EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61993CC0323

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 4 mei 1994.
Société civile agricole du Centre d'insémination de la Crespelle tegen Coopérative d'élevage et d'insémination artificielle du département de la Mayenne.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour de cassation - Frankrijk.
Kunstmatige inseminatie van runderen - Territoriaal monopolie.
Zaak C-323/93.

Jurisprudentie 1994 I-05077

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1994:185

61993C0323

Conclusie van advocaat-generaal Gulmann van 4 mei 1994. - SOCIETE CIVILE AGRICOLE DU CENTRE D'INSEMINATION DE LA CRESPELLE TEGEN COOPERATIVE D'ELEVAGE ET D'INSEMINATION ARTIFICIELLE DU DEPARTEMENT DE LA MAYENNE. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COUR DE CASSATION - FRANKRIJK. - KUNSTMATIGE INSEMINATIE VAN RUNDEREN - TERRITORIAAL MONOPOLIE. - ZAAK C-323/93.

Jurisprudentie 1994 bladzijde I-05077
Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00207
Finse bijz. uitgave bladzijde I-00209


Conclusie van de advocaat generaal


++++

Mijnheer de President,

mijne heren Rechters,

1. De Franse Cour de cassation heeft het Hof twee prejudiciële vragen voorgelegd over de uitlegging van de artikelen 90, lid 1, 86 en 30 EEG-Verdrag. Die vragen zijn gerezen in een geding tussen twee Franse ondernemingen die zich bezighouden met inseminatie. Het geschil betreft de regels voor inseminatiestations die zijn neergelegd in de Franse veeteeltwet van 28 december 1966.(1)

2. De voorgelegde vragen hebben meer in het bijzonder betrekking op artikel 5 van de wet. Daarin heet het onder meer, dat voor de exploitatie van kunstmatige-inseminatiestations, ongeacht of deze zowel de produktie als het inbrengen van sperma of slechts één van deze activiteiten verzorgen, een voorafgaande erkenning van de minister van Landbouw is vereist.

Artikel 5 bepaalt onder meer:

"Elk inseminatiestation bedient een rayon waarbinnen het als enige tot optreden bevoegd is. In zijn erkenning wordt dit rayon afgebakend.

Veehouders in het rayon van een inseminatiestation kunnen dit station verzoeken, hen te voorzien van sperma afkomstig van een produktiestation van eigen keuze (...); de uit deze keuze voortvloeiende extra kosten komen ten laste van de gebruikers" (cursivering van mij).

3. De partijen in het hoofdgeding zijn de Coopérative d' élevage et d' insémination artificielle du département de la Mayenne (hierna: "CEIAM"), die in 1970 door de minister van Landbouw officieel werd erkend als inseminatiestation voor het département de la Mayenne, en de Société civile agricole du Centre d' insémination de la Crespelle (hierna: "Centre de la Crespelle"), die sinds 1961 in een deel van het département de la Mayenne kunstmatige inseminaties verricht, doch niet over de in de wet van 1966 bedoelde erkenning door het Ministerie van Landbouw beschikt.

4. CEIAM dagvaardde in 1985 Centre de la Crespelle voor het Tribunal de grande instance de Rennes, op grond dat het Centre inbreuk had gemaakt op haar exclusief recht om in het département de la Mayenne kunstmatige inseminaties te verrichten. Zij concludeerde tot veroordeling van Centre de la Crespelle tot vergoeding van het door die inbreuk geleden verlies en tot stopzetting van zijn onwettige activiteiten. Het Tribunal de grande instance wees de vordering van CEIAM toe en veroordeelde Centre de la Crespelle, dat de inbreuk op het exclusief recht niet ontkende, tot betaling van een aanzienlijke schadevergoeding en tot een dwangsom voor het geval het Centre opnieuw inbreuk op dat recht zou maken. Dit vonnis is bekrachtigd door de Cour d' appel de Rennes, die onder meer het door Centre de la Crespelle aangevoerde middel verwierp, dat de Franse regeling tot invoering van een geografisch monopolie voor inseminatiestations onverenigbaar met het gemeenschapsrecht was.(2)

Centre de la Crespelle heeft tegen het arrest van de Cour d' appel beroep in cassatie ingesteld bij de Cour de cassation, op grond dat de strekking van de aangevoerde gemeenschapsrechtelijke regels daarin onjuist is beoordeeld.

5. De Cour de cassation heeft het Hof de volgende vragen voorgelegd:

"1) Verzetten de bepalingen van de artikelen 5, 86 en 90, lid 1, EEG-Verdrag zich ertegen, dat bij een nationale wettelijke regeling als in casu aan de orde is, kunstmatige-inseminatiestations worden opgericht, die binnen een bepaald rayon bij uitsluiting bevoegd zijn en die extra kosten in rekening mogen brengen, wanneer de veehouders in het rayon waarbinnen het station over een uitsluitende bevoegdheid beschikt, de levering vragen van sperma afkomstig van erkende produktiestations van hun keuze?

2) Verzetten de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag, artikel 2 van richtlijn 77/504/EEG van de Raad van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen(3), en artikel 4 van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting(4), zich tegen een nationale regeling als die welke thans aan de orde is, die marktdeelnemers die sperma uit een andere Lid-Staat van de Gemeenschap invoeren, verplicht dit aan een erkend station voor kunstmatige inseminatie of produktie te leveren?"

6. Partijen in het hoofdgeding, de Franse regering en de Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend.

7. Uit de vragen en de in de onderhavige zaak ingediende opmerkingen blijkt, dat een onderscheid moet worden gemaakt tussen enerzijds de onderdelen van de Franse regeling die betrekking hebben op de dienstverrichting bestaande uit de eigenlijke inseminatie, en anderzijds de onderdelen ervan die betrekking hebben op de levering en de conservering van het produkt ° het sperma van stieren ° dat voor die dienstverrichting wordt gebruikt.

Context, inhoud en praktische toepassing van de Franse wettelijke regeling

8. De veeteeltwet van 1966 heeft volgens artikel 1 ervan tot doel, de kwaliteit van de veestapel te verbeteren. Volgens de voorstukken(5) had de wet onder meer de verbetering van de selectie van Franse fokrunderen tot doel, en dus ook van de concurrentiecapaciteit van de Franse landbouw vóór de totstandkoming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid als bedoeld in het EEG-Verdrag.(6)

9. Zoals gezegd, geldt als fundamentele regel op het gebied van de rasverbetering van de veestapel, dat dit dient te geschieden in het kader van door de minister van Landbouw erkende produktie- of inseminatiestations. Uit artikel 5, derde alinea, van de wet blijkt, dat bij het verlenen van de erkenning onder meer wordt gelet op "de reeds bestaande uitrustingen, de bijdrage die het betrokken station kan leveren aan de rasverbetering van de veestapel en de waarborgen die het met name op het gebied van gekwalificeerd personeel, materiële middelen en fokdieren biedt (...)".

10. Blijkens artikel 2 van decreet nr. 69/258 van 22 maart 1969 inzake kunstmatige inseminatie(7) bestaan de werkzaamheden van produktiestations in "het houden van een erkende stal mannelijke fokdieren of dieren waarvoor een nakomelingenonderzoek is toegelaten, de zorg voor de uitvoering van het nakomelingenonderzoek volgens een door de minister van Landbouw goedgekeurd programma, het afnemen, behandelen, bewaren en leveren van sperma van goedgekeurde fokdieren of fokdieren op proef".

11. Blijkens diezelfde bepaling bestaan de werkzaamheden van de inseminatiestations in "de inseminatie van vrouwelijke dieren van de diersoorten bedoeld in artikel 1 van de wet van 28 december 1966", en kan "de inseminatiecentra worden toegestaan goedgekeurde fokdieren te houden die door produktiestations ter beschikking worden gesteld; in dat geval zorgen zij zelf voor het afnemen, behandelen en bewaren van het sperma van de dieren die tot dat station behoren".

12. In haar antwoord op de vragen van het Hof heeft de Franse regering uiteengezet, dat er in totaal 23 produktiestations bestaan, waarvan sommige uitsluitend voor één, en andere voor meerdere rassen zijn erkend. In totaal bestaan er 54 inseminatiestations. De stations worden beheerd door landbouwcooeperaties of verenigingen daarvan. Op zeven na zijn alle stations op nationaal niveau verenigd in het kader van de Union nationale des coopératives agricoles d' élevage et d' insémination artificielle (UNCEIA). Volgens de Franse regering hebben de cooeperaties geen winstoogmerk.(8)

13. De inseminatiestations zijn bij uitsluiting bevoegd om binnen een bepaald geografisch rayon inseminaties te verrichten. Uit de voorstukken blijkt(9), dat een dergelijk exclusief recht onder meer noodzakelijk wordt geacht om prijsconcurrentie te vermijden die nadelig zou kunnen zijn voor de stations die baanbrekend werk verrichten op het gebied van de veefokkerij. Aangaande de context die de basis vormt voor het exclusieve recht, verklaarde de Franse regering het volgende:

"Het monopolie, dat door de beroepsmensen gunstig is onthaald en het resultaat is van een permanente samenwerking tussen de overheid en de veehouders, heeft twee doelstellingen. In de eerste plaats beoogt het te verzekeren, dat veehouders binnen het rayon constant worden bevoorraad met sperma, maar bovenal wil het in het algemeen belang de rasverbetering bevorderen, via een nauwkeurige beoordeling van de genetische waarde in selectieschema' s gebaseerd op de afstamming. Het testen van fokdieren is immers een langdurige en kostbare operatie, die een volgehouden inspanning vergt en financieel rendabel moet zijn. Het testen van een aantal fokstieren garandeert immers niet, dat één of meer daarvan tot de rasverbetering zullen kunnen bijdragen. Anderzijds kost dit soort genetische evaluatie die 5 tot 10 jaar duurt, bijna 300 000 FF per fokstier, terwijl slechts één op vier stieren door de melkproducenten zal worden goedgekeurd en één op tien door de fokkers regelmatig zal worden gebruikt. Onder die omstandigheden kan door het exclusieve rayon dat aan de inseminatiestations is toegekend, ervoor worden gezorgd en technisch gegarandeerd, dat er steeds dieren beschikbaar zijn voor kunstmatige inseminaties, zowel voor het testen als voor het fokken. Opheffing van het territoriale monopolie zou ertoe leiden, dat steeds meer personen in eenzelfde rayon actief zouden worden en het testen zou worden gefragmentariseerd, zodat per programma steeds minder dieren beschikbaar zouden zijn, en meteen ook de kans zou afnemen om fokdieren te selecteren die voor verbetering van het ras in aanmerking komen" (cursivering van mij).

14. Het exclusieve recht is dus enerzijds ingegeven door de noodzaak de bevoorrading van het betrokken rayon te verzekeren, en anderzijds en bovenal door het streven om voor een voldoende belangrijke veestapel te zorgen, waarop onderzoek kan worden verricht. Daarbij komt nog een financieel aspect, waarop uitgebreid wordt ingegaan in bijlage 3 bij de opmerkingen van de Franse regering. Hierin staat onder meer het volgende:

"Via de prijs van de verrichte kunstmatige inseminatie waarbij de kosten van het selectieprogramma zijn inbegrepen, maakt deze regeling het dus mogelijk om, gelet op de cooeperatieve structuur en de tussen de stations gesloten contracten, de hoge financiële kosten van de selectieprogramma' s over een groot aantal fokkers te verdelen.

De uitvoerders van de programma' s beschikken dus over constante middelen die nodig zijn voor dit soort activiteit, waarvan enkel op lange termijn resultaten zijn te verwachten."

15. Het exclusieve recht van de inseminatiestations is dus niet gebaseerd op de noodzaak om in het betrokken rayon een beroep te doen op gekwalificeerd personeel van het station. Volgens de verkregen inlichtingen is de inseminatie zelf eenvoudig, en kan zij zo nodig door de veehouder zelf, onder toezicht van het inseminatiestation worden verricht.(10)

16. De inseminatiestations betrekken het sperma dat zij voor de inseminaties gebruiken gewoonlijk bij de produktiestations waarmee zij contracten hebben afgesloten. De inseminatiestations zijn verplicht dergelijke contracten af te sluiten, zodat een constante en toereikende aanvoer van sperma verzekerd is. In die contracten is voor de inseminatiestations overigens ook de verplichting opgenomen, bij te dragen tot de rasverbetering van de veestapel.

17. Het lijdt geen twijfel, dat de veehouders het ermee eens zijn, dat de inseminatiestations in beginsel sperma gebruiken van die produktiestations waarmee zij een contract hebben gesloten. Eén van de redenen hiervoor zou kunnen zijn, dat de aankoop van sperma in kleine hoeveelheden hoge kosten meebrengt.(11)

18. De verplichting om bij contract de bevoorrading van sperma te garanderen, sluit echter de mogelijk niet uit zich elders te bevoorraden. De Franse wettelijke regeling verzet zich er niet tegen, dat individuele veehouders of de inseminatiestations zich voor de aankoop van sperma rechtstreeks tot buitenlandse producenten wenden.

De regels daarvoor zijn onder meer opgenomen in artikel 5 van de wet van 1966, bepalende dat

° de veehouders hun plaatselijk inseminatiestation kunnen verzoeken, hen te voorzien van sperma afkomstig van produktiestations van hun keuze,

° het betrokken station gehouden is de inseminaties te verrichten met het aldus verkregen sperma, en

° de uit die keuze voortvloeiende extra kosten ten laste van de veehouders komen.

19. Die regels zijn gepreciseerd en aangevuld bij artikel 10 van het besluit van de minister van Landbouw van 17 april 1969(12) betreffende de exploitatievergunningen voor stations voor kunstmatige inseminatie, zoals gewijzigd bij besluit van 24 januari 1989.(13) Die wijziging is het gevolg van een met redenen omkleed advies van de Commissie aan de Franse regering. Aangezien hierover niets is meegedeeld, is mij niet bekend of het advies andere bezwaren bevatte. Artikel 10 in de thans geldende versie luidt als volgt:

"De inseminatiestations worden in beginsel van fokdieren of sperma voorzien door het of de erkende produktiestations op het grondgebied van één van de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap waarmee zij overeenkomstig de bepalingen van artikel 12 een contract hebben gesloten.(14)

De bevoorrading als gevolg van de toepassing van de hierboven genoemde contracten kan worden aangevuld door, op eigen initiatief of op individueel schriftelijk verzoek van de veehouders uit hun rayon, een beroep te doen op andere produktiestations.

Iedere andere handelaar die sperma invoert afkomstig uit een andere Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap, moet dit leveren aan een erkend inseminatie- of produktiestation van zijn keuze."

20. De Franse regering heeft erop gewezen, dat voor de invoer van sperma uit andere Lid-Staten een invoervergunning nodig is.

De rechtspraak betreffende de Franse regeling inzake de exclusieve machtiging

21. Blijkens de aan het Hof verstrekte inlichtingen heeft de exclusiviteitsregeling ongenoegen teweeggebracht onder de Franse landbouwers. De reden hiervoor zou kunnen zijn, dat in de veeteelt kunstmatige inseminatie de meest gebruikelijke vorm van voortplanting is(15), en dat de kosten van een inseminatie niet onaanzienlijk zijn; volgens de verstrekte inlichtingen zijn de kosten in geen geval lager dan 100 FF en gewoonlijk veel hoger. In bepaalde gevallen is kennelijk sprake van aanzienlijke prijsverschillen. Zo is er bij voorbeeld op gewezen, dat de prijzen van CEIAM in 1987 ongeveer 30 % hoger lagen dan die van Centre de la Crespelle. De exclusiviteitsregeling heeft geleid tot rechtsvorderingen voor de Franse rechterlijke instanties, wegens het exploiteren van niet-erkende inseminatiestations, of het verrichten van inseminaties door personeelsleden of veeartsen die daartoe niet naar behoren door het plaatselijke station waren gemachtigd.

22. In één van die zaken (zaak C-17/94) heeft het Tribunal de grande instance de Bergerac prejudiciële vragen gesteld, waarover het Hof zich nog niet heeft uitgesproken. Deze vragen zijn gerezen in een strafzaak tegen Franse veeartsen, die worden vervolgd wegens inbreuk op het exclusiviteitsrecht van het plaatselijke station. De vragen betreffen de gevolgen van de verdragsregels over het vrij verrichten van diensten voor de beperkingen die de Franse wettelijke regeling voor veeartsen kan meebrengen om onafhankelijk van de inseminatiestations inseminaties te verrichten.

23. Het Hof heeft in twee eerdere zaken de gelegenheid gehad verschillende aspecten van de Franse regeling te toetsen aan artikel 37 EEG-Verdrag betreffende nationale monopolies van commerciële aard, en aan bepaalde richtlijnen van de Raad betreffende fokrunderen. Het betreft enerzijds een beroep wegens niet-nakoming ° zaak 161/82, Commissie/Franse Republiek °, en anderzijds een prejudiciële zaak ° zaak 271/81, Société coopérative d' amélioration de l' élevage et d' insémination artificielle du Béarn °. In de twee zaken heeft het Hof uitspraak gedaan op 28 juni 1983.(16)

24. In de eerste zaak, waarin de Franse Republiek in het gelijk werd gesteld, wees het Hof de zienswijze van de Commissie van de hand, als zouden de beperkingen van de invoer van sperma een schending van artikel 37 zijn. Het Hof wees erop, dat in Frankrijk geen nationaal monopolie was gecreëerd op de handel in en de exploitatie van sperma, en dat de Commissie niet had aangetoond, "dat er een lichaam bestaat waardoor de Franse staat de invoer van sperma uit andere Lid-Staten rechtens of feitelijk, direct of indirect, beheerst, leidt of aanmerkelijk beïnvloedt" (r.o. 14 en 19).

25. In de prejudiciële zaak betoogden twee inseminatoren, die werden vervolgd wegens inbreuk op het exclusief recht van het inseminatiestation, dat de regeling inzake de exclusieve erkenning in strijd was met artikel 37 van het Verdrag. De verwijzende rechter wees erop, dat de veehouders inseminaties moeten laten verrichten door het inseminatiestation waaronder zij ressorteren, en aldaar het sperma van hun keuze moeten aankopen. In die context stelde de verwijzende rechter de prejudiciële vraag, of dienstverrichtingen "commercieel" van aard zijn in de zin van artikel 37 EEG-Verdrag, wanneer zij, ingericht als een nationaal monopolie, de staat de mogelijkheid bieden een tak van de nationale economie te leiden. Het Hof stelde vast, dat artikel 37 betrekking heeft op het goederenverkeer en niet op monopolies voor het verrichten van diensten. Het Hof voegde hier evenwel aan toe:

"Het is echter niet uitgesloten dat een monopolie voor het verrichten van diensten zijdelings invloed heeft op het intracommunautaire goederenverkeer. Zo zou een onderneming ° of een geheel van ondernemingen ° die het monopolie heeft voor het verrichten van bepaalde diensten, inbreuk kunnen maken op het beginsel van het vrije verkeer van goederen, met name wanneer dit monopolie ertoe leidt, dat ingevoerde produkten worden gediscrimineerd ten opzichte van produkten van nationale oorsprong" (r.o. 10).

Het Hof oordeelde echter dat, gelet op de omstandigheden van de zaak, niet het bewijs was geleverd, dat de voorwaarden voor uitoefening van het monopolie in strijd waren met de verdragsregels op het gebied van het vrij verkeer van goederen. In de rechtsoverwegingen 11 en 12 van het arrest zette het Hof uiteen:

"De feiten die in het verwijzingsvonnis zijn vermeld, en die welke tijdens de procedure voor het Hof aan de dag zijn gekomen, volstaan echter niet om te kunnen zeggen dat een wettelijke regeling van het type als in Frankrijk voor de kunstmatige inseminatie van runderen geldt, indirect een monopoliepositie creëert die het vrije verkeer van goederen belemmert.

Het blijkt immers dat, volgens de Franse wettelijke regeling, elke individuele veehouder het inseminatiestation waaronder hij ressorteert, kan verzoeken hem sperma te verschaffen afkomstig van een produktiestation van zijn keuze in Frankrijk of in het buitenland. De Franse regering heeft erop gewezen, dat de Franse wettelijke regeling niets bevat wat een inseminatiestation of zelfs een individuele veehouder zou verhinderen zich voor de aankoop van sperma rechtstreeks tot een buitenlands centrum te wenden en om de daarvoor noodzakelijke invoervergunningen te verkrijgen."

Algemene overwegingen over de voorgelegde vragen

26. De vragen van de Cour de cassation hebben betrekking op drie aspecten van de Franse regeling. In de eerste plaats is gevraagd, of het exclusieve recht dat de inseminatiestations binnen een bepaald geografisch rayon is verleend, op zich in strijd is met het gemeenschapsrecht. Vervolgens is om een toetsing aan het gemeenschapsrecht verzocht van twee meer specifieke aspecten van de Franse regeling, te weten in de eerste plaats de verplichting voor elke handelaar om sperma van runderen in bewaring te geven bij erkende inseminatiestations, en in de tweede plaats het recht van die stations om veehouders extra kosten in rekening te brengen voor de aankoop en de conservering van sperma afkomstig van andere dan de erkende leveranciers van het station.

27. De Cour de cassation verzocht meer in het bijzonder om een uitlegging van artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86, om te kunnen beoordelen, of genoemde aspecten van de regeling inzake de exclusieve machtiging eventueel kunnen leiden tot een gedraging die in strijd met het Verdrag de mededinging kan vervalsen, en van artikel 30 EEG-Verdrag, teneinde te kunnen beoordelen, of genoemde aspecten kunnen leiden tot onwettige belemmeringen van de handel tussen de Lid-Staten.

28. Mijns inziens kan het Hof zich in de onderhavige zaak niet uitspreken over andere verdragsbepalingen, of zijn uitlegging van bovengenoemde verdragsbepalingen uitbreiden tot andere aspecten van de Franse regeling.

29. Voor de beantwoording van de voorgelegde vragen moet er eveneens aan worden herinnerd, dat Centre de la Crespelle onder verwijzing naar het gemeenschapsrecht wenst te doen vaststellen, dat het krachtens de Franse regeling aan CEIAM verleende exclusieve recht waarop de vordering van de cooeperatie gebaseerd is, in strijd is met het gemeenschapsrecht en derhalve niet als rechtsgrondslag voor de vordering kan dienen. Mijns inziens stelt CEIAM terecht, dat de voorgelegde vragen in het licht van die overwegingen moeten worden opgevat en onderzocht. Het beroep is gericht tegen de regeling inzake de exclusieve machtiging als zodanig. Slechts indien het bij de wet van 1966 ingevoerde geografische monopolie zelf of wezenlijke aspecten daarvan, gezien de uitlegging en toepassing van de regeling, in strijd zijn met het gemeenschapsrecht, is dit voor de afdoening van de zaak relevant. In de onderhavige zaak staat het niet aan het Hof om het gemeenschapsrecht uit te leggen teneinde te bepalen, welke grenzen voor de inseminatiestations bij de uitoefening van hun taken voortvloeien uit het gemeenschapsrecht, en met name uit de mededingingsregels.

Tijdens de procedure voor het Hof zijn concrete voorbeelden gegeven om aan te tonen, dat de inseminatiestations tegenover de fokkers misbruik hebben gemaakt van hun exclusief recht, door hun overdreven hoge prijzen aan te rekenen en door bovendien hun vrijheid van handelen nodeloos te beperken. Dergelijke voorbeelden zijn voor de onderhavige zaak slechts van belang, indien zij kunnen worden aangemerkt als bewijs, dat de regeling zelf ° in haar geheel of op voldoende belangrijke punten ° in strijd is met het gemeenschapsrecht.

Is het exclusieve recht van de inseminatiestations in strijd met artikel 90 in samenhang met artikel 86 EEG-Verdrag?

30. De eerste vraag, betreffende de uitlegging van de artikelen 90, lid 1, 86 en 5 EEG-Verdrag, strekt ertoe, de Cour de cassation in staat te stellen een standpunt te bepalen over de vraag, of het in strijd is met die bepalingen een nationale regeling in te voeren die inseminatiestations een exclusief recht verleent en deze stations de mogelijkheid geeft, extra kosten in rekening te brengen die kunnen ontstaan door het bestellen van sperma bij andere leveranciers dan die welke de stations gewoonlijk bevoorraden.

31. Artikel 90, lid 1, EEG-Verdrag verbiedt de Lid-Staten, met betrekking tot ondernemingen waaraan zij bijzondere of uitsluitende rechten verlenen, maatregelen te nemen of te handhaven welke in strijd zijn met de andere verdragsregels, met name artikel 86 van het Verdrag, dat ondernemingen verbiedt misbruik te maken van hun machtspositie op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt, voor zover de handel tussen Lid-Staten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed.(17)

32. Uit de rechtspraak van het Hof gedurende de laatste jaren blijkt, dat artikel 90, lid 1, een belangrijk instrument is ter voorkoming dat de Lid-Staten via het verlenen van exclusieve rechten, maatregelen zouden treffen die de nuttige werking van de mededingingsregels van het Verdrag kunnen verhinderen.(18)

33. Het uitgangspunt blijft, dat ingevolge artikel 90, lid 1, de verlening van exclusieve rechten op zich niet in strijd is met het gemeenschapsrecht. Zo oordeelde het Hof in de twee arresten die in het kader van de onderhavige zaak het belangrijkst zijn ° in zaken C-41/90, Hoefner en Elser, en C-179/90, Merci convenzionali porto di Genova(19) ° "dat het creëren van een machtspositie door de verlening van een uitsluitend recht in de zin van artikel 90, lid 1, als zodanig nog niet onverenigbaar is met artikel 86".

34. Dit beginsel gaat evenwel vergezeld van een belangrijke beperking, nu het Hof beklemtoonde, dat de mededingingsregels van het Verdrag hun nuttige werking zou worden ontnomen, behoudens indien artikel 90, lid 1, aldus wordt uitgelegd, dat het in strijd is met het Verdrag

° "een wettelijke bepaling (te handhaven) die een situatie in het leven roept waarin handelen in strijd met artikel 86 (voor een onderneming) onontkoombaar is (...)" (r.o. 27 van het arrest Hoefner en Elser), en

° "wanneer de betrokken onderneming door de enkele uitoefening van de haar toegekende uitsluitende rechten misbruik van haar machtspositie maakt (...), of indien deze rechten een situatie kunnen creëren waarin deze onderneming tot een dergelijk misbruik wordt gebracht (...)" (r.o. 17 van het arrest Merci convenzionali porto di Genova).

35. Vaststaat, dat de inseminatiecentra uitsluitende rechten hebben verkregen in de zin van artikel 90, lid 1.

In de onderhavige zaak gaat het dus om de vraag, of inseminatiestations, door het verkrijgen van een exclusief recht voor het verrichten van inseminaties zelf of door wezenlijke aspecten van dit exclusieve recht, ertoe worden gebracht jegens hun leveranciers en/of hun klanten misbruik van machtspositie te maken, meer in het bijzonder door ° in de zin van artikel 86 ° onbillijke aankoopprijzen of andere onbillijke contractuele voorwaarden op te leggen, de afzet te beperken of ten opzichte van handelspartners ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties toe te passen.

36. Op basis van de huidige stand van het dossier kan mijns inziens dus niet worden gesteld, dat het exclusieve recht dat de inseminatiestations is verleend om binnen bepaalde geografische rayons inseminaties te verrichten, in strijd is met artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86. De machtspositie stelt de inseminatiestations natuurlijk in staat misbruik te maken wat de vaststelling van prijzen betreft, en mogelijk ook door het beperken van de mogelijkheden die andere personen, bij voorbeeld fokkers zelf of veeartsen, volgens de bestaande regels eventueel ter beschikking staan om inseminaties te verrichten. Waarschijnlijk bestaan er ook op andere gebieden mogelijkheden tot misbruik. De regeling inzake de exclusieve machtiging op zich heeft echter niet tot gevolg ° zoals de hierboven aangehaalde rechtspraak in dat opzicht vooronderstelt ° dat de ondernemingen misbruik maken, en bovendien kan zowel krachtens het Franse als het gemeenschapsrecht tegen dergelijke vormen van concreet misbruik worden opgetreden.

37. Dit is overigens ook de zienswijze van CEIAM, de Franse regering en de Commissie.

38. De Commissie betoogt echter, dat de regeling inzake het exclusieve recht, in samenhang met andere aspecten van de Franse regeling, in strijd zou kunnen zijn met de bepalingen van de artikelen 90 en 86 in hun onderlinge samenhang beschouwd. De Commissie legt in dat verband de nadruk op de regels voor de verkrijging van het sperma dat voor inseminaties wordt gebruikt.

De Commissie zet haar standpunt als volgt uiteen: "In de onderhavige zaak beschikken de inseminatiestations over twee exclusieve rechten: het recht om de inseminatie te verrichten, en het recht om het sperma te verstrekken. Wil men immers een bepaald sperma verkrijgen, dan moet dit via de stations gebeuren. Bovendien bepaalt de regeling, dat extra kosten in rekening mogen worden gebracht voor de levering van sperma afkomstig van een ander station. Dit geheel van maatregelen zou kunnen leiden tot ongerechtvaardigde belemmeringen van de vrijheid van veehouders om sperma van hun keuze te gebruiken."

39. De zienswijze van de Commissie moet in de context worden geplaatst van haar beoordeling van de mogelijkheden die de veehouders en andere handelaars zijn gelaten om sperma via de inseminatiestations te kopen, en van het aan de stations toegekende recht om daarvoor extra kosten in rekening te brengen. De Commissie wijst erop, dat de veehouder die ander dan het door de erkende leverancier(s) van het station geleverd sperma wil, hiervoor een individueel schriftelijk verzoek moet indienen en extra kosten moet betalen.

Volgens de Commissie heeft de veehouder twee mogelijkheden, namelijk zelf een contract sluiten met de door hem gekozen leverancier, of het inseminatiestation verzoeken het sperma bij de door hem gekozen leveranciers te betrekken.

De Commissie betoogt, dat het in het eerste geval niet opgaat, dat het inseminatiestation van de veehouder de betaling van extra kosten verlangt, en dat de wet niet preciseert, of in dit geval het station daar wel toe gerechtigd is.

Haars inziens is het in strijd met het gemeenschapsrecht om kosten aan te rekenen zonder tegenprestatie. Bovendien is het vereiste van een individueel schriftelijk verzoek aan het station om sperma aan te kopen, een onevenredig vereiste dat ten onrechte de mogelijkheden voor veehouders beperkt om sperma door andere dan de aan het station verbonden leveranciers te laten leveren.

40. Evenals CEIAM en de Franse regering is de Commissie echter van mening, dat de verplichting om aangekocht sperma op te slaan bij de erkende produktie- en inseminatiestations, voldoende gerechtvaardigd is door zooetechnische en veterinaire redenen. Zij merken op, dat artikel 4 van richtlijn 87/328, vastgesteld ter aanvulling van richtlijn 77/504, met het oog op een geleidelijke liberalisering van het intracommunautaire handelsverkeer in raszuivere fokrunderen, bepaalt, dat "de Lid-Staten erop toezien dat voor het intracommunautaire handelsverkeer het in artikel 2 bedoelde sperma wordt verzameld, behandeld en opgeslagen in een officieel erkend centrum voor kunstmatige inseminatie".

41. Mijns inziens kan als vaststaand worden aangenomen, dat het vereiste van opslag van het sperma in de erkende stations voldoende gerechtvaardigd is door zooetechnische en veterinaire redenen.

42. Ter terechtzitting heeft de Commissie echter twijfels uitgesproken over de vraag, of het opslagvereiste zoals dat voortvloeit uit artikel 10 van voormeld besluit van 1969, alleen bedoeld is voor ingevoerd sperma. De Franse regering en CEIAM hebben laten weten, dat het opslagvereiste algemeen geldt. Aan de juistheid van de ter zake door de Franse regering verstrekte inlichtingen kan niet worden getwijfeld.

43. Het aan de inseminatiestations verleende recht om de fokkers extra kosten aan te rekenen voor de levering van sperma afkomstig van andere dan de met het station verbonden leveranciers, leidt er op zich niet toe dat de stations in strijd met artikel 86 misbruik maken van een machtspositie. Vaststaat, dat dergelijke bijzondere leveringen bepaalde kosten meebrengen, die redelijkerwijs ten laste van de veehouders mogen worden gebracht. Er zou inderdaad sprake zijn van misbruik van recht, indien de stations handelden op de door de Commissie beschreven wijze, en dus extra kosten in rekening brachten die zij niet echt hebben gemaakt. Dit risico van misbruik is echter niet van zodanige aard, dat het recht om extra kosten in rekening te brengen op zich in strijd zou zijn met artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86. De Franse regels kunnen niet worden gezien als een aansporing voor de stations om aldus te handelen.

44. Men kan moeilijk stellen, dat het vereiste van een individueel en schriftelijk verzoek van een veehouder aan het plaatselijk inseminatiestation om bij andere dan de met het station verbonden leverancier(s) sperma aan te kopen, tot gevolg heeft dat de Franse regeling in strijd is met het Verdrag. Dit vereiste lijkt niet bijzonder zwaar, en geldt volgens de inlichtingen van de Commissie alleen wanneer de veehouder de bijstand van het station wenst en niet zelf de aankoop verricht ° eventueel via handelsondernemingen die, volgens de verstrekte inlichtingen, in Frankrijk daadwerkelijk bestaan en sperma uit andere landen invoeren.

45. Onder deze omstandigheden kan bij de huidige stand van het dossier mijns inziens niet worden aangenomen, dat de in het kader van deze zaak onderzochte aspecten van de regeling leiden tot een misbruik van de machtspositie van de inseminatiestations, die in strijd is met artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86 EEG-Verdrag.(20)

Is de regel betreffende de opslag van sperma in strijd met artikel 30 van het Verdrag?

46. Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen, of artikel 30 van het Verdrag in samenhang met artikel 36 en sommige richtlijnbepalingen aldus moet worden uitgelegd, dat het zich verzet tegen een nationale regel "die marktdeelnemers die sperma uit een andere Lid-Staat van de Gemeenschap invoeren, verplicht dit aan een erkend station voor kunstmatige inseminatie of produktie te leveren" met het oog op de opslag ervan in bedoeld station.

47. Die vraag moet ongetwijfeld worden gezien in de context van de in punt 19 bedoelde verplichting van de importeur die voortvloeit uit de bepalingen van artikel 10 van het besluit van 1969.

48. De in de vraag bedoelde bepalingen van de richtlijn zijn artikel 2 van richtlijn 77/504 van de Raad van 25 juli 1977 betreffende raszuivere fokrunderen, en artikel 4 van richtlijn 87/328 van 18 juni 1987 betreffende de toelating van raszuivere fokrunderen tot de voortplanting dat, zoals gezegd, bepaalt, dat de Lid-Staten erop toezien dat voor het intracommunautaire handelsverkeer het sperma wordt verzameld, behandeld en opgeslagen in een officieel erkend centrum voor kunstmatige inseminatie.

49. In de voorgaande opmerkingen heb ik als vaststaand aangenomen, dat het omstreden vereiste tot doel heeft het ingevoerde sperma risicoloos in erkende stations te bewaren, en dat overigens ook voor in Frankrijk geproduceerd en verhandeld sperma een gelijksoortig vereiste geldt. Bovendien vindt dit vereiste eveneens steun in voormeld artikel 4 van richtlijn 87/328. Onder deze omstandigheden kan het niet worden geacht in strijd te zijn met de relevante bepalingen van de richtlijn.

50. Ook dit vereiste kan dus niet worden geacht in strijd te zijn met artikel 30.

51. Een opslagverplichting als in de onderhavige zaak in geding, is niet van dien aard, dat zij de intracommunautaire handel al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel zou kunnen belemmeren in de zin van het arrest Dassonville (arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Jurispr. 1974, blz. 837), althans voor zover zij geldt voor alle betrokken ondernemers die op het nationale grondgebied hun activiteiten uitoefenen, en zowel feitelijk als rechtens dezelfde invloed heeft op de verhandeling van nationale produkten als op die van produkten afkomstig uit andere Lid-Staten.(21)

52. Volgens de verstrekte inlichtingen geldt de verplichting voor alle betrokken ondernemers en wijst niets erop, dat dit vereiste de verhandeling van sperma afkomstig uit andere Lid-Staten anders beïnvloedt dan die van het in het land zelf voortgebrachte sperma. Ook kan niet worden uitgesloten, dat dit vereiste ° zelfs al kan worden aangetoond dat de gevolgen feitelijk kunnen verschillen ° kan worden gerechtvaardigd op zooetechnische en veterinaire gronden, die, zoals gezegd, de grondslag voor dit vereiste vormen.(22)

Conclusie

53. Gelet op een en ander, geef ik het Hof in overweging, de vragen van de Cour de cassation te beantwoorden als volgt:

"Artikel 90, lid 1, in samenhang met artikel 86 EEG-Verdrag, moet aldus worden uitgelegd, dat het zich niet verzet tegen een nationale wettelijke regeling waarbij inseminatiestations worden opgericht die bij uitsluiting bevoegd zijn in een bepaald rayon en extra kosten in rekening mogen brengen wanneer de veehouders in het rayon waarbinnen het station over een uitsluitende bevoegdheid beschikt, de levering vragen van sperma afkomstig uit erkende produktiecentra van hun keuze.

Artikel 30 EEG-Verdrag, artikel 2 van richtlijn 77/504/EEG van de Raad van 25 juli 1977 en artikel 4 van richtlijn 87/328/EEG van de Raad van 18 juni 1987 moeten aldus worden uitgelegd, dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die handelaars die sperma uit een andere Lid-Staat van de Gemeenschap invoeren, de verplichting oplegt dit aan een erkend inseminatie- of produktiestation te leveren."

(*) Oorspronkelijke taal: Deens.

(1) ° JORF van 29.12.1966, blz. 11619.

(2) ° Volgens Centre de la Crespelle was het geografisch monopolie in strijd met de artikelen 3, 5, 85, 30 en 59 EEG-Verdrag. De Cour d' appel verwierp dit middel en oordeelde:

° in de eerste plaats, dat artikel 85 EEG-Verdrag niet van toepassing is, nu de maatregel die een vervalsing van de mededinging tot gevolg kan hebben, niet in een overeenkomst, maar in een wet is opgenomen;

° in de tweede plaats, dat artikel 85 in samenhang met de artikelen 3 en 5 niet van toepassing kan zijn, nu de wet geen enkele bepaling bevat die de sluiting van met artikel 85 strijdige overeenkomsten tussen ondernemingen aanmoedigt;

° in de derde plaats, dat artikel 30 niet van toepassing is, nu de Franse wetgeving zich niet verzet tegen de invoer van sperma van stieren maar alleen bepaalt dat de invoer moet plaatsvinden via de inseminatiestations, en dat dit vereiste in overeenstemming is met de relevante gemeenschapsrichtlijnen, en

° in de vierde plaats, dat artikel 59 niet van toepassing is, nu de zaak een louter interne aangelegenheid zonder buitenlandse elementen betreft.

(3) ° PB 1977, L 206, blz. 8.

(4) ° PB 1987, L 167, blz. 54.

(5) ° Rapport van de produktiecommissie ingediend bij de behandeling van het wetsontwerp door de Assemblée nationale. Documenten van de Assemblée nationale, eerste gewone zitting van 1966-1967, document nr. 2168, blz. 909.

(6) ° De selectie van fokrunderen heeft in alle landen geleid tot een aanzienlijke verbetering van de produktiecapaciteit van de veestapel, zowel wat melk als vlees betreft. De inseminatie, die pas volledig tot ontwikkeling kwam na de Tweede Wereldoorlog, heeft in zeer ruime mate bijgedragen tot het succes van de selectie van de veestapel. Het is met name van belang, dat het sperma van runderen gedurende lange periodes kan worden ingevroren en bewaard, waardoor het mogelijk wordt het sperma van één stier voor een groot aantal inseminaties te gebruiken ° in de praktijk voor reeds meer dan 10 000 inseminaties per jaar.

(7) ° JORF van 23.3.1969, blz. 2948.

(8) ° De regering heeft opgemerkt, dat "de erkende inseminatiestations uitsluitend landbouwcooeperaties zijn, die onder de wet van 10 september 1947 vallen. (...) Overeenkomstig artikel L 521.1 van de Code rural, betreft het dus verschillende organisaties, zowel burgerlijke als handelsvennootschappen, die tot doel hebben het gemeenschappelijk gebruik door landbouwers van alle middelen die hun activiteiten kunnen vergemakkelijken of bevorderen. Zij hebben dus niet tot doel winst te creëren, maar willen hun leden voordelige voorwaarden bieden op het gebied van de bevoorrading en de verkoop."

(9) ° Rapport van de commissie van economische zaken ingediend bij de behandeling van het wetsontwerp door de Senaat ° Documents de l' Assemblée générale nationale, Sénat, eerste gewone zitting van 1966-1967, document nr. 63, blz. 33.

(10) ° In bijlage 3 bij de opmerkingen van de Franse regering wordt opgemerkt dat, al wordt in de praktijk het overgrote deel van de kunstmatige inseminaties door werknemers van de erkende cooeperatie verricht, de regeling de fokkers de mogelijkheid biedt op hun eigen bedrijf hun eigen veestapel te insemineren (besluit van 1 juni 1978, gewijzigd bij besluit van 31 mei 1983); ook veeartsen mogen inseminaties verrichten (besluit van 21 november 1991). Wel geldt de voorwaarde, dat zij een contract hebben met het inseminatiestation van het betrokken rayon. Aldus kan worden gezorgd voor een permanente (zooetechnische en veterinaire) controle van de inseminaties in een gegeven rayon door het hoofd van het inseminatiestation.

(11) ° Zie hiervoor de toelichting van de Franse regering, waarnaar wordt verwezen in rechtsoverweging 12 van het arrest in zaak 161/82, Commissie/Franse Republiek, hierna aangehaald.

(12) ° JORF van 30.4.1969, blz. 4349.

(13) ° Artikel 2 van het besluit van 24 januari 1989, JORF van 31.1.1989, blz. 1469.

(14) ° Artikel 12 van het besluit luidt:

"Elk inseminatiestation sluit contracten met een of meer produktiestations.

Deze contracten moeten een regelmatige spermavoorziening waarborgen in het betrokken rayon, gelet op de gebleken behoeften aldaar, en een looptijd hebben die lang genoeg is om de tests tot een goed einde te brengen.

In deze contracten is de verbintenis van het inseminatiestation opgenomen om deel te nemen aan de testprogramma' s van de produktiestations waarmee het zich verbindt. Bij deze verbintenis wordt rekening gehouden met de mogelijkheden die het betrokken rayon biedt voor de uitvoering van testprogramma' s en met de geschatte plaatselijke behoefte op middellange termijn aan goedgekeurde fokdieren."

(15) ° Blijkens het expertiserapport dat de basis vormt voor de berekening van de schadevordering in het hoofdgeding, heeft CEIAM in 1987 meer dan een kwart miljoen, en Centre de la Crespelle in datzelfde jaar alleen reeds in het departement de la Mayenne 100 000 inseminaties verricht.

(16) ° Jurispr. 1983, resp. blz. 2079 en 2057.

(17) ° Bij de toepassing van artikel 90, lid 1, speelt artikel 5 van het Verdrag als zodanig geen rol.

(18) ° Onder meer arrest van 19 mei 1993, zaak C-320/91, Corbeau, Jurispr. 1993, blz. I-2533.

(19) ° Arresten van 23 april 1991, Jurispr. 1991, blz. I-1979 en van 10 december 1991, Jurispr. 1991, blz. I-5889.

(20) ° Onder deze omstandigheden behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de vraag, of de inseminatiestations een machtspositie innemen op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt, en of het misbruik van machtspositie de handel tussen Lid-Staten ongunstig beïnvloedt. Voor het geval dat het Hof zich niet bij mijn zienswijze aansluit, wijs ik erop, dat de inseminatiestations, afzonderlijk beschouwd, zeker geen machtspositie innemen op een wezenlijk deel van de gemeenschappelijke markt, maar als geheel beschouwd beslist wel een dergelijke positie innemen, en dat, gesteld dat ervan wordt uitgegaan dat de Franse regeling tot een dergelijk misbruik leidt, de totale werking van de exclusieve rechten van de stations moet worden onderzocht, wat tot de conclusie voert, dat op dat punt de in artikel 86 gestelde voorwaarde is vervuld. Is het Hof van oordeel, dat de regeling tot misbruik aanleiding geeft, dan zal het die conclusie zeer zeker baseren op onder meer de beperkte mogelijkheid voor veehouders om elders sperma te betrekken, en daaraan de conclusie verbinden, dat ook de voorwaarde van artikel 86 betreffende de intracommunautaire handel is vervuld.

(21) ° Mijns inziens gaat het dus om één van de vereisten die volgens het arrest van het Hof van 24 november 1993 (gevoegde zaken C-267/91 en C-268/91, Keck en Mithouard, Jurispr. 1993, blz. I-6097) alleen dan als een beperking van de handel in de zin van artikel 30 kunnen worden beschouwd, wanneer niet aan bovengenoemde voorwaarden is voldaan. Het gaat niet om één van de vereisten bedoeld in de Cassis de Dijon-rechtspraak, op grond waarvan als door artikel 30 verboden maatregelen van gelijke werking zijn aan te merken belemmeringen van het vrije goederenverkeer, die, bij gebreke van harmonisatie van de wettelijke regelingen, voortvloeien uit de toepassing op goederen uit andere Lid-Staten, waar zij rechtmatig zijn vervaardigd en in de handel gebracht, van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan die goederen moeten voldoen (zoals voorschriften met betrekking tot hun benaming, hun vorm, hun afmetingen, hun gewicht, hun samenstelling, hun aanbiedingsvorm, hun etikettering of hun verpakking), ook indien die voorschriften zonder onderscheid op alle produkten van toepassing zijn, wanneer die toepassing niet kan worden gerechtvaardigd door een doel van algemeen belang, dat zou moeten voorgaan boven de eisen van het vrije goederenverkeer (r.o. 15).

(22) ° De Commissie stelde zich op het standpunt, dat het vereiste van een individueel en schriftelijk verzoek aan het station, wanneer de veehouder een beroep wenst te doen op een andere dan de aan het station verbonden leverancier, en het recht van het station om extra kosten te berekenen, in strijd kunnen zijn met artikel 30 EEG-Verdrag. De Commissie heeft echter geen gegevens meegedeeld die erop zouden kunnen wijzen, dat dergelijke maatregelen met artikel 30 EEG-Verdrag strijdige belemmeringen van het handelsverkeer tussen de Lid-Staten vormen. Om de hierboven genoemde redenen en op grond van de beschikbare informatie over de uitlegging en de toepassing van de Franse regeling terzake, ga ik ervan uit, dat zij niet in strijd zijn met artikel 30.

Top