EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61992CJ0088

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 17 juni 1993.
X tegen Staatssecretaris van Financiën.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Hoge Raad - Nederland.
Protocol betreffende voorrechten en immuniteiten van de Gemeenschappen - Fiscale woonplaats van gemeenschapsambtenaar.
Zaak C-88/92.

Jurisprudentie 1993 I-03315

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1993:246

61992J0088

ARREST VAN HET HOF (ZESDE KAMER) VAN 17 JUNI 1993. - JANSEN VAN ROSENDAAL TEGEN STAATSSECRETARIS VAN FINANCIEN. - VERZOEK OM EEN PREJUDICIELE BESLISSING: HOGE RAAD - NEDERLAND. - PROTOCOL BETREFFENDE VOORRECHTEN EN IMMUNITEITEN VAN DE GEMEENSCHAPPEN - FISCALE WOONPLAATS VAN GEMEENSCHAPSAMBTENAAR. - ZAAK C-88/92.

Jurisprudentie 1993 bladzijde I-03315


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


++++

Voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen ° Ambtenaren en andere personeelsleden van Gemeenschappen ° Fiscale woonplaats ° Bepaling ° Vrije keuze van ambtenaar ° Ontoelaatbaarheid ° Voornemen dat ambtenaar vóór indiensttreding had om zich metterwoon te vestigen in Lid-Staat van tewerkstelling ° Irrelevantie bij ontstentenis van bewijs van verwezenlijking van voornemen

(Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, art. 14)

Samenvatting


Artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen moet aldus worden uitgelegd, dat het de gemeenschapsambtenaar geen keuze laat bij de bepaling van zijn fiscale woonplaats, en dat bij de vraag of de ambtenaar zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van zijn ambt in de andere Lid-Staat heeft gevestigd, geen rekening kan worden gehouden met het voornemen dat de betrokkene vóór zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen had om zich metterwoon te vestigen in de Lid-Staat waar hij zijn ambt uitoefent, tenzij hij het bewijs levert dat hij, onafhankelijk van zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen, reeds maatregelen had genomen om zich aldaar metterwoon te vestigen.

Partijen


In zaak C-88/92,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EEG-Verdrag van de Hoge Raad der Nederlanden, in het aldaar aanhangig geding tussen

X

en

Staatssecretaris van Financiën,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 8 april 1965,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: C. N. Kakouris, kamerpresident, G. F. Mancini, F. A. Schockweiler, M. Diez de Velasco en P. J. G. Kapteyn, rechters,

advocaat-generaal: M. Darmon

griffier: H. A. Ruehl, hoofdadministrateur

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

° X, vertegenwoordigd door J. J. M. Hertoghs, advocaat te Breda,

° de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door T. Heukels, adjunct-juridisch adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, als gemachtigde,

° de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch adviseur D. Gilmour en B. Smulders, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

gezien het rapport ter terechtzitting,

gehoord de mondelinge opmerkingen van X, de Nederlandse regering en de Commissie ter terechtzitting van 21 januari 1993,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 31 maart 1993,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij arrest van 11 maart 1992, ingekomen bij het Hof op 18 maart daaraanvolgend, heeft de Hoge Raad der Nederlanden krachtens artikel 177 EEG-Verdrag enkele prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen (hierna: "Protocol"). Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen X en de Nederlandse belastingdienst.

2 X is Nederlands onderdaan en is tot en met februari 1982 in Nederland woonachtig en werkzaam geweest. Op 1 maart 1982 trad hij als ambtenaar in dienst van de Commissie van de Europese Gemeenschappen en emigreerde hij van Nederland naar Luxemburg.

3 Op 30 november 1988 legde de Inspecteur der belastingen te Leiden X een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting 1982 op. Op het beroep van belanghebbende tegen deze aanslag wees het Gerechtshof te 's-Gravenhage op 2 juli 1990 een arrest waarbij het het bedrag van de nabetaling inkomstenbelasting 1982 vaststelde.

4 Voor de Hoge Raad der Nederlanden, waar tegen dit arrest beroep tot cassatie werd ingesteld, had de discussie tussen partijen voornamelijk betrekking op de uitlegging van artikel 14 van het Protocol. Dienaangaande stelde X, dat reeds vóór de aanvaarding van de dienstbetrekking bij de Gemeenschappen bij hem het voornemen had bestaan Nederland te verlaten. Daarom kon zijns inziens niet worden gesproken van een verhuizing naar een andere Lid-Staat "uitsluitend" uit hoofde van de uitoefening van zijn ambt in dienst van de Gemeenschappen in de zin van artikel 14 van het Protocol.

5 Daarop heeft de Hoge Raad het Hof de volgende prejudiciële vragen voorgelegd:

"1) Kan worden gezegd dat een ambtenaar van de Gemeenschappen uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van zijn ambt in dienst van de Gemeenschappen zich vestigt op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de staat van de fiscale woonplaats welke hij bezit op het ogenblik van zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen, ingeval die ambtenaar reeds vóór het aanvaarden van dat ambt het voornemen had zich metterwoon in die andere Lid-Staat te vestigen? Is hierbij van betekenis

a) of die ambtenaar de uitvoering van dat voornemen afhankelijk stelde van het kunnen aanvaarden in die Lid-Staat van een passende functie en/of

b) of die ambtenaar zich ter gelegenheid van het aanvaarden van het ambt bij de Gemeenschappen in die Lid-Staat heeft gevestigd teneinde dat ambt te kunnen uitoefenen?

2) Laat artikel 14, in het licht van doel en strekking van het Protocol zoals die uit de considerans en artikel 18 daarvan naar voren komen, toe dat de betrokken ambtenaar ° indien hij dat wenst ° zijn fiscale woonplaats heeft in vorenbedoelde andere Lid-Staat? Is hierbij van betekenis of die ambtenaar zich metterwoon op het grondgebied van die andere Lid-Staat vestigt?"

6 Voor een nadere uiteenzetting van de relevante bepalingen, de feiten van het hoofdgeding, het procesverloop en de bij het Hof ingediende schriftelijke opmerkingen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

7 Met zijn vragen wenst de nationale rechter in wezen te vernemen, of artikel 14 van het Protocol de gemeenschapsambtenaar een keuze laat bij het bepalen van zijn fiscale woonplaats en of voor de toepassing van deze bepaling van het Protocol rekening moet worden gehouden met het voornemen dat een ambtenaar vóór zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen had om zich metterwoon te vestigen in de Lid-Staat waar hij zijn ambt uitoefent.

8 Ingevolge artikel 13 van het Protocol worden de ambtenaren en personeelsleden van de Gemeenschappen onderworpen aan een belasting ten bate van de Gemeenschappen op de door deze betaalde salarissen, lonen en emolumenten en zijn zij vrijgesteld van nationale belastingen op die salarissen, lonen en emolumenten.

9 Artikel 14 van het Protocol bepaalt, dat de ambtenaren en overige personeelsleden van de Gemeenschappen, die zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van hun ambt in dienst van de Gemeenschappen vestigen op het grondgebied van een andere Lid-Staat dan de staat van de fiscale woonplaats welke zij bezitten op het ogenblik van hun indiensttreding bij de Gemeenschappen, voor de toepassing van, onder meer, de inkomstenbelasting, zowel in de staat waar zij zich gevestigd hebben als in de staat van de fiscale woonplaats, worden geacht hun woonplaats te hebben behouden in de laatstgenoemde staat, indien deze lid is van de Gemeenschappen.

10 Voorts volgt uit artikel 18, dat de bepalingen van het Protocol uitsluitend in het belang van de Gemeenschappen zijn vastgesteld.

11 De artikelen 13 en 14 van het Protocol brengen een verdeling van de fiscale bevoegdheden tot stand tussen de Gemeenschappen, de Lid-Staat waar de ambtenaar vóór zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen zijn fiscale woonplaats had, en de Lid-Staat waar hij zijn ambt in dienst van de Gemeenschappen uitoefent.

12 De door artikel 14 van het Protocol tot stand gebrachte bevoegheidsverdeling zou dan ook worden aangetast indien het de ambtenaar vrij stond, zijn fiscale woonplaats te verleggen naar een andere staat dan die waar hij oorspronkelijk fiscale woonplaats had.

13 Uit het voorgaande volgt, dat artikel 14 van het Protocol aldus moet worden uitgelegd, dat de bepaling van de fiscale woonplaats van de gemeenschapsambtenaar niet afhankelijk kan zijn van de wil van de betrokkene.

14 Ook de noodzaak van een eenvormige toepassing van het Protocol met betrekking tot de voor de gemeenschapsambtenaren geldende fiscale regeling staat eraan in de weg, dat bij de vraag of een ambtenaar zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van zijn ambt in de andere Lid-Staat heeft gevestigd, rekening wordt gehouden met het enkele voornemen van die ambtenaar.

15 Het dient de betrokkene evenwel te worden toegestaan, het bewijs te leveren dat hij, onafhankelijk van zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen, reeds maatregelen had genomen om zich metterwoon elders te vestigen.

16 Mitsdien moet op de vragen van de verwijzende rechter worden geantwoord, dat artikel 14 van het Protocol de gemeenschapsambtenaar geen keuze laat bij de bepaling van zijn fiscale woonplaats, en dat bij de vraag of de ambtenaar zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van zijn ambt in de andere Lid-Staat heeft gevestigd, geen rekening kan worden gehouden met het voornemen dat de betrokkene vóór zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen had om zich metterwoon te vestigen in de Lid-Staat waar hij zijn ambt uitoefent, tenzij hij het bewijs levert dat hij, onafhankelijk van zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen, reeds maatregelen had genomen om zich aldaar metterwoon te vestigen.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

17 De kosten door de Nederlandse regering en de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening hunner opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

uitspraak doende op de door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 11 maart 1992 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Artikel 14 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen, moet aldus worden uitgelegd, dat het de gemeenschapsambtenaar geen keuze laat bij de bepaling van zijn fiscale woonplaats, en dat bij de vraag of de ambtenaar zich uitsluitend uit hoofde van de uitoefening van zijn ambt in de andere Lid-Staat heeft gevestigd, geen rekening kan worden gehouden met het voornemen dat de betrokkene vóór zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen had om zich metterwoon te vestigen in de Lid-Staat waar hij zijn ambt uitoefent, tenzij hij het bewijs levert dat hij, onafhankelijk van zijn indiensttreding bij de Gemeenschappen, reeds maatregelen had genomen om zich aldaar metterwoon te vestigen.

Top