Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CJ0315

    Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 2 februari 1994.
    Verband Sozialer Wettbewerb eV tegen Clinique Laboratoires SNC en Estée Lauder Cosmetics GmbH.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Landgericht Berlin - Duitsland.
    Vrij verkeer van goederen - Benaming van kosmetische produkt, die bij consument tot misverstanden kan leiden.
    Zaak C-315/92.

    Jurisprudentie 1994 I-00317

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1994:34

    61992J0315

    ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 2 FEBRUARI 1994. - VERBAND SOZIALER WETTBEWERB EV TEGEN CLINIQUE LABORATOIRES SNC EN ESTEE LAUDER COSMETICS GMBH. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: LANDGERICHT BERLIN - DUITSLAND. - VRIJ VERKEER VAN GOEDEREN - BENAMING VAN KOSMETISCH PRODUKT, DIE BIJ DE CONSUMENT TOT MISVERSTANDEN KAN LEIDEN. - ZAAK C-315/92.

    Jurisprudentie 1994 bladzijde I-00317
    Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00013
    Finse bijz. uitgave bladzijde I-00013


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Verbod van invoer of verkoop van kosmetisch produkt met benaming "Clinique" - Ontoelaatbaarheid en onverenigbaarheid met richtlijn 76/768 - Rechtvaardiging - Bescherming van consumenten of volksgezondheid - Afwezigheid

    (EEG-Verdrag, art. 30 en 36; richtlijn 76/768 van de Raad, art. 6, lid 2)

    Samenvatting


    De artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag en artikel 6, lid 2, van richtlijn 76/768 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten, moeten aldus worden uitgelegd, dat zij eraan in de weg staan dat een nationaal voorschrift de invoer en de verkoop van een als kosmetisch produkt ingedeeld en aangeboden produkt verbiedt op grond dat dit produkt de benaming "Clinique" draagt.

    Een dergelijk verbod lijkt niet noodzakelijk om aan de vereisten van de bescherming van de consument of van de gezondheid van personen te voldoen. De omstandigheid immers dat de term "Clinique" het beeld oproept van een ziekenhuis of een medische behandeling, volstaat niet om deze benaming een misleidende werking toe te schrijven, die dit verbod zou kunnen rechtvaardigen. De betrokken produkten zijn niet verkrijgbaar in de apotheek, noch worden zij aangeboden als geneesmiddelen. Er is niet gesteld dat de aanbieding ervan niet in overeenstemming is met de op kosmetische produkten toepasselijke voorschriften. In de andere landen waar deze benaming bij de verkoop wordt gebruikt, leidt dit bij de consument kennelijk niet tot misverstanden.

    Partijen


    In zaak C-315/92,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van het Landgericht Berlin, in het aldaar aanhangig geding tussen

    Verband Sozialer Wettbewerb eV

    en

    1. Clinique Laboratories SNC

    2. Estée Lauder Cosmetics GmbH,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag met betrekking tot het verbod op het gebruik van de benaming van een kosmetisch produkt, die bij de consument tot misverstanden kan leiden,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, D. A. O. Edward, R. Joliet, G. C. Rodríguez Iglesias en F. Grévisse (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: C. Gulmann

    griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - het Verband Sozialer Wettbewerb eV, verzoeker in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door M. Burchert, advocaat te Berlijn,

    - de vennootschappen Clinique Laboratories SNC en Estée Lauder Cosmetics GmbH, verweersters in het hoofdgeding, vertegenwoordigd door K. Jacobsen, advocaat te Berlijn,

    - de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door A. Dittrich, Regierungsdirektor bij het Bondsministerie van Justitie, A. von Muehlendahl, Ministerialrat bij dit ministerie, en C.-D. Quassowski, Regierungsdirektor bij het Bondsministerie van Economische zaken, als gemachtigden,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door R. Wainwright, juridisch adviseur, en A. Bardenhewer, lid van de juridische dienst, als gemachtigden,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van verzoeker in het hoofdgeding, verweersters in het hoofdgeding, de Duitse regering en de Commissie ter terechtzitting van 15 juli 1993,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 september 1993,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 30 juni 1992, ingekomen bij het Hof op 22 juli daaraanvolgend, heeft het Landgericht Berlin krachtens artikel 177 EEG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag.

    2 Deze vraag is gesteld in het kader van een geschil tussen een beroepsorganisatie, het Verband Sozialer Wettbewerb eV, en de vennootschappen Clinique Laboratories SNC en Estée Lauder Cosmetics GmbH, betreffende het gebruik van de benaming "Clinique" voor de verkoop van kosmetische produkten in de Bondsrepubliek Duitsland.

    3 Deze vennootschappen zijn een Franse en een Duitse dochteronderneming van de Amerikaanse onderneming Estée Lauder, die de door deze onderneming geproduceerde kosmetische produkten in de handel brengen. Deze produkten werden reeds jarenlang verkocht onder de benaming "Clinique", behalve in de Bondsrepubliek Duitsland, waar zij sinds hun lancering in 1972, in de handel werden gebracht onder de benaming "Linique". Om de door dit verschil in benaming veroorzaakte kosten van verpakking en reclame te verminderen, besloot de onderneming, de voor de Duitse markt bestemde produkten voortaan onder de benaming "Clinique" op de markt te brengen.

    4 Op grond van § 3 van de Duitse wet van 7 juni 1909 inzake de oneerlijke mededinging (Gesetz gegen den unlauteren Wettbewerb, hierna: "UWG"), zoals gewijzigd, kunnen bepaalde categorieën van personen, genoemd in § 13, lid 2, van deze wet, in rechte vorderen dat het gebruik van misleidende aanduidingen wordt gestaakt. Bovendien verbiedt § 27 van de wet van 15 augustus 1974 inzake levensmiddelen en gebruiksgoederen (Lebensmittel- und Bedarfsgegenstaendegesetz, hierna: "LMBG"), zoals gewijzigd, de verhandeling van kosmetische produkten onder misleidende benamingen, aanduidingen of aanbiedingen: met name mogen aan deze produkten geen werkingen worden toegeschreven die zij niet bezitten.

    5 Verzoeker in het hoofdgeding heeft op grond van § 3 UWG en § 27 LMBG beroep ingesteld, ertoe strekkende dat in de Bondsrepubliek Duitsland geen gebruik meer mag worden gemaakt van het merk "Clinique", dat volgens hem de consument ten onrechte zou kunnen doen denken, dat de betrokken produkten een therapeutische werking hebben.

    6 De aangezochte rechterlijke instantie, het Landgericht Berlin, wilde als maatregel van instructie een opiniepeiling gelasten, ten einde na te gaan of de betrokken benaming bij een aanzienlijk deel van de consumenten inderdaad misleidend werkte. Het stelde evenwel vast, dat een dergelijke maatregel geen nut zou hebben indien, naar verweersters in het hoofdgeding stelden, het verbod op de betrokken benaming een onwettige beperking van de handel tussen de Lid-Staten vormde. Het Landgericht heeft voor de beantwoording van deze laatste vraag de uitlegging van het EEG-Verdrag noodzakelijk geacht en heeft derhalve het Hof de navolgende vraag gesteld:

    "Moeten de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag aldus worden uitgelegd, dat zij in de weg staan aan de toepassing van een nationaal voorschrift over oneerljke mededinging, dat het mogelijk maakt de invoer en de verkoop van een in een andere Lid-Staat rechtmatig geproduceerd en/of rechtmatig in de handel gebracht kosmetisch produkt te verbieden op grond dat de verbruikers door de benaming van het produkt (Clinique) zouden worden misleid - zij zouden het als een geneesmiddel beschouwen -, indien dit produkt onder deze benaming in andere Lid-Staten van de Europese Gemeenschap rechtmatig en zonder enig bezwaar wordt verkocht?"

    7 Vooraf zij eraan herinnerd dat het Hof, dat in het kader van artikel 177 EEG-Verdrag bevoegd is de rechterlijke instanties van de Lid-Staten alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het gemeenschapsrecht te verschaffen, termen aanwezig kan achten bepalingen van gemeenschapsrecht in aanmerking te nemen waarnaar de nationale rechter in zijn vraag niet heeft verwezen (arrest van 12 december 1990, zaak C-241/89, SARPP, Jurispr. 1990, blz. I-4695, r.o. 8). Derhalve moet worden vastgesteld, welke bepalingen van gemeenschapsrecht in het hoofdgeding van toepassing zijn, alvorens te onderzoeken of deze bepalingen in de weg staan aan het verbod op het gebruik van de benaming "Clinique" onder de door de verwijzende rechter genoemde omstandigheden.

    8 Blijkens de stukken komen de in geding zijnde nationale bepalingen, te weten § 3 UWG en § 27 LMBG, overeen met enkele bepalingen van de gemeenschapsrichtlijnen betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke regelingen van de Lid-Staten inzake misleidende reclame en inzake kosmetische produkten.

    9 Richtlijn 84/450/EEG van de Raad van 10 september 1984 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake misleidende reclame (PB 1984, L 250, blz. 17), beoogt de consumenten, de concurrenten en het publiek in het algemeen te beschermen tegen misleidende reclame en de onbillijke gevolgen daarvan.

    10 Zoals het Hof eerder verklaarde, behelst deze richtlijn slechts een gedeeltelijke harmonisatie van de nationale wettelijke bepalingen betreffende misleidende reclame, door de vaststelling van objectieve minimumcriteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of reclame misleidend is en van minimumeisen met betrekking tot de wijze van bescherming tegen dergelijke reclame (arrest van 13 december 1990, zaak C-238/89, Pall, Jurispr. 1990, blz. I-4827, r.o. 22).

    11 Daarentegen is bij richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten (PB 1976, L 262, blz. 169), naar het Hof reeds eerder heeft verklaard, een volledige harmonisatie van de nationale bepalingen inzake verpakking en etikettering van kosmetische produkten tot stand gebracht (arrest van 23 november 1989, zaak C-150/88, Parfuemeriefabrik 4711, Jurispr. 1989, blz. 3891, r.o. 28).

    12 Zoals de Commissie terecht opmerkt, moet deze richtlijn evenwel, zoals elke regeling van afgeleid recht, worden uitgelegd in het licht van de verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van goederen (zie met name arrest van 9 juni 1992, zaak C-47/90, Delhaize en Le Lion, Jurispr. 1992, blz. I-3669, r.o. 26).

    13 In dit verband heeft het Hof onlangs gepreciseerd, dat artikel 30 EEG-Verdrag belemmeringen van het vrije verkeer van goederen verbiedt die het gevolg zijn van voorschriften betreffende de voorwaarden waaraan de goederen moeten voldoen (bij voorbeeld betreffende hun benaming, vorm, afmetingen, gewicht, samenstelling, aanbieding ten verkoop, etikettering en verpakking), ook al zijn deze voorschriften zonder onderscheid van toepassing op alle produkten, indien die toepassing niet kan worden gerechtvaardigd door een doelstelling van algemeen belang die voorrang heeft boven de vereisten van het vrije verkeer van goederen (arrest van 24 november 1993, gevoegde zaken C-267/91 en C-268/91, Keck en Mithouard, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, r.o. 15).

    14 Tot de in richtlijn 76/768 neergelegde regels behoort de krachtens artikel 6, lid 2 - in Duits recht omgezet door § 27 LMBG, reeds aangehaald - op de Lid-Staten rustende verplichting tot het treffen van "alle nodige maatregelen om te waarborgen dat bij het etiketteren en het ten verkoop aanbieden en het maken van reclame voor kosmetische produkten de tekst, de benamingen, merken en afbeeldingen of andere al dan niet figuratieve tekens niet worden gebruikt om aan deze produkten kenmerken toe te schrijven die deze niet bezitten".

    15 Dit artikel 6, lid 2, dat deel uitmaakt van een richtlijn die, met name blijkens de tweede en de derde overweging van de considerans, tot doel heeft het vrije verkeer van kosmetische produkten te verzekeren, omschrijft daarmee de maatregelen die moeten worden getroffen in het belang van de bescherming van de consument en de eerlijkheid der handelstransacties, die behoren tot de dwingende vereisten zoals deze in de rechtspraak van het Hof voor de toepassing van artikel 30 EEG-Verdrag zijn gepreciseerd. Het strekt tevens ter bescherming van de gezondheid van personen in de zin van artikel 36 EEG-Verdrag, voor zover misleidende informatie over de kenmerken van deze produkten een nadelige invloed op de volksgezondheid zou kunnen hebben.

    16 Voorts moet eraan worden herinnerd, dat volgens vaste rechtspraak de regeling evenredig moet zijn aan het nagestreefde doel (zie met name arrest van 16 mei 1989, zaak 382/87, Buet, Jurispr. 1989, blz. 1235, r.o. 11).

    17 De toepassing van de Duitse wettelijke regeling waarbij artikel 6, lid 2, van richtlijn 76/768 in Duits recht is omgezet, moet in overeenstemming zijn met de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag, zoals uitgelegd door de rechtspraak van het Hof. Voor de beantwoording van de vraag van de nationale rechter moet derhalve aan de hand van de in deze rechtspraak ontwikkelde criteria worden onderzocht, of het gemeenschapsrecht in de weg staat aan het in de prejudiciële vraag genoemde verbod.

    18 Het Hof overwoog reeds eerder, dat het op § 3 UWG gebaseerde verbod om in de Bondsrepubliek Duitsland produkten in het verkeer te brengen waarvan de benaming door het teken (R) wordt gevolgd om aan te geven dat het om een gedeponeerd handelsmerk gaat, de intracommunautaire handel belemmert wanneer dat merk in die staat geen bescherming geniet. Een dergelijk verbod kan immers de houder van een in slechts één Lid-Staat ingeschreven merk verplichten, zijn produkten afhankelijk van de plaats van de verhandeling verschillend aan te bieden en gescheiden distributiekanalen in te richten, om te verzekeren dat de produkten waarop het teken (R) is aangebracht, niet in de handel worden gebracht op het grondgebied van staten die het betrokken verbod hebben uitgevaardigd (arrest Pall, reeds aangehaald, r.o. 13).

    19 Het eveneens op § 3 UWG gebaseerde verbod om in de Bondsrepubliek Duitsland kosmetische produkten in de handel te brengen onder dezelfde benaming als waaronder zij in andere Lid-Staten worden verkocht, vormt in beginsel ook een dergelijke belemmering van de intracommunautaire handel. Het feit dat de betrokken onderneming wegens dit verbod gedwongen is, in deze ene Lid-Staat haar produkten onder een andere benaming te verkopen en de bijkomende kosten van verpakking en reclame te dragen, toont aan dat deze maatregel het vrije handelsverkeer belemmert.

    20 Ten einde vast te stellen of het verbod om in de Bondsrepubliek Duitsland de benaming "Clinique" te gebruiken voor de verkoop van kosmetische produkten, kan worden gerechtvaardigd met een beroep op de bescherming van de consument of de gezondheid van personen op grond dat wordt voorkomen dat aan het produkt kenmerken worden toegeschreven die het niet bezit, moeten de in de verwijzingsbeschikking vervatte aanwijzingen in de beschouwing worden betrokken.

    21 Uit die aanwijzingen blijkt onder meer, dat het assortiment kosmetische produkten van de onderneming Estée Lauder in de Bondsrepubliek Duitsland alleen wordt verkocht in parfumerieën of op de afdeling kosmetische produkten van grote warenhuizen. Dit betekent dat geen van deze produkten in de apotheek verkrijgbaar is. Het staat vast, dat deze produkten worden aangeboden als kosmetische produkten en niet als geneesmiddelen. Er is niet gesteld dat deze aanbieding, afgezien van de benaming van de produkten, de ter zake op kosmetische produkten toepasselijke voorschriften niet in acht neemt. Volgens de bewoordingen van de prejudiciële vraag ten slotte worden deze produkten in de andere landen rechtmatig in de handel gebracht onder de benaming "Clinique", kennelijk zonder dat het gebruik van deze naam bij de consument tot misverstanden leidt.

    22 Gelet op deze feitelijke gegevens lijkt het verbod op het gebruik van deze benaming in de Bondsrepubliek Duitsland niet noodzakelijk om aan de vereisten van de bescherming van de consument of van de gezondheid van personen te voldoen.

    23 De omstandigheid immers dat de term "Clinique" het beeld oproept van een ziekenhuis of een medische behandeling, volstaat niet om deze benaming een misleidende werking toe te schrijven, die een verbod op het gebruik ervan zou kunnen rechtvaardigen voor produkten die onder de hiervoor uiteengezette omstandigheden worden verkocht.

    24 Mitsdien moet op de prejudiciële vraag worden geantwoord, dat de artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag en artikel 6, lid 2, van richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten, aldus moeten worden uitgelegd, dat zij eraan in de weg staan dat een nationaal voorschrift de invoer en de verkoop van een als kosmetisch produkt ingedeeld en aangeboden produkt verbiedt op grond dat dit produkt de benaming "Clinique" draagt.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    25 De kosten door de Duitse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

    uitspraak doende op de door het Landgericht Berlin bij beschikking van 30 juni 1992 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    De artikelen 30 en 36 EEG-Verdrag en artikel 6, lid 2, van richtlijn 76/768/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der Lid-Staten inzake kosmetische produkten, moeten aldus worden uitgelegd, dat zij eraan in de weg staan dat een nationaal voorschrift de invoer en de verkoop van een als een kosmetisch produkt ingedeeld en aangeboden produkt verbiedt op grond dat dit produkt de benaming "Clinique" draagt.

    Top