Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992TJ0034

    Arrest van het Gerecht van eerste aanleg (Tweede kamer) van 27 oktober 1994.
    Fiatagri UK Ltd en New Holland Ford Ltd tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Mededinging - Systeem van uitwisseling van informatie - Belemmering van mededinging - Weigering van ontheffing.
    Zaak T-34/92.

    Jurisprudentie 1994 II-00905

    ECLI identifier: ECLI:EU:T:1994:258

    61992A0034

    ARREST VAN HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (TWEEDE KAMER) VAN 27 OKTOBER 1994. - FIATAGRI UK LTD EN NEW HOLLAND FORD LTD TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - MEDEDINGING - SYSTEEM VAN UITWISSELING VAN INFORMATIE - BELEMMERING VAN MEDEDINGING - WEIGERING VAN ONTHEFFING. - ZAAK T-34/92.

    Jurisprudentie 1994 bladzijde II-00905
    Zweedse bijz. uitgave bladzijde II-00087
    Finse bijz. uitgave bladzijde II-00089


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1. Handelingen van de instellingen ° Vermoeden van geldigheid ° Betwisting ° Instructiemaatregelen van gemeenschapsrechter ° Voorwaarden

    (EEG-Verdrag, art. 189)

    2. Mededinging ° Administratieve procedure ° Hoorzittingen ° Proces-verbaal ° Wijziging ° Kennisgeving aan betrokken ondernemingen ° Modaliteiten

    3. Handelingen van de instellingen ° Motivering ° Verplichting ° Draagwijdte ° Beschikking in lijn van eerdere beschikkingen ° Uitdrukkelijke motivering slechts nodig indien verder wordt gegaan dan eerdere praktijk

    (EEG-Verdrag, art. 190)

    4. Handelingen van de instellingen ° Motivering ° Verplichting ° Draagwijdte ° Beschikking tot toepassing van mededingingsregels ° Beschikking van Commissie houdende weigering van ontheffing

    (EEG-Verdrag, art. 85, lid 3, en 190)

    5. Mededinging ° Mededingingsregelingen ° Verbod ° Beëindiging van inbreuken ° Bevelen aan ondernemingen ° Declaratoir karakter van bevel om niet deel te nemen aan samenwerking als waarvoor ontheffing is geweigerd

    (EEG-Verdrag, art. 85, lid 1; verordening nr. 17 van de Raad, art. 3, lid 1)

    6. Mededinging ° Mededingingsregelingen ° Aantasting van mededinging ° Overeenkomst die niet mededingingsverstorend doel heeft ° Beoordeling op gevolgen voor markt ° Criteria

    (EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

    7. Mededinging ° Mededingingsregelingen ° Aantasting van mededinging ° Overeenkomst waarbij systeem van uitwisseling van informatie wordt gecreëerd dat niet betrekking heeft op prijzen en geen ander mededingingsverstorend mechanisme ondersteunt ° Toelaatbaarheid op markt met mededinging ° Ontoelaatbaarheid op oligopolistische markt

    (EEG-Verdrag, art. 85, lid 1)

    8. Mededinging ° Mededingingsregelingen ° Verbod ° Ontheffing ° Cumulatief karakter van voorwaarden voor ontheffing

    (EEG-Verdrag, art. 85, lid 3)

    9. Mededinging ° Mededingingsregelingen ° Verbod ° Ontheffing ° Verplichting van onderneming om gegrondheid van verzoek aan te tonen

    (EEG-Verdrag, art. 85, lid 3)

    Samenvatting


    1. Bij gebreke van enige aanwijzing die de geldigheid ervan zou kunnen aantasten, geniet een beschikking van de Commissie het voor gemeenschapshandelingen bestaande vermoeden van geldigheid. Wanneer verzoekers geen enkel element aandragen dat dit vermoeden zou kunnen ontkrachten, kan de gemeenschapsrechter geen maatregelen van instructie gelasten om na te gaan of de vormvoorschriften van het reglement van orde van de Commissie in het concrete geval in acht zijn genomen.

    2. De omstandigheid dat een wijziging van het proces-verbaal van de hoorzitting van een onderneming waartegen een procedure van toepassing van de mededingingsregels is ingesteld, rechtstreeks aan de onderneming en niet aan de raadsman van deze laatste is meegedeeld, kan de geldigheid van de aldus ter kennis gebrachte informatie niet in geding brengen.

    3. Een beschikking die in de lijn van een vaste rechtspraak ligt, mag summier, met name door verwijzing naar die rechtspraak, worden gemotiveerd, doch de Commissie dient haar redenering te expliciteren wanneer een beschikking veel verder gaat dan de eerdere beschikkingen.

    4. Met betrekking tot artikel 85, lid 2, van het Verdrag geldt de nietigheid van een overeenkomst slechts voor de bedingen die de mededinging belemmeren, wanneer die bedingen geen onverbrekelijk geheel vormen met de overeenkomst, en staat het derhalve aan de Commissie om in het tegenovergestelde geval in de overwegingen van haar beschikking te preciseren, waarom die onderdelen haars inziens niet los van de overeenkomst kunnen worden gezien, doch die uitlegging kan niet zonder meer worden toegepast op het onderzoek van een krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag ingediend verzoek om ontheffing. In dat geval dient de Commissie immers voor haar beslissing op het verzoek van de ondernemingen die de aanmelding hebben verricht, haar standpunt te bepalen met betrekking tot de overeenkomst zoals die bij haar is aangemeld, behalve wanneer zij in de loop van het onderzoek van de zaak van partijen deze of gene aanpassing van de aangemelde overeenkomst verkrijgt.

    5. Artikel 85, lid 1, van het Verdrag bevat een principieel verbod van overeenkomsten die de mededinging belemmeren. Deze bepaling van openbare orde geldt dus voor de betrokken ondernemingen los van enig bevel van de Commissie.

    Moet derhalve als zuiver declaratoir worden aangemerkt, het in het dispositief van een beschikking houdende weigering van ontheffing krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag aan de ondernemingen die de aanmelding hebben verricht, opgelegde verbod om deel te nemen aan enigerlei samenwerking die hetzelfde of een gelijkaardig doel nastreeft als de aangemelde overeenkomst.

    6. Tegen een overeenkomst die niet tot doel heeft de mededinging te belemmeren, kan slechts worden opgekomen wegens de gevolgen die zij heeft voor de markt. In dat geval moeten de mededingingsbelemmeringen die eruit zouden kunnen voortvloeien, worden beoordeeld tegen de achtergrond van de mededinging zoals die zonder de omstreden overeenkomst daadwerkelijk zou plaatsvinden.

    7. Een overeenkomst waarbij een systeem van uitwisseling van informatie wordt gecreëerd dat niet betrekking heeft op de prijzen en geen ander de mededinging belemmerend mechanisme ondersteunt, kan op een markt met echte mededinging de mededinging op het gebied van het aanbod helpen verhogen, daar de omstandigheid dat een marktdeelnemer zijn marktgedrag op basis van de hem ter beschikking staande informatie aanpast, gelet op de versplintering van het aanbod, voor de andere marktdeelnemers de onzekerheid omtrent het gedrag van hun concurrenten niet kan verminderen of wegnemen. Daarentegen kan een veralgemening ° tussen de marktdeelnemers die het grootste deel van het aanbod voor hun rekening nemen ° van het met korte intervallen uitwisselen van informatie op een zeer geconcentreerde oligopolistische markt waar de mededinging al zeer gering en de uitwisseling van informatie gemakkelijk is, de nog resterende mededinging tussen de marktdeelnemers merkbaar aantasten. In dat geval heeft de regelmatige en frequente verspreiding van de informatie betreffende de werking van de markt immers tot gevolg, dat alle concurrenten op geregelde tijdstippen kennis krijgen van de marktpositie en de marketingstrategie van hun concurrenten.

    8. De vier voorwaarden waaraan een regelmatig bij de Commissie aangemelde overeenkomst volgens artikel 85, lid 3, van het Verdrag moet voldoen om voor een individuele ontheffing in aanmerking te komen, zijn cumulatief, zodat de Commissie het verzoek wettig kan afwijzen, zodra een van die voorwaarden niet is vervuld.

    9. Wanneer om een individuele beschikking tot ontheffing van het verbod van mededingingsregelingen wordt verzocht, staat het in de eerste plaats aan de betrokken ondernemingen, de Commissie het bewijs te leveren dat de overeenkomst de voorwaarden van artikel 85, lid 3, van het Verdrag vervult.

    Partijen


    In zaak T-34/92,

    Fiatagri UK Limited, vennootschap naar Engels recht, gevestigd te Basildon (Verenigd Koninkrijk),

    en

    New Holland Ford Limited, vennootschap naar Engels recht, voorheen Ford New Holland Limited, gevestigd te Basildon (Verenigd Koninkrijk),

    vertegenwoordigd door M. Siragusa, advocaat te Rome, en G. Scassellati-Sforzolini, advocaat te Bologna, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

    verzoeksters,

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. Currall, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door S. Kon, Solicitor, en L. Hawkes, Barrister, bij de balie van Engeland en Wales, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verweerster,

    betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 92/157/EEG van de Commissie van 17 februari 1992 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/31.370 en 31.446 ° UK Agricultural Tractor Registration Exchange, PB 1992, L 68, blz. 19),

    wijst

    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: J. L. Cruz Vilaça, president, C. P. Briët, D. P. M. Barrington, A. Saggio en J. Biancarelli, rechters,

    griffier: H. Jung

    gezien de stukken en na de mondelinge behandeling op 16 maart 1994,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    De aan het beroep ten grondslag liggende feiten

    1 Agricultural Engineers Association Limited (hierna: "AEA") is een beroepsvereniging die openstaat voor alle in het Verenigd Koninkrijk werkzame producenten of importeurs van landbouwtrekkers. Ten tijde van de feiten telde zij ongeveer 200 leden, waaronder met name Case Europe Limited, John Deere Limited, Fiatagri UK Limited, Ford New Holland Limited, Massey-Ferguson (United Kingdom) Limited, Renault Agricultural Limited, Same-Lamborghini (UK) Limited en Watveare Limited. Verzoeksters zijn dus alle twee lid van de AEA.

    a) De administratieve procedure

    2 Op 4 januari 1988 meldde de AEA ter verkrijging van, primair, een negatieve verklaring, en, subsidiair, een individuele verklaring van ontheffing, bij de Commissie een overeenkomst inzake een systeem van uitwisseling van informatie, de "UK Agricultural Tractor Registration Exchange", aan, dat was gebaseerd op gegevens van het Ministerie van Verkeer van het Verenigd Koninkrijk betreffende de inschrijving van landbouwtrekkers (hierna: "eerste aanmelding"). Deze overeenkomst inzake de uitwisseling van informatie kwam in de plaats van een eerdere overeenkomst uit 1975, die niet bij de Commissie was aangemeld. Van deze laatste overeenkomst had de Commissie kennis gekregen in 1984 naar aanleiding van een onderzoek op een bij haar ingediende klacht wegens belemmeringen van de neveninvoer.

    3 De aangemelde Exchange staat open voor alle producenten of importeurs van landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk, ongeacht of zij lid zijn van de AEA. Deze laatste verzorgt het secretariaat van de Exchange. Volgens verzoeksters schommelde het aantal bij de Exchange aangesloten ondernemingen in de loop van de instructie van de zaak, naar gelang van de herstructureringen die in de betrokken sector plaatsvonden; op het ogenblik van de aanmelding namen acht producenten, waaronder verzoeksters, aan de Exchange deel. Partij bij de Exchange zijn de acht in rechtsoverweging 1 genoemde marktdeelnemers, die volgens de Commissie 87 à 88 % van de markt voor trekkers in het Verenigd Koninkrijk voor hun rekening nemen. De rest van de markt is verdeeld onder verschillende kleine producenten.

    4 Op 11 november 1988 zond de Commissie een mededeling van punten van bezwaar aan de AEA, aan elk van de acht leden die door de eerste aanmelding werden geraakt, en aan Systematics International Group of Companies Limited (hierna: "SIL"), een computerbureau belast met de verwerking en de exploitatie van de in formulier V55 (zie hieronder r.o. 6) vervatte gegevens. Op 24 november 1988 besloten de leden van de Exchange de overeenkomst te schorsen. Volgens verzoeksters is de Exchange later opnieuw in werking getreden, maar zonder verspreiding van globale of individuele gegevens waaruit de verkopen van de concurrenten konden worden afgelezen. Tijdens een hoorzitting voor de Commissie stelden zij, dat de verstrekte informatie een gunstige invloed had op de mededinging. Zij beriepen zich daarvoor met name op een studie van professor Albach, lid van het Berlin Science Center. Op 12 maart 1990 meldden vijf partijen bij de Exchange ° waaronder verzoeksters ° een nieuwe overeenkomst inzake de uitwisseling van informatie, het "UK Tractor Registration Data System" (hierna: "Data System"), bij de Commissie aan (hierna: "tweede aanmelding"). Daarbij verbonden zij zich ertoe, het nieuwe systeem niet toe te passen tot zij het antwoord van de Commissie op hun aanmelding zouden hebben ontvangen. Volgens verzoeksters beperkt deze nieuwe overeenkomst in aanzienlijke mate het aantal en de frequentie van de meegedeelde gegevens en schaft zij alle "institutionele" elementen af waartegen de Commissie in haar reeds genoemde mededeling van punten van bezwaar was opgekomen.

    5 Bij beschikking 92/157/EEG van 17 februari 1992 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/31.370 en 31.446 ° UK Agricultural Tractor Registration Exchange, PB 1992, L 68, blz. 19) (hierna: "beschikking"), heeft de Commissie

    ° vastgesteld, dat de UK Agricultural Tractor Registration Exchange onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag valt, "in zoverre zij leidt tot uitwisseling van gegevens over de omzet van individuele concurrenten en van gegevens over de omzet van de dealers en de invoer van eigen produkten" (artikel 1);

    ° het verzoek om ontheffing op grond van artikel 85, lid 3, van het Verdrag verworpen (artikel 2);

    ° de AEA en de leden van de Exchange gelast de inbreuk te beëindigen, in zoverre dat nog niet was gebeurd, en zich in de toekomst te onthouden van deelneming aan een overeenkomst die een zelfde of gelijkaardig doel of gevolg kan hebben (artikel 3).

    b) De inhoud en de juridische context van de Exchange

    6 Naar nationaal recht wordt een voertuig pas tot het verkeer op de openbare weg in het Verenigd Koninkrijk toegelaten wanneer het is ingeschreven bij het Department of Transport. Voor het verzoek om inschrijving van het voertuig moet gebruik worden gemaakt van een speciaal formulier, het administratief formulier V55. Op grond van een akkoord met de SIL verstrekt het Ministerie van Verkeer van het Verenigd Koninkrijk deze een aantal gegevens die het bij de inschrijving van de voertuigen verkrijgt. Volgens verzoekster is dit akkoord identiek aan de met de producenten en importeurs van andere soorten voertuigen gesloten akkoorden.

    7 Partijen zijn het oneens over een aantal feitenkwesties betreffende de gegevens die op dit formulier voorkomen en het gebruik dat daarvan wordt gemaakt. Deze meningsverschillen kunnen worden samengevat als volgt.

    8 Volgens verzoeksters kan er, gelet op de administratieve oorsprong van de aan de leden van de Exchange verstrekte gegevens en op het feit dat de dealers slechts beperkte voorraden hebben, heel wat tijd verlopen tussen de datum van bestelling en de datum van levering van een trekker. Dan volgt de inverkeerstelling en pas daarna worden de gegevens meegedeeld aan de leden van de Exchange. Aangezien er dus een lange of minder lange termijn kan verlopen tussen de datum van verkoop en de datum van inschrijving, is er volgens verzoeksters geen sprake van een "instantfoto" van de markt; de verkregen informatie geeft slechts een approximatief beeld. De SIL verwerkt de op het administratief formulier voorkomende gegevens, waarna dit wordt vernietigd. Het wordt dus niet rechtstreeks aan de leden van de Exchange meegedeeld.

    9 Verzoeksters geven toe, dat het formulier V55 in verschillende versies bestaat, genummerd V55/1 tot en met V55/5. Zij wijzen er evenwel op, dat alleen het formulier V55/1 "vooraf wordt ingevuld". De formulieren V55/2 en V55/4, die slechts door British Leyland werden gebruikt, worden immers niet meer gebruikt, terwijl het formulier V55/3, dat in geval van verlies van het formulier V55/1 wordt gebruikt, met de hand wordt ingevuld. Het formulier V55/5 ten slotte wordt gebruikt door de onafhankelijke importeurs alsmede in geval van verkoop van een tweedehands voertuig. Het gebeurt immers vrij vaak, dat een trekker pas wordt ingeschreven nadat hij een tijd lang uitsluitend op particuliere landerijen is gebruikt zonder op de openbare weg te komen. Hoe dan ook, de leden van de Exchange hebben geen rechtstreekse toegang tot de formulieren.

    10 Volgens de Commissie bestaan er in wezen twee versies van het formulier: de formulieren V55/1 tot en met V55/4, die door de producenten en de alleenimporteurs "vooraf worden ingevuld" en door de dealers worden gebruikt voor de inschrijving van de aan hen geleverde voertuigen, en het formulier V55/5, dat voor de neveninvoer wordt gebruikt.

    11 Volgens de Commissie bevat het formulier de navolgende gegevens op een wijze die door verzoeksters op een aantal punten wordt bekritiseerd:

    ° merk (producent);

    ° modelnummer, serienummer, chassisnummer en datum van inschrijving; tijdens de op 7 december 1993 georganiseerde vergadering van partijen met de rechter-rapporteur is gebleken, dat de serienummers (of chassisnummers) door de SIL worden geregistreerd. In het ten vervolge op de eerste aanmelding tot stand gekomen systeem worden deze gegevens evenwel niet meer aan de leden van de Exchange verstrekt, daar is overeengekomen dat de SIL per 1 september 1988 het inschrijvingsformulier van de voertuigen niet meer aan de leden van de Exchange overmaakt. Volgens verzoeksters hebben de producenten deze gegevens nodig om de voertuigen in voorkomend geval te kunnen terugroepen en om de geldigheid van de bij hen ingediende beroepen op de garantie te kunnen onderzoeken; dit is volgens hen de reden waarom deze gegevens, die ook volgens het Data System aan de leden moeten worden meegedeeld, tot september 1988 aan de leden werden overgemaakt;

    ° oorspronkelijke dealer en verkoper (codenummer, naam, adres en postcode): volgens verzoeksters worden deze gegevens door SIL niet geregistreerd;

    ° volledige postcode van de ingeschreven houder van het voertuig: volgens verzoeksters worden slechts de eerste vijf cijfers van de postcode van de ingeschreven houder door de SIL geregistreerd om de postzone te kunnen identificeren; soms is dit aantal beperkt tot drie of vier cijfers; tijdens de op 7 december 1993 georganiseerde vergadering met partijen heeft de SIL gepreciseerd, dat zij, indien deze postcode niet op het formulier voorkomt, de postcode gebruikt van degene die zich het dichtst bij de eindgebruiker bevindt, te weten de dealer-verkoper. Bij ontbreken van deze laatste code, gebruikt zij de postcode van de oorspronkelijke dealer, en indien ook die ontbreekt, de postcode van het territoriaal bevoegde Local Vehicles Licensing Office (hierna: "LVLO"). De SIL heeft bij die gelegenheid verklaard, dat elk gegeven aan een postcodezone moest worden gekoppeld om de verkoopgebieden van de dealers te kunnen afbakenen;

    ° naam en adres van de ingeschreven houder van het voertuig: tijdens de op 7 december 1993 georganiseerde vergadering met partijen hebben verzoeksters, daarin bijgesprongen door de SIL, erop gewezen, dat zo die gegevens kunnen voorkomen op bladzijde drie van het formulier V55, de enige bladzijde die aan de SIL wordt overgemaakt, zij in ieder geval door de SIL niet worden geregistreerd, zodat zij niet aan de leden van de Exchange worden meegedeeld.

    12 Partijen zijn het erover eens, dat de gegevens die door de SIL aan de leden van de Exchange worden meegedeeld, in drie categorieën kunnen worden ingedeeld, maar omschrijven die categorieën op verschillende wijze.

    13 Volgens verzoeksters kunnen de gegevens die hun door de SIL worden meegedeeld, worden ingedeeld in de navolgende drie categorieën:

    ° gegevens betreffende de bedrijfstak: het gaat om globale cijfers betreffende de inschrijving van de in de hele bedrijfstak verkochte trekkers, uitgesplitst volgens tijdvak, pk-klasse, aandrijvingssysteem en postzone van de ingeschreven houder van het voertuig;

    ° identificatiegegevens: zij betreffen de inschrijvingen van de door elk lid van de Exchange verkochte trekkers, uitgesplitst volgens de datum van verkoop, het model van de trekker en de postzone van de ingeschreven houder van het voertuig;

    ° eigen gegevens, die enkel worden meegedeeld aan het betrokken lid van de Exchange: zij hebben betrekking op de verkoop van ingeschreven trekkers door de verschillende dealers die tot het distributienet van dit lid behoren, op de gegevens die tot de eerste twee categorieën behoren, geografisch uitgesplitst volgens het verkoopgebied van de dealers die tot het distributienet van het betrokken lid behoren, op specifieke analyses die door een bepaald lid worden gevraagd, alsmede op de cijfers betreffende de inschrijvingen van de door het lid verkochte trekkers.

    14 Volgens de Commissie gaat het om de navolgende drie categorieën van gegevens:

    ° globale gegevens over de bedrijfstak: totale omzet in de bedrijfstak, al dan niet uitgesplitst volgens pk-klasse of aandrijvingssysteem; deze gegevens kunnen worden verstrekt op jaar-, kwartaal-, maand- of weekbasis;

    ° gegevens betreffende de omzet van elk lid: voor elke producent het door hem verkochte aantal voertuigen en zijn marktaandeel voor verschillende geografische zones: het gehele Verenigd Koninkrijk, de regio, de "county", en het dealergebied waarvoor de concessie is verleend, vastgesteld aan de hand van de postzones; deze gegevens kunnen worden verstrekt per maand, per kwartaal of per jaar (en, in dit laatste geval, voor de laatste twaalf maanden, per kalenderjaar, of per willekeurige periode van twaalf maanden);

    ° de gegevens betreffende de verkoop van de tot het distributienet van een lid behorende dealers, met name de in- en uitvoer van de dealers in hun gebied. Op die manier kan de in- en uitvoer tussen de gebieden van de verschillende dealergebieden worden vastgesteld en kunnen deze verkoopactiviteiten worden vergeleken met de door de dealers in hun eigen gebied verrichte verkopen. Zoals met name uit de punten 29, 30, 55 en 56 van de beschikking blijkt, kan een producent, door aldus de bestemming van de verkopen na te gaan, desgewenst de detailhandelsactiviteiten van de dealers buiten het hun toegewezen gebied, zowel binnen als buiten het Verenigd Koninkrijk, beperken. Op de vergadering van 7 december 1993 met de partijen hebben verzoeksters gesteld, dat een producent, met uitsluiting van zijn concurrenten, alleen de verkopen van zijn eigen dealers kon vergelijken, en dat, anders dan in de beschikking wordt gesteld, het systeem van uitwisseling van informatie de verschillende producenten niet de mogelijkheid bood, de verkopen van de dealers van een bepaald distributienet te vergelijken.

    15 Verzoeksters beklemtonen, dat deze informatie betreffende "dealer-import" en "dealer-export" niet deel uitmaakt van de Exchange zelf en door de SIL slechts op basis van individuele overeenkomsten aan de leden wordt meegedeeld. Deze gegevens, die in het kader van de overeenkomst die het voorwerp was van de tweede aanmelding, niet meer kunnen worden verkregen, betreffen de voertuigen die een dealer buiten zijn gebied verkoopt ("dealer-export") en de voertuigen die de andere in het Verenigd Koninkrijk gevestigde dealers in het gebied van een bepaalde dealer verkopen ("dealer-import"). Zij hebben derhalve niet betrekking op de uitvoer naar of de invoer uit andere Lid-Staten.

    16 Volgens de Commissie verstrekte de SIL de leden van de Exchange tot 1988 een exemplaar van het formulier V55/5, dat door de onafhankelijke importeurs wordt gebruikt. Sedert 1988 deelt zij hen enkel nog de uit dit formulier geputte gegevens mee; het formulier zelf wordt thans na verwerking door de SIL vernietigd. De Commissie betoogt, dat met deze inschrijvingsdocumenten de neveninvoer kan worden achterhaald, vooral dankzij het serienummer van het voertuig. Met betrekking tot het serienummer heeft de Commissie op de vergadering van 7 december 1993 met de partijen verklaard, dat haars inziens onderscheid moest worden gemaakt tussen de formulieren V55/1, V55/3 en V55/4 enerzijds en het formulier V55/5 anderzijds. De formulieren V55/1, V55/3 en V55/4 worden immers vooraf ingevuld door de producent, zodat het serienummer voorkomt op het formulier dat het voertuig vergezelt, waardoor de producenten een perfecte kijk krijgen op de bestemming van deze trekkers. Het formulier V55/5 daarentegen zou de SIL tot september 1988 aan de leden hebben overgelegd, waardoor deze de oorsprong van een bepaald voertuig konden nagaan. Tijdens die vergadering heeft de Commissie evenwel toegegeven, dat het systeem het de producenten na 1 september 1988 niet meer mogelijk maakte, de neveninvoer in het oog te houden. Verzoeksters hebben op deze vergadering beklemtoond, dat zij zelfs vóór 1 september 1988 de neveninvoer niet in het oog konden houden, daar het chassisnummer van het voertuig niet stelselmatig op het formulier V55/5 voorkwam.

    De conclusies van partijen

    17 In deze omstandigheden hebben verzoeksters bij een op 6 mei 1992 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift het onderhavige beroep ingesteld.

    18 Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

    "° de overlegging te gelasten van de notulen van de vergadering van het college van commissarissen waarop beschikking C(92)271 van de Commissie van 17 februari 1992 betreffende zaak IV/B-2/31.370 en 31.446 (UK Agricultural Tractor Registration Exchange) is gegeven, alsmede van de als bijlage aan deze notulen gehechte tekst van de beschikking; verder de overlegging te gelasten van de wijzigingen die de Commissie aan het proces-verbaal van de hoorzitting heeft aangebracht alvorens dit aan het Adviescomité voor te leggen;

    ° de beschikking non-existent of, subsidiair, het beroep ontvankelijk en de beschikking nietig te verklaren;

    ° de Commissie te verwijzen in de kosten van het geding."

    19 In repliek hebben verzoeksters bovendien gevraagd, de zaak te voegen met het door John Deere Limited ingediende verzoekschrift T-35/92.

    20 De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

    "° het beroep ongegrond te verklaren;

    ° af te wijzen verzoeksters' vordering ertoe strekkende overlegging te verkrijgen van de notulen van de vergadering van het college van commissarissen waarop beschikking 92/157/EEG van de Commissie van 17 februari 1992 betreffende de zaken IV/B-2/31.370 en 31.446 (UK Agricultural Tractor Registration Exchange) is gegeven, alsmede van de als bijlage aan die notulen gehechte tekst van de beschikking;

    ° verzoeksters in de kosten te verwijzen."

    21 In dupliek heeft de Commissie het Gerecht laten weten, dat zij zich er niet tegen verzet, dat onderhavige zaak voor de mondelinge behandeling met het door het door John Deere Limited ingediende verzoekschrift T-35/92 wordt gevoegd, op voorwaarde dat in beide zaken afzonderlijk arrest wordt gewezen. Na afloop van de schriftelijke behandeling heeft de president van de Tweede kamer van het Gerecht bij beschikking van 28 oktober 1993 de onderhavige zaak voor de mondelinge behandeling gevoegd met het verzoekschrift T-35/92, John Deere Limited/Commissie, met dien verstande dat bepaalde gedeelten van het verzoekschrift T-35/92 en een aantal bijlagen bij dit verzoekschrift geheim worden gehouden voor verzoeksters in de onderhavige zaak.

    22 Het Gerecht (Tweede kamer) heeft, op rapport van de rechter-rapporteur, besloten zonder instructie tot de mondelinge behandeling over te gaan. Wel heeft het partijen verzocht een aantal vragen schriftelijk te beantwoorden en bepaalde documenten over te leggen. Verzoeksters en verweerster hebben die vragen op 2 december 1993 beantwoord. Verder zijn partijen en de SIL uitgenodigd om deel te nemen aan een vergadering met de rechter-rapporteur overeenkomstig artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering. Deze vergadering heeft plaatsgevonden op 7 december 1993. Ter terechtzitting van 16 maart 1994 zijn partijen gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht. Ter terechtzitting is de heer Hogdes, vertegenwoordiger van SIL, overeenkomstig artikel 68 en volgende van het Reglement voor de procesvoering als getuige gehoord.

    Middelen en argumenten van partijen

    23 Verzoeksters stellen, dat de bestreden beschikking:

    ° volgens een onregelmatige procedure is gegeven;

    ° niet afdoende is gemotiveerd;

    ° berust op een verkeerde omschrijving van het produkt en van de relevante markt;

    ° met betrekking tot het onderzoek van de aangemelde gegevens vol feitelijke onjuistheden zit;

    ° voortvloeit uit een rechtsdwaling bij de uitlegging van artikel 85, lid 1, van het Verdrag;

    ° in casu ten onrechte geen toepassing maakt van artikel 85, lid 3, van het Verdrag.

    Het middel dat de beschikking volgens een onregelmatige procedure is gegeven

    24 Tot staving van hun vordering tot non-existentverklaring van de beschikking stellen verzoeksters allereerst, dat zij eraan twijfelen of het Reglement van orde van de Commissie wel in acht is genomen, en verder, dat de Commissie eenzijdig wijzigingen heeft aangebracht in het proces-verbaal van de hoorzitting.

    Het eerste onderdeel van het middel: schending van het reglement van orde van de Commissie

    25 Verzoeksters zijn van mening, dat zij, gelet op de tekst van de beschikking zoals die hun ter kennis is gebracht, gronden hebben om eraan te twijfelen, of het destijds toepasselijke artikel 12 van het Reglement van orde 63/41/EEG van de Commissie van 9 januari 1963 (PB 1963, 17, blz. 181), voorlopig gehandhaafd bij artikel 1 van besluit 67/426/EEG van de Commissie van 6 juli 1967 (PB 1967, 147, blz. 1) en laatstelijk gewijzigd bij besluit 86/61/EEG, Euratom, EGKS van de Commissie van 8 januari 1986 (PB 1986, L 72, blz. 34), in het onderhavige geval in acht is genomen. Derhalve verzoeken zij het Gerecht, maatregelen van instructie te gelasten waarmee kan worden nagegaan of de procedure correct is gevolgd, en in geval van twijfel, de beschikking non-existent te verklaren (arrest van het Gerecht van 27 februari 1992, gevoegde zaken T-79/89, T-84/89, T-85/89, T-86/89, T-89/89, T-91/89, T-92/89, T-94/89, T-96/89, T-98/89, T-102/89 en T-104/89, BASF e.a., Jurispr. 1992, blz. II-315).

    26 Volgens de Commissie zijn de feiten van deze zaak zeer verschillend van die welke ten grondslag lagen aan het reeds aangehaalde arrest BASF e.a. In het onderhavige geval zou er voor het Gerecht geen enkele reden zijn om overlegging van de notulen van de vergadering van het college van commissarissen te gelasten en zouden verzoeksters geen goede gronden hebben voor een dergelijk verzoek.

    27 Het Gerecht is van oordeel, dat de beschikking ° het voorwerp van het onderhavige beroep ° zoals zij aan verzoeksters ter kennis is gebracht, bij gebreke van enige aanwijzing die de geldigheid ervan zou kunnen aantasten, het voor alle gemeenschapshandelingen geldende vermoeden van geldigheid moet genieten. Aangezien verzoeksters geen enkel element aandragen dat dit vermoeden zou kunnen ontkrachten, kan het Gerecht de gevraagde maatregelen van instructie niet gelasten. Voor zover het bovendien gaat om de regelmatigheid van de vaststelling van de kopie van de beschikking en van de kennisgeving daarvan, is het Gerecht van mening, dat zelfs indien de gebreken aan die kopie of aan de regelmatigheid van de kennisgeving daarvan aan de ondernemingen zouden zijn bewezen, deze in ieder geval geen enkele invloed hebben op de wettigheid of, a fortiori, de existentie van de beschikking, en enkel gevolgen zouden kunnen hebben voor het aanvangstijdstip van de termijn voor het instellen van beroep tegen de beschikking. Daarbij komt dat verzoeksters, blijkens de bewoordingen zelf van het onderhavige beroep, in casu ten volle kennis hebben kunnen nemen van de beschikking en hun procedurele rechten volledig hebben kunnen uitoefenen. In het onderhavige geval is verzoeksters immers een door de secretaris-generaal van de Commissie gelijkluidend verklaarde kopie van de beschikking ter kennis gebracht. Bij gebreke van enige ernstige aanwijzing die twijfel kan doen rijzen omtrent de geldigheid ervan, strekt een dergelijke kopie tot bewijs (arrest van het Hof van 17 oktober 1989, gevoegde zaken 97/87 tot 99/87, Dow Chemical Iberica e.a, Jurispr. 1989, blz. 3165, r.o. 59, en arrest van het Gerecht van 7 juli 1994, zaak T-43/92, Dunlop/Slazenger, Jurispr. 1994, blz. II-441, r.o. 24 en 25). Gelet op een en ander, moet het eerste onderdeel van dit middel worden afgewezen.

    Het tweede onderdeel van het middel: onregelmatigheden in het proces-verbaal van de hoorzitting

    28 Verzoeksters wijzen erop, dat de brief van de Commissie van 14 oktober 1991, waarbij zij op de hoogte werden gebracht van wijzigingen die in het proces-verbaal van de hoorzitting waren aangebracht, aan de ondernemingen zelf en niet aan hun raadslieden was gericht. Zij zouden na de kennisgeving van de beschikking hebben ontdekt, dat de Commissie eenzijdig wijzigingen had aangebracht in het proces-verbaal van de hoorzitting, alvorens dat aan het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities over te maken. Zij verzoeken het Gerecht, de nodige maatregelen van instructie te treffen om na te gaan of de aan het proces-verbaal aangebrachte wijzigingen hun argumenten hebben aangetast.

    29 De Commissie is van mening, dat verzoeksters' argument, dat zij niet op de hoogte zijn gebracht van de in het proces-verbaal aangebrachte wijzigingen, feitelijke grondslag mist. Zij verwijst daarvoor naar de brief die zij verzoeksters op 14 oktober 1991 heeft gezonden. Zij is van mening, dat de aangebrachte wijzigingen in ieder geval de betekenis van hetgeen partijen tijdens de hoorzitting hebben verklaard, onverlet laten.

    30 Het Gerecht stelt vast, dat verzoeksters op het betoog van de Commissie, dat zij de ondernemingen, anders dan deze stellen, bij brief van 14 oktober 1991 in kennis zijn gesteld van de wijzigingen die zij in het proces-verbaal van de hoorzitting van verzoeksters zou hebben aangebracht, enkel antwoorden, dat die brief rechtstreeks aan de ondernemingen en niet aan hun raadslieden was gestuurd. Deze omstandigheid kan de geldigheid van de aldus ter kennis van de ondernemingen gebrachte informatie niet in het geding brengen. Verder merkt het Gerecht op, dat de ondernemingen, die aldus naar behoren op de hoogte waren gebracht van de in het proces-verbaal aangebrachte wijzigingen, niet stellen, dat deze wijzigingen de betekenis van hun verklaringen verdraaien, en zelfs niet dat deze wijzigingen de regelmatigheid van het door het Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities uitgebrachte advies aantasten. Volgens vaste rechtspraak dient het tweede onderdeel van het middel derhalve eveneens te worden afgewezen, zonder dat dienaangaande maatregelen van instructie behoeven te worden gelast (arresten van het Hof van 15 juli 1970, zaak 44/69, Buchler, Jurispr. 1970, blz. 733, r.o. 17; 14 juli 1972, zaak 48/69, ICI, Jurispr. 1972, blz. 619, r.o. 31; 10 juli 1980, zaak 30/78, Distillers Company, Jurispr. 1980, blz. 2229; arresten van het Gerecht van 24 oktober 1991, zaak T-2/89, Petrofina, Jurispr. 1991, blz. II-1087, r.o. 45; 17 december 1991, zaak T-4/89, BASF, Jurispr. 1991, blz. II-1523, r.o. 47; zaak T-6/89, Enichem Anic, Jurispr. 1991, blz. II-1623, r.o. 47; 10 maart 1992, zaak T-9/89, Huels, Jurispr. 1992, blz. II-499, r.o. 79; zaak T-12/89, Solvay, Jurispr. 1992, blz. II-907, r.o. 67; en zaak T-15/89, Chemie Linz, Jurispr. 1992, blz. II-1275, r.o. 76).

    31 Uit het voorgaande volgt, dat de twee onderdelen van het eerste middel, en derhalve ook de vordering tot vaststelling dat de beschikking non-existent is, moeten worden afgewezen, zonder dat het Gerecht de overlegging van de door verzoeksters gevraagde documenten behoeft te gelasten.

    Het middel inzake ontoereikende motivering van de beschikking

    32 Verzoeksters stellen enerzijds, dat de beschikking niet toereikend is gemotiveerd, en anderzijds, dat de motivering van de beschikking geen voldoende rechtvaardigingsgrond vormt voor het dispositief ervan, waarvan de betekenis niet duidelijk is.

    Het eerste onderdeel van het middel: de Commissie heeft onvoldoende rekening gehouden met verzoeksters' betoog

    33 Verzoeksters betogen allereerst, dat de omstandigheid dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met hun argumenten, gelijkstaat met ontoereikende motivering. Een goed voorbeeld van deze ontoereikende motivering is het feit, dat de Commissie heeft bepaald, dat de globale gegevens niet mogen worden meegedeeld wanneer een lid van de Exchange minder dan tien eenheden verkoopt in het gebied van een bepaalde dealer; dit cijfer is te hoog en houdt geen rekening met de feitelijke situatie van de markt, die uiterst versplinterd is. Verder mocht de referentieperiode ook niet op één jaar worden bepaald. Punt 61 van de beschikking is dienaangaande overigens zo onduidelijk, dat de leden van de Exchange het niet eens zijn kunnen worden over de uitlegging ervan. De ondernemingen stellen ten tweede, dat in de beschikking, behalve in een voetnoot, niets wordt gezegd over het Data System, hetgeen betekent, dat de beschikking niet is gemotiveerd voor zover zij betrekking heeft op dit laatste systeem. Ten derde zijn verzoeksters van mening, dat de beschikking eraan voorbijgaat, dat de meeste nationale rechtsstelsel aanvaarden, dat gegevens betreffende de inschrijving aan de producenten worden meegedeeld. Ten slotte betogen zij, dat het Hof in het arrest "Papiers peints" heeft geoordeeld, dat de Commissie haar redenering duidelijker moet uiteenzetten wanneer zij, zoals in het onderhavige geval, in haar beschikking "veel verder gaat dan in de eerdere beschikkingen" (arrest van het Hof van 26 november 1975, zaak 73/74, Papiers peints, Jurispr. 1975, blz. 1491, r.o. 33). In het onderhavige geval is de Commissie deze verplichting duidelijk niet nagekomen.

    34 De Commissie wijst erop, dat zij reeds tal van beschikkingen over de uitwisseling van informatie heeft gegeven. Deze beschikkingen kunnen in de onderhavige zaak niet als precedent worden geweerd op de enkele grond, dat zij niet betrekking hadden op duurzame goederen. Onjuist is ook verzoeksters' stelling, dat de beschikking de eerste is die betrekking heeft op reeds verrichte verkopen. Daarbij komt, dat de beschikking in ieder geval afdoende is gemotiveerd, zodat het argument inzake schending van de door het Hof in het reeds aangehaalde arrest Papiers peints geformuleerde beginselen, geen hout snijdt. De beschikking gaat niet verder dan de eerder geformuleerde beginselen, maar beperkt zich ertoe, die beginselen toe te passen op de betrokken marktsector. Zij is dus afdoende gemotiveerd in de zin van het arrest Papiers peints. In de beschikking wordt met name duidelijk uiteengezet, dat de mededingingsbeperkingen die uit de uitwisseling van informatie voortvloeien, niet onmisbaar zijn, zodat niet is voldaan aan een van de voorwaarden van artikel 85, lid 3, van het Verdrag. Derhalve kon de Commissie het verzoek om ontheffing afwijzen zonder na te gaan of de andere voorwaarden waren vervuld (arrest van het Hof van 13 juli 1966, gevoegde zaken 56/64 en 58/64, Consten en Grundig, Jurispr. 1966, blz. 449).

    35 Het Gerecht stelt vast, dat de Commissie, die in de punten 33 en 65 van de beschikking heeft geoordeeld, enerzijds dat het Data System in strijd is met artikel 85, lid 1, van het Verdrag, omdat het het eerdere systeem van uitwisseling van informatie mutatis mutandis overneemt, en anderzijds, dat het systeem van uitwisseling van informatie in strijd is met artikel 85, lid 3, van het Verdrag, omdat de mededingingsbeperkingen niet onmisbaar waren, haar beschikking op dit punt rechtens genoegzaam heeft gemotiveerd, ongeacht het oordeel over de gegrondheid van die motivering in dit stadium van het onderzoek van de zaak. Met betrekking tot het argument inzake schending van de door het Hof in de zaak Papiers peints geformuleerde beginselen, herinnert het Gerecht eraan, dat volgens dit arrest de Commissie weliswaar een beschikking die in de lijn van een vaste rechtspraak ligt, vrij summier mag motiveren, doch een zwaardere motiveringsplicht heeft wanneer zij in haar beschikking "veel verder gaat" dan de rechtspraak van dat ogenblik (rechtsoverweging 31 e.v.). Het Gerecht is van oordeel dat, gelijk de Commissie terecht opmerkt en gelijk in de verdere rechtsoverwegingen van dit arrest nader zal worden uiteengezet (zie r.o. 90 hieronder), de beschikking in casu niets anders doet dan de in de eerdere beschikkingspraktijk van de Commissie geformuleerde beginselen toe te passen op een bijzondere marktsector, te weten de markt voor landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk. Derhalve kunnen verzoeksters niet op goede gronden stellen, dat de Commissie de hierboven genoemde, door het Hof in zijn arrest Papiers peints geformuleerde beginselen heeft geschonden, en behoeven de rechtsstelsels van de verschillende Lid-Staten daartoe niet te worden onderzocht.

    Het tweede onderdeel van het middel: het dispositief van de beschikking is onduidelijk

    36 Verzoeksters betogen, dat de draagwijdte van het dispositief van de beschikking niet duidelijk blijkt uit de motivering ervan, hetgeen in strijd is met de rechtspraak (arrest Consten en Grundig, reeds aangehaald). De artikelen 1 en 2 van het dispositief van de beschikking berusten niet alleen op dwalingen omtrent de feiten en omtrent het recht, maar worden ook niet geschraagd door de motivering van de beschikking, zodat het voor de adressaten daarvan niet mogelijk was zich daarnaar te schikken. Bovendien verdraagt artikel 2 van het dispositief, betreffende de toetsing van de Exchange aan artikel 85, lid 3, van het Verdrag zich niet met de eerdere beschikkingen van de Commissie. Wanneer de Commissie, zoals in casu, in een overeenkomst bedingen vindt waarvoor geen ontheffing kan worden verleend, is zij immers ingevolge het evenredigheidsbeginsel verplicht de ontheffing te verlenen op voorwaarde dat die bedingen worden geschrapt. Ten slotte kon niet nauwkeurig worden bepaald, welke de omvang was van de in artikel 3 van het dispositief van de beschikking aan verzoeksters opgelegde verplichting, zich te onthouden van deelneming aan een overeenkomst die hetzelfde of een gelijkaardig doel heeft als de betrokken Exchange. Het dispositief van de beschikking was zo onduidelijk, dat de AEA een nieuwe aanmelding heeft moeten doen.

    37 Volgens de Commissie is de verwijzing naar het reeds aangehaalde arrest Consten en Grundig niet relevant. In het onderhavige geval belemmert de Exchange zelf en niet het ene of het andere beding ervan de mededinging. Door aan te geven, onder welke voorwaarden zij geen bezwaar zou hebben tegen de Exchange, heeft de Commissie naar behoren voldaan aan het door het arrest Consten en Grundig geformuleerde vereiste, volgens hetwelk de Commissie, wanneer zij in het dispositief van haar beschikking niet vermeldt, welke delen van een overeenkomst onder het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag vallen, in de motivering moet aangeven, om welke redenen deze delen haars inziens niet los van de overeenkomst kunnen worden gezien. Onder verwijzing naar het door het Hof in de zaak Suiker Unie (arrest van het Hof van 16 december 1975, gevoegde zaken 40/73-48/73, 50/73, 54/73-56/73, 111/73, 113/73 en 114/73, Jurispr. 1975, blz. 1663) geformuleerde beginsel voor de uitlegging van een dispositief geeft de Commissie als haar mening te kennen, dat het dispositief van de beschikking duidelijk is, met name gelet op punt 61 van de beschikking.

    38 Het Gerecht herinnert eraan, dat het Hof in het reeds aangehaalde arrest Consten en Grundig met betrekking tot de uitlegging van artikel 85, lid 2, van het Verdrag heeft geoordeeld, dat de in die bepaling genoemde nietigheid van de overeenkomst slechts geldt voor de bedingen van de overeenkomst die de mededinging belemmeren in de zin van artikel 85, lid 1, van het Verdrag, wanneer die bedingen geen onverbrekelijk geheel vormen met de overeenkomst. Volgens het aangehaalde arrest dient de overeenkomst immers slechts dan in haar geheel in strijd met artikel 85, lid 1, van het Verdrag te worden verklaard wanneer de overeenkomst van dien aard is, dat de bedingen die de mededinging belemmeren, er een onverbrekelijk geheel mee vormen. Daarbij heeft het Hof gepreciseerd, dat de Commissie in dat geval "in haar overwegingen nader de gronden (moet) aangeven waarop deze delen naar haar oordeel niet los van de overeenkomst kunnen worden gezien" (arrest Consten en Grundig, reeds aangehaald, blz. 518). In die omstandigheden is het Gerecht van oordeel, dat verzoeksters' betoog op dit punt ongegrond is. Uit de tekst zelf van de beschikking blijkt immers duidelijk, dat, gelijk overigens door de Commissie is gesteld, in het onderhavige geval de Exchange in haar geheel wordt geacht de mededinging te belemmeren en niet de uitwisseling tussen ondernemingen van deze of gene specifieke informatie in het kader van een overeenkomst inzake de uitwisseling van informatie. Verder is het Gerecht van mening, dat hoe dan ook de rechtspraak van het Hof inzake de uitlegging van artikel 85, lid 2, van het Verdrag, zoals die is neergelegd in het reeds aangehaalde arrest Consten en Grundig, niet zonder meer kan worden toegepast op het onderzoek van een krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag ingediend verzoek om ontheffing, daar de Commissie in dat geval voor haar beslissing op het verzoek van de ondernemingen die de aanmelding hebben verricht, haar standpunt moet bepalen ten aanzien van de overeenkomst zoals die haar is aangemeld, behoudens wanneer zij in de loop van het onderzoek van de zaak van partijen deze of gene aanpassing van de aangemelde overeenkomst verkrijgt.

    39 Met betrekking tot het argument inzake moeilijkheden bij de uitlegging van artikel 3 van het dispositief van de beschikking, volgens hetwelk de ondernemingen zich dienen te onthouden van deelneming aan een overeenkomst inzake de uitwisseling van gegevens die hetzelfde of een gelijkaardig doel heeft als de overeenkomst waarvoor ontheffing is gevraagd, oordeelt het Gerecht, dat dit artikel zuiver declaratoir is. Artikel 85, lid 1, van het Verdrag bevat immers een principieel verbod van overeenkomsten die de mededinging belemmeren. Deze bepaling van openbare orde geldt dus voor verzoeksters, los van enig bevel van de Commissie dienaangaande, althans wanneer deze, zoals zij in casu in de punten 16 en 61 van de motivering en in artikel 1 van het dispositief van de beschikking heeft gedaan, de ondernemingen, die voor hun transacties rechtszekerheid dienen te genieten, laat weten in welke mate het systeem van uitwisseling van informatie waaraan zij deelnemen, geoorloofd is. Dienaangaande blijkt inzonderheid uit punt 50 van de motivering van de beschikking, dat geenszins in tegenspraak is met het dispositief, dat het niet ongeoorloofd is, voor het onderzoek van het "verleden" inzage te krijgen van de verkoopcijfers van de concurrenten. Kortom, ingeval de Commissie een ander mede door verzoeksters toegepast systeem van uitwisseling van informatie wil verbieden, kan zij dit verbod rechtstreeks op artikel 85, lid 1, van het Verdrag baseren, los van artikel 3 van het dispositief van de beschikking. Gelijk de Commissie betoogt, is het dispositief van de beschikking dus duidelijk wanneer men het leest in samenhang met de motivering, inzonderheid de punten 16 en 61 van de beschikking. Het tweede onderdeel van het middel moet derhalve worden afgewezen.

    40 Uit het voorgaande volgt, dat het tweede middel moet worden afgewezen.

    Het middel dat de beschikking op een verkeerde omschrijving van het betrokken produkt en van de relevante markt berust

    Summiere uiteenzetting van de argumenten van partijen

    41 Volgens verzoeksters bevat het aan de feiten gewijde gedeelte van de beschikking een aantal fouten betreffende de omschrijving van het produkt en de analyse van de markt. Deze dwalingen omtrent de feiten zouden de wettigheid van de beschikking aantasten, daar zij betrekking hebben op de grondslag zelf van de juridische beoordeling door de Commissie.

    42 Verzoeksters zijn van mening, dat de beschikking geen enkele omschrijving van het produkt bevat, en de indruk tracht te wekken, dat het gaat om een gesloten markt, terwijl het gaat om een open markt waarop de mededinging speelt. Allereerst gaat de beschikking, wat de vraag betreft, voorbij aan de bijzondere kenmerken van de markt en verbindt zij verkeerde conclusies aan deze vaststelling. Aangezien het gaat om een vervangingsmarkt, kan de vraag alleen door diversificatie en vernieuwing worden gestimuleerd, zodat de producenten zonder grondige kennis van deze vraag grote investeringsrisico' s lopen. Wat het aanbod betreft, geeft de beschikking een onjuist beeld van de markt. De vier grootste producenten, wier marktaandelen een ontwikkeling doormaken, nemen immers minder dan 50 % van de communautaire markt voor hun rekening, worden geconfronteerd met belangrijke herstructureringen en hebben te kampen met sterke mededinging. Het marktaandeel van de grootste aanbieders is drastisch geslonken, terwijl dat van andere concurrenten is toegenomen. De identiteit van deze firma' s is veranderd, zodat de ondernemingen die thans "leader" zijn, niet dezelfde zijn als die welke op het ogenblik van de invoering van het systeem van uitwisseling informatie "leader" waren. De stelling van de Commissie, dat er hoge drempels zijn voor de toegang tot de markt, is onjuist. Kortom de Exchange leidt niet tot verstarring van de markt, maar draagt bij tot de transparantie ervan.

    43 Met betrekking tot de analyse van het produkt komen verzoeksters op tegen de in de beschikking geponeerde stelling, dat de verschillende types van het produkt in ruime mate substitueerbaar zijn. Zij wijzen erop, dat de Exchange de trekkers niet alleen indeelde naar pk-klasse en aandrijvingssysteem, maar ook, en dit is veel belangrijker, naar model. Verzoeksters zijn dienaangaande van mening, dat de Commissie de betrokken praktijk heeft veroordeeld zonder daadwerkelijke analyse van de werking van de markt, zodat zij een inbreuk "per se" heeft vastgesteld, hetgeen zowel in strijd is met de rechtspraak van het Hof als met de eerdere beschikkingspraktijk van de Commissie en met haar opvatting, zoals die in verschillende "bekendmakingen" of in haar jaarverslagen betreffende het mededingingsbeleid is uiteengezet.

    44 Wat ten slotte de geografische afbakening van de markt betreft, zijn verzoeksters van mening, dat de verwijzing naar de werkingssfeer van de betrokken nationale wetgeving een nogal summiere methode van geografische afbakening van de markt is. In haar beschikking van 8 februari 1991 over de verenigbaarheid van de overname van Ford New Holland Limited door Fiat, gegeven op grond van artikel 6, lid 1, sub b, van verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (gewijzigde versie bekendgemaakt in PB 1990, L 257, blz. 13), heeft de Commissie de tegenovergestelde houding aangenomen en laten verstaan, dat er binnen de Gemeenschap geen nationale markten meer konden bestaan. De afbakening van de referentiemarkt is in het onderhavige geval evenwel des te belangrijker, daar in de beschikking wordt aangenomen, dat de grootste producenten een sterke positie innemen en dat er drempels zijn voor de toegang tot de markt, twee begrippen die niet relevant zouden zijn, indien het nationale karakter van de referentiemarkt niet was aangetoond. In feite wijzen een aantal elementen erop, dat het zoniet om een wereldmarkt, dan toch om een Europese markt gaat.

    45 Volgens de Commissie berust het meningsverschil tussen partijen vooral op de aard van de markt voor landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk en op de gevolgen die daaraan moeten worden verbonden met betrekking tot het communautaire mededingingsrecht. Volgens verweerster gaat het om een kleine, zeer gesloten markt met hoge toegangsdrempels. De Commissie herinnert eraan, dat zij niet op alle door de ondernemingen aangevoerde feiten behoeft in te gaan, en dat zij het in haar mededeling van de punten van bezwaar geformuleerde standpunt heeft kunnen handhaven, nu zij alle door verzoeksters aangedragen bewijselementen heeft onderzocht (conclusie van advocaat-generaal Sir Gordon Slynn bij het arrest van het Hof van 21 februari 1984, zaak 86/82, Hasselblad, Jurispr. 1984, blz. 883, 913). Verder is de Commissie van mening, dat verzoeksters ten onrechte stellen dat zij het produkt helemaal niet heeft geanalyseerd.

    46 Verder voert de Commissie aan, dat zij, anders dan verzoeksters stellen, de markt wel degelijk heeft geanalyseerd, maar daarbij tot andere conclusies is gekomen dan verzoeksters. Wat de analyse van het produkt betreft, verwerpt zij de door verzoeksters voorgestelde differentiatiecriteria. Zij aanvaardt evenmin de door laatstgenoemden gesuggereerde analyse, dat het om een open markt gaat. Het gaat in wezen om een door een onvolledige mededinging gekenmerkte vervangingsmarkt van oligopolistische aard, die door vijf ondernemingen wordt gedomineerd en waar een grote merktrouw heerst. Het aanbod betreft subsititueerbare produkten. De Commissie betwist niet, dat de trekker een "ongelijksoortig" produkt is, maar verschilt met verzoeksters van mening over de omvang van die verscheidenheid. Het aanbod is weliswaar tamelijk verscheiden, doch die verscheidenheid moet worden beoordeeld met inachtneming van de aard van de vraag. Dat de respectieve marktaandelen van de voornaamste concurrenten een ontwikkeling hebben doorgemaakt, vindt niet noodzakelijk zijn verklaring in de intensiteit van de mededinging op de betrokken markt.

    47 Verzoeksters' argument, dat de aanbieders hun investeringen afstemmen op een stagnerende vraag, vindt geen steun in de feitelijke situatie op de markt, waar de concentratie toeneemt. De Commissie verwerpt ook verzoeksters' analyse, dat zij de referentiemarkt ten onrechte als een gesloten markt met hoge toegangsdrempels heeft omschreven. Volgens de Commissie is een markt waar de vier grootste producenten het leeuweaandeel voor hun rekening nemen en waar een groot verschil bestaat tussen dit aandeel en het aandeel van de andere marktdeelnemers, immers een markt met hoge toegangsdrempels.

    48 Wat ten slotte de geografische afbakening van de referentiemarkt betreft, is de Commissie van mening, dat zij de referentiemarkt terecht tot het Verenigd Koninkrijk heeft beperkt, daar het betrokken informatiesysteem berust op het inzamelen van de gegevens die voorkomen op een administratief formulier dat alleen in het Verenigd Koninkrijk wordt gebruikt. Ten slotte is de Commissie van mening dat, gelet op de merktrouw, de elasticiteit van de vraag ten opzichte van de prijs gering is. De Exchange maakt het haar leden dus mogelijk, de prijzen in het Verenigd Koninkrijk op een hoog niveau te houden.

    Beoordeling rechtens

    ° De markt van het produkt

    49 Er dient aan te worden herinnerd, dat artikel 85 van het Verdrag mededingingsregelingen verbiedt die ertoe strekken of ten gevolge hebben, dat de mededinging wordt belemmerd. In het onderhavige geval is niet gesteld, dat de betrokken Exchange tot doel heeft, de mededinging te belemmeren. In die omstandigheden kan zij in voorkomend geval slechts worden gelaakt wegens de gevolgen die zij heeft voor de markt (zie a contrario het arrest Consten en Grundig, reeds aangehaald). Volgens vaste rechtspraak moeten de mededingingsbelemmeringen die uit de overeenkomst zouden kunnen voortvloeien, in dat geval worden beoordeeld tegen de achtergrond van de mededinging zoals die zich "zonder de omstreden overeenkomst" zou afspelen (arrest van het Hof van 30 juni 1966, zaak 56/65, Société technique minière, Jurispr. 1966, blz. 391).

    50 Het Gerecht is van oordeel, dat ter beantwoording van de vraag of, gelijk verzoeksters stellen, de Commissie in het onderhavige geval in de beschikking rekening heeft gehouden met de specifieke kenmerken van de betrokken markt, moet worden nagegaan, of de markt van het produkt juist is omschreven en of in de beschikking de juiste kenmerken van de werking van de markt in aanmerking zijn genomen.

    51 Met betrekking tot de omschrijving van de markt van het produkt moet worden nagaan, in welke mate het produkt substitueerbaar is. Het Gerecht is dienaangaande van oordeel, dat verzoeksters' argument, dat de beschikking voorbijgaat aan iedere analyse van de markt van het produkt, moet worden afgewezen, daar uit de beschikking duidelijk blijkt, dat deze ervan uitgaat, dat de relevante markt de markt van landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk is. Daar bovendien voor deelneming aan het betrokken systeem van uitwisseling van informatie enkel de hoedanigheid van producent of importeur van landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk en niet van deze of gene categorie van landbouwtrekkers wordt geëist, kunnen verzoeksters niet op goede gronden stellen, dat de markt van het produkt verkeerd is omschreven en dat de verschillende soorten landbouwtrekkers niet in ruime mate substitueerbaar zijn. Het Gerecht leidt uit deze vaststelling immers af, dat de ondernemingen in het kader van de Exchange zelf hun mededingingspositie bepalen ten aanzien van het algemene begrip landbouwtrekker dat door de Commissie wordt gehanteerd.

    52 Wat het oligopolistisch karakter van de referentiemarkt betreft, moet verzoeksters' kritiek op de door de Commissie verrichte analyse, als zou de markt worden gedomineerd door vier ondernemingen die 75 à 80 % van de markt voor hun rekening nemen, van de hand worden gewezen, daar in de door verzoeksters zelf als bijlage 10 bij het verzoekschrift overgelegde staat van de ontwikkeling van de markt wordt vermeld, dat in het voornaamste kenmerk van de markt, namelijk het sterk oligopolistisch karakter ervan, geen verandering is gekomen. Uit dit document blijkt immers, dat het gecumuleerde marktaandeel van de vier grootste aanbieders voor 1991 82,4 % bedroeg tegen 82,3 % voor 1979. Bij aandachtige lezing van dit document blijkt bovendien, dat, anders dan verzoeksters stellen, de individuele positie van de voornaamste marktdeelnemers vrij stabiel is gebleven, met uitzondering van die van John Deere, wiens marktaandeel in die periode is verdubbeld. Gelijk de Commissie evenwel terecht opmerkt, volstaat dit alleenstaande geval van marktpenetratie door een machtige Amerikaanse producent niet voor het ontkrachten van verweersters conclusie, dat de markt wordt gekenmerkt door een vrije stabiele positie van de concurrenten en door hoge toegangsdrempels.

    53 Deze drempels worden met name gecreëerd door het feit, dat een nieuwe concurrent over een vrij dicht distributienet moet beschikken. Bovendien blijkt uit het onderzoek, dat, gelijk met name in de punten 35, 38 en 51 van de beschikking wordt gezegd, slechts een klein aantal landbouwtrekkers van meer dan 30 pk in het Verenigd Koninkrijk worden ingevoerd. Dit wordt bevestigd door het rapport betreffende de sector landbouwmaterieel in de Europese Gemeenschap, dat de Commissie als antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft overgelegd, en door de door verzoeksters zelf verstrekte gegevens, volgens welke de invoer voor een groot deel betrekking heeft op produkten die niet substitueerbaar zijn, daar volgens de douanestatistieken van de 3 862 nieuwe voertuigen die in 1991 zijn ingevoerd, 2 212 minder dan 25 pk hebben. Ten slotte wordt deze analyse niet in het geding gebracht door het onderzoek van de structuur van de rest van het aanbod; de zeer grote versplintering daarvan versterkt immers, anders dan verzoeksters stellen, de posities van de grootste ondernemingen.

    54 Alles samengenomen is het Gerecht derhalve van oordeel, dat de Commissie terecht stelt, dat de referentiemarkt het karakter van een gesloten oligopolie heeft.

    55 Uit het voorgaande volgt, dat verzoeksters geen ernstige aanwijzingen verstrekken die het bewijs zouden kunnen leveren, dat de door de Commissie verrichte omschrijving en analyse van de werking van de relevante markt door een kennelijke beoordelingsfout is aangetast.

    ° De geografische afbakening van de markt VERVOLG VAN DE RECHTSOVERWEGINGEN ONDER NUMMER : 692A0034.1

    56 Het Gerecht is van oordeel, dat de referentiemarkt uit geografisch oogpunt kan worden omschreven als het gebied waarbinnen de mededingingsvoorwaarden, met name de vraag van de consumenten, voldoende homogeen zijn (zie naar analogie arrest van het Hof van 14 februari 1978, zaak 27/76, United Brands, Jurispr. 1978, blz. 207, r.o. 11). In die omstandigheden is het niet uitgesloten, dat, gelijk de Commissie in haar reeds aangehaalde beschikking van 8 februari 1991 heeft geoordeeld, de markt voor landbouwtrekkers moet worden omschreven als een markt met de Gemeenschap als geografische omvang. Deze oplossing, gesteld dat zij wordt aanvaard, staat evenwel geenszins eraan in de weg, dat in een geval als het onderhavige, waar de gelaakte praktijk slechts op het grondgebied van één Lid-Staat voorkomt, de markt waarop de gevolgen van die praktijk moeten worden gemeten, wordt omschreven als markt met het nationale grondgebied als geografische omvang. In dit geval zijn het immers de aanbieders zelf die door hun gedrag deze markt tot een nationale markt hebben gemaakt.

    57 Uit het voorgaande volgt, dat verzoeksters niet hebben aangetoond, dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt met betrekking tot de omschrijving en de werking van de referentiemarkt, zodat dit middel moet worden afgewezen.

    Het middel dat de analyse van de aangemelde informatie feitelijke vergissingen vertoont

    Summiere uiteenzetting van de argumenten van partijen

    58 Volgens verzoeksters stelt de beschikking ter zake van de beschrijving van de Exchange en van het Data System verkeerdelijk, dat de Exchange, zoals die in 1988 is aangemeld, sedert 1975 bestaat. Het aangemelde systeem verschilt namelijk van het voorgaande. In de punten 14 en 15 van de beschikking wordt verkeerdelijk gesteld, dat op het formulier V55 de naam van de ingeschreven houder van het voertuig voorkomt, en dat die informatie aan de leden van de Exchange wordt meegedeeld. Volgens verzoeksters vraagt de administratie de dealers alleen, de postcode van de woonplaats van de koper te vermelden, en maakt deze informatie het de producent niet mogelijk contact op te nemen met de koper. Verzoeksters stellen, dat de SIL in feite niet de volledige postcode van de ingeschreven houder van het voertuig uit de formulieren V55 noteert om deze te verwerken en aan de leden van de Exchange mee te delen, maar zich beperkt tot het noteren van de cijfers, vier of vijf, van deze code waarmee de plaats van inschrijving uit de ongeveer 8 250 postzones van het Verenigd Koninkrijk kan worden bepaald.

    59 Anders dan in de punten 6 en 49 van de beschikking wordt gezegd, is deze verdeling evenwel geenszins onregelmatig. Iedere producent bepaalt de dealergebieden volstrekt onafhankelijk. Deze gebieden kent alleen hijzelf en de SIL, aan wie zij worden meegedeeld voor het opstellen van statistieken. Verzoeksters komen op tegen het begrip "door een postcode van vijf cijfers geïdentificeerd dealergebied", dat huns inziens ten onrechte laat vermoeden, dat de dealergebieden samenvallen met de door een postcode aangeduide zones. Zij verzetten zich ook tegen de in de beschikking geformuleerde stelling, dat de verstrekte informatie een systeem van volledige transparantie creëert, daar op een markt van heterogene produkten, waar prijsconcurrentie samengaat met concurrentie ter zake van elementen die niets met de prijs te maken hebben, informatie betreffende reeds verrichte verkopen slechts een zeer onvolledige transparantie kan creëren.

    60 Verzoeksters wijzen erop, dat de uitgewisselde informatie betrekking heeft op de inschrijvingen en niet op de verkopen. Daar er geen gegevens over de prijs worden uitgewisseld, blijft de prijsconcurrentie onverlet en kunnen geen represailles worden genomen in geval van prijsafslag of korting. De in punt 26 van de beschikking gemaakte analyse van de aan de leden meegedeelde gegevens over de verkopen van hun eigen dealers moet worden gerectificeerd, daar die gegevens slechts worden gebruikt in de betrekkingen tussen de producent en zijn dealer en het niet gaat om uitwisseling van gegevens tussen de verschillende producenten.

    61 Wat ten slotte het verband betreft dat de beschikking tracht aan te tonen tussen het systeem van uitwisseling van gegevens en de belemmering van de neveninvoer, hebben de betrokken leden van de AEA aangetoond, dat hun informatie over deze invoer niet afkomstig was van het omstreden systeem van uitwisseling van informatie. Volgens verzoeksters verklaart de Commissie ten onrechte, dat de voor de nieuwe aanmelding aangebrachte wijzigingen onbelangrijk zijn, daar de Commissie geen rekening heeft gehouden met het feit, dat volgens het nieuwe systeem de informatie betreffende de verkopen die een producent via zijn eigen dealers verricht, enkel betrekking heeft op de verkopen van een dealer in zijn eigen gebied. Zij wijzen erop, dat in de lijst van wijzigingen die voor de tweede aanmelding aan het systeem zijn aangebracht, zoals die voorkomt in het verweerschrift van de Commissie, geen melding wordt gemaakt van het feit, dat de informatie over de inschrijvingsgegevens betreffende de afzonderlijke leden niet op maand-, maar op kwartaalbasis wordt verstrekt.

    62 Volgens de Commissie komen verzoeksters op tegen de uitlegging die aan de aangemelde regeling is gegeven ter zake van de duur van de Exchange, het belang van de postcode voor de werking van de Exchange en, ten slotte, de draagwijdte van de tweede aanmelding.

    63 Wat het eerste punt, de duur van de Exchange, betreft, stellen verzoeksters thans voor het eerst, dat de Exchange niet sedert 1975 bestond. Tot aan de indiening van het inleidend verzoekschrift hebben verzoeksters immers geen onderscheid gemaakt tussen de aangemelde Exchange en het eerder bestaande systeem van uitwisseling van informatie.

    64 Aangaande het tweede punt, het belang van de postcodes voor de werking van de Exchange, impliceert de beschikking, inzonderheid de punten 6 en 49 ervan, dat de Commissie van mening is, dat de leden van de Exchange een systeem voor de vaststelling van dealergebieden zijn overeengekomen, dat het weliswaar aan iedere producent overlaat zijn distributienet op te zetten, doch de precisie en de transparantie van de verstrekte informatie verhoogt. Het is ook tegen de achtergrond van het gebruik van de postcode, dat de in het verzoekschrift geformuleerde overwegingen over de naam en het adres van de ingeschreven houder van het voertuig moeten worden begrepen. Hetgeen daarover in het verzoekschrift wordt gezegd, is irrelevant. Zowel de Exchange als het Data System bieden derhalve een middel om gegevens uit te wisselen op een eenvormig stramien. Dankzij dit systeem weten alle leden dat de andere leden toegang hebben tot gelijksoortige statistische informatie als zijzelf. Volgens de Commissie vermindert dit systeem de onzekerheid tussen de concurrenten en belet het "verdoken concurrentie" in de zin van punt 37, eerste alinea, van de beschikking.

    65 Wat ten slotte de draagwijdte van de tweede aanmelding betreft, is de Commissie van mening, dat in punt 65 van de beschikking wordt uiteengezet, om welke redenen de later aangemelde regeling haars inziens niet wezenlijk verschilt van de Exchange. Net als het eerst aangemelde systeem biedt ook het Data System de mogelijkheid, de verkopen van de concurrenten en de verkopen van een dealer buiten zijn dealergebied op het spoor te komen. De later aangemelde regeling bevat weliswaar een aantal positieve wijzigingen ten opzichte van de eerste, doch komt niet in aanmerking voor ontheffing in de zin van artikel 85, lid 3, van het Verdrag, daar het aangemelde systeem vasthoudt aan het beginsel van een maandelijkse uitwisseling van informatie uitgesplitst naar het geografisch gebied, gaande van het nationale grondgebied of de regio' s tot de dealergebieden en de postzones, daaronder begrepen informatie uitgesplitst naar model, waarmee de verkopen en het marktaandeel van iedere concurrent kunnen worden achterhaald. De Commissie stelt onder verwijzing naar punt 61, tweede alinea, van de beschikking, dat verzoeksters zeer goed op de hoogte zijn van haar opvatting, dat zij geen informatie mogen uitwisselen op het niveau van de plaatselijke territoriale indelingen en dat de uitwisseling van informatie op het niveau van de grote geografische gebieden slechts mag slaan op periodes van één jaar en slechts betrekking mag hebben op het jaar voorafgaand aan dat waarin de informatie wordt verspreid. In haar antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht verwijst de Commissie ter zake van de maandelijkse informatie over het verkoopvolume en het marktaandeel van de leden en de dealers naar de paragrafen B en C van bijlage 2 bij de later aangemelde regeling.

    Beoordeling rechtens

    ° De uitlegging van punt 14 van de beschikking

    66 Het Gerecht merkt om te beginnen op, dat de Commissie tijdens de op 7 december 1993 georganiseerde informele vergadering met partijen uitdrukkelijk heeft toegegeven, dat punt 15 van de beschikking, volgens welke de in punt 14 bedoelde informatie aan de leden van de Exchange wordt verstrekt "in de vorm van de hierna beschreven rapporten en analyses", aldus moet worden uitgelegd, dat de door de SIL geregistreerde informatie aan leden van de Exchange wordt meegedeeld in de vorm van de in de daaraanvolgende punten van de beschikking beschreven rapporten en analyses, en geenszins dat alle in punt 14 bedoelde informatie aan de leden van de Exchange wordt meegedeeld na verwerking door de SIL. Volgens het Gerecht is deze uitlegging, ook al zou zij als een feitelijke vergissing kunnen worden beschouwd, niet van dien aard, dat zij de wettigheid van de beschikking kan aantasten, daar de punten 18, 37, 38, 40, 41, 45, 55 en 63 van de beschikking in ieder geval niet worden geraakt door die dwaling omtrent de feiten. Punt 18 van de beschikking behoort immers tot de beoordeling van de feiten, terwijl verzoeksters, anders dan zij ter terechtzitting hebben gesteld, niet aantonen dat de derde zin van punt 37, de laatste zin van het derde streepje van punt 38, de eerste zin van punt 40, het slot van de zinsnede onder het tweede streepje van punt 41, de tweede zin van punt 45, punt 55, de laatste zin van punt 63 en de derde zin van punt 65 worden aangetast door de dwaling omtrent de feiten die de Commissie in punt 14 van de beschikking zou hebben begaan.

    67 Met name de in de laatste zin van punt 37 van de beschikking geponeerde stelling, te weten: "In het onderhavige geval zal allicht zo een neutraliserend effect, waardoor de marktposities van de bezitters van de oligopolie worden gestabiliseerd, optreden, omdat, afgezien van de neveninvoer die evenwel, zoals gezegd, goed in het oog wordt gehouden, de leden van de Exchange geen externe concurrentiedruk ondervinden", is niet onjuist, daar, zoals gezegd (zie hierboven r.o. 52), afdoende is aangetoond, dat de markt voor landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk het karakter van een gesloten oligopolie vertoont.

    68 Ook de laatste zin van het derde streepje van punt 38 van de beschikking, volgens welke "deze gegevens ook kunnen worden verkregen van klanten, die de dealers van de prijzen van concurrenten in een bepaald gebied op de hoogte brengen", beschrijft slechts, hoe de markt waarschijnlijk werkt, gelet op de kenmerken ervan, zoals die daarvoren waren geanalyseerd, doch legt in geen geval een verband tussen deze werkingswijze van de markt en het omstreden systeem van uitwisseling van informatie.

    69 De eerste zin van punt 40 van de beschikking luidt als volgt: "Bijgevolg is op de markt van het Verenigd Koninkrijk voor trekkers de exacte omvang van de verkoop van elke producent/dealer het enige moeilijk te verkrijgen, maar zeer belangrijke marktgegeven, dat iedere wijziging in de verkoopcijfers en het marktaandeel van elk lid van de oligopolie en elke dealer op het niveau van de dealergebieden onmiddellijk aan het licht doet komen." Verzoeksters tonen evenwel geenszins aan dat die zin, gelijk zij ter terechtzitting hebben gesteld, niet alleen doelt op de dealers die lid zijn van een distributienet, maar ook op de dealers van de distributienetten van de concurrenten.

    70 Wat betreft het slot van de zinsnede onder het tweede streepje van punt 41, volgens welke elk lid dankzij de verkregen informatie zich ervan kan "vergewissen of en in welke mate het prijsbeleid of andere vormen van marketingbeleid van rivalen succesvol zijn", kan niet worden betwist, dat het in geding zijnde systeem van uitwisseling van informatie, door ieder lid in staat te stellen zich op de markt te situeren ten opzichte van zijn concurrenten, dit lid meteen ook de mogelijkheid biedt, de doeltreffendheid van de marketingstrategie van zijn concurrenten te beoordelen.

    71 De tweede zin van punt 45 luidt als volgt: "Doordat zij in bijzonderheden inzicht verkrijgen in het verloop van de handel in trekkers op de markt van het Verenigd Koninkrijk, zijn de leden beter bij machte hun positie tegenover niet-leden te verdedigen." Gelijk hieronder (zie r.o. 91) zal worden aangetoond, lijdt het geen twijfel, dat het systeem van uitwisseling van informatie de leden van de Exchange een concurrentievoordeel geeft, zonder dat deze daarvoor, anders dan verzoeksters stellen, behoeven te beschikken over informatie betreffende de producenten en distributeurs die geen lid zijn van de Exchange.

    72 Punt 55 van de beschikking betreft, net als de laatste zin van punt 63, de verkopen in het gebied van de dealers van een lid. Verzoeksters komen niet op tegen hetgeen dienaangaande in de punten 55 en 63 van de beschikking is gezegd, maar wijzen er enkel op, dat het beschreven systeem van uitwisseling van informatie het eerst aangemelde systeem is en niet het Data System. Aangezien in de beschikking niet wordt gesteld, dat het in de punten 55 en 63 beschreven systeem ook terug te vinden is in het Data System, leveren verzoeksters niet het bewijs van de gestelde fout.

    73 Uit het voorgaande volgt, dat, gelijk hierboven (zie r.o. 66) is gezegd, verzoeksters, anders dan zij stellen, niet hebben aangetoond, dat de Commissie in punt 14 van de beschikking feitelijke fouten heeft gemaakt die de wettigheid van de beschikking kunnen aantasten.

    ° De andere gestelde dwalingen omtrent de feiten

    74 Ten eerste blijkt met betrekking tot de verwerking door de SIL van de gegevens betreffende de postcode van de ingeschreven houder van het voertuig, uit de tekst zelf van punt 14 van de beschikking, waar duidelijk sprake is van een postcode van vijf cijfers, dat verzoeksters' argument, dat de Commissie zich heeft vergist waar zij meent dat de SIL de zeven cijfers van de postcode van de ingeschreven houder van het voertuig uit het formulier V55 overneemt, feitelijke grondslag mist.

    75 Ten tweede hebben verzoeksters ter zake van de afbakening van de dealergebieden niet aangetoond, dat de Commissie een of meer dwalingen omtrent de feiten begaat waar zij meent, dat voor de afbakening van deze gebieden een of meer postzones worden gebruikt.

    76 Ten derde moet met betrekking tot verzoeksters' argument, dat de laatste alinea van punt 26 van de beschikking aldus moet worden uitgelegd, dat daarin wordt gezegd dat de producenten een systeem van uitwisseling van informatie onder elkaar hebben opgezet veeleer dan een systeem van uitwisseling van informatie over de betrekkingen tussen een bepaalde producent en zijn dealers, worden vastgesteld, dat dit argument feitelijke grondslag mist, daar in de beschikking enkel wordt geconstateerd, dat op basis van de analyse van de verkopen van de dealers "de producenten kunnen vaststellen wie de dealers-verkopers in een bepaalde postcodezone zijn, en hun respectieve verkoopcijfers (kunnen) vergelijken met de omzet op het niveau van de bedrijfstak in die postcodezone".

    77 Met betrekking tot het argument, dat de Commissie bij de analyse van het Data System eraan is voorbijgegaan, dat in dit systeem op kwartaalbasis een overzicht wordt gegeven van de verkopen van de dealers van een bepaalde producent in het dealergebied van elke dealer, stelt het Gerecht ten slotte vast, dat volgens de paragrafen B en C van bijlage 2 bij het formulier van aanmelding van het Data System bepaalde gegevens betreffende de inschrijving van de voertuigen aan de leden de Exchange worden meegedeeld op maandbasis, doch andere, en met name de verkopen van de dealers in hun dealergebied, op kwartaalbasis. Derhalve berust het door de Commissie in punt 65 van de beschikking geformuleerde oordeel, dat het Data System "nog steeds voorziet in het verstrekken van gegevens op maandbasis over de omzet en het marktaandeel van de leden (en van de dealers)", niet op een dwaling omtrent de feiten.

    78 Uit het voorgaande volgt, dat verzoeksters' middel, dat het oordeel van de Commissie een aantal dwalingen omtrent de feiten bevat, die de wettigheid van de beschikking kunnen aantasten, moet worden afgewezen.

    Het middel inzake verkeerde toepassing van artikel 85, lid 1, van het Verdrag

    Summiere uiteenzetting van de argumenten van partijen

    79 Verzoeksters komen op tegen de door de Commissie geformuleerde conclusie, dat de informatie over de recente verkopen van de concurrenten de mededinging onvermijdelijk beperkt doordat zij "verdoken concurrentie" uitschakelt en de drempels voor de toegang tot de markt verhoogt. Zij voeren ook verweer tegen de stelling van de Commissie, dat de leden van de Exchange, door de informatie die zij over de verkopen van hun eigen dealers krijgen, de activiteiten van de dealers en de neveninvoer kunnen belemmeren.

    80 Volgens verzoeksters wordt in de beschikking niet uitdrukkelijk verklaard, dat de Exchange de mededinging belemmert. Wanneer, zoals in casu, een overeenkomst erop is gericht de mededinging te bevorderen door het aanbod te verbeteren, kan deze slechts wegens haar gevolgen worden veroordeeld nadat die gevolgen zorgvuldig zijn onderzocht. Welnu, met betrekking tot de beoordeling van de gevolgen van de Exchange voeren verzoeksters twee hoofdgrieven aan. Zij betogen allereerst, dat uit de door de Commissie begane dwalingen omtrent de feiten logischerwijs rechtsdwalingen voortvloeien, en ten tweede dat de analyse van de gevolgen van een overeenkomst op een oligopolistische markt verkeerd is.

    81 Met betrekking tot het eerste punt stellen verzoeksters, zakelijk weergegeven, dat de hypotheses waarop de punten 35 en volgende van de beschikking, met name de punten 37, 40, 44 tot en met 48, 49, 51 en 52, berusten alsmede de conclusies die daar in de punten 56 en 57 aan worden verbonden, geheel of ten dele verkeerd zijn. De punten 37 tot en met 52 bevatten zowel betwistbare of zelfs verkeerde gegevens als onweerlegbare waarheden. Zo blijkt uit de punten 44 tot en met 48 een contradictie in de houding van de Commissie: deze kan immers niet tegelijkertijd toegeven dat de Exchange openstaat voor allen, en stellen dat de Exchange de toegang tot de markt belemmert.

    82 Aangaande het tweede punt betogen verzoeksters, die zich met name baseren op de in rechtsoverweging 4 van dit arrest bedoelde expertiserapporten van professor Albach, dat zo de Commissie stelt dat een overeenkomst als de onderhavige op een oligopolistische markt noodzakelijkerwijs de mededinging verstikt, dit in ieder geval niet kenmerkend is voor de markt voor landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk. Wat er ook van zij, zelfs al neemt men aan de markt een oligopolistisch karakter heeft, economische studies tonen duidelijk aan, dat het onderzoek van de Commissie oppervlakkig is. Verzoeksters zijn derhalve van mening, dat de Commissie aannemelijk tracht te maken dat hier sprake is van een inbreuk "per se", zonder feitelijk aan te tonen, dat de potentiële gevolgen van de Exchange de mededinging in voldoende ernstige mate ongunstig kunnen beïnvloeden. Daartoe had de Commissie de Exchange moeten onderzoeken tegen de achtergrond van de mededinging die zonder de Exchange zou hebben plaatsgevonden. Dit heeft zij niet gedaan; zij heeft zich ertoe beperkt, vast te stellen dat het gaat om een inbreuk "per se". Toepassing van een verbod "per se" vindt evenwel geen steun in de rechtspraak. Verzoeksters betogen, dat de omstreden uitwisseling van informatie de mededinging niet belemmert, maar deze integendeel aanwakkert. Wanneer, zoals in casu, elke concurrent toegang heeft tot de uitgewisselde informatie, wordt het systeem van uitwisseling van informatie een instrument een mededinging.

    83 Voor de beschikking bestaat geen enkel precedent, wat betreft de analysemethode noch wat betreft de toegepaste rechtsbeginselen. Integendeel, het onderzoek van de precedenten levert argumenten op tegen de analyse die de Commissie in het onderhavige geval van het systeem van uitwisseling van informatie heeft gemaakt. Verzoeksters beroepen zich dienaangaande op het Zevende verslag over het mededingingsbeleid, gepubliceerd in 1978. In het onderhavige geval heeft de Commissie zich niet gehouden aan de regel die zij voor zichzelf had opgesteld.

    84 Verder stellen verzoeksters, dat de overeenkomsten inzake uitwisseling van informatie die de Commissie tot op heden heeft veroordeeld, betrekking hadden op de uitwisseling van informatie over de prijzen of over gelijksoortige goederen. Een enkele beschikking van de Commissie had betrekking op de uitwisseling van informatie over duurzame goederen, in dat geval juist landbouwtrekkers. Het ging om beschikking 83/361/EEG van 13 juli 1983 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (zaak nr. IV/30.174 ° Vimpoltu, PB 1983, L 200, blz. 44). In dat geval had het gedrag van de marktdeelnemers, die informatie over de prijzen hadden uitgewisseld, evenwel veel weg van dat van de leden van een kartel. Bovendien kan de Commissie zich niet beroepen op haar beschikking 87/69/EEG van 15 december 1986 inzake een procedure op grond van artikel 85 van het EEG-Verdrag (IV/31.458 ° X/Open Group, PB 1987, L 35, blz. 36), waarin zij enerzijds van de gevolgen die de uitwisseling van informatie voor de mededinging kan hebben, een extensieve definitie had gegeven, die verder ging dan die welke het Hof hanteert, en anderzijds precies ontheffing had verleend voor die uitwisseling van informatie. Het Hof zelf heeft nog nooit moeten oordelen over een zaak die uitsluitend betrekking had op de uitwisseling van informatie. Verder druist de stelling van de Commissie, dat het niet ter zake dienend is, of het in casu om een homogeen dan wel om heterogeen produkt gaat, lijnrecht in tegen de economische leer. Hieruit moet dus worden geconcludeerd, dat de andere aspecten van deze beschikking in casu niet ter zake dienend zijn. Kortom, volgens verzoeksters berust de beschikking niet alleen op geen enkel precedent, maar pleit het onderzoek ° in hun eigen context ° van de zaken waarin een beschikking is gegeven, ronduit tegen de in casu gekozen oplossing.

    85 De Commissie stelt, dat zij ten aanzien van het betrokken systeem van uitwisseling van informatie juist de in het Zevende verslag over het mededingingsbeleid aanbevolen weg heeft bewandeld. Zij is er bij het onderzoek van deze zaak niet van uitgegaan, dat systemen van uitwisseling van informatie "per se" verboden zijn. Zij beklemtoont onder verwijzing naar met name punt 51 van de beschikking, dat verzoeksters niet kunnen ontkennen, dat de beschikking een nauwkeurige analyse van de werking van de markt bevat, welke door verzoeksters overigens wordt betwist. Het argument, dat de beschikking niet duidelijk vermeldt dat de Exchange tot doel had de mededinging te belemmeren, berust op het postulaat, dat de Exchange de mededinging bevordert, hetgeen evenwel nergens uit blijkt. De Commissie is derhalve van mening, dat er geen feitelijke elementen aanwezig zijn op grond waarvan het Gerecht een kennelijke fout of misbruik van bevoegdheid zou kunnen vaststellen. Verzoeksters' stelling, dat de Commissie de mededingingsbelemmeringen die uit een overeenkomst kunnen voortvloeien, slechts kan onderzoeken voor zover zij heeft aangetoond, dat die overeenkomst tot doel heeft de mededinging te belemmeren, is in strijd met de rechtspraak van het Hof en met de beschikkingspraktijk van de Commissie. Volgens het arrest van het Hof van 1 februari 1978 (zaak 19/77, Miller, Jurispr. 1978, blz. 131) dient de Commissie, om het bestaan van virtuele gevolgen van een overeenkomst voor de mededinging aan te tonen, het bewijs te leveren dat die overeenkomst dergelijke gevolgen kan hebben, hetgeen in punt 43 en in punt 51, vierde alinea, van de beschikking is gebeurd. Verzoeksters' stelling gaat eraan voorbij, dat de Commissie, wanneer zij overweegt een negatieve verklaring of een individuele ontheffing te geven, ook rekening moet houden met de negatieve gevolgen die de overeenkomst in de toekomst voor de mededinging zou kunnen hebben. In het onderhavige geval heeft de Commissie geweigerd ermee in te stemmen, dat een systeem van uitwisseling van informatie tussen de belangrijkste marktdeelnemers mededingingsbeperkingen creëert op een oligopolistische markt, die per definitie wordt gekenmerkt door onvolledige mededinging.

    Beoordeling rechtens

    86 Het Gerecht stelt vast, dat in de punten 35 tot en met 56 van de motivering van de beschikking de analyse van de gevolgen van de uitwisseling van informatie voor de mededinging op de markt van landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk uitsluitend is verricht uit het oogpunt van de gevolgen van de overeenkomst. Bij die analyse is een tweeledig onderscheidingscriterium gehanteerd. In de eerste plaats maakt de beschikking onderscheid tussen de mededingingsbelemmeringen die kunnen voortvloeien uit de verspreiding van de eigen gegevens van elke concurrent (punten 35 tot en met 52), enerzijds, en de mededingingsbelemmeringen die kunnen voortvloeien uit de verspreiding van de gegevens betreffende de omzet van de dealers van elk lid (punten 53 tot en met 56) anderzijds. Vervolgens maakt de beschikking binnen de analyse van de gevolgen van de verspreiding van de omzetcijfers van elke concurrent onderscheid tussen de negatieve gevolgen voor de "verdoken concurrentie" (punten 37 tot en met 43) enerzijds, en de negatieve gevolgen voor de toegang van niet bij de Exchange aangesloten producenten tot de markt (punten 44 tot en met 48) anderzijds.

    87 Met betrekking tot de uit de verspreiding van de "omzetcijfers" van elke concurrent voortvloeiende mededingingsbelemmeringen wordt in de beschikking (punten 35 tot en met 43) allereerst verklaard, dat het systeem van uitwisseling van informatie de aanbieders volledige transparantie over de werking van de markt verzekert. Gelet op de bijzondere kenmerken van de markt, zoals die hierboven (r.o. 52 en 53) zijn beschreven, heeft deze transparantie rampzalige gevolgen voor wat er nog aan "verdoken concurrentie" tussen de marktdeelnemers overblijft, en neemt zij elke onzekerheid betreffende het gedrag van de concurrenten weg. Verder wordt in de beschikking verklaard, dat ter zake van de toegang tot de markt het systeem van uitwisseling van informatie een radicale discriminatie instelt tussen de leden, die beschikken over informatie waarmee zij het gedrag van hun concurrenten kunnen voorzien, enerzijds, en de niet-leden, die niet alleen in onzekerheid verkeren over het gedrag van hun concurrenten, maar op het moment dat zij beslissen lid te worden om die handicap te overwinnen, erbij moeten nemen dat hun gedragingen onmiddellijk aan hun concurrenten worden meegedeeld, anderzijds.

    88 Wat de uit de verspreiding van de "omzetcijfers" van elke concurrent voortvloeiende mededingingsbelemmeringen betreft, wordt in de beschikking (punten 53 tot en met 56) verklaard, dat het systeem van uitwisseling van informatie de verkopen van de verschillende concurrenten binnen elk dealergebied aan het licht kan brengen. In de beschikking wordt namelijk uiteengezet, dat beneden een bepaalde drempel, de in een bepaald dealergebied verrichte verkopen een nauwkeurige identificatie van elk van de betrokken transacties mogelijk maken. Volgens de beschikking vormen tien eenheden voor een bepaalde periode en een bepaald produkt de drempel waarbeneden de identificatie van elke verkoop en elke koper mogelijk maakt (punt 54). Doordat het systeem inzage verleent in de verkopen van concurrenten in het gebied van een dealer en in de verkopen van een dealer buiten zijn dealergebied, biedt het volgens de beschikking ook de mogelijkheid, de activiteiten van de dealers in het oog te houden, de in- en uitvoer vast te stellen en derhalve de "neveninvoer" op het spoor te komen (punt 55). Deze situatie is van dien aard, dat zij de mededinging binnen het merk kan beperken, met alle negatieve gevolgen die dit voor de prijzen kan meebrengen.

    89 Aangaande verzoeksters' opwerpingen met betrekking tot de feiten en de eventuele gevolgen daarvan voor de in de beschikking verrichte juridische kwalificatie, herinnert het Gerecht eraan, dat, gelijk het hierboven (zie r.o. 66 tot en met 78) reeds heeft geoordeeld, verzoeksters, anders dan zij stellen, niet aantonen, dat de dwalingen omtrent de feiten die de Commissie zou hebben begaan, de wettigheid van de beschikking kunnen aantasten.

    90 Met betrekking tot de door verzoeksters gestelde tegenspraak tussen de beschikking en de eerdere beschikkingspraktijk van de Commissie, is het Gerecht van oordeel, dat de beschikking in ieder geval niet in tegenspraak is met de eerdere beschikkingspraktijk van de Commissie. De aangevoerde beschikkingen van de Commissie betreffen immers ofwel de uitwisseling van andere informatie dan die waar het in deze zaak om gaat, ofwel markten die naar hun aard andere bijzondere kenmerken hebben en op een andere wijze werken dan de referentiemarkt. Verder tonen verzoeksters ook niet aan, dat de Commissie in de beschikking inbreuk heeft gemaakt op een aantal beginselen tot de inachtneming waarvan zij zich, met name in het Zevende verslag over het mededingingsbeleid, zou hebben verbonden. Zoals gezegd (zie hierboven punt 35) volgt daaruit, dat de beschikking ten aanzien van de eerdere beschikkingspraktijk van de Commissie afdoende is gemotiveerd, en dat verzoeksters niet op goede gronden kunnen stellen, dat de beschikking inbreuk maakt op de door het Hof in het reeds aangehaalde arrest Papiers peints geformuleerde beginselen.

    91 Het Gerecht wijst er evenwel op, dat, gelijk verzoeksters stellen, dit de eerste beschikking is waarmee de Commissie zich verzet tegen een systeem van uitwisseling van informatie dat niet rechtstreeks betrekking heeft op de prijs en evenmin een ander de mededinging belemmerend mechanisme ondersteunt. Gelijk verzoeksters terecht aanvoeren, kan de transparantie tussen marktdeelnemers op een markt met echte concurrentie in beginsel de concurrentie tussen de aanbieders verhogen, daar in dat geval de omstandigheid dat een marktdeelnemer zijn marktgedrag op basis van de hem ter beschikking staande informatie aanpast, gelet op de versplintering van het aanbod, voor de andere marktdeelnemers de onzekerheid omtrent het gedrag van hun concurrenten niet kan verminderen of wegnemen. Het Gerecht is evenwel van mening, dat, gelijk de Commissie stelt, een veralgemening van de uitwisseling tussen de grootste aanbieders van nauwkeurige en met korte intervallen verstrekte informatie betreffende de identificatiegegevens van de ingeschreven voertuigen en de plaats van inschrijving daarvan, op een zeer geconcentreerde oligopolistische markt zoals die waar het hier om gaat (zie hierboven r.o. 52), waar de concurrentie derhalve al zeer gering en de uitwisseling van informatie gemakkelijk is, de nog resterende concurrentie tussen de marktdeelnemers aanmerkelijk kan verminderen. In dat geval heeft de regelmatige en frequente verspreiding van de informatie betreffende de werking van de markt immers tot gevolg, dat alle concurrenten op geregelde tijdstippen kennis krijgen van de marktpositie en de marketingstrategie van hun concurrenten.

    92 Aan deze beoordeling wordt niets afgedaan door de omstandigheid, dat blijkens de instructie, met name de door SIL verstrekte en door de Commissie niet weersproken verduidelijkingen, de leden van de Exchange sedert 1 september 1988 nog slechts een keer per jaar een overzicht van de markt per merk en model krijgen, en dat de informatie die de leden van de Exchange tussen twee jaaroverzichten wordt verstrekt, enkel betrekking heeft op de positie van de betrokken marktdeelnemer op de totale markt. Het verstrekken van dergelijke informatie aan alle aanbieders onderstelt immers een op zijn minst stilzwijgende afspraak tussen de marktdeelnemers om de dealergebieden af te bakenen volgens de postzones in het Verenigd Koninkrijk, alsmede een institutioneel kader waarbinnen de marktdeelnemers via hun beroepsorganisatie informatie kunnen uitwisselen, en maakt het, gelet op de frequentie en het stelselmatige karakter van de uitwisseling van informatie, voor een marktdeelnemer veel gemakkelijker het gedrag van zijn concurrenten te voorzien, waardoor de onzekerheid over de werking van de markt, die zonder een dergelijke uitwisseling van informatie zou hebben bestaan, wordt verminderd of teniet gedaan. Bovendien stelt de Commissie in de punten 44 tot en met 48 van de beschikking terecht, dat een marktdeelnemer die wil doordringen op de markt voor landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk, ongeacht of hij tot de Exchange toetreedt of niet, door die Exchange wordt benadeeld; daarbij maakt het geen verschil uit, dat het systeem van uitwisseling van informatie, gelet op de geringe kostprijs en de toetredingsregels ervan, in beginsel openstaat voor allen. Immers, ofwel treedt de betrokken marktdeelnemer niet tot de Exchange toe en beschikt hij, anders dan zijn concurrenten, niet over de uitgewisselde informatie en de marktkennis, ofwel treedt hij wel toe en dan komt zijn marketingstrategie onmiddellijk ter kennis van al zijn concurrenten via de informatie die dezen ontvangen.

    93 Uit het voorgaande volgt, dat verzoeksters niet op goede gronden kunnen stellen, dat de omstreden Exchange de mededinging op de markt kan versterken, en evenmin op goede gronden kunnen aanvoeren, dat de Commissie niet rechtens genoegzaam heeft aangetoond, dat de Exchange de mededinging belemmert. De omstandigheid, dat verweerster niet heeft kunnen aantonen, dat de schorsing van de Exchange per 24 november 1988 een reële invloed heeft gehad op de markt, heeft geen gevolgen voor de beslechting van het geschil, daar artikel 85, lid 1, van het Verdrag niet alleen de reële, maar ook de zuiver potentiële mededingingsbelemmeringen verbiedt, mits deze laatste voldoende merkbaar zijn, hetgeen in casu het geval was gelet op de bijzondere kenmerken van de markt, zoals die hierboven (zie r.o. 52) in herinnering zijn gebracht. In die omstandigheden behoeft het Gerecht in ieder geval geen uitspraak te doen over het punt, of de Commissie terecht aanvoert, dat verschillende ondernemingen ter terechtzitting te verstaan hebben gegeven, dat de schorsing van de Exchange hun mogelijkheden om de ontwikkeling van de markt te voorzien, merkbaar had gewijzigd. Bovendien stelt de Commissie in de punten 55 en 56 van de beschikking terecht, dat het omstreden systeem van uitwisseling van informatie, althans tot 1 september 1988, datum waarop de SIL de toezending van een exemplaar van het formulier V55/5 aan de ondernemingen heeft stopgezet, toezicht op de neveninvoer van landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk mogelijk maakte door middel van het door de producenten vooraf op het formulier vermelde chassisnummer van het voertuig. Ten slotte wordt de analyse van de uit de Exchange voortvloeiende mededingingsbelemmeringen niet opnieuw in geding gebracht door de op 12 maart 1990 verrichte tweede aanmelding, aangezien, zoals in punt 65 van de beschikking is verklaard en overigens ook uit de gegevens van bijlage 2 bij het aanmeldingsformulier blijkt, door het nieuwe systeem "nog steeds in het verstrekken van gegevens op maandbasis over de omzet en het marktaandeel van de leden en van gedetailleerde gegevens over het chassisnummer en de inschrijvingsdatum van elke verkochte trekker wordt voorzien. Deze laatste informatie maakt het, net zoals de formulieren V55/5, mogelijk de oorsprong en bestemming van elke trekker te achterhalen."

    94 Uit het voorgaande volgt, dat het middel inzake schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag moet worden afgewezen.

    Het middel inzake het ten onrechte weigeren van toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag

    Summiere uiteenzetting van de argumenten van partijen

    95 Verzoeksters betogen, dat zij de Commissie gedetailleerde bewijzen van de voordelen van de Exchange hebben verstrekt. In punt 60 van de beschikking wordt erkend, dat de leden de verkregen informatie gebruiken om de mededinging te verhogen, inzonderheid om de distributie van de produkten te verbeteren, zonder dat dit evenwel de uit de Exchange voortvloeiende mededingingsbeperkingen kan compenseren. Volgens verzoeksters is de voornaamste reden voor de negatieve houding van de Commissie ten aanzien van de Exchange, dat deze de handelwijze van de concurrenten onmiddellijk aan het licht brengt, en het mogelijk maakt, de neveninvoer en de verkopen van de dealers buiten hun dealergebied in het oog te houden. Het Data System biedt zijn leden evenwel die mogelijkheid niet, daar het de identificatiegegevens gedurende een periode van drie maanden blokkeert.

    96 Verder voeren zij aan, dat het nieuwe systeem huns inziens in ieder geval voor vrijstelling krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag in aanmerking komt, daar de informatie over de verkopen van hun eigen dealers de leden van de Exchange niet meer in staat stelt, de door de dealers buiten hun gebied verrichte verkopen op het spoor te komen. In het Data System legt de SIL de leden van de Exchange bovendien de formulieren V55 niet meer over. De verstrekte informatie is thans beperkt tot het chassisnummer en de datum van inschrijving van het voertuig.

    97 Volgens de Commissie berust verzoeksters' betoog op een verkeerde uitlegging van de beschikking. Zij betwist ooit te hebben aanvaard dat de uitwisseling van informatie de mededinging gunstig beïnvloedde. Nergens kan uit worden geconcludeerd, dat het oordeel van de Commissie, die van mening was dat een van de in artikel 85, lid 3, gestelde voorwaarden niet was vervuld, kennelijk verkeerd was. Derhalve heeft zij het verzoek om ontheffing terecht afgewezen. Aan dit oordeel wordt niets afgedaan door de tweede aanmelding, die het systeem van uitwisseling van informatie slechts op minder belangrijke punten heeft gewijzigd, zodat de naar aanleiding van de eerste aanmelding verrichte beoordeling onverminderd geldt in het kader van het onderzoek van de tweede aanmelding.

    98 De Commissie wijst erop, dat het formulier V55, wanneer de "voluntary statistical section" (het niet-verplichte statistische gedeelte) ervan is ingevuld, de naam en het adres van de ingeschreven houder vermeldt. In het kader van het Data System haalt de SIL uit de formulieren V55 gedetailleerde informatie betreffende het chassisnummer en de datum van inschrijving van de verkochte trekkers en deelt zij deze mee aan de leden van de Exchange. Deze informatie stelt de leden van de Exchange in staat, de oorsprong en de bestemming van elke verkochte trekker vast te stellen. Bovendien is deze informatie, anders dan verzoeksters stellen, niet onontbeerlijk voor het onderzoek van de garanties of van de premie-aanvragen, zoals uit de punten 59 tot en met 65 van de beschikking blijkt. Het onderzoek van de premie-aanvragen of van de garanties vergt immers geenszins, dat de producenten deelnemen aan een systeem van uitwisseling van informatie tussen concurrenten; elke producent kan voor zichzelf een passende methode voor het onderzoek van deze aanvragen opstellen en toepassen.

    Beoordeling rechtens

    99 Om te beginnen herinnert het Gerecht eraan, dat volgens vaste rechtspraak, de vier voorwaarden waaraan een regelmatig bij de Commissie aangemelde overeenkomst volgens artikel 85, lid 3, moet voldoen om voor een individuele ontheffing in aanmerking te komen, cumulatief zijn, zodat de Commissie het verzoek wettig kan afwijzen, zodra een van die voorwaarden niet is vervuld. Verder herinnert het Gerecht eraan, dat het in de eerste plaats ligt bij de ondernemingen die met het oog op een individuele ontheffing een overeenkomst bij de Commissie aanmelden, om deze laatste het bewijs te leveren, dat de overeenkomst de voorwaarden van artikel 85, lid 3, van het Verdrag vervult (arrest van het Hof van 17 januari 1984, gevoegde zaken 43/82 en 63/82, VBVB en VBBB, Jurispr. 1984, blz. 19; arrest van het Gerecht van 9 juli 1992, zaak T-66/89, Publishers Association, Jurispr. 1992, blz. II-1995). In het onderhavige geval wordt in de beschikking geoordeeld, dat de uit de uitwisseling van informatie voortvloeiende mededingingsbeperkingen niet onmisbaar zijn, daar "gegevens over de eigen onderneming en globale gegevens over de bedrijfstak volstaan" om op de markt voor landbouwtrekkers in het Verenigd Koninkrijk te opereren. Deze in punt 62 van de beschikking gedane vaststelling met betrekking tot de eerste aanmelding wordt in punt 65 herhaald voor de tweede aanmelding. Het Gerecht is evenwel van mening, dat de Commissie terecht oordeelt, dat de met betrekking tot de eerste aanmelding geformuleerde opmerkingen mutatis mutandis gelden voor de tweede aanmelding, daar, zoals hierboven is gezegd, het Data System "nog steeds in het verstrekken van gegevens op maandbasis over de omzet en het marktaandeel van de leden (en van de dealers) voorziet". Zoals tijdens de op 7 december 1993 georganiseerde vergadering met partijen is gebleken, heeft de Commissie daarmee willen zeggen, dat informatie waarin de verkopen van de concurrenten over korte tijdvakken worden geïndividualiseerd, niet onontbeerlijk is om de gestelde doelen te kunnen bereiken. Verzoeksters, die enkel stellen dat de informatie noodzakelijk is om de service of de garantie te verzekeren, tonen niet aan, dat de uit het systeem van uitwisseling van informatie voortvloeiende mededingingsbeperkingen, zoals die hierboven zijn geanalyseerd (hier hierboven r.o. 91), onmisbaar zijn, met name voor de door hen gestelde doelen. Het is immers duidelijk, dat service of garantie perfect kunnen worden verstrekt zonder een systeem van uitwisseling van informatie als het hier in geding zijnde. Derhalve voldoet het eerst aangemelde noch het later, op 12 maart 1990, aangemelde systeem van uitwisseling van informatie aan de voorwaarden van artikel 85, lid 3, van het Verdrag.

    100 Uit het voorgaande volgt, dat het middel als zou de Commissie het bij haar ingediende verzoek om individuele ontheffing ten onrechte hebben afgewezen, van de hand moet worden gewezen en dat het beroep zelf derhalve moet worden verworpen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    101 Ingevolge artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij hoofdelijk in de kosten van het geding te worden verwezen.

    Dictum


    HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),

    rechtdoende:

    1) Verwerpt het beroep.

    2) Verwijst verzoeksters hoofdelijk in de kosten van het geding.

    Top