This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61992CJ0135
Judgment of the Court (Fifth Chamber) of 29 June 1994. # Fiskano AB v Commission of the European Communities. # Action for annulment - EEC-Sweden Fisheries Agreement - Letter of the Commission concerning an alleged infringement by a Swedish vessel. # Case C-135/92.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 juni 1994.
Fiskano AB tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Beroep tot nietigverklaring - Visserijovereenkomst EEG-Zweden - Brief van de Commissie betreffende een aan een Zweeds vaartuig ten laste gelegde overtreding.
Zaak C-135/92.
Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 29 juni 1994.
Fiskano AB tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
Beroep tot nietigverklaring - Visserijovereenkomst EEG-Zweden - Brief van de Commissie betreffende een aan een Zweeds vaartuig ten laste gelegde overtreding.
Zaak C-135/92.
Jurisprudentie 1994 I-02885
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1994:267
ARREST VAN HET HOF (VIJFDE KAMER) VAN 29 JUNI 1994. - FISKANO AB TEGEN COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. - BEROEP TOT NIETIGVERKLARING - VISSERIJOVEREENKOMST EEG-ZWEDEN - BRIEF VAN DE COMMISSIE BETREFFENDE EEN AAN EEN ZWEEDS VAARTUIG TEN LASTE GELEGDE OVERTREDING. - ZAAK C-135/92.
Jurisprudentie 1994 bladzijde I-02885
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
++++
1. Beroep tot nietigverklaring ° Natuurlijke of rechtspersonen ° Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken ° Brief van Commissie waarbij derde staat, in kader van visserijovereenkomst, in kennis wordt gesteld van tegen vaartuig onder zijn vlag gegeven sanctiebeschikking ° Beroep van eigenaar van vaartuig, aan wie sanctie is opgelegd ° Ontvankelijkheid
(EEG-Verdrag, art. 173, tweede alinea; verordening nr. 3929/90 van de Raad, art. 3, leden 7 en 8)
2. Gemeenschapsrecht ° Beginselen ° Rechten van verdediging ° Sanctie opgelegd aan eigenaar van vaartuig van derde staat in kader van visserijovereenkomst ° Verzuim van Commissie om betrokkene in staat te stellen tijdig zijn opmerkingen te maken ° Onwettigheid
1. Een brief die door de Commissie aan de Zweedse autoriteiten werd gericht om hen in kennis te stellen van een sanctie die zij in het kader van de haar bij artikel 3, leden 7 en 8, van verordening nr. 3929/90 verleende bevoegdheid en beoordelingsvrijheid heeft getroffen tegen een Zweeds vissersvaartuig dat gedurende een bepaalde periode geen aanspraak meer kan maken op een vergunning in het kader van de visserijovereenkomst tussen de EEG en Zweden, vormt een beschikking waartegen met een beroep tot nietigverklaring kan worden opgekomen door de eigenaar van het betrokken vaartuig, die door deze beschikking rechtstreeks en individueel wordt geraakt.
2. De eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere tegen iemand ingeleide procedure die tot een bezwarend besluit kan leiden, is te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij ontbreken van iedere regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden genomen. Dit beginsel verlangt, dat iedere persoon aan wie een sanctie kan worden opgelegd, in staat wordt gesteld tijdig zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen die de Commissie in aanmerking neemt om de sanctie op te leggen. Bijgevolg moet de beschikking van de Commissie, vervat in een brief waarbij de Zweedse autoriteiten in kennis werden gesteld van een in het kader van de visserijovereenkomst tussen de Gemeenschap en Zweden met betrekking tot een Zweeds vaartuig opgelegde sanctie, nietig worden verklaard, wanneer de eigenaar van het vaartuig niet in staat is gesteld, enige opmerkingen te maken alvorens die beschikking werd gegeven.
In zaak C-135/92,
Fiskano AB, vennootschap naar Zweeds recht, gevestigd te Goeteborg (Zweden), vertegenwoordigd door H. M. Fahner, advocaat te Leeuwarden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ten kantore van T. Loesch, advocaat aldaar, Rue Zithe 8,
verzoekster,
tegen
Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door T. van Rijn, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Kremlis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,
verweerster,
betreffende een beroep tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vervat in de brief van 19 februari 1992 van haar directeur-generaal J. Almeida Serra aan de Zweedse ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen, Zijne Excellentie de heer S. Brattstroem, betreffende een ten laste van een Zweeds vissersvaartuig geconstateerde overtreding in het kader van de Overeenkomst betreffende de visserij tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van Zweden, ondertekend te Brussel op 21 maart 1977 en door de Raad namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2209/80 van 27 juni 1980 (PB 1980, L 226, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: J. C. Moitinho de Almeida, kamerpresident, D. A. O. Edward, R. Joliet, G. C. Rodríguez Iglesias (rapporteur) en F. Grévisse, rechters,
advocaat-generaal: M. Darmon
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van partijen ter terechtzitting van 1 juli 1993, waar de vennootschap Fiskano AB was vertegenwoordigd door E. J. Rotshuizen, advocaat te Leeuwarden,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 27 oktober 1993,
het navolgende
Arrest
1 Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie van het Hof op 25 april 1992, heeft de vennootschap Fiskano AB (hierna: "verzoekster") krachtens artikel 173, tweede alinea, EEG-Verdrag beroep ingesteld tot nietigverklaring van de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vervat in de brief van 19 februari 1992 van haar directeur-generaal J. Almeida Serra aan de Zweedse ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen, Zijne Excellentie de heer S. Brattstroem.
2 Genoemde brief betreft overtredingen door het Zweedse vissersvaartuig Lavoen, waarvan verzoekster eigenares is.
3 Deze brief moet worden gezien in het kader van de Overeenkomst betreffende de visserij tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van Zweden, ondertekend te Brussel op 21 maart 1977 en door de Raad namens de Gemeenschap goedgekeurd bij verordening (EEG) nr. 2209/80 van 27 juni 1980 (PB 1980, L 226, blz. 1). De overeenkomst stelt de modaliteiten van de visserij vast, die voor beide partijen van belang zijn. De voorwaarden waaraan Zweedse vaartuigen die in de communautaire wateren vissen, moeten voldoen, worden jaarlijks vastgesteld bij een verordening van de Raad.
4 Sedert november 1989 heeft verzoekster periodiek vergunningen aangevraagd voor het uitoefenen van de visserij door haar vaartuig Lavoen, en wel gedurende de jaren 1990, 1991 en 1992.
5 Op 10 december 1991 viste de Lavoen in de Nederlandse visserijzone, toen hij door de Algemene Inspectie Dienst van het Nederlandse Ministerie van Landbouw, Natuurbehoud en Visserij werd gecontroleerd. Daar het vaartuig niet voorkwam op de lijst die de Nederlandse autoriteiten van de Commissie hadden ontvangen, en dus geen visvergunning leek te hebben, lichtten de Nederlandse autoriteiten de Commissie in. Bij controle door de diensten van de Commissie bleek, dat de Lavoen weliswaar vermeld was op de maandlijsten voor januari, februari, maart en april 1991, maar niet op de maandlijst voor december 1991 die door de Zweedse autoriteiten aan de Commissie was gezonden. Bijgevolg had de Lavoen geen visvergunning voor de maand december.
6 Op 19 februari 1992 deed de Commissie de Zweedse ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen de in het verzoekschrift bedoelde brief toekomen, waarvan verzoekster op 26 februari 1992 een kopie ontving.
7 Die brief luidde als volgt:
"De Commissie van de Europese Gemeenschappen is door de met de controle op de visserij belaste Nederlandse autoriteiten ervan in kennis gesteld, dat het onder Zweedse vlag varende vissersvaartuig Lavoen werd opgemerkt toen het in de periode van 9 tot 15 december 1991 in de Nederlandse wateren viste (positie 54 19' NB en 4 10' OL).
De Commissie heeft geconstateerd, dat genoemd vaartuig niet in het bezit was van een vergunning om in voormelde periode in de communautaire wateren te vissen, en dat het zich bijgevolg aan illegale visserijactiviteiten schuldig heeft gemaakt.
Overeenkomstig artikel 3, leden 7 en 8, van verordening (EEG) nr. 3939/90 van de Raad (PB 1990, L 378) deelt de Commissie de autoriteiten van uw land mee, dat genoemd vissersvaartuig voor een periode van twaalf maanden met ingang van 15 december 1991 niet in aanmerking zal worden genomen voor een nieuwe visvergunning afgegeven overeenkomstig verordening (EEG) nr. 3885/91 van de Raad (PB 1991, L 365)."
8 Op 30 maart 1992 diende verzoekster bij de Commissie een bezwaar in. Bij brief van 5 mei 1992 verklaarde de Commissie dit bezwaar ongegrond. Daarop heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.
9 Verzoekster stelt met name schending, door de Commissie, van het EEG-Verdrag en van bepaalde algemene beginselen van gemeenschapsrecht. In repliek voert zij bovendien krachtens artikel 184 EEG-Verdrag de onwettigheid aan van verordening (EEG) nr. 3929 van de Raad van 20 december 1990 tot vaststelling, voor 1991, van bepaalde maatregelen voor de instandhouding en het beheer van de visbestanden van toepassing op vaartuigen die de vlag van Zweden voeren (PB 1990, L 378, blz. 48).
10 De Commissie stelt primair, dat het beroep niet-ontvankelijk is. Subsidiair betwist zij het gemeenschapsrecht te hebben geschonden. Voorts stelt zij, dat de door verzoekster in repliek opgeworpen exceptie van onwettigheid tardief is.
De toepasselijke bepalingen
11 Vooraf moet worden herinnerd aan de wezenlijke elementen van de toepasselijke regeling.
12 Volgens artikel 1 van de visserijovereenkomst met Zweden verleent elke partij de vissersvaartuigen van de andere partij toestemming tot vissen in de visserijgebieden onder haar jurisdictie. Artikel 2 bepaalt, dat de visrechten, in voorkomend geval, aan jaarlijks vastgestelde vangstquota onderworpen zijn.
13 Luidens artikel 3 kan "elke partij eisen dat het vissen in de visserijgebieden onder haar jurisdictie door vissersvaartuigen van de andere partij aan een vergunning wordt onderworpen. De bevoegde autoriteit van elke partij deelt, in voorkomend geval, tijdig aan de andere partij naam, registratienummer en andere bijzonderheden mede van de vissersvaartuigen die in aanmerking komen voor het vissen in de visserijgebieden onder jurisdictie van de andere partij. De tweede partij geeft vervolgens de vergunningen af naar gelang van de mogelijkheden tot vissen (...)".
14 Ingevolge artikel 5 van de overeenkomst neemt elke partij de nodige maatregelen om te waarborgen dat haar vaartuigen zich houden aan de bepalingen van de overeenkomst en aan andere desbetreffende voorschriften. Ook kan elke partij overeenkomstig het internationale recht binnen de visserijgebieden onder haar jurisdictie de nodige maatregelen treffen om te waarborgen dat vaartuigen van de andere partij zich aan de bepalingen van de overeenkomst houden.
15 Artikel 7 voorziet in overleg- en, zo nodig, arbitrageprocedures in geval van geschillen over de uitlegging of toepassing van de overeenkomst.
16 Met betrekking tot overtredingen van het vergunningstelsel zijn de Gemeenschap en Zweden voor 1991 overeengekomen, dat "iedere partij de andere partij in kennis stelt van de naam en de kenmerken van de vaartuigen van de andere partij die wegens overtreding van haar voorschriften de volgende maand of maanden niet in haar visserijzone mogen vissen" (goedgekeurd verslag van de conclusies van het overleg inzake de vergunningen, Brussel, 26, 27 en 28 november 1990, punt 2.6).
17 De voorwaarden waaronder Zweedse vaartuigen in de communautaire wateren kunnen vissen, worden jaarlijks vastgesteld bij een verordening van de Raad. Voor 1991 was dit verordening nr. 3929/90. Deze voorwaarden betreffen voornamelijk de vangstquota en de gebieden waarin mag worden gevist.
18 Luidens artikel 3, lid 1, van verordening nr. 3929/90 is het vissen "slechts toegestaan indien op aanvraag van de Zweedse autoriteiten door de Commissie namens de Gemeenschap een vergunning is afgegeven". In de praktijk doen de Zweedse autoriteiten aan het begin van het jaar de Gemeenschap een zogenoemde basislijst toekomen, waarop de vaartuigen staan die voor de afgifte van een vergunning in de loop van het betrokken jaar in aanmerking komen. Vervolgens zenden de Zweedse autoriteiten de Commissie maandelijks een zogenoemde maandlijst, met de vaartuigen waarvoor zij voor de betrokken maand een vergunning aanvragen. Na ontvangst van de maandlijst bevestigen de diensten van de Commissie aan de Zweedse autoriteiten, dat de vaartuigen op deze lijst een vergunning hebben om in de betrokken maand in de communautaire wateren te vissen. De Commissie stuurt deze lijst ook aan de Lid-Staten, die in eerste instantie met de controle op de naleving van de regeling zijn belast.
19 Artikel 3, leden 7 en 8, van verordening nr. 3929/90 bepaalt, dat "indien aan de in deze verordening vastgestelde verplichtingen niet wordt voldaan, (...) de vergunning [wordt] ingetrokken", en dat "voor vaartuigen ten aanzien waarvan de in deze verordening opgenomen verplichtingen niet zijn nagekomen, (...) gedurende een periode van ten hoogste twaalf maanden geen vergunning [wordt] afgegeven".
20 Ten slotte bepaalt artikel 4 van diezelfde verordening:
"Indien een overtreding naar behoren is geconstateerd, delen de Lid-Staten de Commissie onverwijld de naam van het betrokken vaartuig en de eventueel getroffen maatregelen mede.
De Commissie stelt Zweden namens de Gemeenschap in kennis van de naam en de kenmerken van de schepen die niet in de visserijzone van de Gemeenschap mogen vissen gedurende de maand(en) volgend op een overtreding van de communautaire voorschriften."
De ontvankelijkheid van het beroep
21 Tegen de ontvankelijkheid van het beroep voert de Commissie aan, dat de in geding gebrachte brief een mededeling aan de Zweedse autoriteiten in het kader van de met Zweden gesloten visserijovereenkomst is en geen juridisch dwingend effect heeft voor die staat, die de nodige maatregelen, met inbegrip van eventuele sancties, heeft te nemen om te waarborgen dat zijn vaartuigen zich aan de bepalingen van de overeenkomst houden. Bijgevolg is de Commissie van mening, dat die brief geen beschikking in de zin van het gemeenschapsrecht bevat en verzoekster niet rechtstreeks en individueel raakt.
22 Dit betoog kan niet worden aanvaard.
23 Het is stellig juist, dat de brief van de Commissie tot Zweden was gericht en gezien moet worden in het kader van de met die staat gesloten visserijovereenkomst.
24 Niettemin was de brief, zoals uit de bewoordingen ervan blijkt, bedoeld om de Zweedse autoriteiten in kennis te stellen van een sanctie getroffen tegen het vaartuig Lavoen, dat gedurende een periode van twaalf maanden vanaf 15 december 1991 niet in aanmerking zou worden genomen voor de afgifte van een nieuwe visvergunning.
25 Uit de bewoordingen van de brief blijkt voorts, dat die maatregel was getroffen krachtens artikel 3, leden 7 en 8, van verordening nr. 3929/90. Die bepalingen, aangehaald in rechtsoverweging 19 supra, verlenen de Commissie de bevoegdheid, sancties op te leggen aan degenen die een overtreding begaan, en laten haar een zekere beoordelingsvrijheid bij de uitoefening van die bevoegdheid.
26 Onafhankelijk van de werking die de brief overeenkomstig de bepalingen van de visserijovereenkomst ten aanzien van Zweden heeft, bevat hij dus een beschikking die verzoekster als eigenares van het bestrafte vaartuig rechtstreeks en individueel raakt.
27 De omstandigheid, dat volgens de uitlegging van de overeenkomst door de Commissie de Zweedse autoriteiten ten vervolge op de brief andere sancties hadden kunnen opleggen, sluit de rechtstreekse en individuele werking van de bestreden beschikking ten aanzien van verzoekster niet uit.
28 Ook de omstandigheid dat Zweden in het kader van de in artikel 7 van de overeenkomst bedoelde overleg- of arbitrageprocedure de door de Commissie genomen maatregel kan betwisten, heeft geen invloed op het recht van verzoekster om in rechte op te komen tegen een beschikking die haar rechtstreeks en individueel raakt.
29 Ten slotte kan het ° door de Commissie gestelde ° feit, dat de Zweedse autoriteiten reeds een maand vóór de in geding zijnde brief hadden besloten, dat de Lavoen niet in aanmerking zou komen voor een vergunning om in 1992 in gemeenschapswateren te vissen, niet afdoen aan de juridische kwalificatie van de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van verzoekster.
30 Uit het voorgaande volgt, dat het beroep ontvankelijk moet worden verklaard.
De ontvankelijkheid van het middel ontleend aan onwettigheid van verordening nr. 3929/90
31 In repliek heeft verzoekster zich krachtens artikel 184 EEG-Verdrag beroepen op onwettigheid van verordening nr. 3929/90 en inzonderheid van haar artikel 3, lid 8. Zij stelt met name, dat de Raad niet bevoegd was die verordening vast te stellen, en dat de erin geregelde delegatie van de sanctiebevoegdheid aan de Commissie in strijd is met het gemeenschapsrecht en de rechtspraak van het Hof.
32 Dit middel moet niet-ontvankelijk worden verklaard krachtens artikel 42, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, bepalende dat nieuwe middelen in de loop van het geding niet mogen worden voorgedragen, tenzij zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken.
33 Zoals de advocaat-generaal in de punten 51 tot en met 55 van zijn conclusie heeft opgemerkt, vormde het feit dat in de in geding zijnde brief het nummer van de betrokken verordening verkeerd was vermeld (verordening nr. 3939/90 in plaats van verordening nr. 3929/90), voor verzoekster geen beletsel om die verordening te identificeren en dus de exceptie van onwettigheid reeds in haar verzoekschrift op te werpen.
Ten gronde
34 Verzoekster voert in de eerste plaats aan, dat met de bestreden beschikking verscheidene beginselen en regels van gemeenschapsrecht zijn geschonden, doordat haar daarbij een sanctie is opgelegd terwijl zij steeds te goeder trouw is geweest en het vaartuig Lavoen, anders dan zij geloofde, zonder vergunning heeft gevist als gevolg van onregelmatigheden die enkel aan de Zweedse autoriteiten zijn toe te schrijven. Zij betoogt, dat de Commissie, met name krachtens artikel 7, lid 1, van de overeenkomst, eerst een onderzoek bij de Zweedse autoriteiten had moeten instellen.
35 Dit betoog moet worden verworpen.
36 Geen enkele regel van gemeenschapsrecht en geen enkel beginsel legt de Commissie immers de verplichting op of verleent haar de bevoegdheid, controle uit te oefenen op de uitoefening door de Zweedse autoriteiten van hun eigen bevoegdheden om te bepalen, voor welke vissersvaartuigen onder Zweedse vlag bij de Gemeenschap visvergunningen worden aangevraagd.
37 Een dergelijke verplichting kan niet berusten op artikel 7, lid 1, van de overeenkomst, dat enkel voorziet in overleg tussen de partijen inzake vraagstukken betreffende de tenuitvoerlegging en goede werking van de overeenkomst.
38 In de tweede plaats voert verzoekster aan, dat de Commissie, door haar niet in staat te stellen opmerkingen te maken alvorens de beschikking vast te stellen, het algemene beginsel inzake de eerbiediging van de rechten van de verdediging heeft geschonden.
39 Dienaangaande moet worden beklemtoond, dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging in iedere procedure die tot een bezwarend besluit kan leiden, is te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij ontbreken van iedere regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden genomen (zie onder meer arresten van 13 februari 1979, zaak 85/76, Hoffmann-La Roche, Jurispr. 1979, blz. 461; 10 juli 1986, zaak 234/84, België/Commissie, "Meura", Jurispr. 1986, blz. 2263; 10 juli 1986, zaak 40/85, België/Commissie, "Boch", Jurispr. 1986, blz. 2321; 21 september 1989, gevoegde zaken 46/87 en 227/88, Hoechst, Jurispr. 1989, blz. 2859; 14 februari 1990, zaak C-301/87, Frankrijk/Commissie "Boussac Saint Frères", Jurispr. 1990, blz. I-307; 21 maart 1990, zaak C-142/87, België/Commissie, "Tubemeuse", Jurispr. 1990, blz. I-959; 12 februari 1992, gevoegde zaken C-48/90 en C-66/90, Nederland e.a./Commissie, Jurispr. 1992, blz. I-565).
40 Uit die gehele rechtspraak volgt, dat de eerbiediging van de rechten van de verdediging verlangt, dat iedere persoon aan wie een sanctie kan worden opgelegd, in staat wordt gesteld tijdig zijn standpunt kenbaar te maken over de elementen die de Commissie in aanmerking neemt om de sanctie op te leggen.
41 Vaststaat, dat de Commissie, alvorens de litigieuze beschikking te nemen, verzoekster niet in staat heeft gesteld, welke opmerkingen dan ook te maken. Dat verzuim levert schending op van verzoeksters recht van verweer.
42 Ter rechtvaardiging van dit verzuim beroept de Commissie zich op de internationaalrechtelijke context van de in geding zijnde brief.
43 Dit argument, dat uitgaat van de onjuiste premisse dat de Commissie verzoekster geen sanctie heeft opgelegd, is reeds afgewezen bij het onderzoek van de ontvankelijkheid van het beroep.
44 Zonder dat de andere aangevoerde middelen behoeven te worden onderzocht, moet de bestreden beschikking mitsdien worden nietigverklaard wegens schending van verzoeksters recht van verweer.
Kosten
45 Ingevolge artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen, voor zover dat is gevorderd.
46 In haar conclusies tot nietigverklaring heeft verzoekster niet verzocht om verwijzing van verweerster in de kosten. Bijgevolg zal elk der partijen de eigen kosten dragen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),
rechtdoende:
1) Verklaart nietig de beschikking van de Commissie van de Europese Gemeenschappen vervat in de brief van 19 februari 1992 van haar directeur-generaal J. Almeida Serra aan de Zweedse ambassadeur bij de Europese Gemeenschappen, Zijne Excellentie de heer S. Brattstroem, betreffende een ten laste van een Zweeds vissersvaartuig geconstateerde overtreding in het kader van de Overeenkomst betreffende de visserij tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Regering van Zweden.
2) Verstaat dat elk der partijen de eigen kosten zal dragen.