This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61992TJ0044
Judgment of the Court of First Instance (Fourth Chamber) of 3 March 1993. # Claudia Delloye and others v Commission of the European Communities. # Officials - Notice of competition - Condition for admission to the oral test - Manifest error of reasoning - Duty to have regard to the interests of officials. # Case T-44/92.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 3 maart 1993.
Claudia Delloye en anderen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaren - Aankondiging van vergelijkend onderzoek - Voorwaarden voor toelating tot mondeling examen - Kennelijk onjuiste motivering - Zorgplicht.
Zaak T-44/92.
Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Vierde kamer) van 3 maart 1993.
Claudia Delloye en anderen tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Ambtenaren - Aankondiging van vergelijkend onderzoek - Voorwaarden voor toelating tot mondeling examen - Kennelijk onjuiste motivering - Zorgplicht.
Zaak T-44/92.
Jurisprudentie 1993 II-00221
ECLI identifier: ECLI:EU:T:1993:18
ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (VIERDE KAMER) VAN 3 MAART 1993. - CLAUDIA DELLOYE EN ANDEREN TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - AMBTENAAR - AANKONDIGING VAN VERGELIJKEND ONDERZOEK - VOORWAARDEN VOOR TOELATING TOT MONDELING EXAMEN - KENNELIJK ONJUISTE MOTIVERING - ZORGPLICHT. - ZAAK T-44/92.
Jurisprudentie 1993 bladzijde II-00221
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Ambtenaren ° Vergelijkend onderzoek ° Vergelijkend onderzoek op grondslag van examens ° Toelating tot mondeling examen afhankelijk van behalen van bepaald minimumresultaat bij schriftelijke examens ° Verplichtingen van jury ° Eerbiediging van voorwaarden van aankondiging van vergelijkend onderzoek
(Ambtenarenstatuut, bijlage III)
2. Ambtenaren ° Vergelijkend onderzoek ° Jury ° Onafhankelijkheid ° Grenzen ° Vaststelling van onwettige besluiten ° Verplichtingen van tot aanstelling bevoegd gezag
3. Ambtenaren ° Vergelijkend onderzoek ° Vergelijkend onderzoek op grondslag van examens ° Onduidelijkheid van aankondiging van vergelijkend onderzoek ten aanzien van resultaten van schriftelijke examens, vereist voor toelating tot mondeling examen ° Onregelmatigheid van procedure zonder invloed op wettigheid van besluit van jury waarbij lijst van tot mondeling examen toegelaten kandidaten wordt vastgesteld overeenkomstig juiste uitlegging van aankondiging van vergelijkend onderzoek
1. Terwijl het tot aanstelling bevoegd gezag bij de vaststelling van de voorwaarden van een vergelijkend onderzoek over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, is de jury gebonden aan de tekst van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, zoals die is gepubliceerd. Zij kan niet van de juiste uitlegging van die aankondiging afwijken om kandidaten die voor de schriftelijke examens niet het daarvoor vereiste minimumaantal punten hebben behaald, tot het mondeling examen toe te laten, want daardoor zou zij de voorwaarden van het vergelijkend onderzoek wezenlijk wijzigen.
2. Gelet op de onafhankelijkheid van de jury' s van vergelijkende onderzoeken, is de administratie niet bevoegd jurybesluiten te wijzigen of te annuleren. Indien zij meent, dat de jury bepaalde kandidaten op onwettige wijze van de deelneming aan een examen heeft uitgesloten, dient zij dit in een met redenen omkleed besluit vast te stellen en een geheel nieuwe procedure te beginnen door een nieuwe aankondiging van vergelijkend onderzoek te publiceren. In geen geval kan zij de betrokkenen na een door hen ingediende klacht tot het betrokken examen toelaten.
3. De onduidelijkheid van een aankondiging van vergelijkend onderzoek met betrekking tot de gestelde voorwaarden, met name de punten die voor de schriftelijke examens moeten worden behaald om tot het mondeling examen te worden toegelaten, maakt het op basis van een juiste uitlegging van de aankondiging genomen besluit van de jury over die toelating niet ongeldig, wanneer uit niets blijkt, dat de kandidaten, ware de aankondiging niet onduidelijk geweest, betere resultaten bij de schriftelijke examens zouden hebben behaald. Een onregelmatigheid van de procedure kan de geldigheid van een besluit immers enkel aantasten indien vaststaat, dat het besluit zonder die onregelmatigheid wellicht een andere inhoud zou hebben gehad.
In zaak T-44/92,
C. Delloye, S. Karafillakis, A. Loddo, C. Rinaldin en M. Tavola, respectievelijk personeelslid en ambtenaren van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, wonende in België, vertegenwoordigd door G. Vandersanden, advocaat te Brussel, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij A. Schmitt, advocaat aldaar, Avenue Guillaume 62,
verzoekers,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur G. Valsesia als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van de juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van het verzoekers op 9 juli 1991 meegedeelde besluit van de jury van algemeen vergelijkend onderzoek EUR21 om hen niet toe te laten tot het mondeling examen van dat vergelijkend onderzoek,
wijst
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),
samengesteld als volgt: C. W. Bellamy, kamerpresident, A. Saggio en C. P. Briët, rechters,
griffier: H. Jung
gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 20 januari 1993,
het navolgende
Arrest
De feiten en het procesverloop
1 Verzoekers, respectievelijk personeelslid en ambtenaren van de Commissie, meldden zich aan voor het algemeen vergelijkend onderzoek op de grondslag van een examen EUR21 voor de vorming van een aanwervingsreserve van adjunct-assistenten. Na met succes de voorselectie te zijn doorgekomen, werden zij toegelaten tot het examenonderdeel d), het schrijven van een opstel, waarvan de toelating tot het mondeling examen afhankelijk was.
2 Bij brieven van 9 augustus 1991 deelde de Commissie verzoekers mee, dat zij voor het onderdeel d) van het vergelijkend onderzoek niet een totaal van 24 punten hadden behaald en dat de jury hen dientengevolge niet tot het mondeling examen had kunnen toelaten. Op hun verzoek werd de betrokkenen meegedeeld hoeveel punten zij voor onderdeel d) hadden behaald. Delloye had 21,75 punten behaald, Karafillakis 23,50, Loddo 21,50, Rinaldin 22,50 en Tavola 23,25.
3 In de aankondiging van algemeen vergelijkend onderzoek EUR21 werden de beoordelingsmodaliteiten van het schriftelijk examen, de voorwaarden voor toelating tot het mondeling examen en de voorwaarden voor plaatsing op de lijst van geschikte kandidaten omschreven als volgt:
"V. AARD, DUUR EN BEOORDELING VAN DE SCHRIFTELIJKE EXAMENS
(...)
3. Beoordeling
Voorselectie
Examen a): 0 tot 20 punten (vereist minimum 10).
Examen b): 0 tot 10 punten (vereist minimum 5).
Examen c): 0 tot 10 punten (vereist minimum 5).
Andere schriftelijke examens
Examen d): 0 tot 40 punten (vereist minimum 20).
In eerste instantie worden de examens a), b) en c) gecorrigeerd. Vervolgens wordt examen d) gecorrigeerd voor de kandidaten die voor de examens a), b) en c) het respectieve vereiste minimum hebben behaald.
VI. TOELATING TOT HET MONDELING EXAMEN ° AARD VAN HET EXAMEN ° BEOORDELING
1. Toelating
Tot het mondeling examen worden toegelaten de kandidaten die voor het schriftelijk examen d) een totaal van minimaal 24 punten hebben behaald.
De kandidaten worden individueel per brief in kennis gesteld van de conclusie van de jury betreffende hun toelating tot het mondeling examen.
(...)
3. Beoordeling
Voor het mondeling examen worden 0 tot 60 punten toegekend (vereist minimum 30).
VII. PLAATSING OP DE LIJST VAN GESCHIKTE KANDIDATEN
Aan het einde van het vergelijkend onderzoek plaatst de jury op de lijst van geschikte kandidaten alle kandidaten die voor de schriftelijke examens d) en het mondeling examen in totaal minimaal 60 punten hebben behaald, met dien verstande dat de kandidaten voor elk van de examens het vereiste minimum moeten hebben behaald."
4 Op 31 oktober 1991 dienden verzoekers een klacht in tegen voornoemd besluit van 9 augustus 1991. Op deze klacht werd door de Commissie niet uitdrukkelijk geantwoord. Blijkens het dossier deelde de directeur-generaal Personeelszaken en Algemeen beheer, De Koster, op 9 april 1992 aan twee van de verzoekers, Karafillakis en Tavola, mee, dat hij zich bewust was van "de onduidelijkheden in de betrokken kennisgeving van vergelijkend onderzoek en [dat hij] de jury daarom [had] verzocht [hun] situatie opnieuw en welwillend te bezien". Bij brieven van 21 mei 1992 deelde De Koster verzoekers mee, dat de jury bij haar standpunt was gebleven om verzoekers niet tot het mondeling examen van het vergelijkend onderzoek toe te laten. Hij voegde hieraan toe, dat zijn dienst in samenwerking met de juridische dienst onderzocht, welke consequenties uit deze stellingname moesten worden getrokken.
5 In die omstandigheden hebben verzoekers bij op 27 mei 1992 bij het Gerecht neergelegd verzoekschrift beroep ingesteld tot nietigverklaring van het besluit van 9 augustus 1991. De schriftelijke behandeling heeft een normaal verloop gehad. Het Gerecht heeft, op rapport van de rechter-rapporteur, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 20 januari 1993.
Conclusies van partijen
6 Verzoekers concluderen dat het het Gerecht behage:
° nietig te verklaren het besluit van de Commissie van 9 augustus 1991, waarbij verzoekers het recht is ontzegd om deel te nemen aan het mondeling examen van vergelijkend onderzoek EUR21;
° de Commissie te verwijzen in alle kosten.
Verweerster concludeert dat het het Gerecht behage:
° het beroep te verwerpen;
° te beslissen over de kosten naar recht.
Ten gronde
7 Verzoekers voeren twee middelen aan: kennelijk verkeerde motivering en schending van de zorgplicht.
Het eerste middel: kennelijk verkeerde motivering
Argumenten van partijen
8 In het kader van het eerste middel stellen verzoekers, dat de jury van vergelijkend onderzoek EUR21 met zijn besluit om verzoekers niet toe te laten tot het mondeling examen, op grond dat zij voor het examenonderdeel d) geen 24 punten hadden behaald, gelijk punt VI.1 van de aankondiging van dat vergelijkend onderzoek verlangde, is uitgegaan van een verkeerde, met de tekst strijdige uitlegging van die aankondiging.
9 Verzoekers baseren zich vooral op het feit, dat in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, in punt V.3, betreffende de beoordeling van de schriftelijke examens, uitdrukkelijk is bepaald, dat het vereiste minimum voor examen d), waarvoor 0 tot 40 punten konden worden toegekend, 20 punten was. Deze bepaling had volgens hen moeten worden gelezen in samenhang met punt VII, eerste alinea, van de aankondiging, volgens hetwelk "de jury op de lijst van geschikte kandidaten plaatst alle kandidaten die voor de schriftelijke examens d) en het mondeling examen in totaal minimaal 60 punten hebben behaald, met dien verstande dat de kandidaten voor elk van de examens het vereiste minimum moeten hebben behaald". Zij leiden hieruit af, dat, gelet op de rangschikking van de voorwaarden voor toelating tot het mondeling examen en plaatsing op de lijst van geschikte kandidaten ° een latere fase in de selectieprocedure °, het "vereiste minimum" van 20 punten voor examen d) redelijkerwijs voldoende is voor de toelating tot het mondeling examen.
10 Door voor de toelating tot het mondeling examen te verlangen, dat voor examenonderdeel d) ten minste 24 van de 40 punten worden behaald, bevat punt VI.1 van de aankondiging een "materiële fout", die aan verzoekers niet kan worden tegengeworpen, omdat zij in tegenspraak is met de punten V en VII. Deze materiële fout behoeft niet te verbazen, aangezien de betrokken aankondiging nog andere flagrante onjuistheden bevat. Verzoekers wijzen in het bijzonder op het feit, dat de omschrijving van een van de voorselectie-examens, dat volgens punt V.1, sub a), van de aankondiging bedoeld was om "de specifieke kennis op juridisch terrein te beoordelen", in tegenspraak was met de in punt I.1 van de aankondiging omschreven aard van de functie op de gebieden boekhouding, openbare financiën, verzekeringen, controle van boeken en statistiek. Bovendien spreekt punt VIII van de aankondiging abusievelijk van de vorming van een aanwervingsreserve van "administrateurs" in de "loopbaan 5/4 van categorie B".
11 Ter ondersteuning van hun analyse merken verzoekers voorts op, dat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek letterlijk moet worden uitgelegd, daar zij voor de kandidaten het enige deugdelijke referentiekader is, te meer daar het hier gaat om een algemeen vergelijkend onderzoek, dat ook openstaat voor externe kandidaten. De volgens verweerster bestaande praktijk om enkel kandidaten die voor het schriftelijk examen ten minste 60 % van de punten hebben behaald, tot het mondeling examen toe te laten, kan hun dan ook niet worden tegengeworpen. Ter terechtzitting hebben verzoekers overigens betwist, dat dat een vaste praktijk is.
12 Verweerster betoogt daartegenover, dat het gewraakte besluit berust op een juiste toepassing van de in de betrokken aankondiging van vergelijkend onderzoek opgesomde toelatingsvoorwaarden voor het mondeling examen. Overeenkomstig de vaste praktijk bij door de Commissie georganiseerde externe vergelijkende onderzoeken op de grondslag van een examen, verlangt punt VI.1 van de aankondiging ° het enige ter zake relevante punt ° duidelijk en expliciet voor de toelating tot het mondeling examen een totaal van 24 punten voor examenonderdeel d).
Beoordeling door het Gerecht
13 Met betrekking tot dit eerste middel ° kennelijk verkeerde motivering ° stelt het Gerecht vast, dat de jury met zijn weigering om verzoekers aan het mondeling examen te laten deelnemen, op grond dat zij voor examenonderdeel d) in totaal geen 24 punten hadden behaald, een juiste toepassing heeft gegeven aan de toelatingsvoorwaarden voor het mondeling examen, die duidelijk en nauwkeurig onder punt VI.1 van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek zijn vermeld.
14 Punt VI.1 van die aankondiging, dat onder het kopje "toelating tot het mondeling examen" voor de deelneming aan dat examen expliciet verlangt, dat voor examenonderdeel d) ten minste 24 van de 40 punten zijn behaald, heeft immers specifiek betrekking op de toelatingsvoorwaarden voor het mondeling examen. Het kan dus niet worden ontkracht door de vermelding in punt V.3 van de aankondiging, dat het "vereiste minimum" voor examenonderdeel d) 20 punten bedraagt. Laatstgenoemde vermelding onder het kopje "beoordeling [van de schriftelijke examens]" gaat logisch vooraf aan de rubriek die de toelatingsvoorwaarden voor het mondeling examen betreft. Zij kan dus in geen geval beogen de voorwaarden voor de toelating tot het mondeling examen vast te stellen.
15 Deze analyse is niet in tegenspraak met de uitlegging van voornoemde bepalingen in samenhang met punt VII van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek. Volgens punt VII plaatst de jury op de lijst van geschikte kandidaten "alle kandidaten die voor de schriftelijke examens d) en het mondeling examen in totaal minimaal 60 punten hebben behaald, met dien verstande dat de kandidaten voor elk van de examens het vereiste minimum moeten hebben behaald". Daar punt VII van de aankondiging de laatste fase van de selectieprocedure regelt, is het uitsluitend van toepassing op kandidaten die reeds tot alle examens van het vergelijkend onderzoek zijn toegelaten, wat noodzakelijkerwijs betekent, dat zij in een eerder stadium hebben voldaan aan het toelatingscriterium voor het mondeling examen. In de opzet van het vergelijkend onderzoek, kan punt VII logischerwijze geen betrekking meer hebben op de toelatingsvoorwaarden voor dat mondeling examen, die specifiek in punt VI.1 van de aankondiging zijn neergelegd.
Omdat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek slechts in één schriftelijk examen voorziet, namelijk examenonderdeel d), had de eis van een "vereist minimum" van 20 punten, in punt V.3, in de praktijk geen enkele betekenis voor de punten die voor het examenonderdeel d) werden toegekend. Zoals de Commissie opmerkt, vindt deze vermelding van een "vereist minimum" van 20 punten ° die dus onjuist is ° haar verklaring in het feit, dat de opzet van deze aankondiging van vergelijkend onderzoek is overgenomen van die van een vergelijkend onderzoek waarin verschillende schriftelijke examens bepalend waren voor de toelating tot het mondeling examen. Dit blijkt onder meer uit het gebruik van het meervoud "schriftelijke examens d)" in punt VII. Onder deze omstandigheden stelt het Gerecht vast, dat de abusieve opneming van deze woorden in punt V.3 buiten beschouwing moet worden gelaten om tot een juiste uitlegging van de aankondiging te komen. De woorden "vereist minimum" in genoemd punt VII verwijzen bijgevolg de facto enkel naar het aantal punten dat voor het mondeling examen is toegekend.
16 Hieruit volgt, dat het eerste middel niet gegrond is.
Het tweede middel: schending van de zorgplicht
Argumenten van partijen
17 In het kader van het tweede middel herinneren verzoekers eraan, dat de uit artikel 24 Ambtenarenstatuut voortvloeiende zorgplicht het administratief gezag verplicht, bij zijn beslissing over de situatie van een ambtenaar niet alleen rekening te houden met het belang van de dienst, maar ook met dat van de betrokken ambtenaar (arrest Gerecht van 20 juni 1990, zaak T-133/89, Burban, Jurispr. 1990, blz. II-245, r.o. 27).
18 Verzoekers menen, dat de zorgplicht in casu is geschonden door de weigering om hen tot het mondeling examen toe te laten, aangezien daarbij geen rekening is gehouden met hun goede trouw. Zij mochten de tekst van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek aldus opvatten, dat zij, indien zij het "vereiste minimum" van 20 punten voor het schriftelijke examenonderdeel d) zouden behalen, tot het mondeling examen zouden worden toegelaten. De redactie van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek kon op zijn minst ernstig aanleiding geven tot verwarring, hetgeen verweerster ook zelf heeft erkend in de nota van 9 april 1992 aan Karafillakis en Tavola.
19 Verzoekers erkennen, dat de jury van het vergelijkend onderzoek gebonden was aan alle bepalingen van de aankondiging, daaronder begrepen punt VI.1, dat voor de toelating tot het mondeling examen een totaal van 24 punten voor examenonderdeel d) verlangde. De Commissie, die verantwoordelijk was voor de opstelling van de betrokken aankondiging van vergelijkend onderzoek, had de belanghebbenden daarom het voordeel van de twijfel moeten gunnen en had na hun klacht die onduidelijke voorwaarde moeten rectificeren en hen tot het mondeling examen moeten toelaten.
20 Verweerster meent dat de zorgplicht in casu niet is geschonden. Gezien de onafhankelijkheid van jury' s van vergelijkende onderzoeken was zij in casu gebonden aan de beslissing van de jury om verzoekers niet tot het mondeling examen toe te laten. Bovendien zou het tot aanstelling bevoegd gezag enkel indien het had vastgesteld, dat het beweerdelijk onrechtmatige besluit van de jury de geldigheid van alle handelingen van het vergelijkend onderzoek had aangetast, verplicht zijn geweest die situatie in een met redenen omkleed besluit vast te stellen. Het zou dan de gehele procedure van het vergelijkend onderzoek hebben moeten overdoen na een nieuwe aankondiging te hebben uitgeschreven en eventueel een nieuwe jury te hebben benoemd.
Beoordeling door het Gerecht
21 Met betrekking tot het tweede middel stelt het Gerecht in de eerste plaats vast, dat, zelfs als de aankondiging van het vergelijkend onderzoek onduidelijk was, noch de jury noch de Commissie bevoegd was verzoekers naar aanleiding van hun klacht tot het mondeling examen toe te laten.
22 Wat de jury betreft, kan worden volstaan met de opmerking, dat zo het tot aanstelling bevoegd gezag bij de vaststelling van de voorwaarden voor een vergelijkend onderzoek over een ruime beoordelingsvrijheid beschikt, de jury in elk geval gebonden is aan de tekst van de aankondiging van vergelijkend onderzoek zoals die is gepubliceerd (zie arresten Hof van 18 februari 1982, zaak 67/81, Ruske, Jurispr. 1982, blz. 661, r.o. 9, en 19 mei 1983, zaak 289/81, Mavridis, Jurispr. 1983, blz. 1731, r.o. 21).
Zelfs indien men in casu de door verzoekers gestelde onduidelijkheid erkent, neemt dat niet weg, dat die onduidelijkheid een exacte uitlegging van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek niet verhinderde. De jury kon verzoekers dus niet tot het mondeling examen toelaten zonder de in de aankondiging vermelde voorwaarden geweld aan te doen. Had de jury ten gunste van kandidaten die voor het examenonderdeel d) 20 punten of meer hadden behaald, de strengere voorwaarde van punt VI.1 van de aankondiging ° ten minste 24 punten ° laten vallen, dan zou zij de voorwaarden van het vergelijkend onderzoek wezenlijk hebben gewijzigd.
23 Ook de Commissie was niet bevoegd verzoekers naar aanleiding van hun klacht tot het mondeling examen toe te laten. Volgens vaste rechtspraak, die gebaseerd is op de eerbiediging van de onafhankelijkheid van de jury' s, is de administratie niet bevoegd jurybesluiten te wijzigen of te annuleren (zie onder meer arresten Hof van 14 juni 1972, zaak 44/71, Marcato, Jurispr. 1972, blz. 427, r.o. 5, en 23 oktober 1986, zaak 321/85, Schwiering, Jurispr. 1986, blz. 3199, r.o. 11). Zou de Commissie van oordeel zijn geweest, dat het jurybesluit om verzoekers niet tot het mondeling examen toe te laten, onregelmatig was wegens de beweerdelijk onduidelijke tekst van de aankondiging, die verzoekers naar hun zeggen op een dwaalspoor had gebracht, dan had zij enkel de mogelijkheid gehad dit in een met redenen omkleed besluit vast te stellen en een geheel nieuwe procedure te beginnen door een nieuwe, duidelijk geformuleerde aankondiging van vergelijkend onderzoek te publiceren (zie arrest Schwiering, reeds aangehaald, r.o. 13). In het onderhavige geval hebben verzoekers echter op geen enkel moment in de administratieve procedure en de procedure in rechte om nietigverklaring van de aankondiging van vergelijkend onderzoek zelf verzocht. Zij concluderen enkel tot nietigverklaring van het besluit om hen niet tot het mondeling examen van dat onderzoek toe te laten.
24 In de tweede plaats herinnert het Gerecht eraan, dat ook indien de gestelde redactionele tegenstrijdigheden in de aankondiging van het vergelijkend onderzoek verzoekers op een dwaalspoor hadden kunnen brengen, een procedurefout de geldigheid van een besluit in principe enkel kan aantasten indien vaststaat, dat het besluit zonder die fout een andere inhoud zou hebben gehad (zie bij voorbeeld arresten Hof van 23 april 1986, zaak 150/84, Bernardi, Jurispr. 1986, blz. 1375, r.o. 28, en 10 december 1987, gevoegde zaken 181/86-184/86, Del Plato, Jurispr. 1987, blz. 4991, r.o. 36).
Vastgesteld moet worden, dat de door verzoekers gestelde onduidelijkheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek geen invloed heeft kunnen hebben op de kwaliteit van het examenonderdeel d) en bijgevolg op hun resultaten en hun uitsluiting van het mondeling examen. Voor het tegendeel zou moeten worden aangetoond, dat verzoekers hun inspanningen hadden "gedoseerd" teneinde net iets meer dan 20 punten te krijgen om te voldoen aan de voorwaarde die volgens hen gold voor de toelating tot het mondeling examen. Dat verzoekers een dergelijke gedragslijn zouden hebben gevolgd, blijkt uit niets en wordt door verzoekers zelf ook niet gesteld. Onder die omstandigheden heeft de onduidelijkheid van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, waarop verzoekers zich baseren voor hun vordering tot nietigverklaring van het jurybesluit om hen niet tot het mondeling examen toe te laten, geen enkele invloed gehad op dat besluit; bijgevolg kan zij de geldigheid van dat besluit niet aantasten.
25 Uit een en ander volgt, dat het tweede middel niet gegrond is. Het beroep moet dus worden verworpen.
Kosten
26 Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dat is gevorderd. Ingevolge artikel 88 van dat Reglement blijven echter de kosten in beroepen van personeelsleden van de Gemeenschappen door de instellingen gemaakt, te hunnen laste.
27 Voorts kan het Gerecht volgens artikel 87, lid 3, tweede alinea, van dat Reglement een partij, ook wanneer zij in het gelijk wordt gesteld, veroordelen tot vergoeding van de door haar toedoen aan de wederpartij opgekomen kosten, die naar het oordeel van het Gerecht nodeloos of vexatoir zijn veroorzaakt.
28 Dienaangaande stelt het Gerecht vast, dat verweerster heeft erkend, dat de aankondiging van het vergelijkend onderzoek een aantal fouten bevatte, onder meer waar zij met betrekking tot het enige schriftelijke examenonderdeel d) spreekt van een "vereist minimum" van 20 punten. Bovendien heeft de directeur-generaal Personeelszaken en Algemeen beheer in zijn aan twee van de verzoekers gerichte nota van 9 april 1992 uitdrukkelijk erkend, dat de aankondiging van vergelijkend onderzoek "onduidelijkheden" bevatte, en heeft hij de betrokkenen meegedeeld dat hij "de jury [had] verzocht om [hun] situatie opnieuw en welwillend te bezien".
29 Door haar houding heeft verweerster bij verzoekers de overtuiging doen postvatten, dat zij terecht aanspraak maakten op toelating tot het mondeling examen wegens de gestelde onduidelijkheden van de aankondiging van het vergelijkend onderzoek, en heeft zij hen ertoe gebracht beroep in rechte in te stellen. Onder die omstandigheden is het billijk om de Commissie naast haar eigen kosten ook die van verzoekers te doen dragen.
HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),
rechtdoende:
1) Verwerpt het beroep.
2) Verwijst de Commissie in de kosten van het geding.