang, wanneer de desbetreffende tariefpost dit uitdrukkelijk bepaalt.

    Hieruit volgt dat bepaling 2 a), tweede volzin, van de algemene bepalingen voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, opgenomen in deel I, titel I, sub A, van de bijlage bij verordening (EEG) nr. 950/68 van de Raad van 28 juni 1968 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1/72 van de Raad van 20 december 1971, die, zonder de montagehandeling te preciseren, bepaalt dat een goed in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat voor de tariefindeling als een compleet goed moet worden beschouwd, aldus moet worden uitgelegd, dat als een goed in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat is te beschouwen het goed waarvan de samenstellende onderdelen, dat wil zeggen de onderdelen die kunnen worden geïdentificeerd als te zijn bestemd om het afgewerkte produkt te vormen, alle terzelfder tijd ter inklaring worden aangeboden. Daarbij moet geen rekening worden gehouden met de montagetechniek of de ingewikkeldheid van de montagemethode.

    Aan deze uitlegging kan een toelichting bij de Nomenclatuur van de Internationale Douaneraad niet afdoen, omdat een dergelijke toelichting rechtens niet bindend is en buiten beschouwing moet blijven wanneer de inhoud ervan niet met de bepalingen zelf van het gemeenschappelijk douanetarief in overeenstemming is en, zo hiermee rekening werd gehouden, de draagwijdte van dit tarief zou worden gewijzigd.

    Partijen


    In zaak C-35/93,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

    Develop Dr. Eisbein GmbH & Co.

    en

    Hauptzollamt Stuttgart-West

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van bepaling 2 a), tweede volzin, van de algemene bepalingen voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, opgenomen in deel I, titel I, sub A, van de bijlage bij verordening (EEG) nr. 950/68 van de Raad van 28 juni 1968 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1968, L 172, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1/72 van de Raad van 20 december 1971 (PB 1972, L 1, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida (rapporteur), kamerpresident, D. A. O. Edward, R. Joliet, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Zuleeg, rechters,

    advocaat-generaal: C. Gulmann

    griffier: J.-G. Giraud

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    ° Develop Dr. Eisbein GmbH & Co., verzoekster in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door H.-J. Niemeyer, advocaat te Brussel,

    ° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Fialho, lid van haar juridische dienst, bijgestaan door C.-M. Happe, ter beschikking van de Commissie gesteld nationaal ambtenaar, als gemachtigden, en H.-J. Rabe, advocaat te Hamburg,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van verzoekster in het hoofdgeding en de Commissie ter terechtzitting van 25 november 1993,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 16 december 1993,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 12 januari 1993, ingekomen ten Hove op 5 februari daaraanvolgend, heeft het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg krachtens artikel 177 EEG-Verdrag drie prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van bepaling 2 a), tweede volzin, van de algemene bepalingen voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, opgenomen in deel I, titel I, sub A, van de bijlage bij verordening (EEG) nr. 950/68 van de Raad van 28 juni 1968 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1968, L 172, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1/72 van de Raad van 20 december 1971 [PB 1972, L 1, blz. 1; hierna: "algemene bepaling 2 a), tweede volzin"].

    2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen Develop Dr. Eisbein GmbH & Co. (hierna: "Develop Eisbein") en het Hauptzollamt Stuttgart-West (hierna: "Hauptzollamt") betreffende de tariefindeling van complete fotokopieerapparaten, werkend met een optisch systeem, met de typeaanduiding EP 50 of D 200 en EP 410 Z of D 500, die in het tijdvak van 1 november 1985 tot 30 april 1987 uit Japan waren ingevoerd. De in bouwpakketten geleverde fotokopieerapparaten bestonden uit ongeveer 200 afzonderlijke onderdelen.

    3 Overeenkomstig de aangifte van Develop Eisbein deelde het Hauptzollamt deze onderdelen van fotokopieerapparaten aanvankelijk in onder tariefpost 90.10 A (fotokopieerapparaten, werkend met een optisch systeem) van het gemeenschappelijk douanetarief (hierna: "GDT") ° Nimexe-code 90.10-28 (delen, onderdelen en toebehoren) en liet ze als onderdelen van fotokopieerapparaten tot het vrije verkeer toe.

    4 Na een controle in het bedrijf van Develop Eisbein oordeelde het Hauptzollamt echter op grond van algemene bepaling 2 a), tweede volzin, dat de ingevoerde goederen als zich in niet gemonteerde staat bevindende fotokopieerapparaten moesten worden ingedeeld onder tariefpost 90.10 A van het GDT - Nimexe-code 90.10-22 (apparaten) en onderworpen aan een anti-dumpingrecht krachtens de verordeningen (EEG) nr. 2640/86 van de Commissie van 21 augustus 1986 tot instelling van een voorlopig anti-dumpingrecht op de invoer van fotokopieerapparaten voor gewoon papier van oorsprong uit Japan (PB 1986, L 239, blz. 5) en nr. 535/87 van de Raad van 23 februari 1987 houdende instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van fotokopieerapparaten voor gewoon papier van oorsprong uit Japan (PB 1987, L 54, blz. 12).

    5 Derhalve legde het Hauptzollamt bij een wijziging van 8 juni 1989 Develop Eisbein een naheffing op van 3 112 836,97 DM aan anti-dumpingrechten.

    6 Na afwijzing van haar bezwaar tegen deze beschikking van het Hauptzollamt stelde Develop Eisbein beroep in bij het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg, stellende dat de als bouwpakket ingevoerde onderdelen niet als afgewerkte fotokopieerapparaten in de zin van algemene bepaling 2 a), tweede volzin, kunnen worden beschouwd. Zij merkte daarbij op, dat volgens paragraaf VI van de IDR-toelichtingen betreffende deze algemene bepaling (in de versie van 1972; paragraaf VII van de toelichtingen bij het geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen van 1986; hierna: "toelichting") een niet gemonteerd artikel een artikel is "waarvan de verschillende elementen zijn bestemd om te worden samengevoegd, hetzij met behulp van eenvoudige middelen (bouten en moeren, schroeven, enz.), hetzij bij voorbeeld door klinken of lassen, dit echter onder de voorwaarde dat het om eenvoudige montagebewerkingen gaat". De montage van fotokopieerapparaten kan echter niet worden beschouwd als een eenvoudige montagebewerking, zoals bedoeld in de toelichting, te weten een bewerking waardoor met behulp van eenvoudige handelingen een nagenoeg afgesloten fabricageproces kan worden beëindigd. Voor de montage van de fotokopieerapparaten, aldus Develop Eisbein, zet zij gespecialiseerd en hoog gekwalificeerd personeel in moderne produktie-eenheden in, dat gebruik maakt van zeer geperfectioneerde instrumenten en een heel bijzondere know-how, terwijl technici, elektrotechnici en ingenieurs belast zijn met het justeren en meten dat na iedere montagefase vereist is.

    7 Deze opvatting zou overigens worden bevestigd door 's Hofs arrest van 13 december 1989 (zaak C-26/88, Brother International, Jurispr. 1989, blz. 4253), waarin het Hof eenvoudige assemblagehandelingen omschreef als handelingen die geen personeel vergen dat bijzonder gekwalificeerd is voor de betrokken werkzaamheden, noch geperfectioneerd werktuig, noch speciaal voor de assemblage uitgeruste fabrieken (r.o. 17).

    8 Het Hauptzollamt was daarentegen van mening, dat de montage van fotokopieerapparaten in bouwpakketten een eenvoudige montagebewerking is in de zin van paragraaf VI van de toelichting, en dat deze toelichting, wanneer zij spreekt van lassen, het gebruik van veeleisende technieken door gekwalificeerd en gespecialiseerd personeel niet uitsluit. Dit personeel houdt zich overigens enkel bezig met het justeren en meten van de fotokopieerapparaten, welke werkzaamheden niet het monteren betreffen. Volgens het Hauptzollamt wordt de grens van eenvoudige montagebewerkingen slechts overschreden wanneer tijdens het produktieproces werkzaamheden worden verricht die leiden tot vormveranderingen van het betrokken goed. Op het arrest Brother International ten slotte zou in casu geen beroep kunnen worden gedaan, daar het betrekking heeft op de uitlegging van bepalingen betreffende de oorsprong van goederen, die een geheel ander doel hebben dan het GDT.

    9 Na in de montagehal van Develop Eisbein de montage van het fotokopieerapparaat EP 3170, dat in de plaats is gekomen van de in geding zijnde apparaten, in ogenschouw te hebben genomen en na een deskundigenrapport te hebben laten opstellen inzake de montage van dat fotokopieerapparaat, heeft het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vragen gesteld:

    "1. a) Moet algemene bepaling 2 a), tweede volzin, voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief aldus worden uitgelegd, dat van een gedemonteerd of ° wat op hetzelfde neerkomt ° niet gemonteerd goed sprake is, wanneer de techniek voor het monteren van de tegelijkertijd ter inklaring aangeboden onderdelen geen ingewikkelde montagemethode vereist, of

    b) komt het er alleen op aan, of de te monteren onderdelen, alvorens te worden samengevoegd, worden verwerkt of bewerkt, of

    c) noopt reeds het grote aantal onderdelen tot de conclusie dat de onderdelen geen niet gemonteerd goed vormen?

    2. Indien de vragen sub 1 ontkennend worden beantwoord:

    Moet de tweede volzin van algemene bepaling 2 a) dan aldus worden uitgelegd, dat van een niet gemonteerd goed sprake is, wanneer de montage van de tegelijkertijd ter inklaring aangeboden onderdelen ervan geen personeel vergt dat bijzonder gekwalificeerd is voor de betrokken werkzaamheid, noch geperfectioneerd werktuig, noch speciaal voor de assemblage uitgeruste fabrieken in de zin van rechtsoverweging 17 van het arrest van het Hof van 13 december 1989, zaak C-26/88, Brother International, Jurispr. 1989, blz. 4253, 4279?

    3. Indien vraag 1 a) bevestigend wordt beantwoord:

    Kunnen de in vraag 2 genoemde criteria dan aanvullend worden toegepast?"

    De eerste vraag

    10 Met de eerste vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, wat de criteria zijn op grond waarvan kan worden aangenomen, dat een goed zich in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat bevindt in de zin van algemene bepaling 2 a), tweede volzin. Hij vraagt zich eerst af, of dit het geval is wanneer overeenkomstig paragraaf VI van de toelichting de montage van de betrokken onderdelen geen ingewikkelde montagemethode vereist, en vervolgens of het feit dat de onderdelen eerst worden verwerkt of bewerkt, dan wel het feit dat zij zeer talrijk zijn, belet dat een goed wordt geacht zich in niet gemonteerde staat te bevinden.

    11 De verwijzende rechter overweegt, dat uit paragraaf VI van de toelichting volgt, dat de montage als eenvoudig wordt beschouwd wanneer de hiertoe gebruikte methoden of middelen eenvoudig zijn. Hij acht echter niet kennelijk onjuist de opvatting, dat algemene bepaling 2 a), tweede volzin, het gebruik van ingewikkelde montagemethoden niet uitsluit, welke opvatting gebaseerd is op de gedachte, dat montagehandelingen eenvoudig zijn wanneer daarbij geen aanvullende bewerking van de onderdelen vereist is. Volgens de verwijzende rechter kunnen dergelijke bewerkingen echter zeer eenvoudig zijn en behoeven zij derhalve de kwalificatie van de montage in de zin van paragraaf VI van de toelichting niet te wijzigen. Ten slotte vraagt hij zich af, of het feit dat het aantal onderdelen groot is, invloed heeft op de kwalificatie van de montage.

    12 De Commissie is van mening, dat de bewoordingen van algemene bepaling 2 a), tweede volzin, duidelijk zijn en dat die bepaling van toepassing is wanneer alle onderdelen van een goed tegelijkertijd ter inklaring worden aangeboden. Volgens de Commissie beoogt paragraaf VI van de toelichting te preciseren, dat deze algemene bepaling van toepassing is wanneer de verschillende onderdelen vóór de montage onbelangrijke, niet substantiële bewerkingen met eenvoudige technieken moeten ondergaan. Wanneer deze onderdelen daarentegen vóór de montage ingrijpend moeten worden bewerkt, is algemene bepaling 2 a), tweede volzin, niet van toepassing, omdat het goed zich zonder dergelijke bewerkingen in niet afgewerkte staat bevindt en dus niet alle essentiële kenmerken bezit. Gelet evenwel op het doel van deze bepaling, sluiten dergelijke essentiële wijzigingen, zo zij in een concreet geval door de montagetechniek noodzakelijk zijn om een afgewerkt of als zodanig aangemerkt goed te verkrijgen, de toepasselijkheid van algemene bepaling 2 a) niet uit. De Commissie merkt nog op, dat het begrip "goed in gedemonteerde of niet gemonteerde staat" geen enkele aanwijzing bevat met betrekking tot het aantal te monteren onderdelen, zodat dit aantal niet als beoordelingscriterium kan dienen.

    13 Volgens Develop Eisbein moet algemene bepaling 2 a), tweede volzin, allereerst worden uitgelegd aan de hand van de bewoordingen ervan. Aansluitend bij het begrip "goed in gedemonteerde of niet gemonteerde staat" en bij het begrip montage zoals omschreven door het Hof in zijn arrest van 30 september 1982 (zaak 295/81, IFF, Jurispr. 1982, blz. 3239, 3248), meent zij evenwel dat veeleer het fabricageproces bepalend is voor de vraag of de onderdelen voor de tariefindeling als afgewerkte of complete goederen moeten worden beschouwd. Derhalve moet volgens Develop Eisbein vooral de toelichting bij de betrokken algemene bepaling in aanmerking worden genomen.

    14 Voorts merkt Develop Eisbein op, dat algemene bepaling 2 a), tweede volzin, een afwijkingsbepaling is, daar zij het bijzondere geval regelt waarin onderdelen uitzonderlijkerwijs als complete goederen worden ingedeeld, en dat deze bepaling derhalve strikt moet worden uitgelegd. Enkel een uitlegging die op de moeilijkheid van de montagetechniek is gebaseerd, zou verenigbaar zijn met de verplichting om deze bepaling strikt uit te leggen.

    15 Ten slotte, aldus Develop Eisbein, heeft het Hof in het arrest Brother International zijn definitie van het begrip eenvoudige assemblagehandelingen niet beperkt tot het gebied van de oorsprong van goederen, waarop dit arrest betrekking had, zodat deze definitie ook voor de tariefindeling van een goed geldt.

    16 Er zij aan herinnerd dat algemene bepaling 2 a) luidt als volgt: "De vermelding van een goed in een post heeft eveneens betrekking op dat goed in niet complete of in niet afgewerkte staat voor zover dit de essentiële kenmerken van het complete of het afgewerkte goed vertoont. Deze vermelding heeft eveneens betrekking op een compleet of een afgewerkt goed of een op grond van de voorgaande volzin als zodanig aan te merken goed, indien het zich in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat bevindt."

    17 Uit de bewoordingen van de tweede volzin van deze algemene bepaling blijkt, dat een goed in gedemonteerde of in niet gemonteerde staat voor de tariefindeling als een compleet goed moet worden beschouwd. Nergens wordt verwezen naar de montagetechniek die noodzakelijk is om het afgewerkte goed te verkrijgen.

    18 Zoals het Hof reeds heeft overwogen, houdt het douanetarief weliswaar in bepaalde gevallen rekening met fabricagemethoden, maar maakt het in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle bij voorkeur gebruik van indelingscriteria gebaseerd op de objectieve kenmerken van de produkten, zoals deze in de tekst van de posten van het GDT en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn vastgelegd en die bij de inklaring kunnen worden geverifieerd. Bijgevolg zijn de door Develop Eisbein vermelde fabricagemethoden slechts van belang, wanneer de desbetreffende tariefpost dit uitdrukkelijk bepaalt (zie arresten van 25 mei 1989, zaak 40/88, Weber, Jurispr. 1989, blz. 1395, en 31 maart 1992, zaak C-338/90, Hamlin, Jurispr. 1992, blz. I-2333).

    19 Algemene bepaling 2 a), tweede volzin, moet derhalve aldus worden uitgelegd, dat als een goed in gedemonteerde of niet gemonteerde staat is te beschouwen het goed waarvan de samenstellende onderdelen, dat wil zeggen de onderdelen die kunnen worden geïdentificeerd als te zijn bestemd om het afgewerkte produkt te vormen, alle terzelfder tijd ter inklaring worden aangeboden, en dat daarbij geen rekening moet worden gehouden met de montagetechniek of de ingewikkeldheid van de montagemethode.

    20 Paragraaf VI van de toelichting kan aan deze uitlegging niet afdoen.

    21 Ofschoon, gelijk het Hof reeds herhaaldelijk heeft verklaard, de toelichtingen op de IDR-nomenclatuur belangrijke middelen vormen ter verzekering van een eenvormige toepassing van het gemeenschappelijk douanetarief door de douaneautoriteiten van de Lid-Staten en als zodanig als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan kunnen worden beschouwd, zijn deze toelichtingen niettemin rechtens niet bindend, zodat in voorkomend geval moet worden onderzocht, of de inhoud ervan met de bepalingen zelf van het gemeenschappelijk douanetarief in overeenstemming is en de draagwijdte ervan niet wijzigt (zie arresten van 15 februari 1977, gevoegde zaken 69/76 en 70/76, Dittmeyer, Jurispr. 1977, blz. 231, en 11 juli 1980, zaak 798/79, Chem-Tec, Jurispr. 1980, blz. 2639).

    22 De draagwijdte van algemene bepaling 2 a), tweede volzin, zoals volgend uit de bewoordingen ervan, zou aanzienlijk worden gewijzigd wanneer men bij de toepassing ervan rekening zou moeten houden met de montagetechniek of de ingewikkeldheid van de montagemethode. Zo paragraaf VI van de toelichting moest worden uitgelegd op de wijze die Develop Eisbein voorstaat, zou hij bijgevolg niet in aanmerking kunnen worden genomen.

    23 Mitsdien moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat als een goed in gedemonteerde of niet gemonteerde staat is te beschouwen het goed waarvan de samenstellende onderdelen, dat wil zeggen de onderdelen die kunnen worden geïdentificeerd als te zijn bestemd om het afgewerkte produkt te vormen, alle terzelfder tijd ter inklaring worden aangeboden, en dat daarbij geen rekening moet worden gehouden met de montagetechniek of de ingewikkeldheid van de montagemethode.

    De tweede en de derde vraag

    24 Gelet op het op de eerste vraag gegeven antwoord behoeft op de andere prejudiciële vragen niet te worden geantwoord.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    25 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    uitspraak doende op de door het Finanzgericht Baden-Wuerttemberg bij beschikking van 12 januari 1993 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    Bepaling 2 a), tweede volzin, van de algemene bepalingen voor de toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, opgenomen in deel I, titel I, sub A, van de bijlage bij verordening (EEG) nr. 950/68 van de Raad van 28 juni 1968 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 1/72 van de Raad van 20 december 1971, moet aldus worden uitgelegd, dat als een goed in gedemonteerde of niet gemonteerde staat is te beschouwen het goed waarvan de samenstellende onderdelen, dat wil zeggen de onderdelen die kunnen worden geïdentificeerd als te zijn bestemd om het afgewerkte produkt te vormen, alle terzelfder tijd ter inklaring worden aangeboden. Daarbij moet geen rekening worden gehouden met de montagetechniek of de ingewikkeldheid van de montagemethode.

    Top