Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CJ0125

    Arrest van het Hof van 13 juli 1993.
    Mulox IBC Ltd tegen Hendrick Geels.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Cour d'appel de Chambéry - Frankrijk.
    EEG-Executie-Verdrag - Artikel 5, sub 1 - Plaats van uitvoering van verbintenis uit overeenkomst - Arbeidsovereenkomst - Arbeid verricht in meer dan één land.
    Zaak C-125/92.

    Jurisprudentie 1993 I-04075

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:306

    61992J0125

    ARREST VAN HET HOF VAN 13 JULI 1993. - MULOX IBC LTD TEGEN HENDRICK GEELS. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: COUR D'APPEL DE CHAMBERY - FRANKRIJK. - EEG-EXECUTIEVERDRAG - ARTIKEL 5, PUNT 1 - PLAATS VAN UITVOERING VAN DE CONTRACTUELE VERBINTENIS - ARBEIDSOVEREENKOMST - ARBEID VERRICHT IN MEERDERE LANDEN. - ZAAK C-125/92.

    Jurisprudentie 1993 bladzijde I-04075
    Zweedse bijz. uitgave bladzijde I-00285
    Finse bijz. uitgave bladzijde I-00319


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Bevoegdheidsregels ° Autonome uitlegging

    2. Verdrag betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen ° Bijzondere bevoegdheid ° Gerecht van plaats van uitvoering van verbintenis uit overeenkomst ° Arbeidsovereenkomst ° Plaats van uitvoering van verbintenis die overeenkomst kenmerkt ° Autonoom begrip ° Plaats waar werknemer overeengekomen werkzaamheden verricht ° Verrichting in meerdere Verdragsluitende Staten ° Plaats waar of van waaruit werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen vervult

    (Executieverdrag, art. 5, sub 1)

    Samenvatting


    1. De bewoordingen van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moeten autonoom worden uitgelegd. Enkel een dergelijke autonome uitlegging kan immers de uniforme toepassing van het Verdrag waarborgen, dat onder meer ten doel heeft de regels inzake de bevoegdheid van de gerechten van de Verdragsluitende Staten een te maken, door zoveel mogelijk te voorkomen dat met betrekking tot eenzelfde rechtsverhouding meer rechterlijke instanties bevoegd zijn, en de rechtsbescherming van de in de Gemeenschap gevestigde personen te versterken, door de eiser in staat te stellen om gemakkelijk te bepalen welk gerecht hij kan aanzoeken, en de verweerder om redelijkerwijs te voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen.

    2. Gelet op de bijzondere kenmerken van de arbeidsovereenkomst moet de plaats van uitvoering van de relevante verbintenis voor de toepassing van artikel 5, sub 1, van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, voor die overeenkomst niet worden vastgesteld overeenkomstig het nationale recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter toepasselijk is, maar aan de hand van eenvormige criteria die het Hof dient vast te stellen op basis van de opzet en de doelstellingen van het Verdrag. Die plaats is die waar de werknemer de met zijn werkgever overeengekomen werkzaamheden in feite verricht.

    Wanneer de werknemer zijn werkzaamheden op het grondgebied van meer dan één Verdragsluitende Staat moet verrichten, moet de uitvoering van de contractuele verbintenis in de zin van die bepaling worden gelokaliseerd op de plaats waar of van waaruit de werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.

    Partijen


    In zaak C-125/92,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), van de Cour d' appel de Chambéry (Frankrijk), chambre sociale, in het aldaar aanhangig geding tussen

    Mulox IBC Ltd

    en

    H. Geels,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 5, sub 1, van voormeld verdrag van 27 september 1968, zoals gewijzigd bij het verdrag van 9 oktober 1978 betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: O. Due, president, M. Zuleeg en J. L. Murray, kamerpresidenten, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, J. C. Moitinho de Almeida, F. Grévisse, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,

    advocaat-generaal: F. G. Jacobs

    griffier: J.-G. Giraud

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    ° de regering van de Bondsrepubliek Duitsland, vertegenwoordigd door Ch. Boehmer, Ministerialrat bij het Bondsministerie van Justitie, als gemachtigde,

    ° de regering van de Franse Republiek, vertegenwoordigd door E. Belliard, plaatsvervangend directeur van de directie juridische zaken van het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde, en H. Duchène, secretaris buitenlandse zaken bij de directie juridische zaken van dit ministerie, als plaatsvervangend gemachtigde,

    ° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. Van Nuffel, lid van haar juridische dienst, en T. Margellos, nationaal ambtenaar ter beschikking gesteld van de juridische dienst van de Commissie in het kader van de detacheringsregeling voor nationale deskundigen, als gemachtigden,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 26 mei 1993,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij arrest van 17 maart 1992, ingekomen ten Hove op 17 april daaraanvolgend, heeft de Cour d' appel de Chambéry krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het verdrag van 9 oktober 1978 betreffende de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB 1978, L 304, blz. 1; hierna: "het Executieverdrag"), een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag.

    2 Deze vraag is gerezen in een geschil tussen de vennootschap naar Engels recht Mulox IBC Limited, gevestigd te Londen (hierna: "Mulox"), en een van haar voormalige werknemers, H. Geels, Nederlands onderdaan, woonachtig te Aix-les-Bains (Frankrijk), naar aanleiding van de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst door zijn werkgever.

    3 Uit de aan het Hof overgelegde stukken blijkt, dat Geels, die per 1 november 1988 door Mulox als internationaal marketing manager in dienst was genomen, zijn kantoor in zijn woonplaats Aix-les-Bains had gevestigd en aanvankelijk was belast met de verkoop van de produkten van Mulox in Duitsland, België, Nederland en de Scandinavische landen, welke landen hij regelmatig bezocht. Met ingang van januari 1990 oefende hij zijn werkzaamheden in Frankrijk uit.

    4 Na de opzegging van zijn arbeidsovereenkomst daagde hij zijn voormalige werkgever voor de Conseil de prud' hommes te Aix-les-Bains en vorderde hij betaling van een schadeloosstelling en een schadevergoeding.

    5 Bij vonnis van 4 december 1990 verklaarde deze rechter zich bevoegd op grond van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag en veroordeelde hij Mulox met toepassing van het Franse recht tot betaling van diverse bedragen aan schadeloosstelling en schadevergoeding.

    6 Daarop stelde Mulox hoger beroep in bij de Cour d' appel de Chambéry, waarbij zij aanvoerde, dat de Franse rechter niet bevoegd was van het geschil kennis te nemen, omdat de plaats van uitvoering van de betrokken arbeidsovereenkomst niet tot Frankrijk beperkt was en Mulox in het Verenigd Koninkrijk was gevestigd.

    7 Aangezien de Cour d' appel de Chambéry twijfels koesterde over de bevoegdheid van Franse gerechten om van dit geschil kennis te nemen, besloot zij de behandeling van de zaak te schorsen totdat het Hof bij wijze van prejudiciële beslissing een uitspraak heeft gedaan over de volgende vraag:

    "Is het voor de toepassing van het in artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag van 27 september 1968 voorziene bevoegdheidscriterium noodzakelijk, dat de verbintenis waardoor de arbeidsovereenkomst wordt gekarakteriseerd, in haar geheel enkel is uitgevoerd op het grondgebied van de staat van het gerecht waaraan het geschil is voorgelegd, of is daarvoor voldoende dat een deel van de verbintenis (eventueel het belangrijkste) op het grondgebied van deze staat is nagekomen?"

    8 Voor een nadere uiteenzetting van de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

    9 Voor de beantwoording van de vraag van de verwijzende rechter zij om te beginnen eraan herinnerd, dat artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag, in afwijking van het in artikel 2, eerste alinea, van dat verdrag neergelegde beginsel, dat de gerechten van de Verdragsluitende Staat op het grondgebied waar de verweerder zijn woonplaats heeft, bevoegd zijn, bepaalt:

    "De verweerder die woonplaats heeft op het grondgebied van een Verdragsluitende Staat, kan in een andere Verdragsluitende Staat (...) worden opgeroepen:

    1) ten aanzien van verbintenissen uit overeenkomst: voor het gerecht van de plaats waar de verbintenis die aan de eis ten grondslag ligt, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd."

    10 Vervolgens zij opgemerkt, dat uit vaste rechtspraak blijkt, dat het Hof de in het Executieverdrag gebruikte bewoordingen zoveel mogelijk autonoom heeft uitgelegd, teneinde de volle werking van dit verdrag te verzekeren, gelet op de doelstellingen van artikel 220 EEG-Verdrag, ter uitvoering waarvan het is opgesteld.

    11 Enkel een dergelijke autonome uitlegging kan namelijk de uniforme toepassing van het Executieverdrag waarborgen, dat onder meer ten doel heeft de regels inzake de bevoegdheid van de gerechten van de Verdragsluitende Staten een te maken, door zoveel mogelijk te voorkomen dat met betrekking tot eenzelfde rechtsverhouding meerdere rechterlijke instanties bevoegd zijn, en de rechtsbescherming van de in de Gemeenschap gevestigde personen te versterken, door de eiser in staat te stellen om gemakkelijk te bepalen welk gerecht hij kan aanzoeken, en de verweerder om redelijkerwijs te voorzien voor welk gerecht hij kan worden opgeroepen.

    12 Het is juist, dat het Hof met betrekking tot de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag reeds heeft verklaard, dat voor overeenkomsten in het algemeen de "plaats, waar de verbintenis is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd" in de zin van deze bepaling, enkel kan worden vastgesteld overeenkomstig het recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter de litigieuze verbintenis beheerst (arrest van 6 oktober 1976, zaak 12/76, Tessili, Jurispr. 1976, blz. 1473).

    13 Als reden voor deze oplossing voerde het Hof aan, dat in de verschillende Verdragsluitende Staten de opvattingen omtrent de vraag wat de plaats van uitvoering van de relevante verbintenis van een overeenkomst is, zoals de verkoop waarom het in die zaak ging, sterk uiteenlopen.

    14 Een dergelijk probleem doet zich bij arbeidsovereenkomsten evenwel niet voor. Volgens vaste rechtspraak van het Hof (arresten van 26 mei 1982, zaak 133/81, Ivenel, Jurispr. 1982, blz. 1891, r.o. 20; 15 januari 1987, zaak 266/85, Shenavai, Jurispr. 1987, blz. 239, r.o. 11, en 15 februari 1989, zaak 32/88, Six Constructions, Jurispr. 1989, blz. 341, r.o. 10) moet voor de toepassing van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag op arbeidsovereenkomsten, wegens de bijzondere kenmerken van dit soort overeenkomsten, steeds de verbintenis in aanmerking worden genomen waardoor dergelijke overeenkomsten worden gekarakteriseerd, dat wil zeggen de verbintenis van de werknemer om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten.

    15 In de arresten Ivenel, Shenavai en Six Constructions heeft het Hof namelijk vastgesteld, dat dergelijke overeenkomsten vergeleken met andere overeenkomsten bepaalde bijzondere kenmerken vertonen, in dier voege dat zij een duurzame band creëren waardoor de werknemer een bepaalde plaats in het bedrijf van de onderneming of van de werkgever krijgt, en zij zijn te lokaliseren op de plaats waar de werkzaamheden worden verricht, welke plaats bepalend is voor de toepassing van regels van dwingend recht en van collectieve arbeidsovereenkomsten die de werknemer bescherming bieden.

    16 Hieruit volgt, dat bij een arbeidsovereenkomst de plaats van uitvoering van de relevante verbintenis voor de toepassing van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag niet moet worden vastgesteld overeenkomstig het nationale recht dat volgens de collisieregels van de aangezochte rechter toepasselijk is, maar wel aan de hand van eenvormige criteria die het Hof dient vast te stellen op basis van de opzet en de doelstellingen van het Executieverdrag.

    17 Wat de bepaling van deze plaats in het concrete geval betreft, heeft het Hof in de reeds genoemde arresten Ivenel en Shenavai vastgesteld, dat de bijzondere bevoegdheidsregel van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag wordt gerechtvaardigd door het feit dat er tussen het geschil en de rechter die daarvan met het oog op een vlotte rechtsgang kennis moet nemen, een bijzonder nauwe band bestaat. In de arresten Shenavai en Six Constructions heeft het Hof hieraan toegevoegd, dat de bijzondere kenmerken van de arbeidsovereenkomst meebrengen, dat het gerecht van de plaats waar de verbintenis om arbeid te verrichten moet worden uitgevoerd, het meest geschikt is om de geschillen te beslechten waartoe één of meer van de uit die overeenkomsten voortvloeiende verbintenissen aanleiding kunnen geven.

    18 Bovendien heeft het Hof in de arresten Ivenel en Six Constructions verklaard, dat bij de uitlegging van deze bepaling van het Executieverdrag rekening moet worden gehouden met het streven naar een passende bescherming van de sociaal zwakste partij bij de overeenkomst, in casu de werknemer.

    19 Een dergelijke passende bescherming kan het best worden verzekerd, wanneer de gerechten van de plaats waar de werknemer zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, bevoegd zijn ten aanzien van geschillen betreffende een arbeidsovereenkomst. Op die plaats kan de werknemer zich namelijk met minder moeite tot de rechter wenden of zich aldaar verdedigen.

    20 Hieruit volgt, dat het begrip plaats van uitvoering van de relevante verbintenis ter zake van arbeidsovereenkomsten aldus moet worden uitgelegd, dat het voor de toepassing van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag doelt op de plaats waar de werknemer in feite de met zijn werkgever overeengekomen werkzaamheden verricht.

    21 Wanneer, in een geval zoals in het hoofdgeding, de arbeid in meer dan één Verdragsluitende Staat wordt verricht, moeten de bepalingen van het Executieverdrag zodanig worden uitgelegd, dat wordt vermeden dat een veelvoud van bevoegde rechters ontstaat, omdat daardoor het gevaar van onverenigbare beslissingen wordt voorkomen en de erkenning en uitvoering van rechterlijke beslissingen buiten de staat waarin zij zijn gegeven, wordt vergemakkelijkt (zie arrest van 11 januari 1990, zaak C-220/88, Dumez, Jurispr. 1990, blz. I-49, r.o. 18).

    22 Wat dit aangaat, heeft het Hof reeds geoordeeld, dat in geval van meerdere verbintenissen die uit eenzelfde overeenkomst voortvloeien en alle aan de door de eiser ingestelde rechtsvordering ten grondslag liggen, de hoofdverbintenis bepalend is voor de vaststelling van de rechterlijke bevoegdheid (arrest Shenavai, reeds aangehaald, r.o. 19).

    23 Hieruit volgt, dat artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag niet aldus mag worden uitgelegd, dat daarin aan de gerechten van elke Verdragsluitende Staat op het grondgebied waarvan de werknemer een gedeelte van zijn beroepswerkzaamheden verricht, een concurrente bevoegdheid wordt verleend.

    24 Wanneer de werknemer zijn werkzaamheden op het grondgebied van meer dan één Verdragsluitende Staat moet verrichten, moet de uitvoering van de contractuele verbintenis in de zin van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag worden gelokaliseerd op de plaats waar of van waaruit de werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.

    25 Voor het vaststellen van deze plaats, waartoe de nationale rechter bevoegd is, moet rekening worden gehouden met de omstandigheid waarop in de zaak in het hoofdgeding de aandacht is gevestigd, namelijk dat de werknemer de hem opgedragen taak uitvoerde vanuit een kantoor in een Verdragsluitende Staat, waar hij woonachtig was, van waaruit hij zijn werkzaamheden verrichtte en waar hij na iedere zakenreis terugkeerde. Verder zou de nationale rechter in aanmerking kunnen nemen dat op het moment waarop het hem voorgelegde geschil ontstond, de werknemer zijn werkzaamheden uitsluitend op het grondgebied van deze Verdragsluitende Staat verrichtte. Bij gebreke van andere bepalende factoren, moet deze plaats voor de toepassing van artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag worden beschouwd als de plaats van uitvoering van de verbintenis die ten grondslag ligt aan een op een arbeidsovereenkomst gebaseerde eis.

    26 Uit al het voorgaande volgt, dat artikel 5, sub 1, van het Executieverdrag aldus moet worden uitgelegd dat, in het geval van een arbeidsovereenkomst waarvan de uitvoering meebrengt dat de werknemer zijn werkzaamheden in meer dan één Verdragsluitende Staat verricht, de plaats waar de verbintenis die de overeenkomst karakteriseert, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, in de zin van deze bepaling, de plaats is waar of van waaruit de werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    27 De kosten door de Duitse en de Franse regering, alsmede door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    uitspraak doende op de door de Cour d' appel de Chambery bij arrest van 17 maart 1992 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    Artikel 5, sub 1, van het verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, moet aldus worden uitgelegd, dat in het geval van een arbeidsovereenkomst waarvan de uitvoering meebrengt, dat de werknemer zijn werkzaamheden in meer dan één Verdragsluitende Staat verricht, de plaats waar de verbintenis die de overeenkomst karakteriseert, is uitgevoerd of moet worden uitgevoerd, in de zin van deze bepaling, de plaats is waar of van waaruit de werknemer hoofdzakelijk zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult.

    Top