Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CO0102

Beschikking van het Hof van 5 maart 1993.
Ferriere Acciaierie Sarde SpA tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Staatssteun - EGKS - Beroep tot nietigverklaring van beschikking van Commissie inzake terugvordering van steun - Niet-ontvankelijkheid.
Zaak C-102/92.

Jurisprudentie 1993 I-00801

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:86

61992O0102

BESCHIKKING VAN HET HOF VAN 5 MAART 1993. - FERRIERE ACCIAIERIE SARDE SPA TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - NIET-ONTVANKELIJKHEID. - ZAAK C-102/92.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-00801


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Beroep tot nietigverklaring ° Termijnen ° Aanvang ° Handeling waarvan niet aan verzoeker kennis is gegeven ° Verplichting om binnen redelijke termijn na bekend worden van bestaan van handeling volledige tekst ervan op te vragen

(EGKS-Verdrag, art. 33, derde alinea)

Samenvatting


Los van de vraag of een beschikking waarbij terugvordering van een staatssteun in de sfeer van het EGKS-Verdrag wordt gelast, ter kennis van de betrokken onderneming had moeten worden gebracht, kan die onderneming niet eraan ontkomen dat haar beroep niet-ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding, wanneer zij, wetend dat die beschikking bestond, niet binnen een redelijke termijn om toezending ervan heeft verzocht.

Partijen


In zaak C-102/92,

Ferriere Acciaierie Sarde SpA, vennootschap naar Italiaans recht, gevestigd te Cagliari (Italië), vertegenwoordigd door G. M. Giacomini en G. Conte, advocaten te Genua, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van E. Arendt, advocaat aldaar, Rue Mathias Hardt 8-10,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur A. Abate als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij R. Hayder, representant van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 91/547/EGKS van de Commissie van 5 juni 1991 inzake de steun die door het Autonoom Gewest Sardinië aan de onderneming Ferriere Acciaierie Sarde is verleend (PB 1991, L 298, blz. 1),

geeft

HET HOF VAN JUSTITIE,

samengesteld als volgt: O. Due, president, C. N. Kakouris, G. C. Rodríguez Iglesias, M. Zuleeg en J. L. Murray, kamerpresidenten, G. F. Mancini, R. Joliet, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, M. Diez de Velasco, P. J. G. Kapteyn en D. A. O. Edward, rechters,

advocaat-generaal: C. Gulmann

griffier: J.-G. Giraud

de advocaat-generaal gehoord,

de navolgende

Beschikking

Overwegingen van het arrest


1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 27 maart 1992, heeft Ferriere Acciaierie Sarde SpA (hierna: "FAS") krachtens artikel 33, derde alinea, EGKS-Verdrag of artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag, beroep ingesteld tot nietigverklaring van beschikking 91/547/EGKS van de Commissie van 5 juni 1991 inzake de steun die door het Autonoom Gewest Sardinië aan de onderneming Ferriere Acciaierie Sarde is verleend (PB 1991, L 298, blz. 1).

2 Op 26 januari 1989 stelden de Italiaanse autoriteiten de Commissie in kennis van een steunregeling, ingevoerd bij de regionale wet nr. 41 van 14 september 1987 tot bevordering van de bescherming van het milieu op het eiland Sardinië door selectieve verwijdering, recyclage en hergebruik van afvalstoffen, en van een steunmaatregel ter waarde van 1,796 miljard LIT, in 1987 op grond van die regeling toegekend aan FAS. De Commissie keurde de regeling goed op voorwaarde dat onder het EGKS-Verdrag vallende ondernemingen ervan werden uitgesloten. De Italiaanse autoriteiten zegden bij brief van 24 april 1990 toe, deze voorwaarde te zullen respecteren.

3 Bij brief van 8 juni 1990 deden de Italiaanse autoriteiten verzoekster weten, dat zij voornemens waren de haar betaalde steun terug te vorderen, en dat nog werd bestudeerd op welke wijze dit zou geschieden. Op 26 november 1990 berichtten zij de Commissie, dat met FAS werd onderhandeld over de terugbetaling van de steun.

4 Toen echter generlei terugbetalingsregeling werd getroffen, leidde de Commissie op 19 december 1990 een procedure in overeenkomstig artikel 6, lid 4, van beschikking nr. 322/89/EGKS van de Commissie van 1 februari 1989 tot invoering van communautaire regels voor de steun aan de ijzer- en staalindustrie (PB 1989, L 38, blz. 8). Zij zond de Italiaanse autoriteiten een aanmaningsbrief, waarin zij hen uitnodigde hun opmerkingen over de betrokken maatregelen te maken. De brief werd bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van 7 februari 1991 (C 32, blz. 4) in de vorm van een mededeling "aan de overige Lid-Staten en andere belanghebbenden betreffende steun welke Italië heeft verleend aan de onderneming Ferriere Acciaierie Sarde", om ook die geadresseerden in staat te stellen opmerkingen in te dienen.

5 In aansluiting op de opmerkingen die de Italiaanse autoriteiten alsmede een beroepsorganisatie in het kader van die procedure hadden gemaakt, stelde de Commissie op 5 juni 1991 beschikking 91/547 vast, waartegen het onderhavige beroep is gericht.

6 Deze beschikking bepaalt, dat de subsidie die in 1987 door het Autonome Gewest Sardinië aan FAS is toegekend, een onrechtmatige steunmaatregel van een staat vormt, daar zij zonder voorafgaande goedkeuring van de Commissie is toegekend en bovendien onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, en dat zij derhalve door middel van terugvordering ongedaan moet worden gemaakt. De beschikking is op 27 juni 1991 ter kennis van de Italiaanse regering gebracht en op 29 oktober 1991 bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

7 Verzoekster preciseert, dat haar beroep tot nietigverklaring van beschikking 91/547 is ingesteld zowel op grond van artikel 33 EGKS-Verdrag als op grond van artikel 173 EEG-Verdrag, omdat onduidelijk is of de uitvoering van de bestreden beschikking valt onder de bepalingen van het EGKS-Verdrag dan wel van het EEG-Verdrag.

8 Bij op 16 juni 1992 ter griffie van het Hof neergelegde memorie heeft de Commissie een exceptie van niet-ontvankelijkheid overeenkomstig artikel 91, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering opgeworpen, die er in wezen op is gebaseerd, dat het beroep te laat is ingesteld.

9 In haar opmerkingen over deze exceptie voert verzoekster verschillende middelen aan, ontleend aan schending van het gewettigd vertrouwen en van de rechten van de verdediging, aan het feit dat zij onbekend was met de vaststelling van de bestreden beschikking en met de eraan voorafgegane procedure, en aan de non-existentie rechtens van de beschikking.

10 Verzoekster betoogt primair, dat zij erop had vertrouwd dat de betrokken steun wettig was, en dat zij, als enige begunstigde van deze steun, een individuele kennisgeving van beschikking 91/547 en van de in het Publikatieblad van 7 februari 1991 verschenen mededeling had moeten ontvangen, aangezien zij niet verplicht kon zijn, alle in het Publikatieblad bekendgemaakte teksten te controleren en te verifiëren. Zij wijst erop, dat zij zonder dat er sprake was van nalatigheid harerzijds, tijdens de administratieve procedure niet de gelegenheid heeft gehad om opmerkingen te maken, en dat zij eerst op 16 januari 1992 door het Autonoom Gewest Sardinië in kennis is gesteld van het bestaan van de beschikking van de Commissie en van het bevel tot terugbetaling. Eerst op 23 maart 1992 had zij op eigen verzoek een afschrift van beschikking 91/547 van de Italiaanse autoriteiten ontvangen. Aangezien zij geen kennis had gehad van de kritiek van de Commissie aan het adres van de Italiaanse autoriteiten, kon zij zich eerst op dat tijdstip een nauwkeurig beeld vormen van de inhoud van de beschikking en gebruik maken van haar recht om beroep in te stellen. Het haar toegezonden afschrift van de beschikking bevatte, anders dan de gepubliceerde tekst, nergens de vermelding "EGKS". Onder verwijzing naar het arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 27 februari 1992 (gevoegde zaken T-79/89, T-84/89, T-85/89, T-86/89, T-89/89, T-91/89, T-92/89, T-94/89, T-96/89, T-98/89, T-102/89 en T-104/89, BASF e.a., Jurispr. 1992, blz. II-315) verzoekt zij het Hof derhalve, de Commissie te gelasten het origineel van de beschikking over te leggen. Verzoekster stelt ten slotte, dat de schending van het vertrouwensbeginsel en van de rechten van de verdediging leidt tot non-existentie rechtens van de bestreden beschikking, en dat het beroep derhalve niet aan de wettelijke termijn is gebonden.

11 Verzoekster stelt subsidiair, dat voornoemde omstandigheden al met al een geval van toeval of overmacht in de zin van artikel 39 van 's Hofs Statuut-EGKS kunnen opleveren.

12 Volgens artikel 92, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer een beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, de advocaat-generaal gehoord en zonder de behandeling voort te zetten, beslissen bij met redenen omklede beschikking. Gezien de feiten van deze zaak heeft het Hof besloten deze bepaling toe te passen.

13 Wat de argumenten betreft die verzoekster ontleent aan schending van het vertrouwensbeginsel en non-existentie van de bestreden handeling, moet er om te beginnen aan worden herinnerd, dat een behoedzaam ondernemer zich ervan dient te vergewissen, of de steun in overeenstemming is met het gemeenschapsrecht (arrest van 20 september 1990, zaak C-5/89, Commissie/Duitsland, Jurispr. 1990, blz. 1-3437), en dat hoe dan ook het dossier niets bevat op grond waarvan men zou kunnen menen, dat de bestreden beschikking rechtens non-existent is.

14 In verband met de door de Commissie gestelde niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens termijnoverschrijding, moet er vervolgens op worden gewezen, dat de bestreden beschikking gebaseerd is op het EGKS-Verdrag en dat derhalve de bepalingen van dit Verdrag in casu van toepassing zijn.

15 Volgens artikel 33, derde alinea, EGKS-Verdrag moet het beroep tot nietigverklaring van een beschikking van de Commissie worden ingesteld binnen een termijn van een maand te rekenen onderscheidenlijk van de dag van kennisgeving of van die van openbaarmaking van de beschikking. De bestreden beschikking is bekendgemaakt in het Publikatieblad op 29 oktober 1991, en het staat dus vast, dat het beroep lang na afloop van die termijn is ingesteld.

16 Zonder de in het Verdrag bepaalde beroepstermijn op zich te betwisten, betoogt verzoekster, dat de termijn in casu niet is ingegaan op de dag van bekendmaking van de bestreden beschikking, omdat deze haar als enige begunstigde van de in geding zijnde steun ter kennis had moeten worden gebracht. Nu deze kennisgeving niet heeft plaatsgevonden, kon de termijn pas ingaan op het tijdstip waarop zij nauwkeurig kennis heeft genomen van de inhoud en de redengeving van de beschikking.

17 Met betrekking tot verzoeksters argument, dat de beschikking niet te harer kennis is gebracht, moet worden opgemerkt, dat de beschikking overeenkomstig het stelsel van het EGKS-Verdrag en van beschikking nr. 322/89 van de Commissie (reeds aangehaald), gericht was tot de Italiaanse Republiek, die verplicht was de nodige maatregelen voor de uitvoering ervan te nemen. Een individuele kennisgeving van een dergelijke beschikking aan de belanghebbende ondernemingen is nergens voorgeschreven.

18 In casu kan echter in het midden blijven, of de in geding zijnde beschikking ter kennis van verzoekster had moeten worden gebracht. Immers, volgens de rechtspraak van het Hof ligt het op de weg van degene die kennis krijgt van het bestaan van een hem betreffende handeling, binnen een redelijke termijn de volledige tekst ervan op te vragen (arresten van 6 juli 1988, zaak 236/86, Dillinger Huettenwerke, Jurispr. 1988, blz. 3761, r.o. 14, en 6 december 1990, zaak C-180/88, Wirtschaftsvereinigung Eisen- und Stahlindustrie, Jurispr. 1990, blz. 1-4413, r.o. 22-24). Het staat vast, dat verzoekster uiterlijk bij ontvangst van voornoemde brief van de Sardische autoriteiten van 16 januari 1992 kennis heeft gekregen van het bestaan van de bestreden beschikking. Uit het dossier blijkt, dat zij die brief op 18 januari 1992 heeft ontvangen.

19 Uit het dossier blijkt tevens, dat verzoekster pas op 18 maart 1992, dus twee maanden nadat zij kennis had gekregen van het bestaan van de beschikking, de Sardische autoriteiten om de volledige tekst heeft gevraagd, terwijl zij reeds op 10 maart 1992 haar advocaten volmacht had gegeven om bij het Hof beroep tegen de beschikking in te stellen. Hieruit volgt, dat in de omstandigheden van het geval de redelijke termijn om de volledige tekst van de bestreden beschikking op te vragen, ruimschoots was overschreden en dat het beroep hoe dan ook te laat is ingesteld.

20 Met betrekking tot het middel ontleend aan toeval of overmacht, moet eraan worden herinnerd, dat het begrip overmacht, de bijzonderheden van de specifieke gebieden waarop het wordt gebruikt buiten beschouwing gelaten, in wezen betrekking heeft op abnormale moeilijkheden die onafhankelijk zijn van de wil van de betrokkene en die in weerwil van alle voorzorgen onvermijdelijk zijn (arrest van 9 februari 1984, zaak 284/82, Busseni, Jurispr. 1984, blz. 557). Geen van de door verzoekster aangevoerde omstandigheden kan echter een dergelijk geval van toeval of overmacht vormen.

21 Uit het voorgaande volgt, dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

22 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement van de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij in de kosten te worden verwezen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE

beschikt:

1) Het beroep wordt kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.

2) Verzoekster wordt verwezen in de kosten.

Luxemburg, 5 maart 1993.

Top